Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 917]
| |
ForumEen les geopolitiek
| |
HaushoferKarl Haushofer wordt geboren op 27 augustus 1869 in München. Zijn moeder overlijdt reeds op jonge leeftijd. Vader Haushofer, hoogleraar in de economie, voorziet voor zijn zoon een universitaire carrière. In 1887 gaat Karl | |
[pagina 918]
| |
Haushofer bij het leger, brengt het tot officier en vanaf 1904 doceert hij krijgsgeschiedenis aan de militaire academie. Ondertussen, in 1896, is hij in het huwelijk getreden met Martha Mayer-Doss, de dochter van een rijke Joodse zakenman die zich op het einde van zijn carrière in Beieren heeft gevestigd. Het echtpaar krijgt drie kinderen. In de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog maakt Haushofer een aantal belangrijke reizen, vooral naar Azië. In Brits-Indië maakt hij kennis met de plaatselijke bevelhebber Lord Kitchener. Met Groot-Brittannië zal hij altijd, net als Hitler overigens, een haat-liefdeverhouding hebben: grote bewondering voor zijn koloniale prestaties maar ook naijver. Lange tijd verblijft Haushofer in Japan. Het land laat bij hem een diepe indruk na en zal later dan ook een belangrijke plaats innemen in zijn publicaties. Tijdens de oorlogsjaren is Haushofer zowel aan het Westfront als aan het Oostfront actief en hij ontpopt zich daarbij als een voorbeeldig officier. De ervaringen tijdens de jaren 1914-1918 en de uiteindelijke nederlaag sterken hem in zijn overtuiging dat Duitsland in Europa een sterke positie moet nastreven en dat dit Duitsland alleen op een autoritaire wijze bestuurd kan worden. Die ideeen zal hij verder uitwerken aan de universiteit. In 1919 promoveert hij en wordt meteen hoogleraar aan het geografisch instituut in München. Het is in die hoedanigheid dat hij voor het eerst Rudolf Hess ontmoet, het begin van een lange en intense vriendschap. Hess had een enorme bewondering voor zijn docent en zag in Haushofer een vaderfiguur, terwijl Haushofer zelf, die altijd zeer begaan was met zijn studenten, Hess bijna omarmde als een zoon. Wat zij deelden was hun rancuneuze en reactionaire kijk op de gebeurtenissen tijdens en na de oorlog. Vrijwel gelijktijdig maakt Hess ook kennis met Adolf Hitler en diens NSDAP. Na de november-putsch in München in 1923, belanden Hitler en zijn kompaan in de gevangenis. Haushofer brengt zijn oud-student er geregeld een bezoek, wat de vraag doet rijzen welke invloed hij heeft uitgeoefend op Hitler, die juist in die periode Mein Kampf schrijft. Over de relatie van Haushofer met Hitler en de NSDAP is er al veel inkt gevloeid. Het is een complexe kwestie die niet meteen te beantwoorden is. Haushofer kon probleemloos instemmen met een aantal nazistandpunten. Zo was hij voorstander van een sterk Duitsland, verwierp hij het verdrag van Versailles en had hij een afkeer van het communisme. Maar anderzijds behield hij ook altijd een zekere afstand. Hij kon zich soms behoorlijk ergeren aan het rabiate racisme van de nazi's (tenslotte was zijn vrouw half-Joods) en voelde zich ook te veel aristocraat om zich bij de NSDAP aan te sluiten (hij werd bewust nooit lid van de partij). | |
RatzelIn 1924 startte Haushofer het al snel zeer succesvolle Zeitschrift für Geopolitik en aan de Münchense universiteit richtte hij het Institut für Geopolitik op. Hij gaf lezingen en colleges, die doorgaans druk werden bijgewoond, en publiceerde talloze boeken | |
[pagina 919]
| |
en artikelen. Ook al heeft hij zich zo geprofileerd als de belangrijkste promotor van de geopolitiek in Duitsland, de grondlegger van deze nieuwe wetenschap was een generatie vroeger de Leipziger professor Friedrich Ratzel (1848-1904) geweest met zijn magnum opus Politische Geographie (1897). Dat boek was doordrongen van het gedachtegoed van Charles Darwin. Ratzel zag de staat als een levend organisme dat moest strijden om zijn voortbestaan. In deze context gebruikte hij ook voor het eerst de term ‘Lebensraum’. | |
KjellénHet begrip ‘geopolitiek’ is niet afkomstig van Ratzel zelf, maar werd voor het eerst vermeld door de Zweed Rudolf Kjellén (1864-1922), hoogleraar in Uppsala en ook een aantal jaren kamerlid voor de Jong-Conservatieven. Kjellén nam de darwinistische en ‘organicistische’ opvattingen van Ratzel over maar beklemtoonde daarbij nog sterker het biologische en raciale element. Een aantal van zijn werken werd onder impuls van Haushofer vertaald in het Duits, onder andere Die politischen Probleme des Weltkrieges (1916). In dit boek pleit Kjellén onder meer voor een spoorweg Berlijn-Bagdad. Als op die manier de ruimte tussen de Noordzee en de Perzische Golf georganiseerd kon worden, zou er een continentaal tegenwicht zijn voor de Britse heerschappij op zee en het machtige Britse imperium. Het is een idee dat in feite al heel oud is en ook vandaag nog meer dan relevant. Ik wil er hier dan ook even bij stilstaan. De Romeinse keizer Trajanus (98-117) was de eerste die het gebied tussen Noordzee en Perzische Golf (via Rijn, Donau, Tigris en Eufraat) gedurende een korte tijd staatkundig wist te verenigen, al bleef het Romeinse Rijk toch in de eerste plaats gebouwd rond de Middellandse Zee. De volgende poging is pas achttien eeuwen later te situeren, in het begin van de vorige eeuw, ten tijde van Kjellén dus. Het project van de ‘Bagdadbahn’ was namelijk een van de redenen voor een alliantie tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en het Ottomaanse Rijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog moesten deze centrale mogendheden het echter afleggen tegen de geallieerden, en de ruimte van Centraal-Europa en het Midden-Oosten werd staatkundig versplinterd of ‘gebalkaniseerd’. Hitler wilde tijdens de Tweede Wereldoorlog met een enorme tangbeweging de as Noordzee-Perzische Golf opnieuw realiseren, maar de eerste aanvalsgolf die via Oekraïne en de Kaukasus Irak moest bereiken, liep vast in Stalingrad, de tweede aanvalsgolf via Noord-Afrika, die eveneens Irak als einddoel had, werd gestuit bij El Alamein. Na het einde van de Koude Oorlog en de door Jalta opgelegde tweedeling van Europa, is het idee van Kjellén opnieuw actueel geworden. Door de opening van het Rijn-Main-Donau-kanaal in september 1992 zijn alvast de Noordzee en de Zwarte Zee met elkaar verbonden. Men kan zich afvragen of de bemoeienissen van Britten en Amerikanen in het Midden-Oosten, inzonderheid Irak, na 1989 niet mede ingegeven zijn door de angst voor een uitbreiding van | |
[pagina 920]
| |
de (continentale) Europese ruimte in de richting van de Perzische Golf, waardoor hun eigen (maritieme) positie in die regio en meteen ook in de wereld structureel zou verzwakken. Ook de kwestie van eventueel Turks EU-lidmaatschap kan men door de bril van Kjellén bekijken. | |
MackinderDe derde en laatste pionier van de geopolitiek en meteen ook inspiratiebron voor Haushofer was de Brit Halford Mackinder (1861-1947), hoogleraar in Oxford en parlementslid voor de liberale partij. Deze zou bekend worden met zijn ‘Heartland-theorie’, reeds in 1904 in embryonale vorm geformuleerd, maar verder uitgewerkt in de studie Democratic Ideals and Reality uit 1919. Net als bij Kjellén is ook deze theorie, in het licht van de actualiteit, wat extra aandacht waard. Mackinder geeft in zijn boek te kennen dat na vier eeuwen maritieme hegemonie in de wereld, onder meer door de ontwikkeling van de spoorwegtechnologie, het initiatief wel eens kan komen te liggen bij continentale machten als Duitsland, Rusland en China. Cruciaal voor hem is de positie van het ‘Heartland’ (ruwweg het centrale gedeelte van Eurazië). Wie dit gebied onder zijn controle brengt, beheerst meteen ook het ‘World-Island’ (Europa, Azië en Afrika) en op die manier zelfs de hele wereld, omdat Amerika dan als het ware ‘omsingeld’ is. De ‘toegang’ tot het ‘Heartland’ wordt gevormd door Oost-Europa. Mackinder vatte zijn visie samen met de beroemde woorden:
Who rules East Europe commands the Heartland
Who rules the Heartland commands the World-Island
Who rules the World-Island commands the World
In de strijd om het ‘Heartland’ tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Duitsland verslagen door de Sovjet-Unie waardoor de Verenigde Staten onvermijdelijk betrokken werden bij het krachtenspel in Eurazië. Tijdens de Koude Oorlog wist het maritieme Amerika door zijn politiek van ‘containment’ of ‘indamming’ met succes te verhinderen dat de Sovjet-Unie haar invloed over heel Eurazië uitbreidde, maar de val van het communisme bleek uiteindelijk maar een tijdelijke overwinning. Want uit de actuele Amerikaanse strategie ten aanzien van de zuidelijke flank van Azië (de bezetting van Afghanistan en Irak, het viseren van Iran, de controle over Pakistan, het recente militaire akkoord met India), de verdeel-en-heerspolitiek tegenover Europa (het ‘oude’ versus het ‘nieuwe’ Europa) en de plannen voor een raketschild, blijkt wel degelijk dat men in Washington bang is voor een Euraziatische synergie, zoals een uitbreiding van de Europese ruimte naar het Oosten, of Russische ambities in de richting van de Indische Oceaan, met andere woorden, het Pentagon blijkt de ideeën van Mackinder nog steeds in overweging te nemen. | |
[pagina 921]
| |
Opnieuw HaushoferDe hierboven beschreven theorieën tonen duidelijk aan hoe deterministisch de beoefenaars van de geopolitiek dachten. Zowel Ratzel, Kjellén als Mackinder gingen uit van dwangtheorieën en conflictmodellen waarbij de geschetste scenario's als onvermijdelijk werden beschouwd. Ook Haushofer redeneert op die manier. In 1941, het jaar van operatie-Barbarossa, publiceert hij Der Kontinentalblock, dat poogt de idee ‘Lebensraum’ van Ratzel, de Berlijn-Bagdadplannen van Kjellén en de Heartland-theorie van Mackinder te synthetiseren. Haushofer pleit voor een trojka Duitsland-Rusland-Japan teneinde een Euraziatisch blok te vormen dat zo sterk is dat dit automatisch de ondergang van het Britse wereldrijk zou betekenen. Het ‘Kontinentalblock’ zou ook een ‘oplossing’ bieden voor het ‘probleem’ van het ‘Auslanddeutschtum’, de vele ‘Volksdeutschen’ in Midden- en Oost-Europa die zo opnieuw binnen de Duitse grenzen zouden wonen, ‘Hein ins Reich’. Toekomst en ‘Lebensraum’ van Duitsland lagen dus in het Oosten. Dat hield in dat een krachtmeting tussen Duitsland en de Sovjet-Unie om het ‘Heartland’ of ‘Kernraum’ op termijn wel onvermijdelijk zou zijn. Haushofer voorzag in zijn ‘Kontinentalblock’ niet in een tweefrontenoorlog. Bovendien verkoos hij het sluiten van pacten boven militaire middelen. Wanneer duidelijk wordt dat Hitler een aanval op de Sovjet-Unie voorbereidt nog voordat de oorlog in het Westen met Engeland is afgerond, raakt Haushofer in paniek. Rudolf Hess, ingeklemd tussen zijn twee ‘leermeesters’, stelt voor de Britse regering te benaderen met het oog op vredesbesprekingen. Haushofers oudste zoon Albrecht, die eveneens bevriend is met Hess en bovendien over goede contacten beschikt in het Verenigd Koninkrijk, wordt bij het plan betrokken. Na twee mislukte pogingen vliegt Hess op 10 mei 1941 naar Schotland. De missie draait op niets uit en Hess wordt officieel gek verklaard. Na dit voorval verslechteren de relaties tussen de familie Haushofer en de nazitop zienderogen. Albrecht is betrokken bij de mislukte aanslag op Hitler van 20 juli 1944, wordt na een tijd gearresteerd en uiteindelijk doodgeschoten. Zijn vader belandt voor een maand in het concentratiekamp van Dachau. Op het einde van de oorlog wordt zijn huis in München geplunderd door geallieerde troepen, twee keer wordt hij gearresteerd en weer vrijgelaten. Op 10 maart 1946 ten slotte plegen Karl Haushofer en zijn vrouw zelfmoord. Over de effectieve invloed van Haushofer op Hitler is, zoals gezegd, reeds veel geschreven, variërend van sterke onderschatting tot forse overschatting. Perry Pierik overloopt de verschillende visies en neemt zelf een tussenpositie in: ‘Haushofer was geen “Raspoetin” maar ook niet iemand zonder macht’. Pierik schetst uiteindelijk een vrij genuanceerd beeld van zijn hoofdpersoon en heeft daarbij veel aandacht voor de tijdscontext. Ten slotte moet men zich ook geen illusies maken: de buitenlandse politiek van Hitler werd eerst en vooral bepaald door Hitler zelf. Dat neemt niet weg | |
[pagina 922]
| |
dat Haushofer een dubbelzinnige, maar daardoor ook tragische rol heeft gespeeld. Was die dubbelzinnigheid aanvankelijk nuttig voor Hitler om zijn macht uit te bouwen en nuttig voor Haushofer om zich te handhaven, nadien werd het zijn ondergang. In dat opzicht is het leven van Haushofer, ‘een leven in het teken van het Duitse vraagstuk’, typisch voor een hele generatie.
□ Stijn Geudens Perry Pierik, Karl Haushofer en het nationaal-socialisme. Tijd, werk en invloed, Aspekt, Soesterberg, 2006, 293 blz., 25,95 euro, ISBN 90-5911-376-4. | |
[pagina 923]
| |
Gelukkig zijn is een kunst, maar geen onderwerp voor de kunsten‘Honderd maal meer mensen lezen Dantes Inferno dan zijn Paradiso. Dat de kunst van het gelukkig zijn geen onderwerp voor de kunsten is, blijkt maar weer uit het essay Lijdenslust dat de schrijver Marcel Möring voor de Maand van de Filosofie 2006 verzorgde. ‘Er is geen geluk. Er is alleen maar leed’ zijnde eerste prikkelend irritante regels op de achterflap. Toch typisch een opvatting voor een schrijver. In naam van het geluk zou ik er echter enkele kanttekeningen bij willen plaatsen. Het geluk is immers vernietigend voor de kunst. En Möring kan dus niet anders dan de mening toegedaan zijn dat er geen geluk is. Zoals Goethes Werther aan het begin van Die Leiden des jungen Werthers zegt: ‘Ik ben zo gelukkig, mijn beste [...] dat mijn kunst er onder lijdt’Ga naar eind[1]. Maar diezelfde Werther zegt ook: ‘[...] je komt er in de wereld maar zelden met het alternatief of-of’Ga naar eind[2]. Dat er leed is, betekent nog niet dat er geen geluk zou zijn. In Lijdenslust kampt Möring met het moderne leedvermijdende gedrag, en vraagt hij naar de zin van het lijden. Dat doet hij op intrigerende wijze, aan de hand van zijn levenslange liefde voor de hoofse literatuur. Bijzonder is zijn combinatie van deze liefde met zijn maatschappelijk engagement, volgens levinasiaans appel. In het vermijden van leed ziet hij een probaat middel om steeds onmenselijker te worden. Exemplarisch is de moderne wijze van oorlog voeren. Met voorgeprogrammeerde kruisraketten en bommenwerpers die voor de radar onzichtbaar zijn wordt ‘de vijand’ afgeslacht. Möring: ‘Als het waar is wat Levinas zegt, dat we mens worden in het aangezicht van de ander, dan is ons leedvermijdende gedrag [remote killing, de technologisering van dood en ziekte] een probaat middel om een steeds grotere mate van onmenselijkheid te bereiken’Ga naar eind[3]. | |
[pagina 924]
| |
‘Een besef van ontbreken’Möring is onder andere de auteur van Mendels Erfenis (1990), waarin hij de gevoelens van een jonge naoorlogse jood beschrijft. En van de met de AKO-literatuurprijs bekroonde roman Het Grote Verlangen (1992), dat gestoeld is op het gedachtegoed van de joodse filosoof Emmanuel Levinas. Binnenkort verschijnt zijn nieuwe roman Dis. Ook in Lijdenslust zijn op de achtergrond de rauwe sporen van oorlog en concentratiekampen zichtbaar. ‘In de hoofse tekst, waar alles gemis, verlangen en het constante zeuren van vage pijn is, heb ik blijkbaar de tekst gevonden die harmonieus meetrilde met mijn grondtoon’, schrijft hijGa naar eind[4]. ‘Andere mensen hadden ooms en tantes, fotoalbums, erfstukken, familiegeschiedenissen. Wij hadden doden. [...] Ik denk dat ik, eerder dan een joods bewustzijn (wat dat ook is), een besef van gemis, of ontbreken had. Er was vooral veel niet. En wat er niet was, was er op een soort zacht-schrijnende manier niet.’Ga naar eind[5] Möring schrijft over het lijden. Niet academisch, maar op de manier zoals alleen een schrijver dat kan. Doorleefd. Die werkelijkheid openbarend waarin hét gebeuren kon; dat enorm grote Auschwitz en de toekijkende buren. De werkelijkheid waarin hét nog steeds gebeurt: Irak, Afghanistan, Afrika en Tibet. Deze doorleving maakt Lijdenslust zeer de moeite waard, want voor iemand van mijn generatie (de twintigers en de dertigers) spreekt de humanitaire tragedie niet meer voor zichzelf. Ondanks alle beschikbare informatie. Zoals het past in een goed essay laat Miring zich in Lijdenslust persoonlijk kennen, met een licht ironische boventoon: ‘Ik huil nooit, behalve om boeken’Ga naar eind[6]. En: ‘Zoals mijn vader ooit zei: “Jij wilt lijden voor de wereld, maar je moet er wel dure schoenen bij dragen”’. Möring bekent dat hij zijn vader gelijk moet geven. Want ook toen hij alleen nog door medicijnen van zijn depressies kon worden genezen, zat hij met holle ogen en een volledig verdoofd gevoelsleven naar buiten te staren, ‘maar dan wel in een jasje van Hugo Boss’Ga naar eind[7]. Voor wie van belezenheid houdt is Lijdenslust een genot. Het is een bijzonder rijk essay: Dante, Schopenhauer, de negentiende-eeuwse romancier Gustav Freytag, Pico della Mirandola, de dichter Philip LarkinGa naar eind[8], alsook de film SecretaryGa naar eind[9] komen voorbij. En aan Levinas' appel, de ander hoger te achten dan jezelf - mens te worden in het gelaat van de ander - geeft Möring radicaal gehoor, onder andere door dit appel ook zijn opvatting over het geluk te laten bepalen. Hij schrijft: ‘De mens kan niet gelukkig zijn en heeft het recht niet, als op hetzelfde moment andere mensen van honger of dorst of ten gevolge van oorlog sterven’Ga naar eind[10]. De eerste regels op de achterflap van het boekje maken zijn geluksopvatting onomwonden duidelijk: ‘Er is geen geluk. Er is alleen maar leed. Geluk is leed dat kortstondig wordt vergeten ten behoeve van de eigen kortstondige zielerust’. Toch wil ik het geluk tegen deze te radicale opvatting verdedigen. Want de stelling dat er geen geluk bestaat, vind ik nonsens. Ook een geluk- | |
[pagina 925]
| |
kig mens kan mijns inziens gehoor geven aan Levinas' oproep. Toegegeven: niet om vier uur 's nachts, wanneer ‘de vragen die er nu eenmaal zijn om vier uur in de ochtend’ je uit je slaap houden. Maar wel overdag, wanneer de ander daadwerkelijk bij ons kan aankloppen. Bovendien hoeft er uit het bestaan van het leed, nog niet tot het niet-bestaan van het geluk te worden geconcludeerd. Zelfs Goethes Werther is ertoe in staat de beperkingen van het ofof-alternatief in te zien. Gelukkig is Möring wat het geluk betreft ook niet erg consequent. Want op diezelfde achterflap staat: ‘Wat mij betreft is er een eenvoudige causaliteit: leed komt voor plezier, er is geen paradijs zonder dat daarvoor eerst pijn wordt geleden’. | |
Gelukkig niet gelukkigWaar het Möring om gaat is dat het levensgeluk moet worden verworven. Zo moet Dante Alighieri in zijn Goddelijke Komedie eerst door de hel en het vagevuur, om uiteindelijk zijn geliefde Beatrice in hemelse sferen te kunnen aanschouwen.
Halverwege ons levenspad
Hervond ik mij in een donker bos,
Want het rechte pad was zoek.Ga naar eind[11]
Het zijn de openingsregels van het Inferno. Möring bespreekt dit eerste en meest bekende deel van de Goddelijke Komedie uitgebreid, om te laten zien dat Dante zijn Beatrice niet kan bereiken zonder daarvoor eerst door de hel te gaan. En de hel betekent lijden. Maar dan geeft Möring een tegendraadse draai aan het gezond verstand, door te stellen dat het eigenlijke doel van de reis, de reis zelf is (en dus niet zijn Beatrice): ‘En de reis is lijden’Ga naar eind[12]. Een te radicale opvatting lijkt mij. Het is een kenmerk van de menselijke existentie, niet te weten waar je vandaan komt, en niet te weten waar je naartoe gaat. Toegegeven, die ondoorzichtigheid van de reis door het leven is niet bevorderlijk voor het geluk. Wel voor het lijden. Al met al is het een hele kunst, ‘op reis’ gelukkig te zijn. De herinnering aan het verleden kan immers ‘als een bliksemstraal boven de afgrond van de toekomst’ schitterenGa naar eind[13]. En het verlangde geluk kan de aanwezigheid in het moment evengoed ruïneren. Doordat Möring het geluk als doel begrijpt, moet het wel als een schaduw over het ogenblik glijden; het moment is niet fijn, je bent immers niet waar je wilt zijn. Op die manier blijft het leven lijden. Gelukkig zijn is een kunst, maar geen goed onderwerp voor de kunsten. Zoals George Steiner zegt: ‘Het duister heeft ons altijd gefascineerd, al vanaf het begin van de grote kunst. Honderd maal meer mensen lezen Dantes Inferno dan zijn Paradiso. Het is nooit anders geweest’Ga naar eind[14]. Literatuur en geluk lijken gewoon niet samen te kunnen gaan. Een beetje schrijver beantwoordt de vraag of hij gelukkig is, met ‘gelukkig niet’. Hij zou immers niets te schrijven over houden. Want het geluk in de kunsten leidt al gauw tot een hel van een resultaat. Het is juist de spanning tussen het beleefde ongeluk en het nagestreefde geluk die wezenlijk is. | |
[pagina 926]
| |
Er is niet meer voor nodig dan een korte analyse van het begrip geluk om de - begrijpelijke - eenzijdigheid van Mörings geluksopvatting aan te tonen. Zo is er het toevalsgeluk. Het openingsvers van Carl Orffs Carmina Burana, ‘Fortuna imperatrix mundi’, laat zien dat je over dit geluk niet kunt beschikken. Het kan je alleen toevallen. Dan is er het geluk van het prettige gevoel. Oppervlakkige genoegens, een korte periode van welbevinden. Terecht merkt Möring hierover op ‘dat je wel gek zou zijn om je leven ernaar in te richten’. Die genoegens zijn immers van voorbijgaande aard. Maar er is ook ‘het filosofische geluk’. In plaats van de afhankelijkheid van het toeval en het plezier van gewaarwordingen van het moment, is deze vorm van geluk afhankelijk van ‘een bewust aangenomen houding die tot uitdrukking komt in blijmoedigheid en gelatenheid, en tot de “goede geest” leidt’Ga naar eind[15]. Dat ‘filosofische geluk’ leidt tot de aanwezigheid in het moment zelf. Het geluk is dan geen doel in de toekomst meer, maar louter een mogelijkheid van het hier en nu, dat direct bereikt kan worden door in het ogenblik zelf aanwezig te zijn. Als Möring tegen het geluk ageert, doet hij dat alleen tegen de oppervlakkige variant ervan. Over vrouwe Fortuna en filosofisch geluk heeft hij het niet. Maar als we mens willen worden in het aangezicht van de ander, vind ik dat we ons ook moeten afvragen wat voor een aangezicht wij de ander bieden. Gelukkig, of er ongelukkig oneindig naar verlangend? Dat betekent een wezenlijk verschil voor de wijze waarop ons eigen gezicht eruitziet als de ander bij ons aanklopt. Want wat het geluk betreft, is er volgens mij ook een eenvoudige causaliteit: uit geluk komt geluk voort. □ Meike Oosterwijk Marcel Möring, Lijdenslust, Stichting Maand van de Filosofie en Marcel Möring, 2006, 95 blz., 3,50 euro, ISBN 90-5637-815-5. |
|