| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
De gekwetste mens
Jaak Peeters is psycholoog en bedrijfsleider in een internationale onderneming. Hij publiceerde een aantal essays over maatschappelijke problemen, waarin hij onder meer pleitte voor de volledige integratie van de autochtonen in een onafhankelijke maar in geen geval etnisch bepaalde Vlaamse staat. In dit nieuwe essay De gekwetste mens benadert hij de malaise van onze postmoderne maatschappij vanuit de individuele ervaring van het gekwetst worden door de anderen. Hij maakt daarbij een scherp onderscheid tussen kwetsen en beledigen, omdat een gekwetst individu weet dat zijn aanvaller de waarheid over hem onthult: ‘Wat duidelijk niet op waarheid berust kwetst niet’. Deze kwetsuur brengt een onevenwicht tot stand tussen de gekwetste en zijn omgeving, wat aanleiding geeft tot een verlangen naar wraak. Maar ook deze wraak, in haar directe primitieve vorm van de oog om oog-vergelding of indirect via de rechtspraak in onze beschaafde wereld, kan de wonde niet helen. Een dergelijke, blijvende existentiële verwonding leidt in de meeste gevallen tot blinde haat, onmachtige opstand of berusting (sterk of zwak nihilisme).
De auteur bouwt zijn analyse van deze gevoelens fenomenologisch op, waarbij hij zijn inzichten confronteert met die van onder meer Lévinas en Sartre. Onze kwetsbaarheid is volgens hem de noodzakelijke voorwaarde voor een existentiële naaktheid die ons voor de anderen en het andere openstelt en ons de kans geeft, onze volle menselijkheid te ontplooien. Deze openheid, die de kern vormt van de filosofie van Lévinas, ziet Sartre integendeel als de grootste bedreiging, met name omdat de anderen daardoor de kans geboden wordt, ons tot object te reduceren en op die
| |
| |
manier irrelevant te maken. Peeters verwijst hier terecht naar de harde standpunten van Sartre in zijn eerste romans, onder meer La nausée, en in L'Etre et le Néant, maar houdt mijns inziens te weinig rekening met de evolutie van Sartres denken in bijvoorbeeld Critique de la raison dialectique en andere expliciet ethische teksten.
Het valt niet moeilijk, in onze postmoderne wereld sprekende en angstaanjagende voorbeelden van individuele en collectieve vervreemding en moorddadige haat op te sporen. Het is de verdienste van dit boek dat er een direct verband onderzocht wordt tussen de persoonlijke vereenzaming en de uitingen van groepshaat en collectief egoisme. Volgens de auteur wordt deze malaise nog versterkt door het zogenaamde cultuurrelativisme van veel postmodernistische ideologen. Dat relativisme is veeleer een vorm van onverschilligheid (in-differentie) tegenover de anderen en het andere, een psychologische afstandelijkheid die op crisismomenten kán en zoals we weten ook zal omslaan in discriminatie en gewelddadigheid. Jaak Peeters gelooft niet dat we deze kwalijke gevolgen met allerlei repressieve wetten kunnen blijven onderdrukken, zolang we niet tot de kern van dit diepe onbehagen zijn doorgedrongen. In die zin vult dit essay een leemte in het doorgaans sociologisch, sociaaleconomisch of ethischpolitiek gevoerde discours over de problematiek van de hedendaagse multiculurele maatschappij. Het herinnert mij aan de wijze woorden van het rapport van een keizerlijke commissie uit de achttiende eeuw, die de verlichte hervormer-keizer Jozef II erop wees dat ‘de oplossing van het probleem van de joodse minderheid het welbehagen is van de niet-joodse meerderheid’: indien we onze aandacht alleen richten op de inderdaad onaanvaardbare gevolgen en weigeren in te zien dat het hier om een veel algemenere maatschappelijke gekwetstheid gaat, zal de voedingsbodem voor deze scheefgetrokken situatie, waarin ‘de anderen de hel zijn’ (Sartre), blijven bestaan.
□ Ludo Abicht
Jaak Peeters, De gekwetste mens. Een existentiële analyse, Damon, Budel, 2006, 176 blz., 17,90 euro, ISBN 90-5573-656-2.
| |
Kerk en theologie
Schwarzbrot-Spiritualität
Woorden kunnen dwaallichten zijn, en volgens de auteur van Schwarzbrot-Spiritualität behoort ‘spiritualiteit’ tot die woorden. Die overtuiging is voor hem al reden genoeg om diverse dimensies die het woord oproept, te exploreren. In de inleiding komt die motivatie tot schrijven sterk aan het licht: het zou onvergeeflijk zijn mochten we de komende generatie(s) enkel de leegte van onze geestelijke ontwikkeling nalaten en hen opzadelen met de puinhopen van onze gewelddadige omgang met al wat is.
In dit ambitieuze plan tekenen zich twee krachtlijnen af die door de hoofdstukken heen telkens andere resonanties krijgen. De auteur ontwikkelt ener- | |
| |
zijds aspecten van geestelijke groei en vorming en anderzijds, vanuit de zorg om wat zich in het verleden heeft afgespeeld en om wat in de toekomst op het spel staat, een reeks boeiende, door aandachtige observaties gevoede reflecties die het leven kunnen dienen. De schets van die krachtlijnen gaat de destructieve evenementen die zich voor onze ogen afspelen niet uit de weg, maar gaat precies in op die momenten van kwetsbaarheid van het leven.
Kenmerkend voor zijn spirituele verkenningstocht is de inspiratie die hij in de Bijbel opgeslagen ziet; hij leest daarin de dynamische relatie tussen Schepper en schepsel, tussen God en de mensenwereld. In het eerste hoofdstuk ‘Die große Sehnsucht’ plaatst hij zijn fundament. Daarin zet hij zich af tegen die vormen van spiritualiteit die uit zijn op sensatieprikkels of op harmoniegedachten. Deze positionering verleidt hem niet tot abstracte speculaties. Op basis van een concrete symptoombeschrijving en ontsluierende argumentatie wijst hij deze wegen van het zoeken naar zin af. Daartegenover plaatst hij spiritualiteit als de kunst van het lezen: het is de kunst het tweede gezicht van de dingen en de gebeurtenissen waar te nemen of te ontwaren. Vanuit die houding kun je - volgens de auteur - de eenheid in je leven met inbegrip van je breuklijnen en je schaduwkanten op het spoor komen. Hij durft in dat verband zelfs te spreken over spiritualiteit als ‘gevormde aandacht’. In de lijn daarvan geeft hij een stel regels die hij in het verdere verloop van het boek ook aanwendt bij zijn overwogen observaties. Het bijbels en kerkelijk (protestants en katholiek) traditiegoed is richtinggevend bij deze inspirerende kijk.
Zijn zorg voor het verleden krijgt reliëf vanuit zijn reflecties omtrent de vorige generatie(s), vanuit de herinnering aan de overledenen. In dat concrete verleden liggen aanzetten die ons helpen de eigen innerlijkheid op te bouwen en de mens laten uitgroeien tot meer dan datgene wat hij uit zichzelf zou kunnen zijn. Of het nu gaat om gebedsruimtes, over ambten in de kerk(en), over de lof aan God, over de inzet voor gerechtigheid of over de schepping en humanisering, telkens wordt de blik van de lezer op het verleden gericht. Hierin zit geen nostalgische terugkeerbeweging, maar spreekt een eerbied ten aanzien van de nalatenschap die de ogen van de zoekende mens nieuwe perspectieven voor vandaag oplevert.
Aan de zwakkeren in de samenleving - de kleinen en de ouderen - wijdt de auteur bijzonder sprankelende bladzijden. Hierin komt nog eens het belang van het tijdsbewustzijn - van verleden en toekomst - op de voorgrond. Het gaat om een kwalitatieve benadering van de vorige en de komende generatie(s). Centraal in deze overwegingen staan de vragen hoe we met hen (zullen) omgaan en wat hun bestaansvoorwaarde mag zijn. In tal van passages speur je de bekommernis ten aanzien van de broosheid par excellence: dat mensen vanuit een godvergeten en een goddeloze liberalisering de prooi van het nuttigheidsdenken worden en geen perspectieven op ‘zijn’ toegewezen krijgen.
Deze aandacht voor broosheid en kwetsbaarheid mag niet de indruk
| |
| |
wekken dat de grondtoon van het boek pessimistisch zou zijn. Integendeel, in de schepping wijst de auteur sporen van het goede aan en hij pleit ervoor de grote (bijbelse) verhalen van het goede opnieuw te vertellen. Dat moet dan niet vanuit een moraliserend standpunt gebeuren, maar door zich te laten ontroeren door de ‘list’ van het goede. Immers, wie het goede door de dingen heen ziet, komt tot een lovende houding en wie looft, doodt noch slaat. Dat leren zien, vraagt vorming en... goede begeleiders die leren kijken! Graag onderschrijf ik dit pleidooi.
□ Geert Faseur
Fulbert Steffensky, Schwarzbrot-Spiritualität, RADIUS-Verlag, Stuttgart, 2005, 234 blz., 18,00 euro, ISBN 3-87173-324-5.
| |
Het paradijs
Eerdere deeltjes in deze serie handelden over het boek Openbaring, De Toren van Babel, en Kennis van het Kwaad. Dit vierde deel heeft als centraal thema ‘het paradijs’ en zet in met een bijdrage van Ellen van Wolde over Genesis 2-3, dat door nagenoeg iedereen ‘het paradijsverhaal’ wordt genoemd, terwijl het woord ‘paradijs’ er helemaal niet in voorkomt. De Hebreeuwse Bijbel spreekt hier over ‘de tuin van Eden’. Deze openingshoofdstukken van de Bijbel verwoorden de ideale oertoestand van vreedzaam geluk die gevolgd wordt door de overtreding van het goddelijk gebod; die - aldus Van Wolde - nodig was om de mens tot bewustzijn en inzicht te laten komen. Deze voor sommigen ongetwijfeld verrassende uitleg wordt gevolgd door twee bijdragen van Herman Vanstiphout over de wijdere oudoosterse context. Eerst schetst hij een aantal Mesopotamische motieven die in het bijbelverhaal terug te vinden zijn. Vervolgens geeft hij een vertaling van het gedicht van Enki en Nin-Hursag dat uit ca. 2100 vóór Christus stamt en in het eerste artikel werd besproken. Terje Stordalen - het boek bevat helaas geen personalia van de auteurs - laat zien hoe het ‘paradijs’-motief van Genesis op verschillende plaatsen in de Hebreeuwse Bijbel en in de joodse literaire traditie heeft doorgewerkt. Vervolgens behandelt (de uit Afrika afkomstige?) Elna Mouton een passage uit het Nieuwe Testament (1 Timotheus 2:8-15), waarin zij de visie van Paulus op man en vrouw in verband brengt met Genesis 2-3. In een omvangrijke en rijk - maar helaas in zwart-wit - geïllustreerde bijdrage besteedt Jan van Laarhoven aandacht aan paradijsvoorstellingen in de (beeldende) kunst, terwijl Joop Schaminée in het afsluitende artikel het begrip ‘natuur’ centraal stelt, een notie die immers alles te maken heeft met Genesis 2-3. Belangrijk én actueel is daarbij de tegenstelling tussen natuur en cultuur.
Het paradijselijke ideaalbeeld blijkt dan zelfs een rol te spelen in het Nederlandse natuurbeleid.
De deeltjes in deze serie zouden naar mijn mening nog aanzienlijk aan bruikbaarheid winnen, wanneer ze een tekstregister (bijbelplaatsen e.d.) en een eenvoudige lijst met belangrijke trefwoorden zouden bevatten. Hun informatieve karakter en naslagfunctie zou daarmee in hoge mate kunnen worden vergroot.
□ Panc Beentjes
| |
| |
Ellen van Wolde (red.), Het paradijs (= De Bijbel: teksten en thema's in beeld, 4), Meinema, Zoetermeer, 2006, 157 blz., 14,90 euro, ISBN 90-211-4067-5.
| |
Politiek
Raymond Aron
In studies over Jean-Paul Sartre wordt hij veelvuldig opgevoerd als diens tegenpool: de Franse filosoof en journalist Raymond Aron (1905-1983). Sartre en Aron hielden zich immers veelal met dezelfde kwesties bezig, en namen daarin steevast tegengestelde posities in. Terwijl Sartre zich bijvoorbeeld engageerde met het communisme, waarschuwde Aron voor het totalitaire karakter van de Sovjet-Unie. Is de hoeveelheid publicaties over de inderdaad spraakmakende Sartre langzamerhand onafzienbaar, over Aron is veel minder geschreven; in het Nederlandse taalgebied is zelfs opmerkelijk weinig over Aron gepubliceerd.
In deze leemte heeft Paul van Velthoven, voormalig chef van de opiniepagina van de Haagsche Courant, willen voorzien met de studie Het verantwoorde engagement. Filosofie en politiek bij Raymond Aron, waarop hij in november 2005 - in het jaar dat de honderdste geboortedag van Aron werd herdacht - is gepromoveerd aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Het uitgangspunt van zijn boek is de constatering dat Aron, achteraf bezien, in zijn politieke stellingname vrijwel steeds het gelijk aan zijn zijde heeft gehad. Hoe valt het te verklaren dat, waar Sartre en zijn medestanders politieke ontwikkelingen bij herhaling verkeerd beoordeelden, Aron bijna steeds de juiste keuzes maakte? Van Velthoven zoekt het antwoord op deze vraag in de samenhang tussen de politieke inzichten van Aron enerzijds, en diens visie op het verloop van de geschiedenis en op de mogelijkheid tot het ontwikkelen van kennis over het verloop van de geschiedenis anderzijds. Aron keerde zich uitdrukkelijk tegen ideologieën - en het marxisme is daarvan een voorbeeld bij uitstek -, die uitgaan van de gedachte dat het verloop van de geschiedenis zich laat voorspellen omdat de geschiedenis volgens bepaalde wetmatigheden zou verlopen. Juist omdat de geschiedenis door mensen wordt gemaakt, is haar verloop niet te voorspellen. Dat wil volgens Aron overigens geenszins zeggen dat er niet bepaalde krachten kunnen worden aangewezen die het verloop van de geschiedenis diepgaand en structureel beïnvloeden. Voorbeelden daarvan zijn de rationalisering en verwetenschappelijking in het dagelijks leven, of de democratisering. Maar de betekenis van deze krachten op enig specifiek moment in de geschiedenis laat zich niet voorspellen. Juist de onvoorspelbaarheid van de geschiedenis dwingt de historicus, maar ook de politieke analist, tot een gedegen studie van individuele ontwikkeligen. Aron ontwikkelde deze kennis van zaken, en juist op grond van zijn grondige kennis van de
internationale politiek, van militair-strategische verhoudingen en van de internationale economie wist hij vrijwel steeds tot de juiste gevolgtrekkingen te komen.
| |
| |
In zijn helder geschreven en goed gedocumenteerde studie benadrukt Van Velthoven, dat de visie op het verloop van de geschiedenis en op de waarde van historische analyses die Aron voorstond onverminderd actueel is. Ook ruim twintig jaar na zijn overlijden kan veel van zijn werk worden geleerd, aldus de auteur. Dat laatste geldt evenzeer voor het proefschrift van Velthoven: het is een leerzaam boek over een filosoof aan wie in ons taalgebied te weinig aandacht werd en wordt besteed.
□ Herman Simissen
Paul van Velthoven, Het verantwoorde engagement. Filosofie en politiek bij Raymond Aron, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2005, 261 blz., 24,95 euro, ISBN 90-5911-492-2.
| |
Kunst
Sugimoto's paradoxale foto's
Ooit geprobeerd een hele film in één kiekje vast te leggen? De in 1948 geboren Japanse kunstfotograaf Hiroshi Sugimoto is erin geslaagd, en het resultaat is verbluffend. Zijn methode is eenvoudig: hij plaatst zijn fototoestel op een statief in een filmzaal en laat het diafragma geopend vanaf het begin tot het einde van de film. Zo krijgt hij een foto waarop het decor van de filmzaal duidelijk te zien is en het scherm daar middenin een groot stralend wit vlak vormt. Van de personages, intriges en avontuurlijke of gewelddadige voorvallen van de prent valt niets meer te bekennen, alle drukte is opgegaan in dat ene witte vlak. De beweging, die typisch is voor film, komt tot stilstand: Hollywood wordt zen. Sugimoto heeft dezelfde werkwijze meermaals toegepast, telkens in een andere zaal of in drive-inbioscopen, en die serie, ‘Theaters’ genoemd, heeft hem beroemd gemaakt. Een soortgelijke techniek gebruikt hij om het hele proces van het opbranden van een kaars in één foto samen te vatten. Dat levert een fascinerend en prachtig beeld op.
Andere reeksen van Sugimoto - op enkele uitzonderingen na gaat het in zijn oeuvre altijd om zwart-witfotografie - spelen vooral met schijn en werkelijkheid. Opgezette dieren in de kunstmatige setting van een diorama lijken op zijn foto's échter of natuurlijker dan in het diorama zelf. Foto's van wassen beelden van Shakespeare of Napoleon bij Madame Tussaud lijken wel foto's van deze beroemdheden zelf. In beide gevallen lijkt het of de fotografische reproductie van een nagebootste werkelijkheid ons opnieuw met de werkelijkheid zelf confronteert. En in het tweede geval komt daarbij dat men een levensechte foto voor ogen krijgt, ook van personen die geleefd hebben in een tijd waarin de fotografie nog niet bestond.
In een reeks over moderne architectuur maakt Sugimoto met opzet onscherpe opnamen van bekende gebouwen (zoals de kapel van Ronchamp, het Guggenheimmuseum in Bilbao of de WTC-torens in New York) zodat de vertrouwde, eigentijdse vormen ervan ineens bekleed worden met het aura van een monument uit een ver verleden.
| |
| |
Aan alle series van de kunstenaar gaat een idee vooraf dat het vertrekpunt van een lange studie en een zorgvuldige voorbereiding is geworden. Elke foto die op die manier tot stand komt, wordt dan ‘reflectie’ in de dubbele betekenis van het woord: ‘weerspiegeling’ en ‘overdenking’ van de werkelijkheid. Worden en zijn, tijd en eeuwigheid, traditie en moderniteit, beeld en realiteit zijn fundamentele thema's die Sugimoto graag bespeelt. Opmerkelijk is de eenvoud en de schoonheid van de foto's die aan de complexe overwegingen van de kunstenaar en aan diens wetenschappelijke bestudering van de waarneembare verschijnselen ontspruiten.
Naar aanleiding van een expositie in Japan en in de Verenigde Staten is een monografie verschenen die een volledig overzicht van Sugimoto's werk biedt, naast teksten van de fotograaf zelf en twee boeiende inleidingen die de lezer introduceren in zijn denkwereld. De afbeeldingen (ruim tweehonderd!) zijn volgens een hoogwaardig procédé gedrukt. Het boek bevat achteraan een uitvoerige lijst van tentoonstellingen en publicaties. Deze fraaie en waardevolle uitgave hoort als standaardwerk over een vooraanstaande hedendaagse foto graaf met een heel aparte stijl in elke kunstbibliotheek thuis.
□ Jan Koenot
Hiroshi Sugimoto, met teksten van Kerry Brougher, David Elliot en Hiroshi Sugimoto, Hatje Cantz, Ostfildern-Ruit, 2005, 368 blz., 68,00 euro, ISBN 3-7757-1640-85 (Engelstalige uitgave).
| |
Literatuur
De helaasheid der dingen
In De helaasheid der dingen keert Dimitri Verhuist terug naar Reetveerdegem, het dorp van zijn kinderjaren dat ook al het decor vormde voor zijn debuut De kamer hiernaast (1999). Was dat boek nog een verzameling losjes bij elkaar gehouden kluchtige verhalen over het jonge leven van de auteur, dit nieuwe boek is een nauwelijks verholen autobiografische roman over zijn jeugd. Nog steeds is het Verhulsts techniek om korte kenschetsende verhalen naast elkaar te plaatsen, maar dit keer is het verband tussen al die momenten uit het leven van het hoofdpersonage Dimitri sterker en bovendien is er in dit boek een duidelijke evolutie merkbaar.
Dimitri woont samen met zijn gescheiden vader en diens broers bij zijn grootmoeder. Zijn ooms zijn uit socialistische fierheid werkloos (‘ze zullen zich niet verkopen aan de bourgeoisie’), en hun voornaamste bezigheid bestaat uit drinken, vechten en schunnigheden met vrouwen. In allemaal kleine, vaak grappige anekdotes licht het beeld op van een familie die dicht bij de marginaliteit staat. Van dat laatste is niemand zich echter bewust, en zeker Dimitri niet. Hem bevalt al dat kattenkwaad wel en hij is er trots op een van de Windops - een bijnaam die gedragen wordt als een adellijke titel - te zijn. Verhulst beschrijft deze wereld van binnenuit als een gezellige boel waar een grote kameraadschap heerst en veel gelachen wordt. Tot Dimitri op een dag door een juffrouw van de sociale dienst uit dit
| |
| |
milieu wordt gehaald. Dan kantelt het verhaal. Verhuist observeert vanaf dat moment van buitenaf zijn omgeving en langzaam maar zeker ontstaat er een kritische distantie. Het besef groeit dat een dergelijk leven uitzichtloos is en de verteller maakt er zich uit los. Anders dan zijn familieleden ontwikkelt hij geen drankverslaving maar een zelfstandigheid. In het tweede deel ontmaskert hij dan ook genadeloos een aantal illusies en vooronderstellingen die verband houden met zijn milieu van afkomst. Op het einde zal hij zelfs moeten toegeven dat hij vervreemd is geraakt van zijn wortels en niet langer meer tot de clan behoort.
Verhuist is een groot stilist. Werd dat in zijn vorige werk duidelijk uit zijn voorliefde voor mooi geformuleerde zinnen, in dit boek ondersteunt de stijl subtiel de inhoud. Niet enkel is er een omslag te merken in het perspectief waaruit verteld wordt, de verteller evolueert ook van een onkritische jongen die genoegen neemt met de situatie tot een mondige jongeman die zijn ongenoegen durft te uiten over de gang van zaken. En ook in het gebruik van humor, Verhulsts sterkste wapen om de troosteloosheid op een luchtige manier te beschrijven, kan een ontwikkeling geconstateerd worden. De kolder uit het eerste deel wordt vervangen door verfijndere vormen als ironie en woordspel.
Dimitri Verhuist is er met De helaasheid der dingen in geslaagd, over kleine mensen een grootse roman te schrijven. Enerzijds is het een hilarisch, maar invoelend portret waaruit een bijzonder respect en mededogen spreekt, anderzijds is het in verschillende opzichten een meedogenloos afscheid.
□ Carl De Strycker
Dimitri Verhuist, De helaasheid der dingen, Uitgeverij Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2006, 208 blz., 18,90 euro, ISBN 90-2542-773-1.
| |
Geschiedenis
Wandelen naar Kongo
Een triomfboog betaald met afgehakte handen, Belgische grandeur ten koste van Kongolees bloed: in zijn beknopte ‘toeristische’ gids Wandelen naar Kongo. Langs koloniaal erfgoed in Brussel en België leidt Lucas Catherine ons in Brussel, Tervuren, Oostende, Antwerpen en vele andere Belgische plaatsen langs de relicten van ‘onze’ kolonie, en uiteraard met Leopold II als rode (rubber)draad.
Catherine toont de geïnteresseerde bezoeker met veel oog voor het pittige detail de restanten, en de praktische weg er naartoe; het boekje bevat een bronnenlijst, een personenindex, een index van naar Kongo verwijzende straatnamen, een handige reeks stadsplannetjes. Maar hij beperkt zich niet tot sightseeing. Met indrukwekkende precisie analyseert hij de woekerwinsten, de mythologisering van de banaliteit (Lippens en De Bruyne - wie kent deze ‘nationale’ helden nog?), de omkoping van de toenmalige pers, de manipulatie van de publieke opinie, en de combines van en met het grootkapitaal: ‘Deontologie bestond toen nog niet’ (blz. 101). Hij toont ook hoe het verle- | |
| |
den leeft: de koloniale huldemonumenten staan in linkse milieus ter discussie, en worden in bitter-ludieke acties gecontesteerd. En dat alles wordt aangeboden in een zeer scherpe, meeslepende stijl, die in zijn puntigheid wel eens uit de bocht gaat (‘zijn zieke, want zotte, zuster Charlotte’ - blz. 55).
Drie bedenkingen. Eén. Er is een schat aan informatie, maar hier en daar blijft de lezer toch nog met een aantal vragen zitten. Welke rol hebben de verenigingen van oud-kolonialen echt gespeeld, welke invloed hebben ze gehad, in hoeverre hebben ze de beeldvorming over de kolonie en de Belgische aanwezigheid bepaald? Waren de overdracht van Kongo en de Koninklijke Schenking iets meer dan een truc van de monarchie om haar centjes het best te laten renderen, en zat België daarbij op de blaren? Als de Brusselse bioscoop Vendôme in 2006 de vrij kolonialistisch geïnspireerde film Congo River (met succes) programmeert, is dat dan ook omdat die eigendom is van die Koninklijke Schenking - of zien we spoken?
Twee. De combinatie van het historisch-narratieve en het actueel-toeristische is uitdagend interessant, maar verduistert de afbakening van het thema - Godfried van Bouillon is inderdaad een anachronistisch Belgisch icoon, maar met Kongo heeft hij bedroevend weinig te maken. En het derde en belangrijkste bezwaar: heel wat informatie was al (soms vrijwel letterlijk) opgenomen in Catherines boek Bouwen met zwart geld uit 2002 - men vergelijke bijvoorbeeld de fragmenten over Schaarbeek.
Desondanks blijft Wandelen naar Kongo een boeiend geschrift, met een bittere conclusie: de kolonialen werden op allerlei manieren herdacht en geëerd, maar ‘Geen van deze Kongolezen heeft een straatnaam gekregen’ (blz. 63). Om dan nog maar te zwijgen over het lot van Patrice Lumumba...
□ Jacques De Maere
Lucas Catherine, Wandelen naar Kongo. Langs koloniaal erfgoed in Brussel en België, EPO, Berchem, 2006,139 blz., 15,00 euro, ISBN 90-6445-400-0.
| |
Handschrift met mystieke traktaten
Kort na de stichting van de Katholieke Universiteit in Nijmegen in 1923, vatten vier hoogleraren het plan op voor een wetenschappelijke uitgave van Nederlandse mystieke teksten van vóór de Reformatie, met name uit de kringen van de Moderne Devotie. Zij dienden al vrij spoedig hun ambities aan te passen aan de reële mogelijkheden. Een van hen, de inmiddels zaligverklaarde karmeliet Titus Brandsma, spoorde met het oog daarop teksten op in archieven en bibliotheken over heel Europa, en liet de belangrijkste ervan fotograferen: zestienduizend foto's van handschriften met veertienhonderd verschillende teksten. Dankzij zijn inspanningen zijn er ook foto's bewaard gebleven van een handschrift uit het vlak over de Nederlandse grens gelegen Collegium Augustinianum van Gaesdonck, dat in 1944 in Münster verloren ging. Enkele neerlandici hadden in het verleden het handschrift beschreven en bestudeerd, maar geen van hen bracht het tot een
| |
| |
kritische editie ervan. Dat is nu gebeurd.
Het gaat om een handschrift dat in het derde kwart van de zestiende eeuw ontstaan is in het Agnietenldooster in Arnhem, een van de centra van waaruit een herleving van Nederlandse, Vlaamse en Rijnlandse mystiek werd vormgegeven en bevorderd. De bezorger van de kritische editie onderscheidt zeven eenheden, herkenbaar aan zeven verschillende ‘handen’. De opgenomen teksten zijn van Jan van Ruusbroec, Johann Tauler, Heinrich Seuse of Suso, Meester Eckhart, Gerlach Peters en diverse anonieme auteurs. Bovendien werden fragmenten van Jacob van Maerlants Rijmbijbel aangetroffen.
De transcriptie is goed verzorgd, en gaat vergezeld van notities over de opbouw en de genese van het handschrift, de functie van de voorkomende onderstrepingen, de datering en de herkomst, de taal, de door Brandsma's secretaresse aangebrachte correcties - allemaal nuttige notities van technische aard. Het boek besluit met een literatuuropgave (waarin recentere literatuur ontbreekt), en een register van opschriften, incipits, namen en plaatsen.
Jammer genoeg ontbreekt een nadere inhoudelijke presentatie, niet alleen van het handschrift als zodanig, maar ook van de rol die het Arnhemse Agnietenldooster en Gaesdonck hebben gespeeld als veilige havens voor zoveel spiritueel erfgoed, en dat is toch wel een gemis. De diplomatische editie van het handschrift (blz. 67-351) biedt de lezer een aaneengesloten tekst, die de folio's van het manuscript nauwgezet volgt. Ordening, annotering, leestekens, tussenkopjes ontbreken evenwel volledig, hetgeen de leesbaarheid ernstig belemmert. Zodoende blijft het belangrijke mystieke handschrift 16 uit Gaesdonck (olim Agnietenldooster, Arnhem) toch grotendeels een gesloten boek.
□ Paul Begheyn
Marinus K.A. van den Berg (red.), Het Gaesdonckse-traktatenhandschrift olim hs. Gaesdonck, Collegium Augustinianum, ms. 16, Verloren, Hilversum, 2005, 373 blz., 30,00 euro, ISBN 90-6550-787-6.
|
|