| |
| |
| |
Forum
Een nieuw geluid?
De heren medici hadden tevoren gewaarschuwd: we moesten er rekening mee houden dat een ingrijpende operatie als die welke ik in augustus 2005 onderging, ook forse psychische en karakterologische gevolgen kon hebben. Een zekere zwaarmoedigheid zou zich van mij meester kunnen maken, zelfs een diepe droefenis. Of ik zou in mijn reacties op anderen ongedurig kunnen worden en kortaf. Ik ben echter aan wenen van ellende niet alleen nog niet toegekomen, ik heb mij dag na dag verheugd over wat er weer te genieten viel. Zoals met het temperament waarmee ik al levenslang behept ben, kortaangebonden reageren ook niet meteen begrepen hoeft te worden als een onverwachte of opmerkelijke gedragsverandering. Vanaf de ingreep loop ik mij dan ook af te vragen wanneer die psychische verschijnselen zich bij mij gaan manifesteren. Van die grote droefenis heb ik dus nog niets anders gemerkt dan het zachtjes zeuren van zoiets als Weltschmerz. Die kwelt mij al sinds mijn puberteit en uit zich normaal, sociaal aangepast, in lichte ironie en milde humor. En, als de blaadjes gaan vallen, in enige neiging tot mistroostigheid. Dat zou het moment bij uitstek zijn voor zo'n grote huilbui over mijn gebleken kwetsbaarheid. Maar afgelopen najaar ging dat moment ongebruikt voorbij. De dagen van herstel na de operatie en de complicaties daarbij waren van een heerlijk nazomers karakter. Daarvan heb ik, optimaal gebruik makend van de mij gegunde mobiliteit en van de park genoemde aanplant rond het hospitaal, met volle teugen genoten. En sinds de revalidatie thuis kon worden voortgezet in een zacht winters klimaat heb ik dag na dag manhaftig therapeutisch gewandeld of gefietst, met volle teugen de dagelijkse winst inademend aan verbeterde conditie en herwonnen fitheid. De operatie zelf kan een zekere barbaarsheid niet ontzegd worden en de aanleiding ervoor, ja, noodzaak ertoe, was alles behalve een pretje. Maar het effect van de ingreep is een wonder van opluchting.
| |
| |
Dat effect was er meteen, zij het aanvankelijk nog enigszins overschaduwd door bijverschijnselen en onzekerheden. Maar te weinig aanleiding, wat mij betreft, voor huilbuien over de contingentie van de menselijke soort, noch voor het afreageren van verongelijktheid daarover op anderen.
En zo is het lente 2006 geworden. Aanvankelijk bleef de temperatuur onder de maat. Maar dat vertraagde hoogstens de doorbraak van het jaarlijkse wonder. Die hardnekkige kilte bleek niet in staat de lente tegen te houden. Bomen en struiken schoten weer in het blad, er kwam weer een gezonde kleur op onze wereld, de boorden langs wegen en sloten verloren hun grauwheid en tooiden zich met de gebruikelijke overdaad aan fluitekruid, boterbloemen en lijnzaad. Normaal dans ik, bij wijze van spreken, de lente door in een licht extatische stemming; ik geniet van de dagelijkse verandering in lichtval, van de frisse kleuren van heesters en bomen, van het nieuwe groen in velden en bermen, van de mildere temperaturen. Tot in mijn sterrenbeeld - ik geloof uiteraard niet in die onzin maar kan die in dit verband ook niet onvermeld laten - ben ik altijd een lentemens geweest. Op kostschool vierde ik de lente al met enkele takjes forsythia in een inktpotje op mijn bureau en met een dagelijkse inspectie van knoppen die uitliepen en de donkere staketsels van bomen bekleedden met zachtgroen struweel. Sindsdien vier ik de lente met alle attributen en rituelen die ertoe staan, hoe triviaal of clichématig ook. Maar met de lente van 2006 is ook zoiets als een lichte droefenis mijn leven binnen geslopen. Niet dat ik wild zou willen janken. Maar soms zou ik weg willen kruipen in een hoekje om daar stilletjes te huilen. Alsnog het toeslaan van het voorspelde grote verdriet? Of gewoon de gevoeligheid van de wat oudere dag, die zich met dartele veulens in een zonnige wei alleen nog vereenzelvigen kan in melancholieke herinnering? Of nog gewoner: eindelijk een realistisch oog voor de toestand in de wereld. Het werd tijd dat die verstokte lentevierder de ogen open gingen. Hij mag zich nog gelukkig prijzen dat hij het redt met een lichte treurnis. Want de natuur kan zo lenteachtig niet zijn, de toestand in de wereld is alles behalve zonnig. Die rechtvaardigt een inktzwarte depressie.
Kijk bijvoorbeeld naar de twee processen, dat tegen Milosevic en dat tegen Saddam Hoessein, die nu al maanden slepen. In de hoofdrol twee assertieve, zo niet hondsbrutale beklaagden, in confrontatie met bijna wanhopige en vooral vrij machteloze vertegenwoordigers van recht en orde. De processen hadden de afsluiting moeten worden van stukjes geschiedenis waarin brute wreedheid en pervers geweld de toon hebben aangegeven. Dat tegen Milosevic moest, hoogst onbevredigend, worden afgebroken vanwege de plotse dood van de beklaagde. Ondertussen lijkt de situatie op de Balkan aardig tot rust gekomen. Documentaires geven de indruk dat de bevolking uit een boze droom is ontwaakt en zich verbijsterd afvraagt hoe men zich al die jaren mee heeft kunnen laten slepen door die infernale krachten. Maar de uitlevering aan het
| |
| |
tribunaal van andere gekende aanstichters van de ellende wordt nog steeds onnavolgbaar gesmoord in nationalistische sentimenten, ondanks de daarop gestelde sancties. Het proces tegen Saddam Hoessein sleept zich voort in een ontwricht land. Is het wel of niet in burgeroorlog? Het antwoord op die vraag lijkt af te hangen van de particuliere agenda van deze politicus of gene fractie. Maar op basis van het aantal slachtoffers en doden, van de ontreddering en rechteloosheid is duidelijk dat het land in de greep is van het allesverslindende mythische monster, dat volgens Hobbes de burgeroorlog is. Nu heeft volgens hem ook de autoritaire staat, Leviathan, monsterachtige trekjes. Toch begin ik me af te vragen of Irak niet toch het beste af zou zijn met een genadeloze dictator, die grillig en zonder last van het bloed aan zijn handen, meedogenloos orde en rust afdwingt. Zodat tenminste iets van het leven nog geleefd kan worden. De inval van de Amerikanen heeft de situatie geen goed gedaan. Maar pogingen om hen (alleen) verantwoordelijk te stellen voor de anarchie in Irak overtuigen mij niet; er zijn te veel Irakezen die belang blijken te hebben bij het ontstane machtsvacuüm en die er garen bij spinnen.
Oude verhalen gewagen met betrekking tot de dimensie van de geschiedenis, die zich op de drempel van de éénentwintigste eeuw op de Balkan en in het Midden-Oosten manifesteert, van een eeuwige strijd tussen goed en kwaad, tussen de kinderen van het licht en de machten van de duisternis. Dat oude geluid kan zo vertrouwd en verhelderend niet zijn, bij ons stuit het op weerstand. Het speelt teveel in op apocalyptische angsten en is ook nog uit te buiten door fundamentalisten. Maar wat zich heeft afgespeeld en nog dagelijks afspeelt in het Midden-Oosten en op de Balkan is wel van de apocalyptische intensiteit, die in dat oude geluid doorklinkt. De poging met ordentelijke processen enige orde in die chaos en een beetje licht in die inktzwarte duisternis te brengen, oogt heel edel. Maar de grove manier waarop de hoofdrolspelers weigeren hun oude rol op te geven, ja, zij die consequent volhouden (volhielden), toont ook aan dat de verlichte stem van recht en orde niet tot nauwelijks is opgewassen tegen de uitbarstingen van woede van brallende ex-machthebbers in het nauw. Met die in je oren en met die voor ogen is het niet verwonderlijk dat de magie van een nieuwe lente haar kleur verliest.
Ik heb geprobeerd dat verlies te compenseren door extra attent te zijn op nieuwe geluiden. De sociaal-democraten van Nederland schoten te hulp door een nieuwe leider op het schild te heffen. Wouter Bos is jong en dynamisch, ziet er goed uit, formuleert helder en wordt merkbaar gemotiveerd door persoonlijke bewogenheid. Hoewel hij niet aan het hoofd staat van mijn politieke familie, vind ik hem een veelbelovende speler in de politieke arena van Nederland. Kennelijk vinden velen dat met mij. Maar zij reageren mij ook weer met een iets te nieuw geluid, als zij in hun lofzang op de nieuwe leider niet zijn programma prijzen of zijn stijl van argumenteren, maar benadrukken dat hij zo'n mooi kontje heeft. Het zou overdreven zijn
| |
| |
om hier meteen het spook van een ‘pornocratie’ te zien opduiken. Maar er is wel degelijk sprake van een te nieuw geluid in de politiek. De ongegeneerde manier waarop het stem krijgt vind ik zorgelijk. Weg lentegevoel. Het huilen staat mij nader dan het lachen. Iets ingewikkelder ligt het met het nieuwe geluid dat zal gaan opklinken aan de andere kant van het politieke spectrum, ook omdat nog niet duidelijk is wie daarvan de vertolker gaat worden. De liberale partij kondigde aan in de behoefte aan een nieuwe leider te willen voorzien met een heuse verkiezing. Aanvankelijk was er een kandidaat, de huidige staatssecretaris van Onderwijs. Mark Rutte is jong en dynamisch, ziet er aardig uit, formuleert helder en wordt merkbaar gemotiveerd door persoonlijke inspiratie, waarin een flinke portie ambitie. Na hem stelde zich nog een mevrouw kandidaat, lid voor de VVD van de Tweede Kamer, van wie ik verder niet veel meer weet dan dat zij jong oogt en dynamisch, er fris en aardig uitziet en goed met het woord uit de voeten kan. Omdat ook dit niet mijn favoriete politieke familie is, bleef het de ver-van-mijn-bed-show. Tot er een derde kandidaat opdook, de minister van Immigratie en Vreemdelingenzaken, mevrouw Rita Verdonk. Zij is niet piep meer maar zeker nog geen knar, zeer daadkrachtig en recht door zee, ze heeft een frisse uitstraling en is onverdroten in haar uitspraken. Ook zij is, als mens en als vrouw, gemotiveerd in de zin van ambitieus. De grens tussen imago en karakter is niet steeds helder te trekken. Een poging om haar imago van daadkracht en rechtlijnigheid verder te verankeren lag voor de hand. Die deed zich onverwacht voor. Maar die bracht zo veel politieke onrust dat het uiteindelijke effect ervan zich nu nog niet voorspellen laat. (Het is een verhaal op zichzelf, dat speelt rond het Nederlanderschap van Ayaan Hirschi Ali. Spijtig genoeg moet ik het hier verder laten rusten. Mogelijk een ander keertje.) Hoe het zij, ook de
liberalen bereiden een nieuw geluid voor, zijn dat zelfs al in het publiek aan het uitproberen, maar nog niet duidelijk is wat het precies gaat worden. Echt blij word ik er niet van. Tussen de sociaal-democraten in de oppositie en de liberalen in de regering laveert een kleine, zich Democraten 66 noemende combi, die ook op zoek is naar een nieuwe partijleider. Twee kandidaten. De eerste wordt (waarschijnlijk) de, uit het Europarlement ingevlogen huidige leider van de fractie, Loesewies van der Laan, de tweede is al de huidige minister van Bestuurlijke Vernieuwing, Alexander Pechthold. Beiden zijn nog tamelijk jong en ongetwijfeld dynamisch, er staan leuke snoetjes op, ze kunnen zich helder uitdrukken, ook als zij onzin uitkramen, en zij zijn duidelijk even gemotiveerd als ambitieus. Hun strijd om het leiderschap is nog niet gestreden. Maar het ziet ernaar uit dat die voor het oog van het kerkvolk - wat er binnenskamers gebeurt weet je nooit - iets minder turbulent zal verlopen dan de machtsstrijd bij de liberalen. Maar ongetwijfeld gaat er de komende weken gegrossierd worden in nieuwe geluiden, in zaken waarvan je ophoort, in uitspraken die er inhakken. Ik zit daar ter bestrijding van mijn
| |
| |
ongebruikelijke lentedipje ook op te wachten. Maar ik begin steeds grondiger te betwijfelen of dat nieuwe geluid wel echt zal helpen als alternatief voor het oude verhaal over de blinde en genadeloze ambitie van machthebbers, over de onophoudelijke machinaties van de krachten van de duisternis en over de weerloosheid van de kinderen van het licht.
Dat zal moeten blijken in de periode van de lente van 2006 tot in de lente van 2007. Die periode omvat twee verkiezingen. Ze begon met die voor de gemeenteraden in maart 2006. Een geweldige winst voor de partijen van de oppositie, de sociaal-democraten voorop, en een gevoelige nederlaag voor de partijen die met elkaar de regeringscoalitie vormen, met name de christen-democraten. Over laatstgenoemden heb ik het, hoewel mijn hart bij hen ligt, in deze overpeinzing nog niet gehad. Bij hen is zich immers geen nieuwe leider in de coulissen aan het warmlopen. De huidige minister-president is vooralsnog de onbetwiste partijleider. Hij kan enkel door een koningsmoord, die nooit profijtelijk voor de moordenaar uitpakt, uit die positie verdreven worden. Jan Peter Balkenende is niet echt oud maar wel wat ouwelijk, eerder degelijk dan dynamisch, geen meeslepende spreker en zeker gemotiveerd en bewogen, zij het dat je meer naar zijn passies moet raden dan dat hij daar meeslepend van getuigt. Hij staat voor een stug volgehouden hervormingsbeleid dat veel ‘au’ heeft opgeroepen maar dat verantwoord kon worden met de slogan ‘eerst het zuur en dan het zoet’. Of, met andere woorden, ‘stil maar, wacht maar alles wordt nieuw’, het komt allemaal goed. Wat onverwacht blijkt het land nu inderdaad aan de rand van dat zoet te staan. De optimistische geluiden over de aantrekkende economie buitelen over elkaar heen. De verkiezingen van 2007 voor de volksvertegenwoordiging zouden voor de regering, en dus ook voor de christen-democraten, wel eens heel wat gunstiger kunnen uitvallen dan die van 2006 en de wekelijkse peilingen doen vermoeden. De eigenlijke verkiezingsstrijd moet nog beginnen. Hoe die ook gaat verlopen, God verhoede dat mijn partij en haar leider zich daarin laten verleiden tot te veel nieuwe geluiden, tot populistische slogans of zelfs tot correctionele operaties aan buikje, borsten of kontje. Zelfs tegen mijn lentedipje zouden
die niet helpen, ja, averechts uitpakken. Ik hoop er sowieso over afzienbare termijn over heen te zijn.
□ Pieter Anton van Gennip
| |
| |
| |
(On)gezonde sport
Over antieke en moderne lichaamscultuur
Sport moet, want sport is goed, zo nemen de meesten van ons nog altijd geredelijk aan. Dopingschandalen en nieuwsrapporten over geblesseerde en vroeg versleten of zelfs jong gestorven sportlui hebben het fundamentele geloof van de moderne westerse mens in de heilzame werking van sport - of ruimer: lichaamsbeweging - nauwelijks of niet aangetast. Verstandig beoefende sport is niet alleen goed voor je lichamelijke gezondheid, ze is ook van wezenlijk belang voor je geestelijk evenwicht en zelfs voor je morele weerbaarheid, zo wordt ons van jongs af ingelepeld. Sport heet dan ook een uitstekende ‘ontstresser’ te zijn, sterker nog: een beproefd middel tegen asociaal en zelfs crimineel gedrag. Geen wonder dat sport de nodige aandacht krijgt in het onderwijs: lichamelijke opvoeding maakt er - alvast op papier - wezenlijk deel uit van een alomvattend pedagogisch project dat van jongeren evenwichtige mensen en verantwoordelijke burgers wil maken. Mens sana in corpore sano: zo luidt de overbekende slagzin waarop de moderne sportfilosofie en -pedagogie gebaseerd is.
| |
Vroegmoderne gymnastiek
Maar is die pedagogie wel zo modern als ze zichzelf soms voordoet? Reeds in de vroegmoderne tijd waren er ‘verlichte’ geesten die een lans braken voor een evenwichtige opvoeding van jongeren. Zo'n opvoeding hield in dat ook het lichaam de nodige aandacht en zorg kreeg. In zijn razend populaire gezondheidstraktaatje Hygiasticon van 1613 gaf de Zuid-Nederlandse jezuïet Leonardus Lessius (1554-1623) de studerende jeugd richtlijnen mee die van een strikt medisch uitgangspunt vertrokken. In navolging van antieke én vroegmoderne geneesheren ging de auteur ervan uit dat het lichaam geregeld wordt door de vier sappen bloed, slijm, zwarte en gele gal. Ziekte ontstaat wanneer dit systeem van li- | |
| |
chaamsvochten uit balans raakt. Dat zal zich met name voordoen als het lichaam er niet meer in slaagt de overtollige en/of schadelijke stoffen die door overdadige voeding en drank binnendringen, te neutraliseren en af te scheiden. De panacee die Lessius voorschrijft, ligt dan ook voor de hand: een sobere levenswijze die vooral stoelt op een streng dieet van water, brood en haverpap.
Let wel: het gaat om een individueel aangepast dieet. Lessius is inderdaad van oordeel dat elk individu best zijn eigen geneesheer is. Elkeen moet leren luisteren naar zijn lichaam en voor zichzelf uitmaken welk regime voor hem het meest geschikt is. Bij dat regime hoort ook een op maat gesneden programma van lichaamsoefeningen. Daarbij denkt Lessius niet zozeer aan spel en sport in open lucht, als wel aan een uiterst ‘economische’ vorm van ‘kamergymnastiek’. Twee oefeningen beveelt hij in het bijzonder aan; ze hoeven naar zijn mening niet meer dan een kwartier of een half uurtje vóór de maaltijd in beslag te nemen. De eerste oefening is het schaduw- of schijngevecht; het bestaat erin dat men in beide handen een gewicht neemt van twee of drie pond en daarmee verschillende bewegingen uitvoert, ‘als vocht men tegen schimmen’. De tweede oefening wordt uitgevoerd met een paal of zware stok ‘die je met beide handen vasthoudt, waarbij je een afstand van vier voet in acht neemt. Vervolgens zwaai je je armen omhoog en omlaag, of draai je ermee in het rond. Niets is beter om de borst- en schouderspieren te oefenen, niets is beter om de lichaamssappen die de gewrichten aantasten te verdrijven’.
Lessius heeft de gymnastiek zeker niet uitgevonden: de oefeningen die hij aanraadt, werden vóór hem reeds uitvoerig beschreven in het traktaat De arte gymnastica van de Italiaanse arts Girolamo Mercuriale (1530-1603), die terecht bekend staat als de herontdekker van de antieke sport- en bewegingsleer. In zijn werk schreef hij specifieke lichaamsoefeningen voor mensen van verschillende leeftijd voor. Daarbij baseerde hij zich vooral op de aanbevelingen van antieke geneesheren zoals Galenus. Volgens Galenus - en dus ook volgens Mercuriale - is lichaamsbeweging van cruciaal belang voor de gezondheid. Gebrek aan beweging doet het lichaam afkoelen, waardoor overbodige sappen zich opstapelen en het lichamelijke - en dus ook geestelijke - evenwicht op termijn chronisch wordt verstoord.
| |
Antieke zelfzorg
Ondanks de schijn van het tegendeel is Galenus geen voorstander van een doorgedreven vorm van sportbeoefening. Zoals bekend bekleedde die een prominente plaats in de klassiek-Griekse opvoeding: vrijgeboren jongens brachten een groot deel van hun tijd door in openbare gymnasia, waar atletische en paramilitaire activiteiten en wedstrijden werden afgewisseld met voordrachten door filosofen en redenaars. Beoogde het Griekse opvoedingsmodel in principe een uitgebalanceerde training van lichaam en geest, dan trad er in de loop der tijden onmiskenbaar een zekere professiona- | |
| |
lisering op. Steeds meer jongeren ambieerden een carrière als ‘topsporter’, waar zij door gespecialiseerde trainers toe werden opgeleid. Van de oorspronkelijke eenheid van lichaam en geest was vaak geen sprake meer.
Het is een tendens die Galenus diep betreurt en met klem bestrijdt. Hij windt er dan ook geen doekjes om: competitiesport is bepaald schadelijk voor de gezondheid. Een goed getraind, atletisch lichaam mag er oppervlakkig beschouwd dan al mooi uitzien, de buitenkant verbergt - welhaast letterlijk - rotzooi. De doorgedreven fysieke training die ‘topsport’ vereist, leidt tot een overmatige spiergroei, die door overdadig eten en drinken in stand moet worden gehouden. En precies daar loopt het mis: de zware voeding van atleten verstoort onvermijdelijk het o zo precaire evenwicht van de lichaamssappen, met alle verrottingsverschijnselen van dien. Een stoere ‘bodybuilder’ kon Galenus niet bekoren, zoveel is wel duidelijk.
Dat geldt al evenzeer voor de filosoof Seneca, die zo mogelijk nog kritischer stond tegenover (semi-)professionele sportbeoefening. Tot zijn grote spijt moet hij constateren dat atleten misschien wel aan hun lichaam, maar niet aan hun geest werken. En die is toch van primordiaal belang. Want een lichaam mag dan al gespierd zijn, ‘zonder geestelijk evenwicht is het op dezelfde manier sterk als dat van een razende of waanzinnige’ (Ep. 15, 1; vert. C. Verhoeven). Het streven van topsporters is volgens Seneca trouwens compleet absurd: hoeveel ze ook trainen, nooit zullen ze de snelheid van een luipaard of de kracht van een stier evenaren, laat staan overtreffen. De conclusie die de filosoof trekt is misschien wel logisch, maar klinkt toch wat vreemd in de oren: ‘Door een grotere last van het lichaam wordt de geest verdreven en is die minder beweeglijk. Dus moet je zoveel mogelijk de omvang van je lichaam beperken en plaats inruimen voor de geest’ (Ep. 15, 2-3). Een uitspraak die Seneca heel letterlijk nam. Op het einde van zijn leven was zijn lichaam zo mager en taai geworden dat het hem bijzonder veel moeite kostte zichzelf te doden. Toen hij zijn polsen oversneed, wilde het bloed maar niet vloeien...
| |
Een antiek motto voor een moderne ideologie
Eigenlijk vond Seneca lichamelijke gezondheid niet zo vreselijk belangrijk. Op de keper beschouwd gaat het om iets waar je als individu weinig of geen greep op hebt: ziekte en dood horen bij het leven en worden ons door het grillige, nimmer voorspelbare lot toebedeeld. Dan leg je je maar beter toe op zaken die je wel kunt controleren. Zoals geesteskracht. De dichter Juvenalis is het roerend met hem eens. In zijn tiende satire voert hij mensen ten tonele die heel gewone, typisch menselijke verlangens koesteren. Mensen die een succesvolle carrière nastreven - en onvermijdelijk slachtoffer worden van afgunst en nijd. Mensen die rijk willen worden - en vervolgens doodsbang zijn te worden bestolen of vermoord. Mensen die lang willen leven - zonder te beseffen welke ongemakken de oude dag met zich meebrengt. Je lijf
| |
| |
en leden takelen zienderogen af. Zelfs als je lichamelijk nog een beetje fit blijft, is de kans zeer reëel dat je traag maar zeker dement wordt. Maar ook als je je mentale vermogens behoudt, is er geen reden tot gejuich. Eenzaam verdriet is dan je onverbiddelijke lot. Blijft er voor een mens dan helemaal niets te wensen over, zo vraagt Juvenalis zich af. Misschien toch wel. Als je per se moet kunnen bidden, vraag je maar beter een goede gezondheid:
‘Toch, om toch ergens voor te kunnen bidden
en op altaren ingewanden met melk van een blanke zeug te kunnen offeren
bid, dat je geest gezond is in een lichaam dat ook gezond is
(orandum est ut sit mens sana in corpore sano).’
(10, 354-356; vert. M. d'Hane-Scheltema)
Geef toe: erg overtuigend klinkt dat niet, zeker niet als we bedenken dat een lang en gezond leven volgens de dichter nu juist een pure marteling is! Hoe dan ook blijkt een goede gezondheid voor Juvenalis van ondergeschikt belang te zijn. Wat echt telt, is geesteskracht. Zij garandeert een leven zonder angst en zonder zorgen, zonder overbodige luxe en genot, zonder verlangens en zonder driften. Een ‘stoïcijns’ leven, zeg maar. Op het eerste gezicht niet bijster opwindend of opwekkend, maar wel rustig en evenwichtig. De geesteskracht die Juvenalis zijn lezers toewenst, zorgt ervoor dat ze tevreden zijn: ze leven in perfecte harmonie met zichzelf en hun omgeving, ze maken zich niet druk om wat buiten hun macht ligt en zijn bijgevolg ook geen speelbal van het blinde lot, de fortuin. Zo'n leven hoef je volgens de dichter helemaal niet af te smeken van de goden, want geesteskracht ligt in elke mens besloten.
Mens sana in corpore sano: in Juvenalis' gedicht hebben die woorden niets te maken met sport. Zij fungeren ook niet als motto of als slagzin, maar maken deel uit van een gebed, dat aanvankelijk als zinvol wordt voorgesteld maar uiteindelijk als volstrekt overbodig wordt afgewezen. Mens sana in corpore sano: het is bepaald ironisch dat precies deze woorden door Pierre de Coubertin als leuze voor de moderne Olympische Spelen werden uitgekozen. Juvenalis' pleidooi voor een ‘geestelijke atletiek’ werd door de baron omgevormd tot een pedagogisch programma waarin lichaamsbeweging en sport een cruciale rol werd toegekend: het volgehouden streven naar fysieke zelfverbetering en zelfoverstijging, zoals dat in de olympische slagzin altius, citius, fortius even kort als krachtig wordt verwoord, droeg volgens hem in aanzienlijke mate bij tot de karaktervorming, en die achtte hij voor de ontwikkeling van een natuurlijke elite van wezenlijker belang dan een doorgedreven intellectuele training. Het antieke ideaal van evenwicht en rust werd kordaat afgewezen en voor een typisch modernistisch vooruitgangs- | |
| |
geloof ingeruild. Heeft De Coubertin mettertijd de ironie van zijn keuze ingezien? In elk geval heeft hij de slagzin in 1902 grondig herschreven. De olympische beweging streefde voortaan niet zozeer een gezonde geest in een gezond lichaam na, als wel een onstuimig karakter in een gespierd lichaam (mens fervida in corpore lacertoso). Het nieuwe motto sloeg niet aan, het achterliggende programma des te meer.
□ Toon Van Houdt
G. Vigarello (red.), Histoire du corps, 1. De la Renaissance aux Lumières, Editions du Seuil, Parijs, 2005. |
A. Corbin (red.), Histoire du corps, 2. De la Révolution à la Grande Guerre, Editions du Seuil, Parijs, 2005. |
| |
| |
| |
God in Inverness
Voor Eilídh, Cíara en Iona
In Schotland begon de herfst dat jaar reeds in juli: regen, wind en veel te lage temperaturen. En dat terwijl België enkele dagen tevoren nog kreunde onder een hittegolf! Wat brengt een mens ook in Inverness, hoofdstad van de Highlands, maar toch vooral een uiterste uithoek van het Verenigd Koninkrijk en van Europa? Het antwoord is tweeledig: interesse voor de prehistorische fauna maar vooral de behoefte mijn naaste familie nog eens terug te zien. Een van mijn zussen trok jaren geleden naar Schotland, huwde er en vestigde zich uiteindelijk in de havenstad Aberdeen. Ondertussen verwachtte ze ook haar eerste kind. Reden genoeg voor een bezoek. Wie Schotland zegt, denkt natuurlijk meteen aan Loch Ness. Een dagexcursie vanuit Aberdeen lag dus voor de hand. Helaas, de trein kwam met vertraging aan: de bus die me naar de boorden van het befaamde meer had moeten brengen, was reeds vertrokken. Geen boottocht dus. Dan maar een dagje rondhangen in Inverness of ‘Inbhir Nis’ zoals de stad in het Gaelic heet. Letterlijk: ‘monding van de Ness’, de rivier die het gelijknamige Loch verbindt met de Noordzee.
Ook zonder de nabijheid van meren en monsters is de stad, met ruim veertigduizend inwoners het belangrijkste centrum in Noord-Schotland, een bezoekje meer dan waard. Bovendien worden er in de maand juli de traditionele ‘Highland Games’ georganiseerd. Inverness was dan ook vergeven van de toeristen, ondanks het rotweer. Regen en wind dreven de meeste bezoekers meteen naar de twee grote winkelgalerijen: het East Gate Shopping Centre waar vooral de zomerkoopjes bij Marks and Spencer goed scoorden, en de Victorian Market met de talrijke souvenirwinkeltjes, juweliers en zowaar een ‘Belgian chocolate shop’. Toch liever de historische kant van de stad. Het monumentale Inverness Castle op een heuvel naast de Ness torent overal bovenuit. Het complex dateert van 1835 en werd gebouwd op de plaats waar voorheen een andere vesting stond. Het is dit oudere kasteel dat fungeerde als decor voor Shakespeare's Macbeth: de geest van de vermoorde Duncan I zou
| |
| |
meer dan eens gezien zijn terwijl hij in vol koninklijk ornaat langs de oevers van de rivier dwaalde.
Inverness Castle (© Edmund Nägele)
Van op de heuvel heb je een mooi uitzicht op de rest van de omgeving: de vallei van de Ness, in de verte de drieduizend voet hoge Ben Wyvis en natuurlijk Saint Andrew's Cathedral aan de andere kant van de rivier. Terug naar beneden, de stad in. Via Bridge Street met het neogotische Town House en de oude gevangenistoren naar Church Street. Helemaal op het einde van de straat, aan het kruispunt met Friar's Lane, ligt, gehuisvest in een oud franciscanerklooster, boekhandel Leakeys, het grootste antiquariaat van Schotland, een ware schatkamer voor de liefhebbers. Het was daar dat ik na een tijdje rondkijken een exemplaar trof van Life of Saint Columba, Founder of Hy. Written by Adamnan, Ninth Abbot of that Monastery, uitgegeven door William Reeves bij Edmonston and Douglas te Edinburgh in 1874. Niet geheel toevallig. De Vita Columbae van Adamnan (ca. 624-704) is namelijk een van de oudste geschriften waarin de streek rond Inverness vermeld wordt.
Columba (521-597) is misschien wel de beroemdste Ierse heilige na de nationale patroon Saint Patrick, die het eiland in de vijfde eeuw tot het christendom bekeerde. In de woelige overgangsperiode van Romeinse tijd naar vroege Middeleeuwen werd de kerstening van West-Europa gedragen door twee belangrijke missioneringsbewegingen. Vanuit het in 529 door Benedictus van Nursia gestichte klooster op de Monte Cassino in Zuid-Italië verspreidden de benedictijnen zich geleidelijk aan noordwaarts, terwijl Ierland de uitvalsbasis vormde voor een bekeringsgolf over de rest van de Britse eilanden en uiteindelijk ook het Europese vasteland. De bekende kloosters van Luxeuil (Frankrijk), Sankt-Gallen (Zwitserland) en Bobbio (Italië) bijvoorbeeld werden gesticht door verre
| |
| |
volgelingen van Saint Patrick. Er bestonden nogal wat verschillen tussen deze Ierse monniken en de aanhangers van Benedictus. Zo werd onder meer de paasdatum op een andere manier berekend en bij de tonsuur schoren de Ieren het hele hoofd kaal (‘van oor tot oor’) terwijl de benedictijnen zich beperkten tot een kleine ronde plek. Bij de Ierse kloosters was er ook geen sprake van stabilitas loci zoals bij de benedictijnen; zij volgden veeleer de idee van de peregrinatio, het voortdurend wegtrekken omwille van God. Het is deze gewoonte die het Ierse christendom zo expansief maakte en misschien zelfs de Heilige Brendaan tot in Amerika bracht. Op lange termijn zou de strengere ‘Ierse’ traditie het echter moeten afleggen tegen het meer gematigde ‘Romeinse’ christendom: in 816 maakte de Synode van Aken een einde aan de monastieke diversiteit en legde de Regel van Benedictus op aan alle kloosters.
Dat de Ier Columba in een uithoek van Schotland verzeild raakte was dus geen toeval. Het paste geheel in de Ierse spiritualiteit van voortdurend onderweg zijn ter wille van God. Adamnan beschrijft hoe Columba in zijn tweeënveertigste levensjaar uit Ierland wegtrok ‘omdat hij voor Christus een pelgrim wilde zijn’. Hij landde met twaalf metgezellen op het eilandje ‘Hy’, later ‘Iona’ genoemd, voor de Schotse westkust en stichtte er een klooster. Vandaag is het eiland nog steeds een toevluchtsoord voor zinzoekers uit alle richtingen en liefhebbers van Keltische mystiek. Columba gebruikte Iona als uitvalsbasis voor de bekering van de Picten in de Schotse Highlands. Hun koning, Brude, resideerde in een fort nabij het huidige Inverness. Toen Columba met enkele medebroeders buiten de vesting de vierenveertigste psalm begon te zingen, klonk zijn stem plots zo luid, als een donderend onweer, dat zowel de koning als zijn onderdanen verstomd stonden van schrik. Later zou Columba de stervende pleegvader van Brude op wonderlijke wijze redden van de dood. Adamnan vermeldt nergens dat koning Brude zich tot het christendom bekeerde, maar het is wel waarschijnlijk dat Columba diens goedkeuring verkreeg voor missieactiviteiten in het door hem geregeerde gebied. Het principe cuius regio, illius et religio is immers veel ouder dan het Verdrag van Augsburg uit 1555. Het blijft een sociologisch interessant gegeven dat het christendom zich in het Romeinse rijk ontwikkelde van onderuit, van de ‘vissers en landlieden’ rond Jezus tot het keizerlijk paleis, terwijl het daarna en elders meestal werd verspreid in de omgekeerde richting.
Een ander intrigerend gegeven is dat de verspreiding van het christendom in de eerste eeuwen niet weinig gestimuleerd werd door de talrijke wondertekens van de christelijke missionarissen. Dergelijke opzienbarende daden dienden om indruk te maken en ontzag af te dwingen: shock and awe voor gevorderden. Hulp en goede werken deden daarna de rest. Op die manier, met een combinatie van spectaculaire acties en liefdadigheid, werden hele volkeren tot het christendom bekeerd, een klassieke maar doeltreffende strategie. Al ligt de parallel wat minder voor de hand, de methode
| |
| |
doet me denken aan de werkwijze van de Amerikaanse Special Forces, ‘missionarissen van vrijheid en democratie’: gedropt in vreemd of zelfs vijandig gebied, zijn zij in staat met gerichte commando-acties tegenstanders in een oogwenk te overrompelen, maar zij moeten vooral proberen de ‘harten en hoofden’ van de plaatselijke bevolking te ‘veroveren’ door bijvoorbeeld het verlenen van medische hulp of logistieke ondersteuning. Niets nieuws onder de zon dus. Het Pentagon kent zijn klassiekers.
Maar, de Vita Columbae verhaalt niet alleen de lotgevallen van koning Brude, Adamnan geeft ook, en vooral dat is fascinerend, voor het eerst een beschrijving van het roemruchte ‘monster van Loch Ness’. Op een bepaald moment moest Columba met zijn gevolg de Ness oversteken. Aangezien er een bootje lag aan de andere oever vroeg hij zijn metgezel Lugneus Mocumin de rivier over te zwemmen. In het midden van de stroom werd deze plots aangevallen door een verschrikkelijk brullend ‘watermonster’ (‘aquatilis bestia’). Toen Columba dat zag sloeg hij onmiddellijk een kruisteken in de lucht, riep God aan en beval het woeste dier terug te keren. Het ‘monster’, dat ondertussen Lugneus tot nauwelijks één stoklengte genaderd was, vluchtte bevend en met grote snelheid weg. Columba's medebroeders verheerlijkten God na het zien van zo'n groot wonder, maar, zo voegt Adamnan er fijntjes aan toe, ook de ‘barbaarse heidenen’ die daar aanwezig waren en de gebeurtenissen hadden gevolgd, prezen de God der christenen.
Urquhart Castle en Loch Ness (© Andy Williams)
Nu is het intimideren van ‘monsters’ en ongedierte allerhande een basisingrediënt van veel heiligenlevens. Zo had Columba bij een andere gelegenheid reeds een reusachtige walvis
| |
| |
tot de orde geroepen en wist hij later ook de giftige reptielen op het eiland Iona te neutraliseren, een krachttoer die doet denken aan en nog overtroffen werd door een daad van Saint Patrick, die de eeuw voordien heel Ierland zuiverde van slangen. Het optreden van Columba tegen het ‘watermonster’ mag dus geen verbazing wekken, het is zelfs een cliché. Dat het tafereel zich uitgerekend aan de oevers van de Ness afspeelt maakt het voor de hedendaagse lezer natuurlijk een stuk interessanter. Het is inderdaad in deze tekstpassage dat de oorsprong ligt van de hele mythevorming rond Loch Ness. Een mythe die in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen een weg werd aangelegd nabij het meer, nieuw leven werd ingeblazen en vooral de plaatselijke toeristische sector sindsdien geen windeieren heeft gelegd. Vandaag is Inverness een van de meest welvarende steden in Schotland.
* * *
De parken aan de rand van de stad boden een trieste en godverlaten aanblik. De motregen ging stilaan over in echte regen. Schotland op zijn best. Nu, het was toch stilaan tijd om terug te keren richting station. Ter hoogte van Ness Bridge passeerde ik een jonge moeder met een kinderwagen. De peuter had een witte ballon vast, sinds enige tijd alvast in België een duidelijk statement. Een plotse windstoot sloeg de ballon uit zijn handjes. In een reflex kon ik het ding nog vastgrijpen vooraleer het de rivier in vloog. Voorwaar, een heldendaad was dit niet. Tenslotte dook er achter mij geen schuimbekkend monster op. Maar toch, misschien had ik het kleintje zo toch een ogenblik van blijdschap geschonken, de moeder een moment van opluchting. Mijn goede daad voor die dag was alweer een feit.
Op de terugweg naar Aberdeen, ergens tussen Elgin en Keith, begon het me ineens te dagen. Wonderen komen voor in een wereld waarin God nabij is, of beter nog, in een wereld waarin God zijn aanwezigheid toont in de nabijheid van mensen onderling. De Heilige Columba verjoeg het monster van Loch Ness en bracht daarmee God aanwezig. God toonde zich in de nabijheid van Columba en zijn medebroeder Lugneus. God toonde zich in de ogen van het kind met de witte ballon en zal zich tonen in de ogen van het kind dat mijn zus verwacht. Waar nabijheid heerst tussen mensen, houdt het monster, dat jungiaanse relict uit het collectief onbewuste, zich gedeisd. Is dat misschien het echte mysterie van Loch Ness? Nooit gedacht dat het barre Schotse landschap zo inspirerend kon werken. Ook al was ik dan volledig uitgeregend, het was toch nog een mooie dag geworden. Wat verderop in de trein gaf een groepje moderne Picten luid boerend te kennen dat de laatste lading McEwan's hen wel gesmaakt had. De kaartjesknipper deed zijn best het heidense gedrag te negeren en liep snel voort naar het volgende compartiment. Morgen zou ik alweer op het vliegtuig naar België zitten. Schotland was niet meer hetzelfde.
□ Stijn Geudens
|
|