| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Het goddelijk gevoel
In een periode waarin wetenschappelijk onderzoek zich meer een meer toespitst op steeds kleinere domeinen en specialisaties is het verfrissend eens een boek te lezen waarin een auteur een bijzonder weids onderzoek heeft durven aanpakken. Hans Geybels presenteert in Het goddelijk gevoel, dat gebaseerd is op zijn proefschrift, een geschiedenis van de (christelijke) religieuze ervaring. Het is zijn bedoeling na te gaan wat de genealogie is van de huidige manier om de religieuze ervaring te begrijpen als het ‘voelen’ of ‘gewaarworden’ van God of ‘het goddelijke’, in het diepste van de mens, los van elke kerkelijke bemiddeling, los van enig kerkelijk engagement - zoals men dat bijvoorbeeld in De Celestijnse belofte leest. Hij begint daarvoor in de vierde eeuw bij Augustinus en eindigt in de twintigste eeuw bij William James. Een hele reeks grote namen passeren onderweg de revue (ik doe een losse greep): Cassianus, Benedictus, Paschasius Radbertus, Lanfranc van Bec, Anselmus van Canterbury, Bernardus van Clairvaux, Petrus Abaelardus, Martin Luther, John Locke, David Hume, Friedrich Schleiermacher,... De slotconclusie van de auteur kan, globaal genomen, aldus samengevat worden: in de Oudheid en de Middeleeuwen creëert theologie ervaring, terwijl in een aantal moderne en postmoderne stromingen ervaring theologie creëert. In het tweede geval is de ervaring het doel, in het eerste niet. Het spreekt vanzelf dat een dergelijk weids onderzoek de lezer wel eens onbevredigd laat. De auteur moet noodzakelij- | |
| |
kerwijze steunen op secundaire literatuur, en wie vertrouwd is met de bronnen zelf heeft af en toe de indruk dat de bespreking wat vluchtig gebeurt. De lezer vraagt zich vervolgens soms af of de auteur geen appelen met peren vergelijkt, aangezien de invulling van het begrip ‘ervaring’ nogal sterk lijkt te verschillen. Bovendien is het op het eerste
gezicht wat bevreemdend dat hij vanaf de Reformatie alleen nog protestantse schrijvers bestudeert. De auteur verantwoordt dit door te zeggen dat de katholieke academische wereld zich van dan af vrijwel exclusief op het pad van de (rationele) apologetica begeeft. Dat is zeker juist, maar men hoeft zich niet te beperken tot de academische wereld. De vijfduizend bladzijden die Henri Bremond over Le sentiment religieux en France (namelijk vanaf de zeventiende eeuw) heeft geschreven, laten zien dat er ook aan katholieke zijde zoiets bestond als ‘religieuze ervaring’. Het lijkt erop dat Hans Geybels zich voornamelijk heeft laten leiden door de geschiedenis van de theologie, om dan telkens bij de betreffende theologen na te gaan in welke mate religieuze ervaring belangrijk is. Een echte ‘geschiedenis van de religieuze ervaring’ zou misschien heel andere wegen moeten gaan. Toch is, bij nader toezien, de keuze van de auteur wel aannemelijk. Aan het einde van de rit blijkt immers hoe het huidige begrip ‘religieuze ervaring’ in hoge mate schatplichtig is aan protestantse denkers van de Moderniteit. Subjectivisme, desinstitutionalisering en noncognitivisme zijn volgens Geybels de hoofdkenmerken van de huidige religieuze ervaring, en dat kan precies vanuit een bepaalde protestantse stroming in de Moderniteit goed verklaard worden. De auteurs van vóór de Moderniteit kunnen de hedendaagse mens misschien enkele blinde vlekken doen verklaren, en hem iets leren over het belang van de gelovige gemeenschap en van de geloofsinhoud voor de religieuze ervaring. Maar hij kan vooral tonen dat niet de ervaring van God, maar de liefde tot God en de ontmoeting met Hem fundamenteel zijn in christelijk perspectief. Zelfs de christelijke theologie berust uiteindelijk op die ontmoeting.
□ Rob Faesen
Hans Geybels, Het goddelijk gevoel. Een geschiedenis van de religieuze ervaring, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 2005, 272 blz., 20,95 euro, ISBN 90-289-3960-1.
| |
Ignatius achterna
In de ‘Inleiding’ schrijven de auteurs van Ignatius achterna dat ze met dit boekje mensen willen bereiken die ooit eens met werken van de jezuïeten in aanraking kwamen (bv. oud-leerlingen), of die met jezuïeten samenwerken. Zij zijn van mening dat de jezuïetenspiritualiteit hun denken en doen heeft beïnvloed of nog beïnvloedt, en dat kennis van de jezuïetenspiritualiteit hen kan helpen hun verantwoordelijkheid beter uit te oefenen. Zij waarschuwen de lezer dat jezuïetenspiritualiteit niet hetzelfde is als ignatiaanse spiritualiteit. Jezuïetenspiritualiteit is niet de spiritualiteit van een mens, maar van een religieuze orde in de rooms-katholieke kerk.
| |
| |
Hun stelling is dat de jezuïetenspiritualiteit er een is van spanningen; en wel levengevende, creatieve spanningen. Om maar een voorbeeld te geven: jezuïeten worden verondersteld mensen van gebed te zijn, voor wie de geestelijke middelen op de eerste plaats komen; tegelijk wordt hun gevraagd alle natuurlijke middelen te gebruiken die hun ter beschikking staan voor hun apostolisch dienstwerk. Dat zijn polen die jezuïeten in hun beleving in zichzelf ervaren. De auteurs zeggen dat jezuïeten op hun best zijn, als ze deze spanningen intens beleven; bijvoorbeeld als jezuïeten tegelijk trouw moeten zijn aan wat de kerk leert, en nieuwe wegen willen zoeken om geloofswaarheden uit te drukken in termen van een andere tijd en een andere cultuur.
In een volgend hoofdstuk worden kort het leven van Ignatius en de geschiedenis van de orde in haar eerste jaren geschetst, waarin zich weldra al zulke spanningen voordoen. De stichting van de eerste colleges bracht een spanning teweeg in de beleving van de armoede: Ignatius wilde dat de Sociëteit geen enkel vast inkomen had, zelfs niet van haar kerken. Jezuïeten moesten leven van aalmoezen. Maar die regel was onmogelijk te handhaven bij de organisatie van colleges. Die moesten gefundeerd worden, om te kunnen blijven bestaan. Hier ontstond een spanning in de armoedebeleving, waar de jezuïeten mee moesten leren omgaan.
In de volgende hoofdstukken worden de verschillende spanningen geschetst in het jezuïetenleven: die tussen vertrouwen op God en het gebruik van de eigen talenten; die tussen bidden en werken; die tussen persoonlijke zending en broederlijk samenzijn; die tussen gehoorzaamheid en leren uit ervaring; die tussen het centrum en de periferie van de kerk, waarbij vooral de interpretatie van de vierde gelofte van bijzondere gehoorzaamheid aan de Paus inzake zending een rol speelde. Ten slotte een creatieve spanning in de beleving van de zuiverheid; een celibatair leven voor iemand die voortdurend met mensen, oud en jong, omgaat, en dus ook zijn affectieve neigingen moet leren ordenen. Vroeger werd jezuïeten nogal eens verweten dat zij koude kikkers waren, waarschijnlijk omdat zij eigenlijk nooit goede geestelijke leiding in dit opzicht hadden ontvangen tijdens hun opleiding. In de tweede helft van de vorige eeuw sloeg de balans nogal eens over in de andere richting. Een jezuïet moet het juiste midden, de juiste houding leren vinden in de spanning die dit veroorzaakt.
Het boekje sluit af met een kort hoofdstukje over de ultieme beweegreden van de jezuïetenspiritualiteit: God in alles zoeken en vinden. De Geestelijke Oefeningen, bron van ignatiaanse spiritualiteit, en dus des te meer van jezuïetenspiritualiteit, zijn erop gericht God te beleven als overal aan het werk in de wereld. Zo trachten jezuïeten God te vinden in hun gebed, in hun apostolaat, in hun doen en denken. Peter-Hans Kolvenbach, de huidige generale overste van de Sociëteit van Jezus, zegt hierover: ‘Waarschijnlijk was Ignatius de eerste in de geschiedenis van de christelijke spiritualiteit die de drie-eenheid beschouwt als God die aan het werk is en blijft werken, die de aarde vervult en bezig is goddelijk leven op te wek- | |
| |
ken in alle dingen, tot heil van de mensen’. Heden ten dage zijn jezuïeten zich daar meer en meer bewust van geworden.
Het boekje is voorzien van een korte bibliografie, en een glossarium van jezuïetentermen, afkomstig uit de Gids voor de geschiedenis van de jezuïeten in Nederland 1850-2000, samengesteld door Paul Begheyn, s.j. (Valkhof Pers, Nijmegen, 2002).
□ Ernst Bolsius
William A. Barry en Robert G. Doherty, Ignatius achterna. Leven van creatieve spanningen, vert. Hugo Roeffaers s.j. en anderen, Altiora, Averbode, 2005,136 blz., 12,50 euro, ISBN 90-317-2215-4 (oorspronkelijke titel: Contemplatives in Action. The Jesuit Way, Paulist Press, New York, 2002, ISBN 0-8091-4112-4).
| |
Maatschappij
Kritiek op cultuurkritiek
Welke vrijheid dient gecultiveerd te worden en hoe kan dit dan gebeuren in het huidig westers maatschappelijk én mondiaal kader? De auteur van Die Kultur der Freiheit maakt zich zorgen over de invulling van vrijheidsbeleving. Toch zet hij zijn zorg niet om in een cultuurpessimisme; evenmin grijpt hij terug naar reactionaire recepten en concepten om de (westerse) mens, als individu en maatschappelijk wezen, op een nieuwe levensbaan te brengen.
In dit kader ziet hij een bepaalde logos aan het werk: de instrumentele rede die zich op politiek vlak vertaalt als rationele pogingen om allerhande problemen tussen mensen onderling of tussen regio's en staten op te lossen. Op zich is dit niet problematisch: politici moeten planmatig en in termen van doelstellingen kunnen denken of handelen. Ze moeten hier ook burgers medeverantwoordelijk maken in dit politiek bedrijf. Alleen - zo stelt Di Fabio vast - is dit denken los komen te staan van een door ethiek gevoed waardesysteem en van cultureel erfgoed. Wanneer hij dit manco vaststelt, betekent dit niet dat hij pleit voor een behoudsgezinde restauratie van joods-christelijke fundamenten en van een burgerlijk deugdenethos. Wel wil hij politiek en samenleving op het spoor brengen van in cultuur ingebedde vormen van geordende vrijheidsbelevingen en van democratiseringsprocessen. Ontbreekt die inbedding, dan bots je als toeschouwer van de nieuwe politieke cultuur op ongelofelijke aporieën. Zo kunnen politieke overheden ertoe verleid worden ramptoeristen in risicogebieden kosteloos te laten repatriëren (en dit dus als een staatsaangelegenheid beschouwen), terwijl diezelfde overheden de scheiding van partners (met de tragische gevolgen voor de kinderen) als een privé-aangelegenheid inschatten en regelen. Aan dit soort voorbeelden merk je een gemis aan consensus over ethische principes, normen en een cultuur van leefpatronen. Een gebrek aan verankering in culturele tradities leidt tot politiek knutselwerk, en dat is symptoom van een uiterst zelfzuchtige en willekeurige beleidsvoering.
Het boek kan, gezien genoemde zorg, beschouwd worden als een kri- | |
| |
tiek op de cultuurkritiek: een afwijzen van een door ressentiment gedragen en door zelfgenoegzaamheid getekende levenshouding die de toekomst vergeet. Die kritiek past Di Fabio toe op diverse maatschappelijke terreinen: het gezin, religieuze gemeenschappen, staatkundige instellingen, internationale gemeenschappen en mensenrechten. De aanduiding ‘westerse wereld’ mag dan nog de scène zijn waarop hij zijn zoektocht situeert naar een reconstructie van de alledaagse wijsheid die grondt in culturele tradities, en naar een herontdekking van de eros van de cultuur, hij zoomt ook in op de realiteit van de Duitse Bondsrepubliek en verruimt naderhand het perspectief op de mondiale gemeenschap van mensen en de cultuurgemeenschappen waartussen relaties van wederzijdse betrokkenheid overlevingskansen kunnen hebben. Dit laatste is het geval - en is dus niet utopisch - wanneer, paradoxaal uitgedrukt, het niet-universele ‘geuniversaliseerd’ wordt.
Dit werk biedt meer dan kritiek-beoefening en verfrissende ontdekkingen; het is een document ter bezinning dat pedagogisch op de lezer inwerkt. Het leert denken in paradoxen en lijkt het gepaste antidotum te zijn tegen een eendimensionaal, rationalistisch en kwantitatief doelmatig denken. Het is maar de vraag of in een cultuur van eros levende ontvankelijkheid voor een eros van de cultuur nog een kans krijgt. Wie wat uitgekeken is op de cultuur van de eros, zal als politiek wezen hier een nieuw cultureel, religieus en intermenselijk elan vinden.
□ Geert Faseur
Udo Di Fabio, Die Kultur der Freiheit, C.H. Beck Verlag, München, 2005, XXVI + 296 blz., 19,90 euro, ISBN 3-406-53745-6.
| |
Literatuur
Belle van Zuylen
De Fransschrijvende Utrechtse Belle van Zuylen, die na haar huwelijk vooral tekende als Isabelle de Charrière, overleed op 27 december 1805 in Neuchatel. Ze werd vorig jaar ook in haar eerste vaderland hier en daar ‘herdacht’. De meest opvallende Nederlandstalige publicatie kwam van Judith Vega, die in Groningen politieke en sociale filosofie doceert. Haar boekje Isabelle de Charrière en de kritiek van de Verlichting wil vooral tonen hoe het oeuvre van Belle vaak verrassend aansluit bij allerlei recente cultuurkritische debatten, die zoals bekend nogal eens vertrekken bij een of andere radicale kritiek op ‘de’ Verlichting. De interne diversiteit van de Aufklärung wordt dan gemakshalve geminimaliseerd of doodgezwegen; Belle bezorgt daar een sprekend voorbeeld van omdat ze in haar correspondentie én in haar romans zowel reageerde op de Franse Philosophes als op Schotse voorbeelden en op Kant.
De idee had goed kunnen zijn voor een boeiend en pertinent essay, maar komt hier, op zijn zachtst gezegd, niet optimaal uit de verf. Vega heeft telkens een lange aanloop nodig om haar moderne debaters (H. Arendt, R. Sennet, E. Saïd,...) te presenteren; de paragrafen
| |
| |
die rechtstreeks over Belle gaan zijn een stuk korter - en betreffen ook nog eens vaak tamelijk incidenteel of terloops klinkende opmerkingen, waarbij men zich onwillekeurig afvraagt of het niet eerder om toevalstreffers gaat dan om echte anticipaties op het meer recente gedachtegoed dat Vega erin probeert te herkennen. Het derde en laatste hoofdstuk van de bundel is wat dat betreft nog het meest overtuigend: we lezen daar over een uitvoerig romanfragment dat zich grotendeels afspeelt in de Franse kolonie La Martinique en getuigt van een verrassend genuanceerde kijk op allerlei koloniale realia.
Wie in het Nederlands met Belle van Zuylen wil kennismaken, kan misschien toch beter teruggrijpen naar de intussen alweer ruim tien jaar oude biografie van Pierre-Henri en Simone Dubois (Zonder vaandel, zie recensie in Streven, september 1993, blz. 763-764) of gewoon naar een van de vele vertalingen uit haar werk die de voorbije jaren verschenen.
□ Paul Pelckmans
Judith Vega, Isabelle de Charrière en de kritiek van de Verlichting, Klement, Kampen, 2005, 140 blz., 14,95 euro, ISBN 90-77070-80-X.
| |
Geschiedenis
Hollandse oorlogstragiek
In Nederlandse oren is de naam ‘Mussert’ zowat synoniem van ‘fout’ of ‘landverrader’. Als leider van de NSB speelde Anton Mussert in de jaren 1940-1945 een bedenkelijke hoofdrol in bezet Nederland. Direct bij de bevrijding werd hij gearresteerd en na precies een jaar cel geëxecuteerd.
Tot voor kort was er voor niet-ingewijde lezers weinig om het inktzwarte beeld van Mussert te nuanceren. Nu is er een van foto's voorziene uitgave van geschriften van Mussert, bezorgd door Gerard Groeneveld, die recent enkele prachtige uitgaven over de oorlogsjaren op zijn naam bracht. Nagelaten bekentenissen bevat een drietal politieke verantwoordingen, waaronder een kort laatste geschrift van enkele weken voor de executie, en een goede veertig pagina's persoonlijke brieven. Alle teksten zijn door Mussert geschreven in de cel tijdens zijn laatste levensjaar.
De titel suggereert misschien meer dan het boek waarmaakt: het valt namelijk op hoe de NSB-leider verre blijft van echte spijt- of schuldgevoelens. Hij is oprecht overtuigd voor ‘het Volk’ steeds het beste gedaan te hebben en juist erger te hebben voorkomen. Het beeld dat oprijst is dat van de fiere, fatsoenlijke, jodenvriendelijke en ridderlijke redder in de nood, gefnuikt door botte Duitsers en tegengewerkt door kwade hogere machten zoals Himmler en Goering. Mussert ziet zich als iemand die ‘offers’ heeft gebracht en ooit ‘erkenning’ zal krijgen voor zijn verdiensten. Zelfoverschatting, verblinding en burgersmansfatsoen strijden in zijn teksten om de eerste plaats.
In zijn brieven, het interessantse deel van het boek, zien we Mussert als een man die soms zelfs enige sympathie wekt. Het is ontroerend hoe hij
| |
| |
opkomt voor zijn vrouwelijke familieleden en zelf berustend zijn einde onder ogen ziet, hilarisch hoe hij tegenover politici gewichtig doet met vermeende kennis van maritieme geheimen, en pijnlijk hoe hij tot op het laatst zijn verloren zaak verdedigt. Mussert is misschien een tragische figuur te noemen: een eigenlijk onopvallende Hollander, die enkele fatale verkeerde keuzes maakte en daarmee in een maalstroom van historische verwikkelingen belandde.
Het is heel goed dat deze geschriften zijn gepubliceerd en Groeneveld heeft de uitgave ervan zorgvuldig uitgevoerd. Misschien hadden er wat meer brieven opgenomen kunnen worden, liefst ook al van vóór 1945. Alleen de inleiding stelt helaas teleur: Groeneveld staat onnodig lang stil bij sensationele thema's, zoals een erotische relatie van Mussert met een nichtje, zijn executie en het postume gesol met zijn botten, terwijl op de inhoud en het belang van de geschriften nauwelijks wordt ingegaan. Bij een herdruk is dat iets om te verbeteren. Verder is het boek ook nu al aanbevolen.
□ Vincent Hunink
Anton Mussert, Nagelaten bekentenissen. Verantwoording en celbrieven van de NSB-leider, bezorgd en ingeleid door Gerard Groeneveld, Vantilt, Nijmegen, 2005, 253 blz., 19,90 euro, ISBN 90-77503-38-2.
| |
Na het kamp
Over de kampen in de Tweede Wereldoorlog is immens veel geschreven, over het leven na de kampen daarentegen vrij weinig. Voor Nederland vult jolande Withuis die lacune nu op met Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd.
Een moeilijke taak. Vele getuigen zijn zestig jaar later overleden, of ze willen niet aan de gruwel worden herinnerd, zijn niet in het reine met prangende vragen (wat had het voor zin?) of voelen zich zelfs schuldig (waarom heb ik het overleefd, en zo veel anderen niet?). Naargelang van het kamp kunnen ervaringen zeer verschillend zijn; sommige overlevenden hadden verschillende kampen meegemaakt; en zelfs in hetzelfde kamp waren er sterk verschillende belevingsniveaus.
Die problematiek wordt na 1945 met andere moeilijkheden aangevuld. Onmiddellijk na de oorlog start de wederopbouw: Nederland wil vergeten, de slachtoffers kunnen hun verhaal niet kwijt. Er is geen erkenning of medelijden, en zeker niet voor de joden: zij worden als willoze slachtoffers gezien, terwijl de ‘politieke’ gevangenen tenminste nog als het slachtoffer van hun idealisme worden beschouwd. Die politieke gevangenen proberen zich te verenigen, maar dat loopt niet van een leien dakje. Enerzijds zijner de communisten, die zich als ‘de partij der martelaren’ beschouwen, anderzijds de gelovigen, de oranjeklanten,... die vinden dat de communisten zich in de kampen al te sektarisch, dominant en zelfs gevaarlijk gedroegen, en dat de vriendenkringen misbruikt (zouden kunnen) worden voor communistische propaganda; zeker als de kampen in de DDR liggen, zijn er tijdens de bezoeken verschillende incidenten tussen communisten en anderen. Daarin wordt de Koude Oorlog weerspiegeld, waarin de com- | |
| |
munisten de nieuwe staatsvijanden zijn geworden.
Als na mei '68 en (vooral) de val van de Muur de Koude Oorlog geleidelijk wegebt, worden de bordjes verhangen. De communisten krijgen eerherstel, de oorlog en zijn morele implicaties worden weer een centraal thema en een toetssteen, er worden monumenten opgericht, met de oud-gevangenen wordt weer rekening gehouden: hun trauma's worden herkend en erkend, hun statuut verbetert. Maar de oude angsten woekeren onderhuids voort en worden weer open wonden als een oorlogsmisdadiger wordt vrijgelaten, een oud-medegevangene sterft of een oude vete opflakkert.
Als licht in de duisternis houdt Withuis ons de vereniging van de oud-gevangenen van Natzweiler voor: een hechte vriendenking met groot moreel gezag, die alle politieke stormen heeft overleefd. Maar het blijft een uitzondering. Ook zestig jaar later is de oorlog en zijn nasleep voor velen nog niet ten einde...
Na het kamp is een zeer knappe prestatie: stevig onderbouwd, gebaseerd op vele persoonlijke contacten, en geschreven met die zeldzame begaafdheid collectieve bewegingen en persoonlijke lotgevallen naadloos in elkaar te laten overvloeien (wereldpolitiek en dorpspolitiek liggen soms verbluffend dicht bij elkaar). De schrijfster is nadrukkelijk aanwezig, en zeer terecht: haar analyses zijn sterk, haar oordelen soms scherp, maar altijd menselijk en doordacht, haar stijl is een genot voor de lezer. Voor mij dringen twee boodschappen zich op: dat het leven leefbaarder wordt als goed en kwaad duidelijk zijn afgebakend, zelfs al zijn de levensomstandigheden zo hels als in de kampen; en dat het dikwijls diegenen zijn die denken succesvol in de geschiedenis te kunnen ingrijpen, die voor die overmoed het zwaarst worden gestraft en het meest machteloos worden. Geen hoopvol perspectief...
In dit prachtige boek mis ik twee invalshoeken. Ten eerste de vergelijking met andere landen, zoals België. Maar de auteur zal terecht opmerken dat dat niet haar onderwerp is: het is een taak voor anderen om dat onderzoek te doen. Fundamenteler is het ontbreken van een thema dat de laatste jaren opgeld maakt: hoe was het samenleven met deze oud-gevangenen voor hun partners, voor hun kinderen...? Namen de teruggekeerden gewoon de draad weer op, of bleven ze mentaal vogelvrije gevangenen? Recente publicaties en tv-films hebben - als nieuwe invalshoek - aan het licht gebracht hoe met hen ook hun familie gebukt is gegaan onder hun leed, en hoe ze daardoor nog meer zijn vereenzaamd.
□ Jacques De Maere
Jolande Withuis, Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd, Amsterdam, De Bezige Bij, 2005, 543 blz., 22,50 euro, ISBN 90-234-16406.
| |
De geschiedenis van België in woord en beeld
Ja, alweer een ‘Belgische geschiedenis’ van Marc Reynebeau - na De eeuw van België (1999) en Een geschiedenis van België (2003) - maar deze keer wel helemaal anders van opvatting en presen- | |
| |
tatie dan de twee vorige werken. De schrijver is historicus maar ook columnist, essayist, redacteur bij De Standaard én televisiebekendheid. Deze verschillende gedaantes en eigenschappen heeft hij op een aangename manier samengebracht in een mooi uitgegeven en rijkelijk geïllustreerd kijk-, feiten- en doorbladerboek over onze Belgische parochie. Naast het ‘droge’ geschiedkundige verhaal van dit land tot en met de viering van het 175-jarig bestaan, kun je in apart gekleurde ‘columns’ ook lezen over de buitenechtelijke perikelen van Leopold II, het idee om aalmoezeniers mee te sturen met de ‘Fransmans’ naar het goddeloze Frankrijk, Bwana Kitoko in Usumbura en diens ontnuchtering bij de fameuze Lumumba-speech of het corruptieschandaal rond Willy Claes. Je kunt de ‘lijstjes’ doorlopen van premiers, aartsbisschoppen, landskampioenen en de taalwetten in het leger. Je kunt even blijven stilstaan bij wat op een bepaald ogenblik ‘Het Kunstwerk’ was in België: de Brabançonne, Tijdkrans van Guido Gezelle, Het Verdriet van Hugo Claus. Of even in herinnering oproepen wie toen ‘De Spraakmakers’ waren: Emile Francqui, Eddy Merckx enz. Op ‘Kaarten’ kun je de kostprijs van het bouwen in België controleren of de verspreiding van de vrijdenkersbeweging in de periode 1880-1900. In ‘Het Cijfer’ kom je te weten hoeveel Belgen er deelnamen aan de verkiezingen voor het Nationaal Congres of hoeveel je er kunt mobiliseren voor een ernstige manifestatie. In ‘Grafieken’ zie je dan weer hoeveel Belgen de trein namen
en hoe duur het leven was tot 1914. En in ‘Het Product’ ten slotte herken je de Magnum ijsjes of het Expobrood. Ook onder de illustraties zijner heel wat verrassende beelden, bijvoorbeeld het portret van een ongewoon ‘jordaensiaanse’ Karl Marx of een affiche van de Dolle Mina's. Is het door het omgekeerde ‘verrekijker-effect’ van de geschiedenis of door de grote hoeveelheid anekdotes en weetjes dat dit boek aan ons Belgenland zo'n sterk folkloristisch kleurtje lijkt te geven?
□ Victor De Raeymaeker
Marc Reynebeau, De geschiedenis van België in woorden beeld, Lannoo, Tielt, 2005, 320 blz., 39,95 euro, ISBN 90-209-6224-8.
|
|