| |
| |
| |
Forum
Europa, eenheid in verscheidenheid
Grondslag, grondwet en begrenzing van Europa
In oktober 2004 ondertekenden staatshoofden en regeringsleiders van de landen van de Europese Unie in Rome het Verdrag tot vaststelling van ‘een grondwet voor Europa’, niet ‘de grondwet’, niet ‘de Europese Unie’, maar Europa als zodanig, en ‘het continent’, aldus het voorwoord. Als motto stelt het verdrag: ‘eenheid in verscheidenheid’. De verscheidenheid, zowel natuurlijk als cultureel, is alom zichtbaar, maar over de eenheid bestaat twijfel en dit roept de al zo vaak gestelde vragen op: wat is Europa's identiteit, haar begrenzing, haar grondslag? Er is dus nog ruimte voor verdere bezinning. Naast de omvangrijke verdragstekst leggen we het bescheiden boekje van historicus J. Presser: Europa in een boek (1963). Kinderen, zegt hij in het voorwoord, weten als ze over dit werelddeel aardrijkskundeles hebben gehad, precies wat met Europa bedoeld wordt, maar eenmaal volwassen weten ze niet meer waar men het over heeft. Na een reis door ‘de twintigste eeuw in Europa’ stelt ook historicus Geert Mak vast dat ‘Europa een mistig begrip’ is. Als het over het wezen van Europa gaat, en zeker over haar grenzen, komen geschiedenis en aardrijkskunde niet zelden in botsing, aldus Presser. En omdat de grondwet spreekt over het continent, gaan we - op zoek naar eenheid in verscheidenheid - terug naar de tijd waarover historici niet spreken: het ontstaan van het Europese continent en de gefaseerde ontwikkeling van zijn natuurlijke verscheidenheid.
| |
Het continent en zijn contouren
De term continent duidt op bestendigheid. Geologisch gezien is Europa gefundeerd op het westelijke deel van de Euraziatische continentale plaat, met als grens de continentale afhelling
| |
| |
langs de Arctische Oceaan, de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. In het oosten vormt de Oeral de grens. Dwars door Turkije lopen breuken met de Arabische plaat. Ooit maakte Europa deel uit van het op het zuidelijk halfrond gelegen supercontinent Pangea, waarbinnen achtereenvolgens de gebergtestructuren Eo-, Paleo-, en Meso-Europa ontstonden. Ook was het continent door verplaatsing noordwaarts onderhevig aan nu eens aride (droge), dan weer equatoriale klimaten, waardoor woestijnafzetting, zoutlagen en steenkoolformaties werden gevormd. In de Juraperiode (vanaf tweehonderd miljoen jaar geleden) viel Pangea uiteen, het Europese deel dreef verder noordwaarts en werd tijdens het Tertiair in het grensgebied met Afrika en Arabië nog verrijkt met de alpine gebergteketen: Neo-Europa. Uiteindelijk bereikte het de gematigde breedte, waar het zijn huidige natuurlijke en culturele identiteit zou krijgen en ontwikkelen. Zo kreeg Europa, ook als kleinste van de vijf werelddelen, een gedifferentieerde geologische bouw met alle structuren en formaties zoals die van de andere werelddelen: Europa is in geologische zin compleet, met een verscheidenheid binnen de eenheid van het continent.
| |
De natuurlijke identiteit van Europa
Voor bewoners en reizigers wordt de geologische verscheidenheid van ons continent eerst tastbaar in het landschap: hooggebergte, middelgebergte, plateau en laagland, veertigduizend kilometer kusten van uiteenlopende aard, een veelheid aan rivierstelsels en waterscheidingen (zoals de Oeral), klimaatgebieden van polair tot mediterraan, en van oceanisch tot continentaal. Deze natuurlijke verscheidenheid leidde tot daarbij passende bodemgroepen en vegetaties: alles bijeen een rijk geschakeerd ecologisch verband, dat voortdurend verandert door de factor tijd. Europa is dan ook, mede door de ligging op gematigde breedte, van nature rijk bedeeld. Haar natuurlijke verscheidenheid werd onderkend, bezongen en getoonzet door dichters en componisten, beschreven in beeldend proza, en vastgelegd door schilders en cartografen. Maar eerst en vooral werd Europa's natuurlijke identiteit ervaren door generaties van bewoners die zich in dit natuurlijke huis hebben gevestigd en het hebben ingericht. Zal het ook voor onze nazaten een ‘Behouden Huis’ zijn? Hoeveel aandacht schenkt de grondwet-tekst aan het behoud van Europa's natuurlijke grondslag en identiteit?
| |
Verdere differentiatie van Europa's natuur
De geologische tijdrekening vat de perioden Tertiair en Kwartair samen als het era Kenozoïcum: ‘het nieuwe leven’. De savanne van oostelijk Afrika vormde tijdens het Tertiair een weelderig milieu voor het ontstaan van zoogdieren als kameel, olifant, paard en hond, dieren die de latere mens van nut zouden zijn, en ook van de primaten, de vroege verwanten van de mens. Ook op de gematigde breedte heerste destijds, zelfs in onze streken, het savanneklimaat. Maar daaraan kwam
| |
| |
een einde bij het begin van het Kwartair (vanaf 2,5 miljoen jaar geleden), de periode van de mens. Het is een dynamische periode, met - juist op gematigde breedte - herhaaldelijk een wisseling van klimaat, zeeniveau, rivierregiem, ijstijden en tussenijstijden en van de verplaatsing van vegetatiegordels en de daarmee verbonden dierenwereld. Als gevolg daarvan werd het uit voorgaande perioden overgeërfde reliëf verrijkt met een fijnmazig patroon van kleine land-schapsvormen, ‘landschapscellen’, ecotopen: bewoonbare eenheden. Ook in het huidige tijdvak Holoceen (duur tienduizend jaar), ‘het geheel nieuwe’, gaat de vorming ervan voort, en het reliëf wordt na de barre laatste ijstijd opnieuw bekleed met een opperhuid van vegetatie en bodem, ‘geoderma’; ecotopen worden biotopen, levende landschapscellen: Europa's identiteit komt tot leven.
| |
Drie hoofdfasen in de relatie tussen mens en natuur
Europa's natuurlijke verscheidenheid bood een veelheid aan onbegrepen mogelijkheden voor de eerste menselijke bewoners: allen feitelijk allochtonen.
De mens volgt de natuur
Reeds vóór het Holoceen, in het pleistocene tijdvak nog, was de mens, evenals zijn dierlijke verwanten de primaten, voor zijn bestaan aangewezen op hetgeen de natuur hem aanreikte. Hoewel begiftigd met geest en verstand (treffend weergegeven door Michelangelo in de Sixtijnse kapel) moest hij, nog onervaren en ongeschoold, de natuur volgen. Het waren nomaden, jagers, verzamelaars en vissers, zonder vaste woon- en verblijfplaats, die in kleine groepen het jachtwild volgden; vooral de treklustige Neanderthalers, tijdens het Midden-Paleolithicum (60.000-35.000 jaar geleden). Zij kenden het vuur en lieten ons vroege uitingen van kunst en sporen van religie na: de eerste merktekens van Europa's culturele identiteit.
De ontdekking van de seizoenen
Een grote stap voorwaarts volgde in de Nieuwe Steentijd, het Neolithicum, tijdens het klimaat-optimum van het Holoceen. De jagers werden boeren en beperkten zich niet meer tot het winnen van hetgeen de natuur aanreikte. Ze ontdekten het groeiseizoen en de vruchtbaarheid van de bodem, gingen gewassen selecteren en huisdieren fokken. Al dan niet bewust paste de mens zijn bestaansvorm aan aan het ritme en de kringloop van de natuur. We lezen erover in de bijbel, bij Xenophon, Homerus en Cicero (De Senectute), maar in het bijzonder bij Vergilius in diens dichtwerk Georgica (36-28 v. Chr.), dat handelt over veldgewassen, bomen, de wijnstok, het paard en de bijenteelt, maar vooral over de mens in zijn worsteling met de harde natuurwetten. In deze fase naderen natuur en cultuur hun balans in ontginning, landgebruik, nederzettingen en geschrift: de identiteit van Europa tekent zich af.
| |
| |
Natuur en cultuur in evenwicht
Maar natuur en cultuur bereiken in Europa hun maximale evenwicht pas tijdens de Middeleeuwen, ondanks de sociale spanningen, wantoestanden, oorlog, ziekte en economische malaise in deze periode. Maar men bad; aan de litanie van Allerheiligen voegde men de bede toe: ‘van pest, hongersnood en oorlog verlos ons Heer’, en in het vaak geteisterde Oost-Engeland: ‘a furore Normannorum libera nos Domine’.
Maar zoals altijd: ‘de boer hij ploegde voort’, nu veelal naar het voorbeeld van de benedictijner monniken, de cultuurtechnici van de Middeleeuwen, met hun leefregel ‘ora et labora’. Her en der in het Karolingische Rijk ontgonnen zij woeste grond, richtten die in en beoefenden akkerbouw, wijnbouw en veeteelt. Talrijke toponiemen in Europa verwijzen ernaar. Het landelijke Europa kreeg gestalte, waarbij vormen en afmetingen zich aanpasten aan het fijnmazige natuurlijke patroon van de ecotopen, begrensd door heggen, hagen, muren en sloten; men schiep ‘ruimteschaal-harmonie’. Bovendien volgde de mens nu de seizoenen: het ritme van de cultuur werd synchroon met dat van de natuur: ‘tijdschaal-harmonie’. Zo ontstonden bestendige landschappen in hun regionale verscheidenheid naar gelang geologie, reliëf, klimaat en water: geschakeerde milieus voor generaties van bewoners van ons continent: duurzame landschappen, die de beroemde natuurbeschermer Jac P. Thysse (1865-1945) in Nederland nog heeft gekend en beschreven. Het is Europa's tastbare identiteit, treffend uitgebeeld door de Nijmeegse gebroeders Van Limburg in de getijdenboeken van de hertog van Berry (1340-1416): de Belles Heures en de Très Riches Heures. Ze tonen ons de bezigheden van de mensen tijdens de seizoenen, landinrichting en perceelscheidingen.
Het werk van de monniken paste in het beleid van Karel de Grote, gericht op eenheid en ontwikkeling van het christelijke Europa. Naast cultuur in engere zin, landbouw, boden de abdijen - als eerste die van Montecassino - onderwijs, studie en behoud van overgeleverde teksten: de bijbel en profane geschriften uit de Oudheid. Later ontstonden de universiteiten van Bologna, Parijs en Leuven. De kerstening van Europa kwam op gang: parochies werden gesticht en kerken gebouwd. De tentoonstelling La France Romane in het voorjaar van 2005 in het Louvre toonde hoe Frankrijk (aldus een kroniekschrijver) was bedekt met ‘een witte deken van kerken’. Dit gold evenzeer voor uitgestrekte andere delen van Europa. Terecht kenmerkt men Benedictus van Nursia (480-547), patroon van Europa, met de symbolen kruis, ploeg en boek. Hij gaf Europa een drievoudige identiteit, de ziel. Of, zoals Jacques Delors, als voorzitter van de Europese Commissie, het vroeg aan Kerken en vakbonden: ‘De commissie kan de economie bevorderen, vrij verkeer mogelijk maken, werkloosheid bestrijden, maar eenheid scheppende bezieling is daarbij onontbeerlijk’. De verwevenheid van natuur, cultuur en christendom maakte de Middeleeuwen tot een stabiele, wijd verbreide cultuurperiode, tot de referentiefase voor de identiteit van Eu-
| |
| |
ropa. Ze legde eenheid over de verscheidenheid van Europa's culturen, conform het motto van de Grondwet.
| |
De vervlakking van Europa's verscheidenheid
Sedert de Middeleeuwen veranderde veel ten goede, maar politieke omwentelingen, oorlog en revolutie deden vele positieve ontwikkelingen teniet. In de schaduw van de Verlichting werden abdijen en kerken onteigend en misbruikt. De Notre Dame werd ‘tempel van de Rede’, Cluny een steengroeve. In 1810 bestemde Napoleon de abdij van Clairvaux (ooit een centrum van Europese cultuur) tot gevangenis.
Ook natuur en cultuur raakten uit balans. In de negentiende eeuw noopten industrialisering en bevolkingsgroei tot ontginning van woeste grond; oude cultuurlandschappen werden opnieuw ontgonnen, vervlakt, drooggelegd, voorzien van wegen, spoorlijnen en kanalen, oude perceel-scheidingen werden geslecht. Men overschreed de grenzen van de ecotogen en trad uit het ritme van de natuur. Schaalvergroting dreef cultuur en natuur uiteen. Deze ontwikkeling versnelde in onze tijd van verstedelijking, grote mobiliteit en buitensporig energiegebruik. De draagkracht van de natuur werd op de proef gesteld, met effecten tot in de ondergrond, atmosfeer, de ruimte, zeeën en oceanen, ver buiten de limiet van het Holoceen. De natuur verschrompelt tot restgebieden, monumenten, herinneringen aan weleer: ‘lieux de mémoire’. Dat geldt evenzeer voor de religieuze monumenten. Zo verloor ons werelddeel natuurlijk en cultureel aan identiteit. Europa werd een ‘mistig begrip’, aldus Geert Mak. Bij volksraadplegingen missen de burgers een baken. Zo'n richtpunt zochten meer dan tien miljoen pelgrims in 2004 op weg naar Santiago de Compostela langs de vele (door de UNESCO tot wereld cultureel erfgoed verklaarde) middeleeuwse wegen door heel Europa. Het voorwoord van het Grondwettelijk Verdrag houdt het bij een opsomming van aspecten van Europa's culturele nalatenschap, onder miskenning van het christendom, waaraan Europa haar meest stabiele periode te danken heeft: cultuur in drievoud, uitgebeeld in de getijdenboeken van de hertog van Berry.
| |
Europa's grens met de islamitische wereld
In de Oudheid was (Klein-)Azië een bloeiend gekerstend gebied, met in het begin van de vierde eeuw talrijke plaatsen waar christenen samenkwamen voor de eredienst, onder andere in Nicea, waar in 325 het bekende concilie plaatshad. Zo was het ook in (Noord-)Afrika, bekend door het Concilie van Carthago in 256, en vooral door Augustinus (354-430), bisschop van Hippo.
De uitbreiding van de islam maakte een eind aan deze toestand, en verbrak de culturele eenheid van het Middellandse-Zeegebied. Het christendom werd in de achtste en negende eeuw uit Noord-Afrika verdreven en met de val van Constantinopel in 1453 verdween het ook in Klein-Azië. Met de verovering van de Balkan door de
| |
| |
Osmanen werd dit gebied eveneens geïslamiseerd, maar verdere overheersing door de Turken werd door overwinningen bij Wenen (1529 en 1683) en Lepanto (1571) afgewend. Spanje was reeds in 1492 op de Moren heroverd.
Zo tekende zich moeizaam de godsdienst-geografische grens af tussen het christelijke Europa en de islamitische wereld. Nog meer moeite zou het kosten deze zo verschillende culturen in de Europese Unie samen te brengen. De recente oorlog op de Balkan en de spanningen waarover de media herhaaldelijk berichten spreken overduidelijke taal. Men zou de geschiedenis én het motto ‘Eenheid in verscheidenheid’ geweld aandoen. De onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, die op 3 oktober 2005 begonnen, dienen uit te gaan van de grensbepalende identiteit van de beide onderhandelingspartners.
Voor Europa zijn - zonder de geschiedenis terug te draaien - de christelijke Middeleeuwen, met de verwevenheid van natuur en cultuur, een gidsperiode, verpersoonlijkt door Karel de Grote, de man van het ‘Europa der Zes’, de E.E.G. Presser komt na zijn beschrijving van tientallen grote figuren en grootse gebeurtenissen uit de geschiedenis van Europa ten slotte terug bij de aardrijkskunde van ons werelddeel, ‘het kwetsbaarste van de vijf’, destijds ingeklemd tussen twee vijandige machten. Nu dreigt het te worden meegesleurd in een draaikolk van onderhandelingen, onder invloed van de wereldpolitiek. In onze tijd van globalisering is het onderhevig aan verwarrende mobiliteit van kapitaal, goederen en personen, dolend door het mistige Europa.
Presser eindigt zijn boekje met een citaat van Albert Verweij (1865-1937): ‘als men alle wegen heeft afgelopen zullen ze misschien hun gemeenschappelijk kruispunt blijken te vinden, strijdende partijen verenigen zich en zeggen: “heilige Benedictus bid voor ons”.’ Naast hem heeft het welvarende Europa een lichtend voorbeeld in nog een andere Europeaan: Franciscus van Assisi (1186-1226), met diens sobere leefwijze in harmonie met de natuur. Hij leefde tijdens de kruistochten en overschreed zonder geleide, ongewapend, in 1219 de grens met de islamitische wereld. Tijdens zijn verblijf in Egypte bouwde hij een goede verstandhouding op met sultan Melek el-Kamil in hun overgave aan God en verlangen naar vrede. Een voorbeeld voor de Europese Unie bij haar relatie met de islamitische buurlanden.
□ Jan J.C. Piket
|
|