Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Streven mei 2006 | |
[pagina 387]
| |
Jos. H. Pouls
| |
[pagina 388]
| |
De serie van Nora heeft in en buiten Frankrijk tot een hausse geleid in voor de cultuurwetenschappen uitermate boeiend onderzoek naar ‘plaatsen van herinnering’. Studies naar ‘pleisterplaatsen’ in de (nationale) geschiedenis, met onderzoek dat de grenzen tussen de traditionele disciplines welhaast automatisch openbreekt en tal van nieuwe gezichtspunten opentGa naar eind[5]. ‘Memoria’ lijkt zelfs een nieuw paradigma te zijn geworden voor de cultuurwetenschappen. Een belangrijke factor voor het succes van Nora is de herinneringscultus, die Frankrijk (en West-Europa) sinds enkele decennia overspoelt. Deze wordt door hem gerelateerd aan de grote sociaal-economische wijzigingen in de Franse samenleving, waaronder de teloorgang van de boerenstand en het Latijnse katholicisme in de jaren zestigtGa naar eind[6]. Ingrijpende veranderingen, die onzekerheid en ontwrichting creëerden. De behoefte aan en populariteit van beleefbare, historische ankerplaatsen moet mede in dat licht worden bezien. Ook de vergrijzing van de bevolking, financiële motieven bij overheden en bedrijven (cultuurtoerisme) en de postmoderne, ideologische leegte’ worden wel genoemd als belangrijke factoren voor de recente herdenkingscultuur in de westerse wereld. Het tanende geloof in een betere toekomst zou onze blik als vanzelf naar het verleden doen richtenGa naar eind[7]. In directe zin van belang voor het succes van de lieux de mémoire is de culturalisering van de geschiedbeoefening. Geschiedenis wordt meer en meer gezien als een cultuurelement waarmee een gemeenschap haar collectieve geheugen of identiteit opbouwt. Ten slotte kan gewezen worden op de toenemende aandacht voor visuele bronnen in de geschiedschrijvingGa naar eind[8]. Nora zelf wijst nog op de recente ‘versnelling van de geschiedenis’, veroorzaakt door het gevoel van permanente verandering dat de moderne mens kenmerktGa naar eind[9]. Een ‘open’ en directe verbinding met zowel het verleden als de toekomst is daardoor vrijwel onmogelijk geworden. Daarnaast noemt hij de democratisering van het verleden. Gewone mensen, vrouwen, etnische of religieuze minderheden: allen eisen hun plek op. Ze privatiseren als het ware de geschiedenis, verlangen een toegang tot de ‘papieren’ historiografie. Door veel Franse collega's werd (en wordt) Nora's ‘experiment’ met argusogen gevolgd. Zij zien bij hem de (postmoderne) waan van de dag zegevieren en constateren een gebrek aan wetenschappelijke distantie en methode. Nora zou vooral worden gedreven door nostalgie naar een verloren, gouden tijd. Wat is nog waar als eenieder zijn eigen nationale geschiedenis mag creëren op basis van zoiets vaags en veranderlijks als de (collectieve) herinnering? Wat bindt de Fransen dan nog?Ga naar eind[10] | |
[pagina 389]
| |
Plaatsen van herinneringHet concept van Nora bereikte omstreeks 1990 de buurlanden. Ieder op hun manier participeren ze in de memory wave. Duitsland inventariseerde zijn Erinnerungsorte, Engeland zijn sites of memory en Italië zijn luoghi della memoria. Ook in Rusland, Oostenrijk, Denemarken en Spanje zijn historici sindsdien bezig met de nationale herinneringsplaatsen. Nederland vormt hierop geen uitzondering, want ook daar leeft - tegen de verwachtingen van sociologen in - de herinneringscultuur volop en is er sprake van een grote interesse in ‘nationale plekken’Ga naar eind[11]. Onder de titel Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw en onder eindredactie van H. Wesseling, verschijnen momenteel bij uitgeverij Bert Bakker in Amsterdam vier kloeke boeken. In dit geval gaat het alleen om fysieke plekken (er moet wat te zien zijn) waarin ‘onze’ geschiedenis en daarmee de Nederlandse identiteit terug te vinden isGa naar eind[12]. Ook hier congrueert het antwoord op de vraag welke ónze loci memoriae zijn met het antwoord op de vraag: wat is typisch Nederlands? Daarmee raakt de keuze voor bepaalde herinneringsplaatsen direct aan de lopende debatten over de Nederlandse identiteit en de canon van onze geschiedenis, waarin ‘rechts’ en ‘links’, historici, onderwijsmensen en professionele historici, kunstenaars en ‘gewone mensen’ zich vol overgave mengen. Plaatsen van herinnering zouden een bindmiddel voor alle ‘Nederlanders’ kunnen en volgens sommigen moeten worden. | |
ErinnerungsorteTen slotte: wat betekende Nora voor Duitsland, een van de meest verscheurde naties van Europa? Een land dat zijn verleden als een loden last torst. De Tweede Wereldoorlog, de Holocaust en de langdurige deling tussen Oost- en West-Duitsland hebben diepe sporen nagelaten. Maar ook los daarvan is de Duitse geschiedenis onmiskenbaar heterogener dan de centralistische eenheidsstaat Frankrijk. Daarmee dringen zich de volgende vragen op: wat is eigenlijk de historische identiteit van Duitsland? Welke ‘plaatsen van herinnering’ horen daar dan bij? Tussen 1994 en 1999 onderzochten de Franse historicus Etienne François en zijn Duitse collega Hagen Schulze, beiden hoogleraar in Berlijn en beiden midden in de oorlog geboren (1943), de bruikbaarheid van Nora's concept voor Duitsland. Hun onderzoek resulteerde in het driedelige standaardwerk Deutsche Erinnerungsorte (München, 2001). Elk deel telt ruim 725 pagina's. In totaal werden zo'n 120 zowel fysieke als symbolische topoi beschreven, waarvoor ruim honderd auteurs werden ingeschakeld onder wie veel niet-historici. Afgesproken werd - anders dan Nora had gedaan - de nadruk te leggen op de negentiende en twin- | |
[pagina 390]
| |
tigste eeuw. De beide samenstellers besloten hun trilogie te verbinden met de geschiedenis van Europa. In dat licht beschouwd is het logisch dat één vijfde van de auteurs werd geworven buiten Duitsland en dat in de trilogie voortdurend sprake is van het Europese perspectief. Er ontstond daardoor een gecombineerd Duits-Europees memorielandschap. Eveneens op instigatie van François en Schulze werd Erinnerungsort door de auteurs zeer breed ingevuld: van individueel kunstenaar (Goethe, C.D. Friedrich, Karl May) tot feest (‘Weihnachten’) en zelfs on-Duitse plekken als ‘Versailles’ (door Hagen Schulze) en ‘Stalingrad’ tref je aan. Maar natuurlijk ook erg Duitse onderwerpen zoals der Schlager, Volkswagen, Luther, Erbfeind en Richard Wagner. Over de eclectische en nauwelijks onderbouwde selectie van de plekken is - voorspelbaar - volop discussie ontstaan, en dat er met zo veel auteurs sprake is van grote stilistische verschillen laat zich eveneens raden. Verder lijken de samenstellers bij de selectie de ‘veilige weg’ te hebben bewandeld; het totaal van de onderwerpen komt mogelijk wat Duits-belegen over. Om één voorbeeld te noemen: het Turkse beleg van Wenen in de zeventiende eeuw komt uitvoerig ter sprake, maar niet de aanwezigheid van de vele oorspronkelijk Turkse Duitsers in het huidige Duitsland. Wat moeten migranten met bijvoorbeeld deutscher Wald of Tannenberg? Dit probleem valt evenwel moeilijk op te lossen en doet ook zo goed als geen afbreuk aan de waarde en integriteit van Deutsche Erinnerungsorte. De trilogie is terecht reeds een van de standaardwerken van de recente Duitse geschiedschrijving. | |
Erinnerungsort WeimarÉén van de opstellen in Deutsche Erinnerungsorte gaat over de voormalige DDR-stad Weimar. Het werd geschreven door Georg Bollenbeck, die het ontstaan en de werkingsgeschiedenis van ‘de mythe Weimar’ prachtig ontrafeltGa naar eind[13]. Weimar is de stad van de schilder Lucas Cranach, de filosofen Johann Gottfried Herder en Friedrich Nietzsche, de componisten Johann Sebastian Bach en Franz Liszt, de architect en vormgever Henry Van de Velde, het beroemde Bauhaus, de Weimarer Republik en natuurlijk de grote pelgrimsplaats van de deutsche Klassiker Martin Wieland, Gottfried Herder, Friedrich Schiller en vooral Johann Wolfgang von Goethe. Naar deze illustere personen verwijzen in Weimar diverse standbeelden, musea, kerken, archieven, bibliotheken en andere memorabele gebouwen, die - op één na - allemaal in en vlakbij het oude centrum liggen. In de negentiende eeuw werd Weimar dé stad van het humanistische Bildungsbürgertum en een van de belangrijkste symbolen van het beste dat de Duitse cultuur had voortgebracht. De stad zelf en speciaal de | |
[pagina 391]
| |
Het Goethe-Schiller-Denkmal
Het bronzen dubbelstandbeeld van E. Rietschel werd op 4 september 1857 onthuld bij de viering van het honderdste geboortejaar van Goethe. Rietschel baseerde zich onder meer op dodenmaskers en portretten van beiden. De dichters raken elkaars handen via een lauwerkrans, maar kijken elk een andere kant op: Goethe naar de toeschouwer en Schiller schuin omhoog. Rietschel gaf ze praktisch even groot weer, terwijl Goethe 1,69 meter en Schiller ongeveer 1,85 meter lang was. Omdat Goethe zijn hand op Schillers schouder legt en ouder is voorgesteld, is hij Erster unter Gleichen. In het Nationaltheater op de achtergrond werd in 1919 de nieuwe Duitse grondwet goedgekeurd door de Rijksdag, waarmee de Weimarer Republik een aanvang nam. | |
[pagina 392]
| |
woonhuizen van de literaire boezemvrienden Goethe en Schiller zijn sindsdien het doel van pelgrimages door cultuurliefhebbers en zoekers naar ‘de edele Duitse ziel’ en Geist von Weimar. Na de hereniging in 1990 kreeg Weimar - nu 63.000 inwoners - een grondige en zeer dure opknapbeurt. Op vele gevels werden tekstborden opgehangen met verwijzingen naar het roemrijke verleden als Klassikerstadt, als het ‘Athene aan de Ilm’. Het oude centrum werd op de werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst en vanaf 1999 (toen Weimar Culturele Hoofdstad van Europa was en zeven miljoen bezoekers mocht verwelkomen), wordt het cultuurtoerisme gepropageerd als nieuwe pijler van de nog steeds zwakke economie van de voormalige DDR-staat Sachsen-Anhalt. Momenteel komen gemiddeld zo'n anderhalf miljoen toeristen jaarlijks naar de stad. Een van hen was de schrijver van dit artikel, die de stad in oktober 2005 bezochtGa naar eind[14]. Weimar bleek een rustige en burgerlijke stad te zijn met nogal wat studenten; zonder files of hectisch verkeer. Weimar moet het hebben van het verleden, zoveel was al snel duidelijk. Door de grondige renovatie oogt de stad fris en verzorgd. Omdat het weer voor de beleving van een stad vaak van grote invloed is, merk ik op dat het tijdens de dagen van mijn bezoek zonnig maar ook koud en wat winderig was. Vier plaatsen in Erinnerungsort Weimar worden nu aan een nadere analyse onderworpen: de woonhuizen van achtereenvolgens Goethe en Nietzsche, het Bauhausmuseum en het concentratiekamp Buchenwald. | |
Het GoethehuisHet Goethehaus aan het Frauenplan in Weimar is een koopmanshuis in barokstijl uit 1709. Goethe (1749-1832) woonde in dit huis bijna vijftig jaar, van 1782 tot 1789 en van 1792 tot aan zijn dood, eerst als huurder en nadat hertog Carl August hem het pand had geschonken, als eigenaar. De woning bestaat uit een voor- en achterhuis met dertien kamers en een binnenplaats, trappenhal en fraaie, achterliggende bloemen- en groentetuin met paviljoen. Alles is toegankelijk voor het publiek. Een bezoek aan het Goethehuis is een absolute aanrader. Hier las en dichtte hij en ontving hij gasten uit vele landen. De situatie ten tijde van Goethes overlijden is nog bijna helemaal intact, inclusief de ‘kleine’, ogenschijnlijk onbelangrijke dingen zoals het bestek, de meubels, de paardenkoets en het bed waarop hij is gestorven. Bijzonder is de kleur van de kamers, die door Goethe persoonlijk werd bepaald. Hij paste daarvoor de resultaten toe van zijn onderzoek naar de werking van kleuren. Het Goethehuis bevat verder een fraaie collectie door de schrijver verzamelde kunstwerken (verspreid over welhaast alle vertrekken), naturalia en een kleine tweeduizend door hem vervaardigde tekeningen. | |
[pagina 393]
| |
Het Goethehaus (voorzijde vanaf het Frauenplan)
Hier bracht Goethe de laatste zevenenveertig jaar van zijn leven door samen met zijn vrouw Christiane, zijn zoon August en later zijn schoondochter en kleinkinderen. Sinds de Duitse hereniging in 1989 is dit huis het populairste reisdoel van Weimar voor cultuurliefhebbers. Behalve de originele inrichting, bevat het huis Goethes manuscripten, bibliotheek en kunst- en mineralencollectie. Sinds 1886 is het Goethehaus open als onderdeel van het Goethe-Nationalmuseum. In cultuurhistorische zin vormt de bibliotheek ongetwijfeld het hoogtepunt van de woning. Goethe lijkt zo'n beetje alles te hebben gelezen wat er in zijn leven is verschenen op wetenschappelijk gebied. Hoewel je zijn boeken niet kunt aanraken, proef je er meer dan waar ook in Weimar de zoektocht van deze homo universalis en kunstenaar-filosoof naar het wezen van de menselijke beschaving. Voor Goethe was cultuur het proces van steeds weer jezelf geestelijk beschaven. Alles willen weten, aandacht hebben voor zowel natuur als geest, op weg naar de volmaakt beschaafde mens. Vooral dankzij hem werd Weimar symbool van het hoogste in de mens. De bibliotheek is vrijwel ongeschonden bewaard gebleven en telt 5424 titels, die alle terreinen van de toenmalige wetenschap bestrijken: recht, literatuur, filosofie, natuurkunde, economie en beeldende kunst; voorts ook tientallen Duitse en niet-Duitse kranten en tijdschriften. In zijn bibliotheek staan onder meer exemplaren van de boeken van Kant en Hegel (met wie hij goed bevriend was). Kants Kritik der Urteitskraft staat vol met opmerkingen in de marge, waaruit je kunt afleiden hoe Goethe wor- | |
[pagina 394]
| |
stelde met diens strikte scheiding tussen de causaal-mechanische natuur en de vrije menselijke geest.
Tekening door F. Pfeller de Oudere van Goethe op zijn sterfbed, 23 maart 1832.
Voor Kant waren beide min of meer onverenigbaar, maar evenals zijn vriend Hegel geloofde Goethe daarentegen niet in die scheiding maar juist in de synthese van fysieke dingen en menselijk denken. Dankzij de kunst is elk menselijk individu bij machte de onbevattelijke - dat wel - eenheid van natuur en geest te kunnen ervaren. Het subject zelf is bij hem een eenheid van verstand en gevoel. De onsterfelijkheid kan alleen in jezelf worden overwonnen, zei GoetheGa naar eind[15]. Na zijn dood bleef het huis in familiebezit totdat het in 1885 door de laatste telg uit de familie per testament tot Goethemuseum werd vermaakt. | |
Villa SilberblickEen andere belangrijke inwoner van Weimar was de levensfilosoof Friedrich Nietzsche (1849-1900). Hij bewonderde Goethe, omschreef deze | |
[pagina 395]
| |
kosmopoliet zelfs als grossen Überdeutschen, als exponent van de wereldliteratuur. Nietzsche woonde zijn laatste levensjaren in het neorenaissancehuis Villa Silberblick, even buiten het centrum. In 1897 nam Friedrichs zuster Elisabeth Förster-Nietzsche (1846-1935), kort daarvoor berooid teruggekeerd uit Paraguay, haar intrek in de villa, samen met haar sinds 1889 geesteszieke broer Friedrich. Nietzsche stierf er in 1900, waarna zijn zus het pand kocht om er de wetenschappelijke nalatenschap van haar inmiddels beroemde broer in onder te brengen: het Nietzsche-Archiv. Die Schwester Zarathustras liet vervolgens het interieur herinrichten door de Belgische architect Henry Van de Velde, die op ingetogen wijze de vormentaal van de Jugendstil toepaste.
Het Nietzsche-Archiv
De Villa Silberblick werd in 1889 als ambtenarenwoning gebouwd in een stijl die typisch is voor de Gründerzeit. In opdracht van Elisabeth Förster-Nietzsche werd de villa door de Belgische architect Henry Van de Velde opnieuw ingericht en geschikt gemaakt als archiefruimte. Tussen 1990 en 1992 vond een grondige restauratie plaats van het interieur, waarbij alle meubels, lambriseringen en tapijten in de oorspronkelijke toestand werden hersteld. Sindsdien is het open voor publiek. Rond Nietzsche groeide na zijn dood in Weimar een ware cultus. Hoewel hij vanwege zijn voorkeur voor oorlogszuchtige metaforen en zijn verkondiging van de Übermensch, zeker een ‘gevaarlijk denker’ kan worden genoemd, is het onterecht Nietzsche als directe voorloper van het nazisme te karakteriseren. Vooral door toedoen van Elisabeth groeide Nietzsche na 1923 uit tot filosofisch boegbeeld van het nationaal-socialisme. Anders dan GoetheGa naar eind[16] kon Nietzsche door de nazi's volledig worden toegeëigend. In de jaren twintig en dertig bezocht Adolf Hitler minstens vijfendertig keer Weimar en dan meestal ook de Villa Silberblick, | |
[pagina 396]
| |
waar hij telkens hartelijk werd ontvangen door Elisabeth Förster. Hij bezocht haar begrafenis in 1935 en gaf financiële steun aan het archief. In augustus 1938 onthulde Hitler in Weimar een borstbeeld van de filosoof. Na 1945 waren de rollen omgekeerd. Anders dan Goethe was Nietzsche nu geheel uit de gratie en in de communistische DDR zelfs taboe. Voor het Nietzsche-Archiv bestond weinig interesse, met als gevolg dat de paperassen werden overgebracht naar het Goethe-Schiller-Archiv, eveneens in Weimar. In 1990-1992 volgde een grondige restauratie van de Villa Silberblick, die vervolgens als museum werd opengesteld. | |
BauhausmuseumPal tegenover het dubbelstandbeeld van Goethe en Schiller en ondergebracht in een neoklassieke remise ligt sinds 1995 het Bauhausmuseum. Deze instelling herbergt een qua omvang beperkte, maar wel bijzonder interessante collectie productontwerpen uit de heroïsche beginjaren van het Bauhaus en de daaraan voorafgaande Kunstgewerbeschule. Er is werk te zien van befaamde ontwerpers als Gropius, Breuer, Van de Velde, Schlemmer en Feininger.
Het Bauhausmuseum
Het Staatliches Bauhaus Weimar werd in 1919 in de progressieve naoorlogse sfeer opgericht als een academie waar zowel autonome als toe- | |
[pagina 397]
| |
gepaste kunsten werden gedoceerd. Aan de vervreemding van de kunst van de samenleving moest volgens de stichters nodig een einde komen; dus geen traditionele l'art-pour-l'art-academies meer, de kunstenaars moesten uit hun ivoren toren. Dat de plaats van vestiging Weimar werd, hangt samen met de rijke culturele traditie van deze stad. Het Bauhaus ontwikkelde zich binnen vijf jaar tot een modern en technisch georiënteerd vormgevingsinstituut, waar beroemdheden als Kandinsky, Klee, Schlemmer en Itten les gaven. Ze werden gedreven door een welhaast utopische maatschappijvisie. De experimentele en sterk praktische onderwijsbenadering, de open, internationale sfeer en de analytische gerichtheid op de moderne, industriële werkelijkheid maakten van het Bauhaus het belangrijkste designinstituut uit de moderne westerse geschiedenis. Een aantal ‘designklassiekers’ kwam er tot stand en tot vandaag zijn overal in de wereld de invloeden van het Bauhaus nog bespeurbaar. Een naam die je in het Bauhausmuseum veelvuldig tegenkomt, is Henry Van de Velde (1863-1957). Hoewel deze in Antwerpen geboren kunstenaar-ontwerper nogal gebonden was aan William Morris' Arts & Crafts-opvatting, ontplooide hij tussen 1897 (succesexpositie in Dresden) en 1915 (vertrek uit Weimar) belangrijke initiatieven in Duitsland om het esthetische niveau van de alledaagse leefomgeving op een hoger plan te brengen. Zo ook in Weimar, waar Van de Velde vanaf 1902 adviseur was van de groothertog. Hij richtte er het Nietzsche-Archiv opnieuw in en leidde tussen 1907 en 1915 de Kunstgewerbeschule. In 1907 bouwde Van de Velde net buiten het centrum van Weimar een nieuw en wat curieus ogend woonhuis voor hem, zijn vrouw Maria en hun vijf kinderen: het landhuis Hohe Pappeln (Belvederer Allee)Ga naar eind[17]. Vanwege zijn Belgische achtergrond en linkse sympathieën moest Van de Velde in 1915 Weimar verlaten. In 1919 keerde hij kortstondig terug om de voordracht van Gropius als nieuwe directeur van het Bauhaus te ondersteunen. Door de sterker wordende ‘rechtse krachten’ in Thüringen moest het Staatliches Bauhaus in 1925 de poorten sluiten in Weimar en verhuisde de opleiding naar Dessau. Momenteel probeert de Bauhaus-Universiteit de open en internationaal gerichte traditie van het oude Bauhaus in Weimar levend te houden. | |
BuchenwaldIn het Interbellum werd Weimar een provinciaal, conservatief stadje met opvallend veel sympathisanten voor nazistische opvattingen. Van het liberale humanisme en kosmopolitisme van een eeuw eerder was weinig meer over. De eerste Reichsparteitag na de heroprichting van de nazipartij werd op 3 en 4 juli 1926 gehouden in het theater van Weimar, bij | |
[pagina 398]
| |
welke gelegenheid ook de Hitler-lugend werd opgericht. Evenals Bayreuth en Neurenberg was Weimar voor de NSDAP een geweihter Ort, een heilige plek van het Deutschtum.
De vlakte van Buchenwald
Ongeveer zeven kilometer ten noorden van Weimar lag op de Ettersberg het KZ-Lager Buchenwald, bestaande uit vele tientallen, houten barakken. Hun plaatsen worden nu aangeduid door stenen met de nummers van de barakken. De leegte, kaalheid en uitgestrektheid van het barakkenterrein verwijzen op stille maar indrukwekkende wijze naar het naziverleden van Weimar. In 1937 bouwden de nazi's op de Ettersberg, enkele kilometer ten noorden van Weimar, een van hun meest beruchte concentratiekampen: Buchenwald (‘beukenbos’). De Ettersberg was een bosrijk gebied waar Goethe veel had gewandeld en - evenals Heidegger aan de Feldweg - zijn favoriete eik had om onder te vertoeven. Alsof Buchenwald de wraak van de nazi's was omdat Goethe ooit afstand had genomen van het opkomende Duitse nationalisme. In 1937 verbleven in Buchenwald al zo'n duizend gevangenen, vooral politieke tegenstanders van het regime: communisten, maar ook veroordeelde criminelen, ‘asocialen’, joden en homoseksuelen. In totaal verbleven tussen 1937 en 1945 270.000 gevangenen in Buchenwald, waarvan er vijftigduizend de dood vondenGa naar eind[18]. Amerikaanse soldaten bevrijdden het kamp op 11 april 1945. Van 1945 tot 1950 was het kamp Buchenwald een Speziallager van de Rus- | |
[pagina 399]
| |
sische bezettingsmacht, een interneringskamp waar sympathisanten van de nazi's, anticommunisten en vooral veel onschuldigen werden opgesloten. Opnieuw stierven hier duizenden gevangenen.
De spreuk Jedem das Seine, in smeedijzeren letters op het poortgebouw van het concentratiekamp Buchenwald, die alleen van binnenuit door de gevangenen kon worden gelezen.
Van het immense complex resteren nog slechts enkele gebouwen. De barakken voor de gevangenen zijn tussen 1950 en 1955 allemaal gesloopt. Buchenwald werd één grote, desolate en winderige vlakte met op vaste afstanden de funderingen van de voormalige barakken. Het crematorium werd gerestaureerd evenals de kazerne van de SS, het poortgebouw, het grote magazijn (Kammergebäude), waarin nu een omvangrijke permanente expositie over het kamp is ingericht, en het Desinfektionsgebäude (met kunstexpositie). Ook de originele toegangspoort is bewaard gebleven met in zwart geverfd smeedijzer de verschrikkelijke woorden Jedem das Seine (‘Iedereen krijgt wat hij verdient’). Hier en daar ligt er een roos. Op de barakkenvlakte resteert nog een forse boomstronk als verwijzing naar de mythische eik van Goethe (Edel sei der Mensch, hilfreich und gut). De boom werd in 1944 door een brandbom getroffen. | |
Tot besluit: paradox WeimarBehalve de hiervoor besproken relicten telt Erinnerungsort Weimar een heel scala aan plekken en objecten die verwijzen naar de Duitse cultuur, geschiedenis en ‘identiteit’. Genoemd moeten worden de classicistische Fürstengruft in het stadspark, in 1826 als grafkapel gebouwd voor de vorstelijke familie van Weimar. De crypte bevat onder meer de twee enorme eikenhouten grafkisten van Goethe en Schiller, hier broederlijk naast elkaar rustend. Andere interessante plekken zijn het Schillerhaus | |
[pagina 400]
| |
(woonhuis van Friedrich Schiller), de laatgotische stadskerk Sankt Peter und Paul (met het graf en standbeeld van Herder en de prachtige triptiek van Cranach) en de fraaie Markt met diverse historische panden. Maar toch: gewoon ontspannen wandelen door Weimar en jezelf laven aan al dat erfgoed is na een bezoek aan Buchenwald niet meer mogelijk. De beelden van het kamp blijven door je hoofd spoken. Bijna onbewust kijk je steeds naar boven, in de richting van de beboste heuvels, naar die verschrikkelijke plek des doods. En als je langs het station van Weimar loopt, waar tot 1943 de slachtoffers van de nazi's arriveerden, dan krijg je het opnieuw benauwd. Hetzelfde gevoel bekruipt je als je het Gauforum (het vanaf 1936 gedeeltelijk gerealiseerde nazicentrum in Weimar) passeert of het Nationaltheater (door Hitler vaker bezocht) en Marstallcomplex (waar ooit de Gestapo huisde en waar in de kelders onschuldige gevangenen werden gemarteld; nu Hauptstaatsarchiv).
Enige weken na thuiskomst streden twee beelden van Weimar om de suprematie: de prachtige bibliotheek in het Goethehuis en die verschrikkelijke leegte van Buchenwald. De balans kon simpelweg niet worden opgemaakt. Want: waaraan kun je na een bezoek aan Weimar cultuur eigenlijk nog afmeten? Zeker, Weimar is de Klassikerstadt van Goethe en Schiller, maar ook, misschien nog meer, de stad van Hitlers beulen. Het hoogste en het laagste van de Duitse geschiedenis raken elkaar hier, humaniteit werd in Weimar bestialiteit, geestelijke beschaving genadeloze repressie. Keren we nu terug naar het openingsthema van deze beschouwing: lieux de mémoire. Feiten, verbeelding, symbolen, verleden, heden, beleving, gemeenschap en toekomst: in Weimar komen ze allemaal samen, komt de geschiedenis daadwerkelijk tot leven. Daarmee wordt het ideaal van de historiografie benaderd en is tevens de kracht van Pierre Nora's concept aangetoond. Sterker dan in deze microkosmos toont de weerbarstige ambivalentie van ‘Duitsland’ zich wel nergens. |
|