| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Handboek over de Rooms-katholieke Kerk
De onwetendheid over het instituut van de Rooms-katholieke Kerk neemt hand over hand toe en dat geldt zeker niet alleen voor mensen buiten de Kerk. De verklaringen over hoe dat komt lopen uiteen. Volgens de een is het de individuele geloofsbehoefte die er de oorzaak van is dat mensen zich niet langer aangetrokken voelen tot de nogal collectieve structuur van de Kerk. Een ander zoekt de oorzaak in de secularisering van de samenleving, en weer een ander is van mening dat de Kerk zelf schuld heeft aan die geleidelijk wegebbende kennis.
Hans Wortelboer, voormalig secretaris van de KRO, heeft het aangedurfd een kloek boek samen te stellen waarin hij de feiten, maar vooral de historische en actuele samenhangen van de geschiedenis, de organisatie en inrichting, de opvattingen en het handelen van de ‘institutionele Kerk’ op overzichtelijke wijze wil presenteren. Naar mijn mening is hij daar in hoge mate in geslaagd. Het werk is niet opgezet als een encyclopedie waarin de onderwerpen alfabetisch de revue passeren. Hij heeft de onderwerpen thematisch ingedeeld en ze in vier delen beschreven: (1) Stichting en uitbouw van de Kerk; (2) De leer; (3) Ambten; (4) Bestuur. Van een apart hoofdstuk (of deel) over de geschiedenis van de Kerk heeft hij afgezien. Elk van de vier delen is namelijk voorzien van historische paragrafen. Zo vinden we in deel 1 een overzicht van alle concilies, van ketterijen en schisma's en in
| |
| |
deel 2 een - naar mijn mening té - uitvoerig overzicht van alle pausen en tegenpausen (blz. 422-672).
Of men nu iets wil weten over de liturgie (blz. 163-206), over orden en congregaties (blz. 207-232), over heiligen (blz. 241-296) of over de boeken van het Oude en Nieuwe Testament (blz. 308-328), het wordt op overzichtelijke wijze gepresenteerd en beschreven. Men vindt dus niet alleen maar gegevens, steeds wordt ook de samenhang tussen die gegevens uitdrukkelijk aangeduid.
Een uitvoerig register (blz. 761-815) vormt een onmisbaar instrument om dit boek met vrucht te gebruiken. Deze publicatie zal zeker in een behoefte voorzien.
Af en toe betrapt men de auteur op vreemd woordgebruik (‘Hebreeuwers’, blz. 34) of kleine foutjes (‘Juda Tadeusz’, blz. 244). Het meest verbazingwekkend echter is de manier waarop de auteur de namen van de oudtestamentische boeken schrijft. Wortelboer gebruikt daarvoor de spelling die al meer dan veertig jaar niet meer wordt gebruikt! Zo vinden we o.a. Josuë, Esdras, Isaias, Baruk, Abdias, Mikeas, Sofonias, Aggeüs en Malakias.
Tot slot een prachtige tikfout die ik u niet wil onthouden. In de Inhoudsopgave is namelijk sprake van ‘Pauselijke ommissies’ (xii), waar natuurlijk ‘Pauselijke Commissies’ had dienen te staan.
□ Panc Beentjes
Hans Wortelboer, De Rooms-Katholieke Kerk. Het complete handboek, Kok, Kampen, 2005, 815 blz., 45,00 euro, ISBN 90-435-1121-8.
| |
Economie
Soja over de oceaan
Luc Vankrunkelsven is een transatlantische Don Quichot, een reiziger tussen twee werelden, op het breukvlak tussen Vlaanderen en Brazilië Op zijn ecologische kruistocht wisselt hij zijn Rosinante in voor een plooifiets en zijn zwaard voor een arsenaal ‘sojaflitsen’. In zijn boek Kruisende schepen in de nacht hebben de windmolens een naam: het zijnde Bunges, de Cargills, de Monsantó s en de Nestlés. Zijn stijl is pamfletachtig, vaak anekdotisch, maar altijd rijk aan informatie. Hij slaagt erin de aandacht te vestigen op een uiterst belangrijk thema, namelijk de productiesystemen in de landbouw en de internationale handel.
De sojaplant is het centrale thema en de strijdvraag van het boek; zij staat model voor de irrationaliteit van het economische systeem. Vankrunkelsven voert op een gegronde manier aan dat de systemen van voedselproductie, die fragiel en complex zijn, en onlosmakelijk verbonden met het evenwicht van ons ecosysteem, niet exclusief overgelaten kunnen worden aan de logica van de markt.
Als duidelijk voorbeeld van zijn centrale thesis toont de auteur hoe de ongebreidelde expansie van de sojaproductie in de landen van het zuidelijke halfrond - voornamelijk gericht op het gebruik als veevoeder en voor industriële verwerking - een van de belangrijkste oorzaken is van de overproductie en de daaruit voortvloeiende buitensporigheid van de Europese uitvoer van
| |
| |
dierlijke producten. In Brazilië betekent de ongebreidelde productie van soja in monocultuur een regelrechte aanslag op de biodiversiteit als gevolg van de ontbossing, terwijl in Europa de intensieve veeteelt dan weer zorgt voor overbemesting en dus de vergiftiging van de grond, de aantasting van de waterwegen en de daling van het zuurstofgehalte in de zeeën.
In een van zijn ‘sojaflitsen’ bespreekt Vankrunkelsven de voordelen van de introductie van een voedingsplan in de stad Foz do Iguaçu op basis van soja, om de tekorten in het voedselpatroon van de armsten op te vangen. Hier moet wel gewezen worden op het feit dat gelijkaardige initiatieven aan de andere kant van de Braziliaanse grens, zoals de plannen ‘Soja Solidaria’ in Argentinië, niet de beoogde resultaten gegeven hebben. Meer dan twee derde van de Argentijnse kinderen lijdt aan anemie en ijzergebrek, terwijl velen onder hen toch gevoed worden met de verkeerdelijk als ‘melk’ bestempelde ‘sojamelk’ die geen calcium noch ijzer bevat en die bovendien de opname van calcium en ijzer uit andere voedingsmiddelen afremt. De argumenten die Vankrunkelsven aanvoert zijn over het algemeen degelijk. Ze laten weinig ruimte voor twijfel aan de ernst van de problemen die hij bespreekt en van de gevolgen ervan. Minder solide echter zijn de oplossingen die hij voorstelt in deze zo complexe materie.
Het laatste deel van het boek vermeldt een aantal alternatieven voor de opgeworpen problemen. Een speciale plaats bekleedt de vermelding van zogenaamde ‘steunpilaren’ voor de hervorming van het Europese landbouwbeleid. In dit deel van het boek zal de ervaren lezer de indruk krijgen dat hij in de teletijdmachine stapt: hij wordt teruggevoerd naar de artisanale landbouw en de lokale markten, het verplicht hanteren van minimumprijzen, productiesteun gekoppeld aan productieplafonds, het opleggen van douanetarieven ter bescherming van de lokale productie, en een drastische beperking van de internationale handel. De auteur gaat zo ver dat hij uitroept: ‘Handel omwille van de handel moet vermeden worden’. Om dit punt te verwezenlijken zou een internationaal tribunaal voor landbouwmoraal moeten opgericht worden, dat vonnissen zou vellen op basis van het geloofsdogma. Veel alternatieven die hier voorgesteld worden maken deel uit van het arsenaal dat al toegepast wordt door het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Unie. Ondanks de lovenswaardige bedoeling van vele regels zorgt de toepassing ervan in vele gevallen enkel voor een onrechtvaardige verdeling van de inkomsten en een totale ontwrichting van de productie- en consumptieapparaten.
Een wereld met een doeltreffend systeem voor voedselvoorziening is zeker te verkiezen boven een wereld volgens Malthus, gekenmerkt door voedselschaarste, hoge en stijgende prijzen en maatschappijen die elkaar bevechten als resultaat van de schaarste. Het ideale systeem voor landbouwproductie, dat waarschijnlijk het midden houdt tussen een vorm van ‘familiale landbouw’ en ‘gecontroleerde agro-industrie’, dat honger en ondervoeding uitsluit, is een hangende kwestie voor de mensheid. Om het doel van
| |
| |
voedselzekerheid voor alle mensen te bewerkstelligen, moeten de landen werk maken van de bestrijding van armoede en de rechtvaardige verdeling van de rijkdom. Deze doelstellingen kunnen enkel bereikt worden op voorwaarde dat de internationale gemeenschap de krachten bundelt in gezamenlijke acties, en dat zij op een doeltreffende manier gebruik maakt van de nieuwe technologieën, inclusief de biotechnologie.
□ Germán Calfat
Luc Vankrunkelsven, Kruisende schepen in de nacht. Soja over de oceaan, Wervel, Brussel, 2005, 272 blz., 14,50 euro (+ verzendingskosten), ISBN 90-6416-4088 (bestellen via www.wervel.be of bij de boekhandel).
| |
Kunst
Henri Matisse
De Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen is erin geslaagd voor een grote overzichtstentoonstelling zo'n tweehonderd schilderijen, beeldhouwwerken en tekeningen van Henri Matisse uit alle fasen van zijn ontwikkeling bijeen te brengen. Als invalshoek werd het motief van de ‘vrouwelijke figuur in een interieur’ gekozen, dat in het oeuvre van begin tot einde aanwezig is. Zoals men van een Duitse megashow kan verwachten, is bij deze gelegenheid een kanjer van een catalogus verschenen, die naast prachtige afbeeldingen ook een tiental essays over diverse aspecten van de kunst van Matisse bevat. Twee daarvan hebben vooral mijn aandacht getrokken. Katharina Sykora heeft een boeiend stuk geschreven over ‘Matisse en de fotografie’: de kunstenaar heeft wel vaker foto's als inspiratiebron gebruikt, voorts hebben meerdere eersterangs fotografen portretfoto's van hem gemaakt, soms in zijn atelier, in aanwezigheid van een model, en ten slotte heeft Matisse ook zelf gefotografeerd. De catalogus bevat overigens een kleine, maar fijne selectie van deze drie soorten van foto's. Ook het essay van de Franse specialist Rémi Labrusse wil ik vermelden. Onder de titel ‘Das Ende des Bilderkultes’ licht hij de betekenis toe van vier cruciale ‘symfonische interieurs’ van Matisse - waaronder het beroemde Atelier Rose en nog beroemdere Atelier Rouge. Geen van die vier doeken was op de tentoonstelling zelf aanwezig (helaas...), maar omdat die een sleutelpositie innemen in het oeuvre van de kunstenaar, is het noodzakelijk ze ter sprake te brengen in een monografie die een ernstige bijdrage aan de studie van Matisse wil leveren. Labrusse benadrukt het samengaan bij hem van plastische creativiteit en intellectuele reflectie. Vooral gaat zijn interesse naar de pogingen van de kunstenaar om zich los te wringen uit het volgens hem toen nog gangbare westerse paradigma van kunst als statisch
‘beeld’ of stabiele ‘voorstelling’ van de werkelijkheid. Matisse neemt afstand van zijn tijdgenoten en laat zich door niet-westerse, met name byzantijnse en islamitische invloeden inspireren om zijn opvatting van kunst als ‘decoratie’ te ontwikkelen. Volgens deze benadering staat een kunstwerk niet op zich, maar
| |
| |
neemt het de ritmen van het leven in zich op om de toeschouwer intenser te laten deelnemen aan de dynamiek van de werkelijkheid waarin hij staat. Een ‘decoratief’ schilderij fungeert als een katalysator, brengt energie in beweging, en laat de ruimte ‘oplichten als leven’.
Goed een jaar geleden heeft een expositie in het Musée Matisse van Le Cateau-Cambrésis en in Londen de aandacht reeds gevestigd op de specifieke kunstopvatting van Matisse, meer bepaald op de rol van stoffen en tapijten in zijn visuele perceptie en in de ontwikkeling van zijn ‘decoratieve’ stijl. Het boek dat toen verschenen is (Matisse et la couleur des tissus, Gallimard, 2004, in het Engels Matisse, his Art and his Textiles: The Fabric of Dreams, Royal Academy Publications, 2005) kan ik aanbevelen. De huidige tentoonstelling biedt de kunstliefhebber opnieuw een gelegenheid om zich te verdiepen in het oeuvre van een kunstenaar die vanwege zijn ambitie, visie en veelzijdige oeuvre tot de grootmeesters van de kunst van de eerste helft van de twintigste eeuw wordt gerekend. Het doornemen van de catalogus zou bij de een of andere lezer het verlangen kunnen wekken om de tentoonstelling zelf te gaan bekijken, en dat is na de eerste etappe in Düsseldorf nog mogelijk van 19 maart tot 9 juli 2006 in de Fondation Beyeler in Basel.
□ Jan Koenot
Pia Müller-Tamm, Henri Matisse: Figur Farbe Raum, Hatje Cantz, Ostfildern-Ruit, 2005, 384 blz., 39,80 euro, ISBN 3-7757-1600-9.
| |
Taal
De nieuwe Grote Van Dale
Pas zes jaar na de vorige editie is in het najaar van 2005 de veertiende, herwerkte uitgave van het Groot woordenboek van de Nederlandse taal van Van Dale verschenen. Dat lijkt snel, maar de samenstellers van een woordenboek moeten het tempo volgen waarin de maatschappij verandert. De nieuwe uitgave weerspiegelt ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan, niet alleen met de taal (spelling en woordenschat), maar ook met de communicatietechnieken. Ik begin met dit laatste. Voor het eerst wordt de volledige inhoud van het woordenboek tegelijk aangeboden op twee informatiedragers. Wie de Grote Van Dale koopt, schaft zich met de drie lijvige boekdelen ook een cd-rom aan, die het mogelijk maakt het woordenboek op andere manieren te raadplegen dan wat men met het papieren exemplaar gewend is: dankzij de elektronica is men niet meer gebonden aan de alfabetische lijst van de trefwoorden. Men kan bijvoorbeeld woorden binnen artikelen opzoeken of, als u over de spelling twijfelt, via de klank: tikt u sjarmeur in, dan komt u automatisch bij charmeur terecht. U kunt anagrammen opvragen (deze zoekoperatie levert bij noveen de woorden novene, oneven en ovenen op) of een filter gebruiken om uw zoekopdrachten te verfijnen. Als u bij een werkwoord op uw computer ‘woordvormen’ aanklikt, dan krijgt u een mooie tabel met de onvoltooid tegenwoordige tijd, de onvoltooid verleden tijd en het voltooid deelwoord. Dat is
| |
| |
in het geval van werkwoorden van Engelse herkomst (bv. outsourcen) bijzonder handig. Ik vermeld ten slotte de knop ‘dubbelgangers’, die een lijstje opent van woorden die misleidend veel op elkaar lijken (bv. modum bij modem). Je moet wel even rustig de bijgeleverde ‘Handleiding’ doornemen om dergelijke toepassingen aan te leren.
Ook de gedrukte versie van het woordenboek is er technisch op vooruitgegaan. De lay-out is verbeterd. Voor het eerst is in het drukwerk een steunkleur gebruikt: zo wordt nu de etymologie van een trefwoord onderscheiden van de overige informatie.
Wat de inhoud betreft, moet vooral de uitbreiding met zo'n negenduizend nieuwe trefwoorden worden gemeld. Er zijn meerdere domeinen waarop die uitbreiding voor de lezer vanwege de maatschappelijke ontwikkelingen een echte aanwinst is. Neem nu de religie. Door de sterke aanwezigheid van de islam in de huidige wereld moet de lezer kunnen weten wat Offerfeest (mét hoofdletter), Suikerfeest of ook islamofobie betekenen. De uitleg van Van Dale is soms verrassend. Zo wordt jihad - anders dan in de vorige uitgave - nu bepaald als ‘verplichting voor de moslims om als gemeenschap de islam te verspreiden (niet noodzakelijkerwijs met geweld)’. Zoekt men op de cd-rom naar de uitdrukking ‘heilige oorlog’ binnen de artikelen, dan komt men terecht bij ghazidsja (‘heilige oorlog van de moslims tegen de ongelovigen’). Lovenswaardig is dat de uitbreiding van de religieuze woordenschat niet alleen de islam aangaat. Zo is nu ook JHWH als trefwoord in de Grote Van Dale opgenomen en wordt de uitleg bij verlichting thans aangevuld met de boeddhistische betekenis van het woord. Ook de nieuwe technologieën hebben de woordenschat uitgebreid. Voorbeelden ervan zijn harddisk, pop-up, gps, mp3 of ESP (ik bedoel het ESP, uit de autotechniek, en niet de ESP uit de Nederlandse politiek, noch ESP als aanduiding voor de Spaanse peseta, waar nu, in deze eerste uitgave na de invoering van de euro, terecht ‘historisch’ bij staat). Andere nieuwe trefwoorden houden verband met economie en cultuur. Ik stel vast dat bij globalisering als synoniem het woord mondialisering verschijnt en dat delokaliseren in de zin van ‘(productieactiviteiten) verhuizen naar een
lagelonenland’ wordt aangemerkt als ‘algemeen Belgisch-Nederlands’. Heeft men daar in Nederland dan een ander woord voor, of kent men dat verschijnsel nog niet? Wat de cultuur betreft, citeer ik hardcore als opvallend voorbeeld, omdat dit trefwoord vroeger in anderhalve regel werd afgehandeld en nu acht volle regels krijgt.
Om die uitbreiding van de woordenschat en aanvulling van de definities mogelijk te maken, heeft men verouderde uitdrukkingen (zoals ‘kindertjes komen uit de rodekool’) en de citaten uit literair werk die vroeger als bewijsplaats werden opgevoerd, in de nieuwe uitgave geschrapt. Een andere wijziging betreft de ‘titulatuur’, die traditiegetrouw vooraan in het woordenboek direct na de inleiding is opgenomen en nu veel overzichtelijker is gemaakt, allereerst door ze in te delen in een Nederlands en een Belgisch gedeelte. De Nederlandse titulatuur is in negen categorieën opgesplitst (Adel, Diplomatie, Politie, Religie, Universiteit, etc.),
| |
| |
terwijl het Belgische deel uit één enkele lijst bestaat. In België zijn er immers veel minder titels gangbaar dan in Nederland, wat helemaal niet betekent, voegt de Grote Van Dale er uitdrukkelijk aan toe, ‘dat men in België minder vormelijk is in de omgang’! Mij lijkt ook deze vernieuwing een pluspunt.
De veertiende editie van de Grote Van Dale is volledig gespeld volgens de jongste regels van de Nederlandse Taalunie en de officiële Woordenlijst van oktober 2005. Zoals bekend, week de vorige uitgave een enkele keer af van het Groene Boekje. Dat had voor- en nadelen. Positief was het impliciete pleidooi voor de vrijheid van de taalgebruiker en zijn vermogen om de regels van de Taalunie in uitzonderlijke gevallen zinniger toe te passen dan de Taalunie zelf. Daartegenover staat dat onzekerheid in de spelling niet aangemoedigd mag worden in een tijd die ertoe neigt met taal en spelling slordig om te springen. Hoe dan ook, de nieuwe Van Dale draagt het keurmerk ‘Officiële spelling’ van de Nederlandse Taalunie. Dat is volgens mij echter niet de belangrijkste reden om zich dit woordenboek aan te schaffen. Per slot van rekening betreft de jongste aanpassing van de Nederlandse spelling slechts een uiterst gering percentage van de woorden. De troeven van de nieuwe uitgave zijn veeleer de uitbreiding van de woordenschat en de keuze van de uitgever de papieren versie van het woordenboek en de cd-rom voortaan als één titel te beschouwen en als één geheel aan te bieden.
□ Jan Koenot
Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse Taal, veertiende, herziene uitgave, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 2005, drie boekdelen (4464 blz.) met cd-rom, 185,00 euro, ISBN 90-6648-427-6.
| |
Geschiedenis
Natievorming in de Lage Landen
Geregeld heeft Lode Wils ons al verblijd of opgeschrikt met publicaties over ‘onze’ geschiedenis. In Van Clovis tot Di Rupo (de herziene uitgave van Van Clovis tot Happart) zet hij de dingen op een rijtje: hij brengt ‘een overzicht van de ontwikkeling van etnisch en nationaal bewustzijn in onze gewesten, vanaf het Frankische rijk tot nu’ (blz. 18). Een opdracht met heel wat valkuilen: wat zijn precies ‘onze gewesten’? Wat is een ‘etnie’? (Vooral:) Wat is een natie? Hoe vatbaar en meetbaar is bewustzijn? Wat zijnde verbindingen met vaderland, staat, godsdienst, taal, klasse...? Wils kiest in zijn inleiding voor een dynamisch natiebegrip, dat geleidelijk vorm krijgt in het samenspel van botsende historische krachten - en in dat zijn peilt hij naar het groeiende bewustzijn. Het resultaat is een eigenzinnige ‘vaderlandse’ geschiedenis.
Twee componenten staan daarbij centraal. Enerzijds de chronologische lijn in twaalf delen (afgerond met een poging tot synthese), anderzijds de natievormende (of natiebelemmerende) thema's: de godsdienst (in casu het christendom), de vorsten, de (volks)taal (die pas in de negentiende eeuw een rol begint te spelen), ideologieën, het (zich
| |
| |
meestal langzaam vormende) staatsbestel waarin steeds meer onderdanen een rol gaan spelen. Luxemburg wordt niet vergeten. Er ontstaan ‘proto-naties’ die stoelen op een gevoel van verbondenheid; de Franse Revolutie schudt alles door elkaar, en de burgerij kan haar natie-opvatting doorzetten (een unitaire, gelaïciseerde staat met vrije en gelijke staatsburgers) - maar er blijven stoorzenders. Ten slotte komt Wils uit bij Deutsch, die de natie ziet als ‘een netwerk van verbindingen dat door de geschiedenis werd geschapen’, en bij Renan, die een gemeenschappelijke erfenis combineert met het ‘plebisciet van elke dag’: ‘de huidige wil om de erfenis gezamenlijk te ontwikkelen’ (blz. 296).
Wils zou Wils niet zijn als hij zijn uiteenzetting niet zou focussen op de moderne tijden: de eerste 1000 jaar beslaan ongeveer 120, de laatste 175 jaar ongeveer 140 bladzijden. En naargelang het boek vordert, wordt hij steeds polemischer en persoonlijker. De auteur is soms persoonlijk getuige geweest van de gebeurtenissen of heeft uitgesproken meningen, en dat zal de lezer geweten hebben - met dikwijls betwistbare stellingen als gevolg. Schietschijven zijn vooral de Nederlanders en Groot-Nederlanders, de Vlaams-nationalisten, de extreem-linksen en de Walen. 1815 was de zege van het Hollandse imperialisme: ‘een Hollands-protestants gedomineerde staat’ die de Belgen zwaar discrimineerde (blz. 122); de Groot-Nederlanders waren samenzweerders die door het buitenland werden betaald. Ook de Vlaams-nationalisten hebben de boter gegeten: België heeft andere adelbrieven dan Vlaanderen, er loopt een lijn van landverraad en activisme naar collaboratie, en België moet voor de Vlaams-nationalisten barsten omdat alleen een Vlaamse staat de collaboratie achteraf kan legitimeren (blz. 269). Maar het verzet was dan weer een extreem-linkse aangelegenheid: de terreurmoorden waren georkestreerd door de Komintern, met het doel ‘een volledige chaos waarin de communistische partizanen de macht zouden kunnen grijpen, of een zo groot mogelijk deel van de macht’ - voorwaar een complottheorie (blz. 228-229). En de Waalse Beweging is in haar hoofddoelstelling imperialistisch (blz. 294). Het lijkt allemaal stevig wetenschappelijk gefundeerd (Wils tovert voortdurend nieuwe bronnen uit zijn hoed), maar bij talloze beweringen kunnen pertinente tegenwerpingen worden geformuleerd.
Maar wie had het anders verwacht? Wils is Wils, en je moet hem nemen zoals hij is. Wie daartoe bereid is, wordt verblijd met het stevig onderbouwd maar zeer persoonlijk betoog van een kleurrijk formulerend, origineel historicus zoals er geen tweede is in Vlaanderen.
□ Jacques De Maere
Lode Wils, Van Clovis tot Di Rupo. De lange weg van de naties in de Lage Landen, Garant, Antwerpen/Apeldoorn, 2005, 297 blz., 29,70 euro, ISBN 90-441-1738-6.
|
|