Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
ForumOp jacht naar aanstootBij een retoriek die Londen, Parijs of New York tot dynamisch hart van de wereld, of zelfs van de beschaving ophemelt kan ik mij iets voorstellen. Maar een meeslepend betoog dat Jutland die status wil aanmeten stuit bij mij op scepsis. Zo niet stug ongeloof. Zo levendig als ik mij daarom kan voorstellen dat kranten uit Londen, Parijs of New York op leestafels over de hele wereld te vinden zullen zijn, zo moeilijk kan ik mij indenken dat het regionale sufferdje van Jutland ver buiten de grenzen van Denemarken doordringt. Ja, zelfs in eigen land beperkt de verspreiding zich, vermoed ik, tot de leestafels en distributiepunten die er echt niet langs kunnen de Jutlandbode in hun aanbod op te nemen; de leeszalen van Parlement, Nationale Bibliotheek, plus misschien nog een bibliotheek van een universiteit waaraan een Jut als hoogleraar verbonden is (geweest). Ik ken Jutland niet echt: ik ben er nooit geweest en veel meer dan zijdelingse opmerkingen erover in de literatuur heb ik nooit onder ogen gehad. Het is dus niet uitgesloten dat ik het belang van Jutland gruwelijk onderschat. Maar die onderschatting deel ik met de meesten mijner landgenoten. Want de Jutlandbode is in mijn stad, in tegenstelling tot Franse, Engelse en Amerikaanse kranten, niet vers te krijgen. Ik zou ook niet weten waar in Nederland wel. Het is mij dan ook een volslagen raadsel hoe de massa's in de islamitische wereld kennis hebben kunnen nemen van de spotprenten die in september 2005 in de Jutlandbode zijn verschenen. Om nog maar te zwijgen over een ander raadsel: dat zij die konden begrijpen. Als zij de gebruikte teksten al konden lezen - er zijn nogal wat analfabeten onder hen - zouden die wel eens in het Deens (of in het Juts) geweest kunnen zijn. Naar mijn inschatting wordt de moedertaal van de Denen alleen beheerst door een enkele | |
[pagina 360]
| |
Kierkegaardkenner of Andersendeskundige van buiten. Of er die meer zijn in de islamitische dan in de westerse wereld betwijfel ik. Overigens: de inderdaad grappige waarschuwing van Allah dat hij door de maagden heen raakt zag ik in een Engelse versie. Dat is de wereldtaal van dit moment. Maar uit interviews op de teevee krijg ik niet de indruk dat die taal in de islamitische wereld in den brede beter wordt beheerst dan het Deens of het Juts. Het is duidelijk, mijn raadsel is een schijnraadsel. De verontwaardigde massa's die op de been zijn gekomen om zo uitbundig te protesteren tegen deze belediging van de Profeet en de op hem teruggaande godsdienstige traditie hebben de bron van hun verontwaardiging niet zelf ontdekt. Zij zijn dus ook niet zelf en direct gegriefd en in hun diepste overtuigingen gekwetst. Zij hebben hun gegriefdheid van horen zeggen. Er staan bemiddelaars tussen hen en de bron van hun verontwaardiging in. Daar is op zich niets mis mee. Ik acht het mijn burgerplicht in grote lijnen op de hoogte te blijven van wat de president van de Verenigde Staten met de wereld voorheeft. Maar ik ken de man niet persoonlijk. Ook ik ben dus voor mijn informatie afhankelijk van bemiddelaars, mediatoren, media. Het systeem werkt redelijk. Aan iedere bemiddelaar en ieder medium op zich kleven de nodige beperkingen en problemen. Maar met vergelijkend warenonderzoek en kritische weging is dat wel te ondervangen. Al moet je soms ook tot je schande bekennen dat je door bemiddelaars en media systematisch op het verkeerde been bent gezet. Geleidelijk begint de bemiddeling tussen enkele spotprenten in een Deense krant en de volkswoede in een aantal landen van de islamitische wereld wat scherpere contouren te krijgen. De zaak is aan het rollen gebracht door een Deens imam, Ahmed Abu Laban. Toen hij kennis nam van de spotprenten zag hij daarin - waarschijnlijk niet ten onrechte - een symptoom van de minachting van westerse seculieren voor godsdienstige tradities in het algemeen en de islam in het bijzonder. Hij reisde met een delegatie naar het Midden-Oosten, naar zijn zeggen om daar schriften andere geleerden te raadplegen en hen te vragen met westerse collega's het gesprek aan te gaan over de verhouding van godsdienstige tradities en seculariteit. Zo raakten de prenten in het Midden-Oosten bekend. Zo lijken zij zelfs terecht te zijn gekomen op de agenda van een internationale conferentie van islamitische staten. Aanvankelijk alleen bekend bij een klein, select groepje, lag alles al gauw op straat. Want in plaats van schriftgeleerden maakten islamitische media - die gretig van spotprenten gebruik blijken te maken - en regimes er zich meester van. In plaats van de bepleite dialoog werd de volkswoede geregisseerd, die avond na avond onze huiskamers in wasemde. Zo wordt ook duidelijk waarom de volkswoede vooral op straat verschijnt in landen en met groepen die al eerder hebben bewezen greep te hebben op de massa's en het pathos ervan te kunnen mobiliseren voor hun politieke agenda. Je kunt die globaal karakteriseren als extreem islamitisch. Maar | |
[pagina 361]
| |
het nadeel van deze karakteristiek is dat de negatieve toon ervan het zicht vertroebelt op het politieke spel dat hier gespeeld wordt en dat, wat aanklachten tegen het Westen betreft vooral, schat ik in, interne (nationale of islamitische) doelen nastreeft. Over de redelijkheid of opportuniteit daarvan heb ik geen oordeel. Met betrekking tot de middelen vraag ik mij, een beetje angstig, af of men de geest weer terug in de fles kan krijgen op het moment dat zulks nodig is. Maar die vraag heb ik mij met betrekking tot het Midden-Oosten en de islamitische wereld al zo vaak moeten stellen. En nogal kort door de bocht concluderend, vaak liep het met een sisser af. Ik ben wel blij met deze verheldering van de contouren. Het stelt ons in staat, geconfronteerd met dit vijandige pathos, een zekere koelbloedigheid te bewaren. Vooral: om ons niet te verkijken, noch op de bronnen, noch op de houdbaarheid daarvan. Zo zijn er nogal wat beschouwingen die een directe relatie leggen met het wezen van godsdienst in het algemeen en van de islam in het bijzonder. Gelovigen zitten er gewoon op te wachten tot zij gekwetst worden, zij zijn op jacht naar aanstoot. Want die stelt hen in staat de gewelddadigheid die in elke godsdienst zit, gelegitimeerd te activeren en te praktiseren. Gelovigen zijn ervan overtuigd dat zij het bij het rechte eind te hebben en dus zijn zij constant op zoek naar aanleidingen om de afwijkende visie van anderen volgens hun recht en rede af te kunnen straffen. Volgens de seculieren zit de schuld in de genen van het geloof. Wij modernen zijn verlicht en redelijk, en dus vredelievend en democratisch. Ja, die spotprenten waren natuurlijk niet vriendelijk. Vooruit, wel degelijk beledigend en kwetsend bedoeld. Maar daar moet je tegen kunnen; een pluriforme en open maatschappij als de onze kan niet functioneren op taboes en dogma's. Maar zicht op de bemiddeling tussen de woedende onrust in de islamitische wereld en de gebrandmerkte bron ervan kan ook niet te zeer geruststellen. Er moge geen sprake zijn van vooropgezette gelovige kortzichtigheid, er is wel degelijk sprake van een religieus-politiek conflict. In onze westerse media en parlementen wordt het toegespitst op de ruimhartige erkenning van het (individuele) recht op vrijheid van meningsuiting, versus de relativering of zelfs beperking daarvan in naam van (de vrijheid van) godsdienst. Hoewel wij ons in deze probleemstelling voelen als een vis in het water - is er een denkbaar waarin wij in staat zijn tot een ondubbelzinniger uitgangspositie? -, is ze wel degelijk problematisch. Juristen spreken in dit verband van een collisie van grondrechten. We hebben individuele burgers manden vol rechten - in eerste instantie vrijheidsrechten, vervolgens ook sociale en culturele rechten - op de schouders getast. Daarbij is wat uit het oog verloren dat die met elkaar op gespannen voet kunnen staan; in zichzelf maar zeker in hun doorwerking in de praktijk en in het publieke leven. Voor de democratische ordening daarvan fungeren zij naar veler inzicht als grondstructuren en ijkpunten. Maar dat impliceert dat in die ordening ook die conflicten hun sporen zullen nala- | |
[pagina 362]
| |
ten. In de actuele discussie trof mij dan ook de uitspraak van de Britse minister van Buitenlandse Zaken, dat het recht op vrijheid van meningsuiting niet hetzelfde is als de plicht medeburgers te choqueren. Bij eerdere onrust in ons land waarin dit recht in het geding was, vond ik het al vervelend dat de kampioenen van de vrijheid van meningsuiting niet alleen stonden voor de zegeningen, maar ook voor de woekering en pervertering ervan: lompheid en belediging, choqueren en schelden. Een pluriforme maatschappij, uitgedaagd door nieuwe verhoudingen en ontwikkelingen, kan ervoor kiezen ijzerenheinig deze schaduwkantjes over het hoofd te zien. Maar als zij ervoor kiest integratie te bevorderen, zovelen als mogelijk actief mee te laten doen en de onderlinge verhoudingen tussen burgers zo intensief en comfortabel mogelijk te maken, zal zij zich op dat punt toch wat creatiever moeten opstellen. Niet, ben ik het met de Nederlandse premier eens, door in het recht op de millimeter nauwkeurig te gaan vastleggen wat terzake wel en wat niet acceptabel is. Wel door een cultuurpolitiek die systematisch bewust maakt waar over en weer gevoeligheden liggen, welke taboes om welke redenen bij verschillende groepen (sterk of zwakjes) leven en welke mate van respect voor groepswaarden een noodzakelijke uiting is van respect voor de identiteit van die groep en haar leden. Daarin past een vrouwelijke minister die van een imam per se een handdruk eist evenmin als een imam die al prekend religieuze vurigheid gaat verwarren met het spugen van heilige gal op het gebruik van varkenvlees. Voor de ontwikkeling van een dergelijke cultuur zou verdieping van het bewustzijn kunnen helpen dat deze collisie van grondrechten niet zomaar een formeel juridisch probleem is, maar dat op de achtergrond of in de diepte ervan opvattingen botsen over wat heilig is en er uiteindelijk toe doet. In het juridische probleem krijgt een religieus probleem profiel. In deze (en eerdere) bijdrage heb ik het voorlopig aangeduid als de tegenstelling tussen gelovigen en seculieren. Het is correcter te spreken van de spanningsboog op de religieuze kaart van nu, tussen seculiere en traditionele tendensen. Zo wordt die spanning losgemaakt van een bedenkelijk historisch en evolutionistisch perspectief op automatische vooruitgang, waarin het laatste het natuurnoodzakelijk moet afleggen tegen het eerste. Op dit punt is de gangbare moderniseringsthese toe aan een grondige bijstelling. In die spanning, met haar effect op politieke excessen, ben ik niet geneigd alle schuld - voor zover er sprake is van schuld - te leggen bij de traditie, per seculier karikatuur vertegenwoordigd door kleinzielige gelovigen en hun gefrustreerde jacht op aanstoot. Te minder sinds ik enige tijd geleden kennis heb mogen nemen van het even indringende als integere portret van een rasgelovige - een collega gewaagde zelfs van het prototype van een Godzoeker - in de in Nederland bekroonde roman Knielen op een bed violenGa naar eind[1]. Geen vrolijk, wel een zeer aangrijpend boek. De hoofdpersoon geldt in vaderlandse verhoudingen als religieus extreem en fundamentalistisch; hij is van een zwaar en zwart calvinisme, waarbij onze gere- | |
[pagina 363]
| |
formeerden afsteken als lichtvoetig. Maar hij is tot in alle vezels van zijn wezen integer. Allerminst gewelddadig; soms zit je te wensen dat hij wat assertiever was. Allerminst vervuld van zelfzekere gehechtheid aan eigen voortreffelijkheid. Allerminst vervuld van zeurderig ressentiment, dat twijfel aan eigen oriëntaties overschreeuwt in een niets ontziende ketterjacht. Wel een soms bijna wanhopig zoeken dat door de eigen twijfels in een steeds diepere (en steeds tragischere) stilte wordt gedompeld. Als dit type mensen al lijdt aan chronische aanstoot, dan neemt het vooral aanstoot aan zichzelf en wordt daar erg, zo niet té nederig van. De gelovigen van Nederland zijn lang niet allemaal kopieën van deze hoofdpersoon. Maar in allen zitten wel dezelfde grondtrekken. Als de drijvende kracht achter het soort botsingen dat onze journaals zo levendig maakt een jacht op aanstoot is, dan wordt dat vuurtje niet opgestookt in het geloof maar elders op de religieuze spanningsboog. Ten slotte, in de lijn van Eco's De Naam van de Roos kort een laatste observatie in vraagvorm: wat zit er toch in ironie en spot, in komedie en klucht dat zij in staat zijn ons blind te maken voor hun verwoestende effecten. Ze ademen de sfeer van luchtige niemendalletjes; een zuurpruim die er zwaar aan tilt en er messen over gaat trekken. Maar met een glimlach halen zij alles wat heilig is onderuit en in de schaterlach wordt wat er uiteindelijk toe doet zo gerelativeerd, dat enkel belachelijk is wie het serieus neemt. Niets is nog heilig of doet er uiteindelijk toe. De islamitische massa's hebben gelijk uitgerekend tegen spotprenten, uitbundig gebruikt door hun eigen media, de straat op te gaan. Voor mij juist de reden om te hopen dat de geest weer gauw teruggaat in de fles.
□ Pieter Anton van Gennip |
|