| |
| |
| |
Demet Yazilitas
Één wereld?
Mijn naam is dus Demet Yazilitas. En door mijn naam zal het u duidelijk zijn dat mijn wortels niet ergens tussen Goes en Delfzijl liggen, maar veel verder weg: in Centraal-Anatolië, Turkije. De plaats waar ik ter wereld kwam en mijn naam bepalen, soms meer en soms ook minder dan ik zou willen, wie ik ben.
In 1975, vijf jaar voor mijn geboorte, vertrok mijn vader samen met enkele anderen in een auto vanuit Turkije naar West-Europa, zich bij de grensovergangen verbergend voor douanebeamten. Zijn reis eindigde na enige omzwervingen uiteindelijk in Nederland, waar hij werk vond dat hem in staat stelde zijn gezin in Turkije te onderhouden. Enkele jaren later, nadat hij papieren had weten te bemachtigen die hem ‘legaal’ maakten, haalde hij zijn gezin naar Arnhem. Ik was toen drie maanden oud. Het was niet zijn bedoeling in Nederland te blijven. Hij wilde hier hard werken en geld sparen om op den duur in Turkije een eigen bedrijf te beginnen. Iets wat hij overigens na enkele jaren ook heeft geprobeerd.
Intussen voedden mijn ouders mij en mijn zusjes en broertjes ‘Turks’ op. Misschien in de overtuiging dat we ooit terug zouden keren naar Turkije, maar voornamelijk natuurlijk omdat ze nu eenmaal Turks waren. En zijn. Want ons gezin is ook na al die jaren nog een Turks gezin. We spreken Turks met elkaar en er wordt Turks gegeten. Als ik thuis kom trek ik bij de voordeur mijn schoenen uit. De televisie staat meestal op een Turkse zender afgestemd en ja - u vermoedde het vast al - de gevel van ons huis wordt opgesierd met een schotelantenne.
| |
Identiteit
Je zou kunnen zeggen dat mijn identiteit tot ongeveer mijn vierde voornamelijk Turks was. Ondanks de Nederlandse televisie en de Nederland- | |
| |
se vriendjes en vriendinnetjes en de spelletjes die ik met ze speelde op straat.
Op mijn vierde viel ik, zoals alle andere kinderen in Nederland, on-der de leerplicht, en vanaf dat moment bracht ik minimaal vijfentwintig uur per week door op school met Nederlandse en andere buitenlandse kinderen. In elk geval kreeg ik les van Nederlandse leraren en leraressen. Ik leerde Op een grote paddestoel en Zie ginds komt de stoomboot zingen en dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt. Mijn vorming was sindsdien dus nadrukkelijk ook Nederlands.
Toen ik dertien, veertien jaar was, probeerde ik wel eens via ingewikkelde rekenmethodes te bepalen hoeveel procent Turks en hoeveel procent Nederlands ik was. En al naargelang van de uitkomsten van die berekening besloot ik wat ik was: een Turkse, een Nederlandse, een Turkse Nederlandse of een Nederlandse Turkse.
Maar mijn identiteit wordt natuurlijk niet alleen bepaald door mij-zelf en de rekenmethodes die ik erop nahield. Wie je bent is ook afhankelijk van hoe anderen naar je kijken en hoe ze je noemen. Van de manier waarop je in de media en door politici en beleidsmakers gecategoriseerd wordt. En zij - die anderen, die media, die politici en beleidsmakers - deden me een andere identiteit cadeau. Eentje waar ik zelf nooit op zou zijn gekomen en die mijn ingewikkelde rekenmethodes in één klap overbodig maakte. Want hoeveel procent Turks en hoeveel procent Nederlands je bent, maakt niet uit. Voor hen ben en blijf je een ‘allochtoon’.
| |
Beelden en imago's
Wie je bent wordt bepaald door de gemeenschappen waarin je leeft en waartoe je je rekent. Sommige van die gemeenschappen kies je zelf, in andere word je geboren of kom je terecht door bijvoorbeeld studiekeuze of verhuizing. Over het algemeen geldt dat je naarmate je ouder wordt, van meer gemeenschappen deel uitmaakt en dat je identiteit daarmee gecompliceerder, meer samengesteld wordt. Inmiddels ben ik, nog maar 24 jaar oud, onder veel meer ook Turkse, Nederlandse, geëmancipeerde vrouw, Arnhemse, rechtenstudente, studente van de Radboud Universiteit Nijmegen en moslim.
Die verschillende identiteiten hebben uiteenlopende imago's. In Nijmegen heeft bij bepaalde zogenaamde ‘echte’ Nijmegenaren bijvoorbeeld mijn identiteit van Arnhemse niet een heel positief imago. Net zoals Turken bij Nederlanders een bepaald imago hebben of rechtenstudenten bij biologiestudenten.
Het imago dat die verschillende identiteiten hebben in gemeenschappen waarvan ik geen deel uitmaak, is voor een groot deel gebaseerd op misverstanden en vooroordelen. Het ligt in de menselijke natuur ons- | |
| |
zelf en anderen allerlei ‘namen’ te geven waardoor we de wereld gemakkelijk kunnen ordenen. We vinden het geruststellend en voelen ons beschermd wanneer iedereen gedefinieerd kan worden op grond van allerlei criteria die door ons belangrijk gevonden worden. Die imago's hebben wij niet in eigen hand maar ze zijn wel belangrijk, omdat ze mede bepalen hoe we - hoe mensen - met elkaar omgaan.
| |
‘Allochtoon’
Staat u mij toe wat dat betreft nog even terug te komen op de identiteit die ik, zonder dat ik er ooit moeite voor heb moeten doen, cadeau kreeg. Ik heb vanaf het moment dat ik kon kijken in Nederland gewoond, en toch sta ik in de statistieken als ‘niet van hier’, als ‘allochtoon’. Ik ervaar het label ‘allochtoon’ als zeer storend. Het beschrijft me als iemand die ik niet ben - namelijk als iemand van wie de wortels niet tussen Goes en Delfzijl liggen - en niet als wat ik wel ben: bijvoorbeeld iemand wier wortels in Centraal-Anatolië liggen. Het woord ‘allochtoon’ houdt alleen maar de ontkenning in dat ik ‘van hier’, ‘van Nederland’ ben, en per se geen enkele erkenning van een positieve, bepaalde identiteit. Het is alsof mensen die het label ‘allochtoon’ gebruiken aan mij vooral belangrijk vinden dat ik niet van hier kom, en dat het hen onverschillig laat waar ik wel vandaan kom. Imago's zijn, zoals eerder gezegd, vaak gebaseerd op vooroordelen. En die vooroordelen zijn gebaseerd op onwetendheid en helaas ook op onverschilligheid. Daarom zijn ze moeilijk te bestrijden en kunnen ze steeds weer opnieuw conflicten veroorzaken die voorkomen hadden kunnen worden, maar wel veel energie kosten.
| |
Ruim denken: één wereld
Sommige mensen zeggen me wel eens dat het ze moeilijk lijkt net als ik in twee werelden te moeten leven. Ze bedoelen dan dat ik in één wereld leef met mijn Nederlandse vrienden en vriendinnen, waar ik rechtenstudente ben en studente van het ‘Honours Programma’ en een geëmancipeerde Nederlandse vrouw, en tegelijkertijd ook in één - een andere - wereld met mijn ouders, mijn broertjes en zusjes, waar ik Turkse ben en moslim.
En ze hebben gelijk. Dat is ook moeilijk. Maar het moeilijke bestaat nu juist daarin dat zij mijn ene leven in twéé werelden verdelen: één wereld die ze kennen en waarin ik met hen leef, en een andere wereld die ze niet of niet goed kennen, waarin ik een andere, voor hen onbekende taal spreek en er andere, voor hen vreemde gewoontes gelden, met mensen met wie ik die taal en gewoontes deel. Ze sluiten het andere, het vreemde, het onbekende buiten him wereld en plaatsen het in een an- | |
| |
dere wereld. Een wereld waarin zij blijkbaar niet leven en waar ze on-verschillig tegenover staan. Een wereld die onbekend is en onbekend mag blijven. Een wereld waarvan ze geen last willen hebben. Ik leef niet in twee, maar in één wereld. Eén wereld die ik met u en met alle andere mensen deel. Eén wereld die ik deel met mijn ouders, mijn Nederlandse en Franse, Amerikaanse, Koerdische, Marokkaanse, Kaapverdische en Tibetaanse vrienden en vriendinnen. Het thema van de opening van dit academisch jaar luidt: één wereld, samen leren, samen leven. Op het eerste gezicht misschien een wat weinig inspirerend, want een vanzelfsprekendheid uitdrukkend thema. Maar ik hoop dat ik u de niet-vanzelfsprekendheid ervan al een beetje heb aangegeven. Ik ervaar het als een rijkdom dat ik van twee culturen ben. Ook omdat ik daardoor zelf gevoelig ben geraakt voor de momenten waarop ik merk dat ik me onverschillig gedraag tegenover bijzondere identiteiten en culturen van mensen die ik ontmoet.
Het heeft lang geduurd voordat ik doorhad welke vooroordelen ikzelf allemaal koesterde en voordat ik in staat was ze langzaam maar zeker los te laten. Ik denk dat het een van de belangrijkste lessen is ge-weest die ik heb geleerd in de jaren dat ik hier op de universiteit heb mogen studeren: ruimdenkend te zijn, de kaders waarbinnen je gewend bent na te denken te verlaten, kritisch te zijn en durven kennisnemen van onbekende terreinen. Ruimdenkend zijn betekent voor mij: de wereld ruim, groot, als één wereld willen en kunnen denken en niet onverschillig staan tegenover het andere; niet eng, benauwd denken en het vreemde en onbekende in een andere wereld plaatsen.
Maar ruim denken is niet gemakkelijk. Het vergt, naast een oprechte belangstelling voor het vreemde, ook de bereidheid met anderen in gesprek te gaan en de moeite te nemen het vreemde te leren kennen, te bestuderen.
| |
Ontmoetingen
In mijn tweede jaar op de universiteit werd ik lid van AEGEE, een internationale studentenvereniging, waarmee ik veel op reis ging. Ik heb daarbij heel veel verschillende mensen mogen ontmoeten. Elke ontmoeting, in het bijzonder met mensen uit een andere cultuur dan die van mezelf, betekende ook een botsing met mijn eigen vooroordelen. Die botsingen zijn waardevolle en leerzame ervaringen geweest. Ik heb geleerd dat we ondanks al onze verschillende identiteiten, achtergronden, nationaliteiten, talen, religies en sociale milieus eigenlijk heel veel op elkaar lijken.
Ik heb ook geleerd hoe belangrijk het is jezelf af en toe door de ogen van anderen te zien, na te denken over dingen die zo vanzelfsprekend
| |
| |
lijken, over je eigen vooroordelen, om kritisch te kunnen zijn over jezelf en de wereld waarin je leeft.
Deze zomer heb ik deelgenomen aan Humanity in Action, een interdisciplinaire zomercursus van vijf weken over mensenrechten en de bescherming van onderdrukte minderheden in de wereld. Aan de cursus deden naast Nederlandse ook Amerikaanse, Deense en Duitse studenten mee. Hun blik op de Nederlandse samenleving en de andere manieren waarop zij tegen problemen aankeken vormden in de discussies die we hadden voor mij verhelderende confrontaties. In het kader van Humanity in Action gingen we met twintig studenten - tien Nederlandse en tien Amerikaanse - bij mevrouw Frieda Menco thuis op bezoek. Als jong meisje overleefde zij Auschwitz. Mevrouw Menco vertelde ons haar verhaal: over onderduiken, over deportatie, haar gevangenschap in Auschwitz en over haar huidige leven. Natuurlijk wisten we allemaal uit documentaires en boeken wat er in de Tweede Wereldoorlog en de concentratiekampen is gebeurd. Het was niet zo dat we daarover voor het eerst iets te horen kregen. Maar van de ontmoeting met mevrouw Frieda Menco ging een appel uit. Een appel om rekenschap te geven: wat zou onze rol zijn geweest als we tijdens die oorlog hadden geleefd. Er was bij ons allemaal eenzelfde verbijstering toen we beseften dat daarop niet zo snel een antwoord gegeven kon worden.
Hetzelfde gebeurde toen we een asielzoekerscentrum bezochten en de bewoners daar ontmoetten. Ze vertelden ons over de procedures waarmee ze te maken hadden, de redenen waarom ze daar zaten, hoelang ze daar al zaten. In die ontmoeting kun je niet onverschillig blijven. Er wordt een appel op je gedaan om de mensen, hun verhaal, hun situatie te leren kennen.
| |
Samen leren, samen leven
Iedereen die een tijdje heeft gestudeerd, weet dat de kennis die je opdoet tijdens de colleges wetenschappelijk en universeel is. Je leert kritisch te zijn, je oren en ogen goed open te houden en op steeds andere manieren naar de wereld te kijken. Maar ik heb op deze universiteit ook geleerd dat er ook andere en even belangrijke manieren van leren en weten bestaan dan wetenschappelijke.
Ik heb geprobeerd naast mijn wetenschappelijke studie ook op die andere manieren te leren: door een half jaar in het buitenland te gaan studeren, door bestuurswerkzaamheden te verrichten voor een vereniging waarbij ik de mogelijkheid kreeg iets te doen wat ik leuk en belangrijk vind, door mee te doen aan het ‘Honours Programma’, door steeds de kans te grijpen andere mensen te ontmoeten en van ze te leren.
| |
| |
Ik ben altijd gefascineerd geweest door andere culturen, misschien komt het door mijn eigen achtergrond en de twee culturen die ik vertegenwoordig. Ik ervaar het als een rijkdom een extra taal te kunnen spreken en problemen vanuit verschillende visies te kunnen bekijken.
Ongeveer dertig jaar geleden besloot mijn vader - niet onder dwang of bedreiging, maar om zijn gezin een betere toekomst te kunnen geven - naar een hem geheel vreemd land te gaan. Daardoor heb ik kansen gekregen die ik anders niet gehad zou hebben. Politici noemen mensen als mijn vader wel ‘economische vluchtelingen’, alsof het hen er alleen maar om gaat in de richting van zo veel mogelijk geld te vluchten. Maar zijn beslissing was natuurlijk veel complexer. Of eigenlijk ook niet. Het is de beslissing van de paterfamilias die de ‘volle’ verantwoordelijkheid neemt voor diegenen die in zijn ogen van hem afhankelijk zijn en hun een goede toekomst, een goed leven wil bieden.
Uiteindelijk zijn alle vluchtelingen - politieke, religieuze en ook economische - op de vlucht voor de pogingen van anderen om hun identiteit in een andere wereld te plaatsen. Hun ideeën passen niet in de wereld van de mensen die de macht hebben, hun god of het ras waartoe ze behoren past er niet.
En ook als ze te arm zijn om erbij te kunnen horen, wonen ze in een andere - de derde - wereld. Ze zoeken naar erkenning van hun identiteit en zoeken naar een kans om samen met alle andere mensen deel te kunnen uitmaken van één wereld, onder dezelfde gelijke voorwaarden en met dezelfde gelijke rechten en kansen. Om samen te kunnen leven in één wereld is het noodzakelijk samen van elkaar en over elkaar te leren, elkaar echt te leren kennen en elkaar niet onverschillig te laten. Elkaar leren kennen betekent allereerst de erkenning van de waarde van eikaars identiteit. Die erkenning vereist veel moeite, veel communicatie, veel studie en bovenal oprechte interesse. De universiteit kan daarbij een grote rol spelen als de plaats waar jonge, gemotiveerde, gedreven en intelligente mensen elkaar ontmoeten. Het is bij uitstek de plaats waar de professoren hun studenten en studenten elkaar kunnen leren niet onverschillig te blijven staan tegenover het andere en het vreemde, maar de wereld ruim te denken als één wereld die je deelt met alle andere mensen.
In één wereld is niemand ‘niet van hier’, niemand ‘allochtoon’. In één wereld is niemand vluchteling, hoogstens reiziger op zoek naar een betere toekomst.
Deze tekst is de licht gewijzigde versie van de toespraak die gehouden werd op 6 september 2004, ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar van de Radboud Universteit Nijmegen.
|
|