| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
De Bijbel verkennen vandaag
Om mensen ervan te overtuigen dat lezen in de Bijbel zeer de moeite waard is, ook in deze postmoderne tijd, moet je die lezers eerst over de Bijbel vertellen, in de hoop dat ze inderdaad dat intrigerende boek zelf ter hand zullen nemen. Dr. Hendrik Hoet, professor exegese aan de diocesane seminaries van Antwerpen en Mechelen, heeft zich dat doel voor ogen gesteld. Hij neemt zijn lezers mee naar de verschillende boeken van de Bijbel en leest deze vervolgens ‘binnen het kader van de christelijke Bijbel zoals die in de Rooms-katholieke Kerk is overgeleverd en verstaan, maar tegelijk ook vanuit de ervaringen en vragen van de hedendaagse mens’ (blz. 6). Voorwaar geen geringe doelstelling. De auteur wenst ‘geen korte inhoud van de Bijbel aan te bieden, die het lezen ervan overbodig zou maken’. Maar wie in iets meer dan 200 bladzijden van elk van de ruim zeventig bijbelboeken zowel de karakteristieken als de doorlopende verhaallijn(en) wil tekenen, ontkomt niet aan het gevaar dat hij juist wil vermijden. Dat wordt bijvoorbeeld pijnlijk duidelijk wanneer hij aan het boek Psalmen niet meer dan 24 regels kan wijden (blz. 134-135), terwijl juist dit geschrift ook voor de spiritualiteit van de hedendaagse mens veel te bieden heeft. Aan het einde van zijn boek schrijft de auteur dan ook: ‘We zijn als het ware in een sneltrein door de bijbel geraasd’ (blz. 223). Ik denk dat hij - in plaats van een sneltrein die een grote afstand overbrugt - beter een stoptrein had kunnen nemen om op een paar stations uit te stappen en daar de omgeving grondig te verkennen. Ik hoop dat ik ongelijk heb, maar ik vraag mij af of dit boek echt de drempelvrees naar de Bijbel zelf wegneemt.
□ Panc Beentjes
| |
| |
Hendrik Hoet, Liefde aan het woord: De Bijbel verkennen vandaag, Halewijn, Antwerpen 2003, 232 blz. (verspreiding voor Nederland: Katholieke Bijbelstichting, Den Bosch), ISBN 90-6173-726-5.
| |
De roerige jaren van katholiek nederland
Luciana Zanuccoli heeft meer dan dertig jaar in Nederland gewoond en heeft precies in de periode die als de meest roerige in de geschiedenis van de Nederlandse katholieke kerk geldt, voor verscheidene Italiaanse bladen verslag gedaan van die spanningen en ontwikkelingen. Een bundeling van deze stukken verscheen in 2000 onder de titel Cattolici d'Olanda ai confini della Chiesa di Roma (Polistampa, Florence) en is nu in een Nederlandse vertaling beschikbaar. De eerste stukjes dateren uit het einde van de jaren vijftig, de laatste uit 1984. De doorgaans korte berichten zijn niet chronologisch, maar thematisch geordend. Zo zijn er compilaties van stukken over het koninklijk huis en Prinses Irene, de afschaffing van het verplichte celibaat, de benoeming van bisschoppen, de situatie van de homofielen, en uiteraard de verhouding tussen de Ne-derlandse katholieken en het Vaticaan. Verreweg de meeste stukken zijn afkomstig uit de periode tussen 1969 en 1973, de bewogen jaren van het Landelijk Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout.
Het boekje is een interessant document voor wie zou willen weten hoe een buitenlands, meer bepaald een Italiaanse journaliste tegen de rooms-katholieke Kerk in Nederland aankijkt. Als tijdsdocument én als ‘databank’ is deze publicatie te vluchtig en te mager. Het vrij uitvoerige Voorwoord (blz. 7-18) is een poging dat enigszins te ondervangen. Maar voor dat doel kan men beter andere literatuur raadplegen, zoals Tot vrijheid geroepen: Katholieken in Nederland 1945-2000 (Baarn, 1999), besproken in Streven (oktober 2000, blz. 860-861). Ook het uiterlijk van dit boekje is weinig inspirerend. Wie het omslag ziet, denkt aanvankelijk te maken te hebben met een boekje dat veertig jaar geleden is uitgegeven. Het heeft nauwelijks of geen uitstraling.
□ Panc Beentjes
Luciana Zanuccoli, De roerige jaren van katholiek Nederland, Damon, Budel, 2003, 232 blz., 14,90 euro (verspreiding voor België: Halewyck, Leuven), ISBN 90-5573-437-3.
| |
Politiek
De memoires van Jacques Delors
In 1995 kon Jacques Delors als oudvoorzitter van de Europese Commissie blijkens de peilingen met groot gemak de kandidaat van rechts, Jacques Chirac, verslaan. Delors' prestige berustte op de succesvolle manier waarop hij tien jaar lang de Europese Commissie had geleid. Hij was het toonbeeld van de integere politicus, ja, hij had niet de streken die het blazoen van Chirac of Jospin ontsierden, de man die in plaats
| |
| |
van Delors tegen Chirac in het strijdperk trad. Delors weigerde, omdat hij er niet zeker van was dat hij genoeg steun zou vinden voor het uitvoeren van zijn eigen ideeën. Delors reële kans op het presidentschap was de onwaarschijnlijke uitkomst van de carrière van een man die als eenvoudig ambtenaar bij de Franse Nationale Bank was begonnen. In zijn zo pas verschenen memoires is het openingshoofdstuk een poging tot verantwoording van de teleurstelling die hij met zijn weigering veroorzaakte. We kunnen eruit afleiden dat Delors niet voor de echte politiek in de wieg was gelegd. Hij was immers niet bereid het harde spel om de macht te spelen, zelfs niet op het moment dat die hem als het ware in de schoot werd geworpen. Maar, zullen zijn medestanders zeggen, om macht zelf was het hem niet te doen. Anders dan Chirac en Jospin was Delors op de eerste plaats een ‘programmapoliticus’. Hij had een duidelijk omschreven ideaal voor ogen. Als er iets is geweest dat hij tijdens zijn tienjarig voorzitterschap van de Europese Commissie heeft willen verwezenlijken, dan was het wel structuren te vinden voor een sociaal Europa. De meesten zullen hem zich herinneren omdat onder zijn leiding een van de voornaamste doelstellingen van het Verdrag van Rome, een gemeenschappelijke markt voor de EEG-lidstaten, tot stand kwam. Ook ontstonden onder zijn beheer de fundamenten voor de Europese economische en monetaire unie. Die zaken waren zeker heel belangrijk, maar uit zijn memoires blijkt opnieuw dat vooral een sociaal Europa hem nauw aan het hart lag. Ongetwijfeld werd deze impuls gevoed door de beweging waarvan hij deel uitmaakte. Hij was minister in het eerste kabinet van Mitterrand. Na meer dan veertig jaar waren de socialisten in Frankrijk aan het bewind. Ze wilden het programma uitvoeren waar de socialist Léon Blum in 1937 niet meer aan toe was gekomen: nationalisaties en arbeidstijdverkorting. Ze moesten
echter al gauw deze voornemens opgeven. Delors was geen scherpslijper en nog minder een echte socialistische partijman. Mitterrand had deze selfmade man uitgekozen om zijn deskundigheid. Zijn realisme behoedde Delors voor doldrieste ondernemingen. Daardoor kon hij als minister van Financiën de nationalisaties van het eerste kabinet van Mitterrand ook niet tegenhouden.
In zijn jeugd is Delors sterk geinspireerd geraakt door het sociale katholicisme. Hij had deel uitgemaakt van studentenclubs van die strekking en was via het vakbondswerk in aanraking gekomen met de socialistische partij. Naast de gedetailleerde beschrijving van de nieuwe structuren van de Europese Unie en van zijn werkzaamheden als commissievoorzitter, levert Delors menige interessante inkijk in de Franse politiek. Mitterrand, die niet voor niets de bijnaam'dieú verwierf, trok aan alle touwtjes. Eens te meer bevestigt Delors dat Mitterrand een republikeinse monarch was, aan wie hij wel zijn Europese carrière te danken had.
□ Paul van Velthoven
Jacques Delors, Memoires, Uitgave Plon, Parijs, 2004, 512 blz., 25,00 euro, ISBN 2-25919292-0.
| |
| |
| |
Kunst
Kunst in het wit
Zwart heeft onmiskenbaar een prominente plaats bekleed in de kunst van de twintigste eeuw, zeker als gedacht wordt aan de periode 1945-1960. Maar ook wit is in de loop van die eeuw alom aanwezig geweest. Telkens opnieuw hebben kunstenaars werken gemaakt die alleen of voornamelijk in het wit waren geschilderd. Daarvan heeft de Galerie Beyeler in de oude Baselse binnenstad - de trotse moeder van de Fondation Beyeler in een buitenwijk van de stad - onlangs een zestigtal voorbeelden bij elkaar gebracht. En dat heeft gezorgd voor een verrassend geheel. Allicht was Robert Ryman, de specialist van het witte product, met drie werken vertegenwoordigd. Maar ook van andere bekende namen was werk te zien: Arp, Fontana, Pollock, Kelly, TA-pies, zelfs Warhol en Kiefer waren erbij. Ik ben vooral getroffen geweest door een stilleven van Morandi (in zijn bekende grijze en bruine tinten, maar met een stralend wit flesje precies in het midden), een uitgepuurde compositie van Mondriaan (een wit vierkant met slechts enkele zwarte lijnen) en een meditatief werk van de Amerikaanse kunstenares Agnes Martin. Tot de topstukken behoorden twee verbluffende schilderijen van Picasso, uit de collectie van Marina Picasso: Femme en pied, uit 1927, en Nageuse, uit 1932. In beide gevallen heeft Picasso met een trefzekere hand op het blanke doek een figuur getekend die uit een perfect beheerste creatieve verbeelding geboren is: zijn kunst bereikt hier een summum van vereenvoudiging, concentratie, evenwicht en vrijheid. Deze twee werken getuigen van hetzelfde kunstgenie als Guernica, dat enkele jaren later zal ontstaan en als de donkere tegenhanger van deze ‘witte’, luchtige, gelukkige werken kan worden beschouwd. En door hun eenvoud en gevatheid staan ze in schril contrast met het gecompliceerde lijnenspel van zoveel ander werk van de meester.
In de catalogus van de tentoonstelling vindt men een degelijke afbeelding van al dat prachtig werk, alsmede enkele foto's die een mooi beeld geven van de opstelling van de tentoonstelling zelf. Een fraaie publicatie, voor de fijnproever.
□ Jan Koenot
The Spirit of White, uitgegeven door Galerie Beyeler (Bäumteingasse 9, 4001 Basel), 2003, 84 blz., 40 CHF.
| |
Literatuur
Huis in zee
‘Lily voelde een steek van jaloezie bij de verstrengelde levens van Elsa en Klaus. De mannen die zij kende leken geenszins de aandrang te hebben hun vrouwen zo volledig te bezitten. Ze wilden niet met ze trouwen of per se kinderen van ze, en dus was het aan de vrouwen om alles te willen, om te blijven smachten en verlangen en de bakens te verzetten’. De Lily in dit citaat
| |
| |
is een bijna dertigjarige Londense architectuurstudente die voor een paper naar het kustdorpje Steerborough trekt. Daar wil ze de architectuur van Klaus Lehmann bestuderen - de Klaus uit het citaat -, die meer dan veertig jaar eerder eveneens in Steerborough woonde, samen met zijn vrouw Elsa Lily is in het bezit van brieven die Lehmann aan zijn vrouw schreef tijdens de vele periodes in hun leven dat ze gescheiden van elkaar leefden. Ze kreeg die brieven van Albert Lehmann, naar zij aanneemt een ver familielid van Klaus Lehmann.
Het is het leven van Elsa en dus ook van Klaus Lehmann dat onder meer centraal staat in het verhaal dat parallel verteld wordt met dat van Lily. Esther Freud, de auteur, hanteerde deze werkwijze eveneens in Gaglow (zie bespreking in Streven, juni 1998), haar vorige roman. Net als in Gaglow blijkt in de loop van het verhaal hoe verstrengeld de levens uit het verleden zijn met die van het heden. Die verstrengeling openbaart zich voornamelijk aan de lezer, de personages zélf zijn zich er veel minder van bewust. Het mooie aan de roman is dat de verschillende levens zich maar langzaam blootgeven en ook nooit helemaal. Door stukken uit het verleden en het heden met elkaar te verbinden, kom je méér over hen te weten dan ze zich zelf zouden kunnen realiseren, maar tegelijkertijd wordt ook niet alles prijs gegeven.
Lily leert uit de brieven van Lehmann aan zijn vrouw dat zij van haar eigen relatie meer verwacht. Als lezer begrijp je na verloop van tijd dat uit de brieven zich maar één kant van de werkelijkheid ontvouwt. Vermoed je dat Elsa niet zo eenduidig gelukkig is met het feit dat haar man haar ‘volledig wil bezitten’ - wat immers ook betekende dat zij geen eigen leven kon hebben. Lehmann schrijft het in een brief letterlijk: ‘Sorry dat ik zo streng voor je was, El lief, maar van meet af aan heb ik het een ondraaglijke gedachte gevonden dat jij een leven zou hebben buiten mij, en nu, na twintig jaar huwelijk, kan ik het maar met een paar dagen verdragen’. Door omstandigheden (de Tweede Wereldoorlog) en door zijn werk als architect, leefden ze evenwel vaak gescheiden van elkaar. De kinderen die ze beiden erg wilden, zijn er nooit gekomen. Eenmaal was Elsa zwanger van haar man, maar ze kreeg een miskraam. Ook dat woog zwaar op haar geluk. In zijn laatste brief schrijft Klaus Lehmann aan zijn vrouw: ‘Wees nooit bedroefd. Je hield van me, en dat is alles wat ik van je vroeg’. Hoewel het nergens zo geschreven staat, heb je aan het einde van de roman het bange vermoeden dat voor Elsa de allesomvattende liefde van haar man voor haar niét alles was wat ze nodig had, maar dat hij zich dat nooit heeft gerealiseerd.
Er zijn naast de opbouw nog wel meer gelijkenissen tussen Gaglow en Huis in zee. In beide werken speelt een oorlog onderhuids een grote rol (in Gaglow is dat de Eerste Wereldoorlog), beide zijn traag gecomponeerd en lijken geschreven met de ogen van een schilder. Dat dit niet verveelt en geen aanleiding geeft tot een déjà-vu, getuigt van grote vertelkunst. Net als Gaglow is Huis in zee dan ook een roman om te koesteren en langzaam te lezen.
□ Johan Van der Auweraert
| |
| |
Esther Freud, Huis in zee, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 317 blz., 19,90 euro, ISBN 90-234-1193-5.
| |
Elf Minuten
‘Dit boek kan kwetsen en shockeren’, zo schrijft de Braziliaanse auteur Paulo Coelho over Elf minuten in zijn opdracht, ‘omdat het een thema behandelt dat nogal gevoelig ligt’. Dat thema is sek-sualiteit. Ondanks Coelhó s veelbelovende suggestie presenteert de Braziliaanse auteur een weinig verrassend en flauw doorslagje van zijn eerdere werk. Het'Coelho-truukjé is ondertussen genoegzaam bekend en gaat in grote lijnen als volgt: de hoofdpersoon is doorgaans een naïeve twijfelaar met een knagend gevoel van ‘er moet meer in het leven zijn dan dit...’. Vanuit een soort onwetendheid en een meestal vrij vaag verlangen gaat hij dan ‘op zoek’. Als in een klassiek sprookje wordt de hoofdpersoon op zijn avontuur enerzijds geconfronteerd met vijandige krachten en tegenslagen en anderzijds krijgt hij op belangrijke momenten de steun van helpers of gidsen. Veel aandacht gaat uit naar het groeiproces van het hoofd-personage, het overwinnen van hindernissen, de loutering, om aan het slot vast te stellen dat de hoofdpersoon uiteindelijk een ‘voller’ en ‘wijzer’ mens is geworden.
In het geval van Elf minuten draait het om de jonge Braziliaanse Maria. Zij werkt bij aanvang van het verhaal in een sjofele stoffenwinkel. Bij een vakantie in Rio de Janeiro wordt zij onder valse voorwendsels naar Europa, meer bepaald naar Zwitserland gelokt. Zij gelooft dat haar een sprookjeswereld te wachten staat, maar belandt in het prostitutiemilieu. Maria's droom vervliegt, de twijfel groeit, de inzinking is nabij. Maar Maria geeft niet op. Ze volhardt en belandt in een reis doorheen de seksualiteit. Een reis die na vele omwegen uitmondt in een beter inzicht in de wereld, in de ander, in zichzelf en - jawel hoor - ook in de liefde.
Een Bildungsroman? Neen, daarvoor ontbreekt het Coelho aan psychologisch inzicht en zijn personages en plot aan geloofwaardigheid, ook al blijkt het verhaal achteraf gebaseerd te zijn op waargebeurde feiten. Ten slotte bekruipt me als lezer ook vaak een ongemakkelijk gevoel wanneer ik een zin lees als ‘Ze was klaar om te veranderen in de prinses van het universum’ of de beschrijving van de geslachtsdaad als ‘de omarming der geslachtsdelen’.
□ Maarten De Rijk
Paulo Coelho, Elf Minuten, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003, 240 blz., 16,95 euro, ISBN 90-295-0976-7.
| |
Geschiedenis
Mecklenburg - Vorpommern
Vijfmaal was er in de twintigste eeuw in oostelijk Duitsland een regimewisseling: keizerrijk, Weimarrepubliek, nazisme, DDR, Bundesrepublik - en dan spreken we nog niet over twee wereldoorlogen en een bezetting door de Russen. Telkens werd het gebied grondig door elkaar geschud. In ‘Uns gab's nur einmal’ analyseert Leo Paul
| |
| |
deze wisseling in de noordelijke deelstaat Mecklenburg-Vorpommeren van-uit de invalshoek van de regionale geografie, met de ruimtelijke ontwikkelingen als centraal belangstellingspunt (blz. 19) en de theorie van Cséfalvay als leidraad (blz. 25).
Volgens de ondertitel is het jaar 1989 de draaischijf: dat is dus de overgang van DDR-communisme naar kapitalisme. Twee periodes worden vrijwel overgeslagen: de Weimarrepubliek en het nazisme (dat nochtans verregaande plattelandsveranderingen proclameerde, en gedeeltelijk ook doorvoerde). De auteur besteedt daarentegen veel aandacht aan de Junkerperiode, die liep tot een eind in de twintigste eeuw: een quasi feodale Pruisische maatschappij met machtige landheren en een onderworpen bevolking, met geïsoleerde dorpsstructuren en zonder industrialisering (die bewust werd tegengehouden). Daartegenover plaatst de DDR eerst een ‘Russisch’ model met centrale planning, en een landbouw die als secundair werd beschouwd tegenover de zware industrie. De DDR-periode is het interessantste gedeelte van het boek, omdat het een schat aan gegevens bevat die voor ons geen gemeengoed zijn: de aarzelende (en niet echt geslaagde) manier van collectivisering van de landbouw, de administratieve indeling en haar gevolgen, de migratie, de (blijvende) verschillen tussen het noorden en het zuiden van de DDR, de criteria voor herverdeling van de welvaart (of beter: van de schaarste), de planning en uitvoering van schaalvergroting, gemeen-schapsvoorzieningen en woningbouw (of het gebrek daaraan)... Zeer informatief.
De Wende kwam als een donderslag bij heldere hemel, en ging gepaard met foute beslissingen en mislukkingen: de valutapolitiek was een ramp, de im-mense geldstromen van West naar Oost verarmden het Westen en hadden noch het gewenste economische noch het gewenste psychologische resultaat in het Oosten, en het is nu zeer de vraag of het echt de goede kant opgaat: zelden in de geschiedenis heeft er een dergelijke radicale economische en maatschappelijke ommekeer plaatsgevonden, en het is niet verwonderlijk dat de betrokken mensen totaal het noorden kwijt zijn.
‘Uns gab’ s nur einmal’ is een wetenschappelijk werk met veel grafieken, statistieken, toetsing van theorieën. Maar auteur Leo Paul heeft het boek voor de geïnteresseerde leek aantrekkelijker gemaakt door het te kruiden met anekdotes, treffende foto's, en soms ook door individualisering: door het gebruik van plaatselijke casussen laat hij de lezer kennismaken met boeiende lokale personages of situaties. Het boek leert ons bovendien dat ook schokkende veranderingen relatief zijn: door alles heen blijven er grote lijnen - de ‘rijkdom’ van het Zuiden en de ‘armoede’ van het Noorden, het particularisme van de regio's - ‘de differentiatie van Oost-Duitsland en van Mecklenburg-Vorpommern is een accumulatie van verschillen uit de pre-socialistische, de socialistische en de post-socialistische periode’ (blz. 428). En zo wordt Braudels ‘longue durée’ van de Middellandse Zee naar de Oostzee verplaatst.
□ Jacques De Maere
| |
| |
Leo Paul, ‘Uns gab's nur einmal’. Mecklenburg-Vorpommern voor en na de Duitse hereniging, Eburon, Delft, 2003, 471 blz., 35,00 euro, ISBN 90-5166-956-9.
| |
Historische documenten uit het Oude Nabije Oosten
In tegenstelling tot de Engelstalige en Duitstalige gebieden kent men in Nederland en Vlaanderen nauwelijks een traditie van verzamelwerken waarin belangrijke en interessante historische documenten uit het Oude Nabije Oosten bijeen staan. Het is daarom een schot in de roos dat het Vooraziatisch-Egyptisch Genootschap ‘Ex Oriente Lux’ bij gelegenheid van haar zeventigjarig bestaan - een getal dat in de culturen van het Nabije Oosten een bijzondere betekenis heeft - een boekwerk het licht heeft doen zien waarin dergelijke documenten door experts zijn vertaald, ingeleid en van commentaar voorzien. We vinden bouw-, wij- en triomfinscripties, annalen en edicten, maar ook brieven van vorsten en bestuurders, oorkonden, en zelfs wetenschappelijke teksten, zoals bijvoorbeeld de ‘astronomische dagboeken’ uit Babylonië met betrekking tot Alexander de Grote. Belangrijk zijn voorts composities die de geschiedenis retrospectief beschrijven en soms interpreteren. De opgenomen historische documenten bestrijken de jaren 2500-100 v. Chr. Ze zijn in vijf perioden van telkens ongeveer vijfhonderd jaar gegroepeerd. In de meeste documenten staan één of enkele personen centraal: vaak een koning, soms een hoge ambtenaar, militair of schrijver. Waar het mogelijk en nuttig bleek, is algemene historische informatie die over zo'n persoon uit een andere bron bekend is, in een aparte kadertekst bijeengezet. Elke bijdrage wordt afgesloten met een bibliografie.
Net als bij de uitgave Schrijvend verleden uit 1983, is het niet overdreven ook dit keer te spreken van een fantastisch boek, fraai vormgegeven, een echte aanrader. Wie zich verder, meer systematisch, zou willen verdiepen in de geschiedenis van het Oude Nabije Oosten kan uitstekend terecht in het boek dat een van de redacteuren een paar jaar geleden publiceerde: K.R. Veenhof, Geschichte des Alten Orients bis zur Zeit Alexanders des Grojlen (Das Alte Testament Deutsch. Ergänzungsreihe, Band 11), Gottingen, 2001.
□ Panc Beentjes
R.J. Demarée en K.R. Veenhof (red.), Zij schreven geschiedenis. Historische documenten uit het Oude Nabije Oosten, Peeters, Leuven, 2003, 480 blz., 27,00 euro, ISBN 90-429-1346-0.
| |
Caesar in Gallië
Was Julius Caesar een geniaal strateeg? Een gewetenloze oorlogsmisdadiger? Een begenadigd schrijver? Naar moderne maatstaven was de beroemde Romein het waarschijnlijk allemaal. Wie Caesars eigen verslag van zijn oorlog in Gallië leest (de Commentarii de Bello Gallico) komt al snel tot een dergelijke conclusie. Steeds stelt Caesar zijn effectieve veroveringsoorlogen voor als een gerechtvaardigde zaak, maar tussen de regels door is te zien hoeveel ellende hij in Gallië aanrichtte. Zijn werk kan gerust worden aangeduid als ten- | |
| |
dentieuze literatuur, waarin de schrijver zeer gericht zijn imago opkrikt.
Caesars relaas laat op tal van punten belangrijke informatie achterwege. Dat geldt bijvoorbeeld voor de politieke context in Rome, een factor die toch van grote invloed was op zijn beleid in Gallië en de ontwikkelingen in de oorlog. Robert Nouwen heeft nu een vlot leesbare monografie geschreven over Caesars optreden in Gallië, waarin ook de politieke en economische aspecten zijn betrokken. Door gebruik te maken van verschillende historische bronnen kan Nouwen een beeld geven van de oorlog dat veel completer is dan dat van Caesar zelf.
Dat leidt niet tot een positiever beeld van de generaal, integendeel. De climax van Nouwens boek is het slothoofdstuk ‘De politieke motivering van een massamoord’, waarvan de titel eigenlijk al voldoende zegt. Volgens de flaptekst beging Caesar zelfs een massamoord ‘omwille van zijn tomeloze ambitie’. Zo ferm als dit klinkt, het wordt in het boek niet helemaal waargemaakt. Dat Caesar honderdduizenden slachtoffers maakte, blijkt expliciet uit de in zijn eigen werk aangedragen gegevens, en is dus geen nieuws. Maar dat Caesar doelbewust zoveel mensen opofferde voor zijn ambitie staat nog te bezien. Nouwen bewijst dit nergens, en men zou dus evengoed kunnen stellen dat de schade aan het Gallische land en volk vanuit Romeinse perspectief een soort collateral damage was.
Ook al maakt Nouwen de meest uitdagend geformuleerde claim niet waar, zijn boek geeft in het algemeen een overtuigend en goed gedocumenteerd beeld van de oorlog in Gallië en van Caesars optreden. De studie is dus nuttige lectuur voor de nog altijd talrijke mensen die Caesar eerst en vooral willen zien als een voortreffelijk en voorbeeldig generaal wiens geschriften de schooljeugd kunnen stichten. Caesars werk lezen is zeker een leerzame ervaring, maar men moet dan kritische vragen stellen en vooral kijken naar Caesars strategieën met taal. Het boek van Nouwen kan helpen om de blik scherp te houden.
□ Vincent Hunink
Robert Nouwen, Caesar in Gallië (58-51 v.C.), Davidsfonds, Leuven, 2003, 235 blz., 24,95 euro, ISBN 90-5826-232-4.
| |
Varia
Kijken naar de pijn van anderen
Kijken naar de pijn van anderen van Susan Sontag is een vreemd boek. Het lijkt geschreven vanuit een grote drang naar nieuwe en betere inzichten, vanuit een grote ontevredenheid met het huidige gemakzuchtige westerse denken over beelden, oorlog, werkelijkheid en moraliteit. Maar zowat de helft van het boek brengt weinig ‘noodzakelijke’ inzichten en is soms overbodig gedetailleerd; op andere momenten lijken gedachten onaf, zijn ze onvoldoende ver doorgedacht. Slechts de laatste drie hoofdstukken handelen echt over het ‘kijken naar de pijn van anderen’, ademen een grote noodzakelijkheid uit en zijn ‘dwars’ - vernieuwend en recht tegen het te evidente modexniteitsdenken
| |
| |
in dat we leven in een ‘verbeelde’ realiteit die elke oprechte moraliteit onmogelijk maakt vanwege de gewenning aan ‘pijnlijke’ beelden.
Bovendien - en of dat een bewuste keuze is, is moeilijk te zeggen - bevat dit boek, dat volledig gaat over ‘beelden van lijden’, zelf geen enkel beeld. Van een aantal besproken foto's en schilderijen mag (misschien) verondersteld worden dat de meeste lezers ze ooit hebben gezien, maar dat geldt zeker niet voor het overgrote deel. En dat is zeker een handicap. De omslagfoto - van een schilderij waarop een soldaat lui achterover leunend kijkt naar een gehangene - is het enige aanwezige beeld en meteen wat misleidend. Want hoewel het boek ook handelt over ‘schilderijen van lijden’, zegt het niets over het rechtstreeks kijken naar lijden. Het gaat uitsluitend over het ‘verbeelde’ lijden.
Niettemin biedt dit boek bijzonder veel denkstof - zelfs net omdat bepaalde gedachtegangen niet helemaal af zijn, vanwege de soms (schijnbaar?) tegenstrijdige inzichten en omdat Sontag geen definitieve antwoorden formuleert. Ze zegt niet: ‘zo is het’ - soms lijkt het alsof we haar denken volgen terwijl het zich nog aan het vormen is. Anderzijds beschikt ze overduidelijk over een enorme kennis in deze materie.
Dit is een boek dat door zijn complexiteit niet altijd gemakkelijk leest. Het voordeel daarvan is dat je het na een eerste lezing opnieuw kunt vast-nemen, om het in je gedachten verder te laten rijpen.
□ Johan Van der Auweraert
Susan Sontag, Kijken naar de pijn van anderen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 125 blz., 19,90 euro, ISBN 90-234-1099-8.
|
|