Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
Peter van Gool
| |
[pagina 564]
| |
tweede keer komt die gestalte, die hem wakker maakt - en dan vervolgt de tekst: ‘Hij at en dronk, en gesterkt door dat voedsel liep hij veertig dagen en nachten, tot hij de berg van God, de Horeb, bereikte’. Het begin van het verhaal wekt de indruk dat Elia lijdt aan een ‘klassieke’ depressie. Hij is onmogelijk in staat nog contact te maken met zijn omgeving, hij kan niet meer bij het gevoel komen wie hij zelf is, alle perspectief en zin is verdwenen, zijn vitale bronnen zijn opgedroogd, fysiek en psychisch heeft hij te veel van zichzelf gevergd, hij is door zijn laatste reserves heen, is opgebrand. Maar het vervolg van het verhaal nodigt ons uit, deze symptomen anders te interpreteren. In de figuur van de engel mogen we een aanwijzing lezen: bij Elia gaat het blijkbaar niet om de uitputting van zijn fysieke of psychische krachtbronnen, maar om een andere bron - en hij wordt uitgenodigd daaruit te drinken. En de energie uit déze bron helpt hem ook de fysieke inspanning op te brengen van een veertigdaagse tocht, naar de berg van De Eeuwige. Dat bijbelse getal veertig alleen al is een verwijzing naar een boven-natuurlijke, transcendente werkelijkheid. Maar welke werkelijkheid wordt hier overstegen? Blijkbaar kan een depressie ook te maken hebben met een andere, spirituele werkelijkheid, die tot 's mensen leefwereld hoort, maar waarmee hij geen contact ervaart. | |
Twee krachtveldenDe psychiater Roberto Assagioli draagt in zijn handboek Psychosynthese. Een veelzijdige benadering van heel de mensGa naar eind[2] een model aan dat hem in staat stelt een onderscheid te maken tussen twee krachtvelden die een mens kunnen voeden. Daarvoor reconstrueert hij het Ei-model van Freud. Zoals bekend deelt Freud het individuele menselijke bewustzijnsen energieveld op in drie niveaus, dat van het Ich, het Es, en het Uberich. In zijn reconstructie van dit model postuleert Assagioli een polariteit: er is in elk individu een spanning tussen de energie van de vitale oerbron (door Assagioli onder in het Ei gedacht, en het Lagere Onbewuste genoemd) én de energie van zijn Doel (boven in het Ei, en door Assagioli het Hogere Onbewuste genoemd). De energie van dat Doel verdicht zich als een uitnodigende kracht in het Hogere Zelf, door Assagioli in het topje van het Ei gedacht. Het beeld van een opgroeiende boom maakt dit model inzichtelijker: ook in een boom is de bovengenoemde polariteit te herkennen: het wortelstelsel ontstaat uit de levenskiem, die haar energie put uit de haar omgevende aarde; wortelstelsel en aardklomp samen staan voor het Lagere Onbewuste. In die kiem is ook al een ‘weten’ van de richting: de groeikracht stuurt de wortels naar beneden en de zich ontwikkelende stengel naar boven, naar het licht. Zo ontwikkelt de levenskiem zich tot | |
[pagina 565]
| |
een jonge boom. Maar boven de kruin van die boom bevindt zich een andere energiebron, de hemel, die de levenskracht van de kiem prikkelt en naar zich toe trekt, en zelf met haar zonnekracht een andere bron van energie is, waardoor de bladeren van de boom worden gevoed; en het is de eigen edele aard van de boom, dat hij in het proces van fotosynthese een verbinding tot stand kan brengen tussen licht-energie en aarde-energie. Met het Ei-model postuleert Assagioli in elk levend wezen een spanning, een polariteit, tussen oorsprong en bedoeling. Je zou kunnen zeggen dat een vitale depressie ontstaat doordat het contact met de vitale energie van de aarde (op het niveau van het driftleven) verloren gegaan is; maar even goed is er een depressie denkbaar die het gevolg is van contactverlies met de energie van het Levensdoel. In de traditie wordt deze tweede vorm van depressie ook wel troosteloosheid of desolatie genoemd. In de rest van deze bijdrage zal ik er de term ‘spirituele depressie’ voor gebruiken. Zijn basismodel werkt Assagioli verder uit in een tweede model, dat hij ‘twee dimensies van groei’ noemt, en waarvoor hij gebruik maakt van het beeld van de rups die zich verpopt en uitgroeit tot een vlinder. De rups kan alleen maar kruipen, en al haar levensfuncties zijn erop gericht om te overleven. Maar tegelijkertijd is er in het wezen van de rups een uitnodiging of bedoeling om vlinder te worden en er een nieuwe bestaansdimensie bij te krijgen, die van het vliegen, of van het ‘echte leven’. In het leven van de rups kunnen er crises komen die levensbedreigend zijn (denk aan slecht weer, de mogelijkheid door vogels opgegeten te worden, of een tekort aan voedsel); een dergelijke crisis kan dan leiden tot wat men een vitale depressie noemt. Maar de belangrijkste crisis in het bestaan van de rups is die van de coconfase, waarin zij alles moet verliezen wat zij had om een nieuwe dimensie van leven te kunnen bereiken. Dit verlies als voorwaarde voor een hogere dimensie van groei is als een minidood; het verlies van al wat voorheen bekend en vertrouwd was kan juist leiden tot een crisis die leidt tot nieuw leven, omdat men naar een hoger niveau overgaat. Wanneer zo'n crisis gepaard gaat met een ernstige inzinking, mag gesproken worden van een spirituele depressie. De huisgenoot en vooral de deskundige, die moet meemaken hoe een medemens geplaagd wordt door depressie, zal er goed aan doen Assagioli's onderscheid in het achterhoofd te houden. Een ‘normale’ depressie noemt hij regressief: degene die eraan lijdt, valt terug op oude patronen die horen bij een vroegere fase van zijn bestaan: hij voelt zich machteloos en afhankelijk en glijdt terug naar een overwegend vegetatieve stijl van leven. Als kenmerk van de spirituele depressie noemt Assagioli het progressieve karakter ervan. De manier waarop de lijdensweg van Elia beschreven wordt, doet vermoeden dat de symptomen | |
[pagina 566]
| |
van beide vormen van depressie hetzelfde zijn. Maar zodra de engel in beeld komt, blijken er andere krachten in het spel: Elia's crisis krijgt een zin, een richting, er is progressie, zijn bestaan gaat over naar een hoger niveau, richt zich op een nieuw doel, namelijk de ontmoeting met de Eeuwige zelf, niet alleen op de berg, maar voor de rest van Elia's leven. De twee dimensies van groei mag men onderscheiden, maar niet scheiden; zoals bij elke polariteit het geval is, kan de ene pool niet zonder de andere. Maar voor zover we het hebben over een ontwikkelingsproces, is er een prioriteit in de tijd: een levend wezen kan al zijn energie steken in zijn poging te overleven, zonder dat hij aan menselijke waarden toekomt. Het omgekeerde is niet mogelijk: wie werkt aan de tweede dimensie, bouwt daarmee altijd ook verder aan de eerste dimensie. Als een begeleider met een cliënt methodisch werkt aan de eerste dimensie, gebruikt Assagioli daarvoor het woord ‘therapeutische psychosynthese’; het werken aan de tweede dimensie noemt hij ‘spirituele psychosynthese’. De verhouding tussen beide licht hij toe door te verwijzen naar het bouwen van een huis: men kan en moet werken aan het fundament, ook al is er nog geen sprake van een bovenverdieping of een dak, maar beginnen met de bovendieping, dat gaat niet. Hetzelfde kan men zeggen van de beide vormen van depressie: in een spirituele depressie vindt men steeds ook elementen van een vitale depressie, maar niet omgekeerd. In de praktijk lijken de symptomen van beide vormen erg veel op elkaar, en meestal is het niet eenvoudig te doorzien wat er echt aan de hand is. Het is niet zo gemakkelijk, te beschrijven wat er in een depressieve persoon omgaat: in elk geval kan er sprake zijn van de ervaring van een leemte in de eigen existentie, in de eigen persoonskern: het fundamentele vertrouwen ontbreekt dat men er zijn mag, of zelfs dat men iemand is. Wie lijdt aan een depressie, is vervreemd van zichzelf, kan geen contact meer maken met het leven, heeft het gevoel dat de vitale bron is opgedroogd. Is de ontwikkeling van een kind harmonisch verlopen, dan heeft het de voedende liefde van de moederfiguur ervaren als oerbeeld van zijn levensbron. Vaak zal de oorzaak van een depressie zijn: een fundamenteel gemis aan liefde, nabijheid en veiligheid in het verre verleden. De ervaring van de levensbron ontbreekt dan. Elke depressie heeft te maken met twijfel over de dragende grond van het bestaan, en heeft onvermijdelijk een religieuze component: de vraag naar de zin van het bestaan staat centraal. Men voelt zich terugvallen in de leemte, in het luchtledige. | |
Uitgenodigd tot geestelijke groeiMaar wat is dan nog het eigene van een ‘spirituele’ depressie? Die ont staat wanneer de Bedoeling van het bestaan zich aan een mens op een | |
[pagina 567]
| |
nieuwe wijze openbaart, zonder dat die mens dat direct doorziet: zo'n mens is geneigd zijn zekerheid te zoeken bij oude patronen en overtui-gingen, want die blijven vertrouwd. Maar ze voeden niet langer, ze spreken niet langer aan, en zo ontstaat er een gevoel van vervreemding, alsof men afgesneden is van zijn eigen bronnen. Met opzet gebruik ik het vage woord Bedoeling. Men kan ook spreken over Roeping, of over de Grond van het bestaan, of over het Hogere Zelf, of zelfs over de Heilige Geest. In elk geval gaat het om een Kracht die de eigen persoonlijkheid overstijgt, die zich in de kern van een mens aandient en die zijn wezen wil binnenstromen: de tweede dimensie van groei zet zich door. Het kan verhelderend werken, de hypothese van een spirituele depressie te toetsen aan een aantal klassieke kenmerken van depressie. Allereerst is er deze klacht: men voelt niet meer dat men het recht heeft nog te bestaan. Depressieve mensen tobben: ‘Niemand houdt van me. Jij zegt wel dat je van me houdt, maar dat zeg je alleen om mij te troosten, je meent het niet echt, ik voel je niet. Ga maar weg. Ik deug niet, ik mag niet rekenen op de steunende aanwezigheid van anderen. De belevingswereld van de mensen die vroeger mijn vrienden waren, smaakt me niet meer’. Vanuit de hypothese van een spirituele depressie kan het ook zo zijn dat een mens met dergelijke ervaringen onbewust aangeraakt is door de Bron van het goede, dat er een kracht bij hem binnenstroomt die hij niet herkent, een voorlopig nog latent besef dat het bestaan hem uitnodigt tot grotere hoogten die hij nog niet in staat is te betreden Maar precies daarom groeit er in hem het bewustzijn van een existentiële onvolkomenheid, een existentieel schuldbesef. Ook de oude waarden, die vroeger het bestaan onderbouwden, zijn gedevalueerd, worden letterlijk waardeloos, spreken niet meer aan, blijken ontmaskerd, en daardoor voelt men zich ook vereenzaamd, weg groeiend van de oude sociale context: ‘ik ben niemand; wat ik voorheen voelde, spreekt me niet meer aan’. Zo ontstaat ook de klacht dat men vervreemd is van zichzelf: ‘Ik voel niets, het leven is kleurloos, het smaakt me niet, ik hoor er niet bij, ik voel me door niets aangesproken’. Vanuit het perspectief van een spirituele depressie: ‘Ik ben niet meer mezelf, ik kan geen contact meer krijgen met mijn oude Ik, ik weet niet waar ik mijn zekerheid vandaan moet halen, terwijl ik vroeger toch zo zeker was van mezelf’. Psalm 42-43 zegt: ‘Mijn tranen zijn mijn brood, bij dagen en bij nacht, waar men van vroeg tot laat mij zegt: waar is je God?’ Er vindt afbraak plaats van een (oude) persoonskern, het oude Ego, van oude zekerheden, terwijl er (nog) niets nieuws voor in de plaats komt; ‘iedereen keert zich tegen mij - mijn oude wereld is mijn wereld niet meer’. Depressieve mensen die tobben over wat geweest is, rouwen om iets dat verloren is - maar het is er feitelijk nooit echt geweest: ze blijven de | |
[pagina 568]
| |
illusie koesteren van een ideale wereld die hen nooit heeft aangenomen. In feite is het een rouwen om de afwezigheid van een oermoeder. Wanhoop omdat datgene wat wezenlijk is voor geluk en overleven, namelijk moederliefde, onbereikbaar is; je voelt je verstoten. Het kan ook de vroegere religieuze beleving zijn die niet meer aanspreekt, de kerk als mislukte oermoeder. In psalm 42 wordt dat de tempel met zijn liturgie: ‘Voor ogen wil ik zien hoe ééns ik in de stoet vooraanging naar Gods huis. Waarom ga ik in rouw, waarom vergeet Gij mij?’. ‘Zelfs God heeft me laten vallen, het zegt me allemaal niets meer’. Opnieuw vervreemding, want het oude vertrouwde godsbeeld, dat in de vroege kinderjaren was opgebouwd, functioneert niet meer, heeft zijn kracht verloren; de religieuze steun die men vroeger voelde zegt niets meer, de door opvoeding en kerk aangeprate zekerheden vallen weg; en een nieuw godsbeeld dat nu steun zou moeten geven, is er nog niet. Men voelt zich afgesneden van de bronnen van zijn bestaan. Het gaat dan steeds om het verlies van een onecht godsbeeld, dat door de instroming van een nieuw bewustzijn ontmaskerd wordt, en uiteraard geen steun meer geeft. Maar het zal nog veel tijd vragen voordat zich een nieuw, authentieker godsbeeld aandient. Het belangrijkste kenmerk van een depressie is toch wel dat men niet meer lijkt te kunnen beschikken over een krachtige wil: passiviteit en besluiteloosheid, er komt niets uit je handen, keuzes maken duurt eindeloos. Men kan geen contact maken met de eigen innerlijke vitale kracht, zowel op vegetatief als op biologisch en psychologisch niveau. Maar tegelijkertijd is voor velen die lijden aan een depressie kenmerkend dat de depressie afgewisseld wordt door tijden van manische euforie: onechte energie vlamt op, leidt tot impulsieve, maar onverant-woorde beslissingen, die door de omstanders maar moeizaam worden geduld en niet zelden ongedaan gemaakt moeten worden. Assagioli wijst erop dat het bij een spirituele crisis wel de kracht van het Hogere Zelf is die binnenstroomt, maar, zegt hij, zij wordt niet noodzakelijk meteen als zodanig herkend. Dan kan het wel gebeuren dat die kracht de hele mens, en dus ook het Ego en allerlei driftlagen uit het onderbewuste activeert en van energie voorziet, zodat de persoon in kwestie in zichzelf allerlei impulsen voelt tot lust en macht, die hem voorheen vreemd waren. Dit mechanisme kan enerzijds leiden tot heerszucht, zinnelijkheid of zelfs liederlijkheid, maar ook kunnen er manische gedragspatronen ontstaan, zo'n mens kan zich euforisch een wereldhervormer of profeet wanen, die te pas en te onpas zijn nieuwe inzichten ventileert. Anderzijds kan die instromende kracht ook juist allerlei gevoelens van schuld en vervreemding oproepen, omdat men zichzelf in zijn eigen gedrag en aandriften niet meer herkent. | |
[pagina 569]
| |
Wat kan de omgeving doen?Welke deskundigheid moet iemand hebben die als geestelijk begeleider hulp wil bieden aan een depressieve medemens? Het ligt voor de hand dat die deskundigheid dubbel moet zijn: die van een psychotherapeut is evenzeer nodig als die van een geestelijk leidsvrouw of -man: dat wil zeggen dat een begeleider in staat moet zijn vakkundig te reageren, óók op een vitale depressie; men zal de eventuele pathologie en de symptomen ervan moeten kunnen herkennen en er op een verantwoorde wijze mee om moeten gaan. Ook moet men kunnen inschatten of een doorverwijzing naar een medicus wenselijk of zelfs noodzakelijk is, en eventueel ook aanvullende medicatie. Zij of hij moet weten hoe om te gaan met de onbereikbaarheid van de depressieve ander, de paradox kunnen hanteren dat de ander tegelijkertijd om hulp en aandacht vraagt én deze afwijst; men zal moeten weten hoe te handelen als de ander zichzelf gaat verwaarlozen, geen initiatief meer neemt, nergens meer toe komt, geen eigen wil meer schijnt te hebben. Of nog moeilijker: men zal adequaat moeten kunnen reageren op eventuele fantasieën over zelfmoord die de ander heeft. Een genuanceerd inzicht in het functioneren van de wil zal nodig zijn: in de onderste lagen van de persoonlijkheid valt de wil samen met het vitale driftleven; en wanneer dat gedeelte van de persoon op een zacht pitje staat, lijkt ook de wil afwezig. Maar in de hogere lagen van de persoonlijkheid put de wil meer en meer zijn kracht uit spirituele waarden, en krijgt dan het karakter van verlangen naar goedheid, liefde, schoonheid, waarheid. Het kan zijn dat degene die lijdt onder depressies, wel degelijk open staat voor dergelijke hogere verlangens, die verwijzen naar spirituele waarden (of ook artistieke waarden, zie het boekje van Romano Guardini Over de melancholie)Ga naar eind[3]. Herkenning van en feeling voor dergelijke krachtbronnen van de wil is noodzakelijk. Uiteraard zal een begeleider op de hoogte moeten zijn van de wetten van het spirituele leven. Ik noem onder vele andere de onderscheiding der geesten, de wet van de graankorrel (leren loslaten, sterven om te leven); de functie van eenzaamheid en stilte; alles wat te maken heeft met (neurotische en existentiële) schuldgevoelens en schaamte; tekort, vergeving en boete; de rol van rituelen; de wetten van het rouwproces dat gaat spelen als het oude Ego verloren gaat. Vóór alles echter is het nodig dat men oog heeft voor wat er gebeurt als de energie van het Hogere zich in het wezen van een mens aandient en wil binnenstromen, en de weerstanden die dan kunnen ontstaan: angst voor en verdringing van het sublieme, het HogereGa naar eind[4]. Deskundigheid groeit ook door kennis te nemen van wat anderen in de loop der mensengeschiedenis ervaren hebben. Over spirituele de- | |
[pagina 570]
| |
pressies is er voor elk geestelijk leider een schat aan informatie te vinden in de geestelijke lectuur: brieven en autobiografieën waarin mensen vertellen over het avontuur van hun ziel, over duister en licht, over woestijn en vertroosting. Daartoe hoort ook de Bijbel, met name het Boek Job, de Klaagliederen; ook opvallend veel psalmen zijn een document humain van ervaringen van troosteloosheid en godverlatenheid. In het jonge verleden heeft in de therapiewereld een tijdlang de tendens geheerst dat, als een cliënt spirituele ervaringen inbracht, men die ging herleiden tot psychologie. De negatieve rol die godsbeeld en kerkelijke opvoeding in het leven van de hulpverlener ooit hadden gespeeld, bepaalde vaak diens neiging de klacht van de hulpvrager te reduceren tot het niveau van de psychologische ervaring: als iemand bijvoorbeeld sprak over zijn angst voor God, werd dat al te snel herleid tot eventuele negatieve ervaringen met zijn eigen vader. De deskundigheid van de geestelijk begeleider eist een open blik naar het psychologische én het spirituele niveau. Bij een depressie is de voornaamste klacht dat men geen contact meer heeft met de grond van het eigen bestaan. De hulpverlener zal deze woordkeus met voorzichtigheid moeten beluisteren: het zou voor de depressieve medemens fataal zijn, wanneer men diens klacht reduceert tot een klacht over gebrek aan vitaliteit, en voorbijgaat aan de mogelijkheid dat het een religieuze beleving betreft: de ander kan wel degelijk bedoelen dat hij God ervaart als totaal afwezig wanneer hij erover klaagt geen contact te hebben met de grond van zijn bestaan. Want voor de moderne mens is zijn eigen diepste wezen precies de vindplaats van God. Het is goed geseculariseerd denken als men beweert: God heeft de mens zo gewild dat deze in zichzelf de Grond van zijn bestaan ervaren mag: in zijn eigen diepste kracht herkent hij de aanwezigheid van God. Zowel vanwege zijn oorsprong als door zijn levensdoel stijgt hij uit boven zichzelf, en is meer dan hij is. ‘De kleine vonk’ wordt die goddelijke presentie wel genoemd. Het is een kwestie van perspectief: als iemand klaagt dat zijn leven geen zin meer heeft, betekent dat enerzijds dat hij geen contact meer kan maken met zijn eigen vitale kern, maar het kan anderzijds ook een klacht zijn dat Gods gezicht voor hem verduisterd is. Soms vallen beide belevingen samen, soms is er alleen maar sprake van het eerste. Ik ken mensen in diepe wanhoop en vereenzaming, die rondlopen met zelfmoordfantasieën, maar tegen-gehouden worden door een innerlijke zekerheid dat God hen vasthoudt. Van een geestelijk begeleider mag gevraagd worden dat hij of zij tegelijk het vitale én het spirituele niveau als mogelijkheid voor ogen houdt, als in een dubbele focus. | |
[pagina 571]
| |
Je eigen persoon als instrumentTen slotte: voor de begeleider is zijn eigen ervaring de beste leerschool: zou er één mens zijn die nooit op zijn geestelijke weg door donkere dalen is gegaan, en aldus aan den lijve heeft ondervonden wat het betekent zich afgesneden te voelen van de levensbron? Het zal steeds een eerste vereiste zijn, bij het luisteren naar de ander óók te luisteren naar het eigen binnenste, met open aandacht voor wat er in het eigen hart gebeurt. Hier helpt het model van de ‘wounded healer’: een goede arts zal aandacht moeten geven aan de klachten van zijn patiënt, maar daarnaast steeds ook voeling moeten houden met de kwetsbaarheid die hij in zichzelf ervaart. Juist die houding zal hem in staat stellen, zicht te krijgen op de innerlijke helende kracht in de ander. Ook bij een spirituele depressie mag de begeleider ervan uitgaan, dat er achter alle verwarring toch een proces herkenbaar is dat gestuurd wordt door een hogere kracht. Deze kan de gestalte aannemen van een innerlijke gids, een leermeester, een bewaarengel. In de taal van de psychosynthese heet die kracht het Hogere Zelf, in de christelijke traditie is het de leiding van de Heilige Geest. (Het was de Heilige Geest die Jezus de woestijn in voerde.) Wie door een donker dal gaat, kan in zo'n periode die innerlijke kracht niet ervaren. Maar voor de medemens die een eindje mee wil lopen, kan die kracht heel overtuigend aanwezig en voelbaar zijn. In elk geval mag een begeleider uitgaan van het vertrouwen dat er sprake is van een patroon, een bedoeling, ook al lijkt momenteel wat er gebeurt zonder zin, met alle pijn en verwarring die dat meebrengt. Als de begeleider luistert naar zijn eigen innerlijk, bereid is door zijn eigen innerlijke gids geleid te worden, dan zal hij ook gevoelig worden voor de aanwezigheid van de gids in de ander, en dan kan het bewustzijn groeien dat men zich samen in één grotere ruimte bevindt, en dat men samen op weg is naar een hogere bestemming die voorlopig nog in het duister is. Meer dan om deskundigheid gaat het in de begeleiding dus om een attitude. Het voornaamste element van die attitude zal de houding van geduld en trouw zijn: denk aan die uitspraak achteraf: ‘Jij bent niet van me weggelopen’. Trouw is een grondhouding, nodig ten opzichte van slachtoffers van een vitale én van een spirituele depressie. Solidariteit en trouw, maar zonder zich met het lot van de ander te identificeren, zonder in het lijden van de ander op te gaan. Zoals in een vitale depressie de begeleider moet proberen liefdevol aanwezig te zijn, maar de valkuil moet vermijden de afwezige moeder te willen vervangen, zo zal hij in een spirituele depressie solidair aanwezig moeten zijn, enerzijds met de liefde van een moeder en het gezag van een vader, maar anderzijds met voldoende afstand, zodat hij niet het zicht beneemt op God zelf als vader of moeder. Steeds als medereiziger, en steeds de eenzaamheid | |
[pagina 572]
| |
mede-duldend, hoe lang die ook duren kan. In dat geduld kan iets voelbaar worden van Gods eigen mededogen met elk mensenkind dat zich geïsoleerd voelt. | |
[pagina 573]
| |
|