Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 510]
| |
Stefan Waanders
| |
[pagina 511]
| |
‘De zwaarmoedigheid is zo pijnlijk, en zij raakt zo diep aan de wortels van ons menselijk bestaan, dat wij haar niet aan de psychiaters mogen overlaten.’ Met deze misschien wel klassieke openingszin van zijn essay Vom Sinn der Schwermut heeft Guardini direct de toon gezet. Het is een pijnlijk fenomeen - waarschijnlijk wel het meest pijnlijke menselijke fenomeen suggereert hij, en het citaat aan het begin van deze bijdrage wijst in die richting. Het is echter een pijn van een eigen soort, want tegelijk wordt een eenzijdige pathologische interpretatie gerelativeerd. We mogen dit geval niet uitsluitend naar een medisch specialist doorverwijzen en afschuiven. Hier is iets anders aan de hand. Kennelijk is de eigen aard van de menselijke existentie zelf in het geding en het is vanuit die invalshoek dat Guardini de vraag stelt naar de zwaarmoedigheid en haar betekenis. En dan blijkt de zwaarmoedigheid meer mensen aan te gaan dan uitsluitend de psychiatrische patiënt en zijn of haar geneesheer. | |
Een fenomenologie van de zwaarmoedigheidHet geschrift van Guardini over de zwaarmoedigheid is een essay in de meest letterlijke betekenis van het woord. Een pogen, een behoedzaam aftasten dat in de voetstappen treedt van de traditie die Michel de Montaigne voor dit genre heeft neergezet. Het begint wat omstandig met een grote hoeveelheid citaten over de zwaarmoedigheid van Kierkegaard om de lezer in de sfeer te brengen. Deze Deense denker en schrijver is echter eerder een alibi om het probleem van de zwaarmoedigheid aan de orde te stellen. Ook Guardini was een zwaarmoedig mens en uit zijn werk kan even goed een bloemlezing over de zwaarmoedigheid samengesteld worden. Toch overstijgt dit essay het louter persoonlijke; de latere zelfstandige publicatie ervan en de vele herdrukken en vertalingen lijken dat te bevestigen. Na het eerste deel met citaten van Kierkegaard, ruimt Guardini veel plaats in voor een invoelende fenomenologie van de zwaarmoedigheid. Deze behoedzame en empathische benadering behoort tot de sterke kanten van het essay. In achttien bladzijden worden waarnemingen en ambivalenties trefzeker onder woorden gebracht. Vooralsnog is de zwaarmoedigheid bij Guardini een ‘containerbegrip’, waarin een veelheid van waarnemingen wordt ondergebracht. In dit artikel parafraseer ik uitvoerig dat fenomenologische gedeelte. In de zwaarmoedigheid ligt er een last op de mens die hem verlamt en neerdrukt. Een innerlijke keten wordt vanuit het gemoed gelegd op alles wat zich anders vrij aandient. De spankracht van de beslissing, de kracht tot heldere en scherpe omlijning, de doortastende greep van het vormen - dat alles wordt moe en onverschillig. De mens kan het leven | |
[pagina 512]
| |
niet meer aan. Hij houdt het tempo van het opdringende voorwaarts niet meer bij. Gebeurtenissen om hem heen worden een kluwen waaruit hij geen uitweg meer ziet. Over een bepaalde gebeurtenis weet hij zich niet meer heen te zetten. Een opgave lijkt een niet te bedwingen berg. Diep kwetsbaar is zo'n leven als gevolg van een innerlijke complexiteit en een daarbij behorende sensibiliteit. Wondbaar is die mens door de meedogenloosheid en de armzaligheid van het bestaan, dat vaak zo lelijk en banaal is. Daaruit ontstaat het gevoel van leegte, waaruit de door zwaarmoedigheid getekende verveling kan ontstaan. In de dingen wordt met hartstocht iets gezocht wat ze niet bezitten. Want alle dingen zijn eindig - en alle eindigheid is getekend door een tekort. Dat gemis is teleurstellend voor wie naar onvoorwaardelijkheid verlangt. Deze teleurstelling breidt zich uit tot een gevoel van grote leegte... Ook kunnen ethische gebreken van andere mensen verwonden, bijvoorbeeld een gebrek aan respect of edelmoedigheid. Een eigenaardige kwetsbaarheid kleurt het zwaarmoedige lijden, waarin het pijnlijke als het ware naar de zenuw toe gedreven wordt. Dat lijden heeft iets onbeschermds, alsof een normale kracht tot het zich schrap zetten en verweren ontbreekt. Niet in uiterlijke gebeurtenissen ligt het eigenlijke, maar in het innerlijke; in een verwantschap met alles wat verwonden kan. Dat kan zo ver gaan, dat de zwaarmoedige alles als pijnlijk ervaart. Zo iemand heeft weinig zelfvertrouwen en dat gebrek veroorzaakt mislukkingen. Deze instelling belemmert de omgang met andere mensen. Dat de zwaarmoedige onder deze druk staat; dat hij door het bestaan zo gemakkelijk verwond wordt; dat zijn vermogen van zelfwaardering en zelfhandhaving zo gering is - dat alles kan actief worden en zich op een kwaadaardige wijze tegen zichzelf richten. Een op zichzelf gezonde spanning kan in de zwaarmoedigheid afglijden naar het verwoestende. De drift naar de ondergang dreigt te domineren. Pijn en dood krijgen een gevaarlijke aantrekkingskracht. De verleiding lokt om zich te laten afglijden en te laten vallen. Deze wil kan actief worden en richt zich dan tegen het eigen leven. De drift om zichzelf te kwellen hoort in het beeld van de zwaarmoedige. In de verwantschap met de krachten die verwonden wordt een onbewust willen vermoed. Alles kan voor deze donkere wil een werktuig tot zelfkwelling worden - zelfs de hoogste waarden. De zwaarmoedige is op een bijzondere wijze gevoelig voor waarden. Maar de zeifverwoestende tendens in de zwaarmoedigheid kan juist de waarde als gevaarlijkste wapen tegen zichzelf gebruiken. Hier stuiten wij op het raadselachtige van de zwaarmoedigheid: het leven richt zich tegen zichzelf en impulsen tot zelfhandhaving, zelfachting en zelfinspanning kunnen door die van de zelfopheffing zo eigenaardig doorkruist, onzeker gemaakt, ondermijnd worden. Een neiging | |
[pagina 513]
| |
die het eigen leven de bestaansmogelijkheid ontneemt, die de dragende steunen onzeker maakt en verwoest, is hier aan het werk. Ze mondt uit in die geestesgesteldheid die geen rechtvaardiging voor het eigen bestaan meer ziet, die zich in de leegte en het zinloze ervaart. Uit dit alles ontstaat een schuwheid voor mensen, die doet verlangen naar verborgenheid en eenzaamheid. Het verwondbare innerlijk streeft ernaar om wat het verwondt uit de weg te gaan... om zelf niet verwond te worden én om anderen geen pijn te doen. De neiging voortdurend zijn toevlucht te willen zoeken in de verborgenheid, kan het hele bestaan doortrekken en kleurt ook de communicatie. Steeds weer verbergt het eigenlijke zich achter het oneigenlijke. Maatschappelijke vorm, elegante onverschilligheid, gevatheid, zakelijke ernst - alles kan een façade worden waarachter iets anders, vaak donkere wanhoop schuilgaat. Moeilijk wordt het om eenvoudig te zeggen wat men denkt; wat in iemand omgaat; om de dingen bij hun naam te noemen. Het is te zeer met het ongewone belast, waardoor de zwaarmoedige eraan twijfelt of een ander het wel begrijpt. Daaruit ontstaat de moeilijkheid om te communiceren: de splitsing van het innerlijk en het uiterlijk. Voor de zwaarmoedige loopt er een fundamentele breuk tussen zijn innerlijkheid en de uitdrukking ervan. Er ontstaat een tragische verhouding tot de communicatie waarbij het uitspreken van het eigenlijk bedoelde zowel verhulling als openbaring betekent. Deze tragiek kan zich verscherpen tot in het verschrikkelijke: het demonische. Guardini omschrijft dit als de angst voor het goede, wanneer de mens zich in het kwaad heeft vastgebeten. Dan wordt de zwaarmoedigheid tot een verschrikkelijk verstommen, waarin de mens zich in zijn afwijzing van het goede opsluit.
Uit al deze waarnemingen wordt duidelijk dat de zwaarmoedigheid in diverse richtingen kan ontsporen, tot krankzinnigheid toe. Guardini probeert nu vanuit deze fenomenologie van de zwaarmoedigheid door te stoten naar het innerlijke. In al het zware, negatieve, pijnlijke en verwoestende van de zwaarmoedigheid meent hij ook iets groots en kostbaars te bespeuren. Dat zware kan ook elk handelen zijn eigen gewicht en diepgang geven. Werkelijke grootheid is niet mogelijk zonder de druk die elk ding zijn eigen gewicht geeft en de spanning levert waaruit werkelijke kracht ontstaat. Guardini omschrijft de zwaarmoedigheid als een fundamentele droefheid die uit het menselijk bestaan zelf komt. Deze donkere droefheid kan op een bepaald moment ook kostbare vruchten voortbrengen: wanneer de druk wegvalt, het opgesloten innerlijk opengaat en scheppend wordt. In dat geval is de zwaarmoedigheid de prijs die een kunstenaar betaalt voor zijn creativiteit - een creativiteit waarover hij niet zelfstandig beschikt. | |
[pagina 514]
| |
In de drang van de zwaarmoedige naar verborgenheid en stilte openbaart zich niet alleen een vlucht voor de verwondbaarheid door de werkelijkheid. Het is ook een aantrekkingskracht van de ziel naar innerlijkheid en diepte, naar dat gebied waar het leven van het toevallige en chaotische geborgenheid vindt. Het is een heimwee uit de verstrooiing naar de volledige inkeer. Zwaarmoedigheid hangt samen met de donkere gronden van het bestaan, waaruit ook zijn rijkdom opduikt. Met als eigenaardige tegenstelling haar verwantschap met de oneindige ruimte: lege verten, de zee, de heide, kale bergruggen, de herfst die de bladeren doet vallen en de ruimte opent. De zwaarmoedige mens heeft een diepe verhouding tot de volheid van het bestaan. Tegelijk ervaart hij de pijn van het vergankelijke, met als tegengestelde kracht het verlangen naar het eeuwige, oneindige, naar het absolute. Dat verlangen naar wat Plato het eigenlijke doel van de eros noemt: het hoogste goed dat tegelijk het eigenlijk werkelijke is en de schoonheid zelf. Het verlangen om deelachtig te worden aan deze alleen vervullende werkelijkheid. Dat streven gaat nogal eens gepaard met een bijzonder heftig ongenoegen tegenover het eindige. Het heeft een prikkelbaar oplettend aanvoelen voor alles wat onvolmaakt, duister, lelijk of banaal is. Kwetsbaar is het doordat de dingen niet zijn wat ze (idealiter) zouden moeten zijn. Daaruit ontstaan die beide gronddriften die bij de zwaarmoedige een eigen kleur krijgen en in een zo pijnlijke tegenstrijdigheid tegenover elkaar staan: het verlangen naar vervulling én naar ondergang. Ondergang van de armzalige, menselijke bestaansvorm opdat ‘het ene’ alles in allen zou worden. Daarbij wijst Guardini erop dat dit verlangen naar het absolute bij de zwaarmoedige verbonden is met het bewustzijn dat het tevergeefs is. Het verlangen naar waarde, dat zich in de zwaarmoedigheid doet gelden, lijkt zich tegen zichzelf te keren. Want al het verlangen naar vervulling wordt begeleid door het gevoel dat het niet te realiseren is. Die onmogelijkheid wordt al duidelijk in de wijze waarop het absolute gewild wordt: met een ongeduld dat te snel wil hebben en in een directheid die geen bemiddeling verdraagt - en daardoor in het irreële dreigt te verdwalen. Zwaarmoedigheid is het verlangen naar volheid van waarde en leven, verbonden met het gevoel van vergankelijkheid, van gemist en verloren hebben, met onstilbare weemoed, droefheid en rusteloosheid. Ten diepste is de zwaarmoedigheid een allesoverheersend verlangen naar liefde en schoonheid. Daaruit komt ook haar kwetsbaarheid voort, want iemand die liefheeft, staat open; hij is bereid naar de ander te gaan en het vreemde toe te laten; hij is in staat tot geven en ontvangen. Iemand die liefheeft, vertrouwt. Hij beschermt zichzelf niet. | |
[pagina 515]
| |
In het laatste gedeelte van het essay is de fundamentele vraag aan de orde welke betekenis de zwaarmoedigheid heeft en welke opgave zij vraagt. Guardini meent dat boven elke medische en pedagogische betekenis uit de zwaarmoedigheid er een aanwijzing voor is dat het absolute bestaat en zich in het menselijk hart laat kennen. De zwaarmoedigheid drukt uit dat wij - de derde persoon enkelvoud is hier door Guardini vervangen door een solidaire eerste persoon meervoud - begrensde wezens zijn, dat wij leven tegen God aan. Dat de mens aangesproken is door God; opgeroepen om Hem in zijn bestaan op te nemen. Volgens Guardini is het mens-zijn getekend door het leven op deze grens. En daar hoort ook de inwerking van het ene gebied op het andere bij. Zwaarmoedigheid is de onrust van de mens die ontstaat door zijn nabijheid met de Eeuwige. En de zwaarmoedige mens is ontvankelijker voor deze nabijheid en doorleeft haar crisis dieper. Die zwaarmoedigheid kan goed of slecht uitpakken. Goed is die zwaarmoedigheid die aan een nieuwe fase voorafgaat. Spannend, wanneer de tijd daarvoor gekomen is; wanneer een beslissing valt, een werk volbracht moet worden; wanneer een nieuwe fase in de ontwikkeling van de mens voltrokken moet worden. Deze goede zwaarmoedigheid is te dragen en uit te houden. Gebeurt er niets, dan ontstaat een tweede vorm van zwaarmoedigheid, een boosaardige. Die is getekend door het bewustzijn juist op dat punt gefaald te hebben en kan uitlopen op een vertwijfeling en het gevoel van ‘verspeeld hebben’.
Tot nog toe werd vooral aandacht besteed aan de kritische beslissings-momenten van het zwaarmoedige leven. Belangrijker is het echter het standpunt te bereiken van waaruit de problemen van de zwaarmoedige existentie overwonnen kunnen worden. Dat is volgens Guardini een reële verhouding tot de werkelijkheid. Maar dat betekent in zijn ogen dat de werkelijkheid van het leven-op-de-grens onder ogen gezien moet worden, alsmede de opgave die daaruit voortkomt. Het gevaar van de zwaarmoedige verhouding tot de werkelijkheid wordt in een dubbele verleiding duidelijk. Enerzijds heeft de zwaarmoedige de neiging onder te gaan in de onmiddellijkheid van de natuur, anderzijds heeft hij het verlangen onder te gaan in de onmiddellijkheid van het religieuze. In beide gevallen wordt het beslissende opgegeven: de grens, het eigenlijk menselijke. De betekenis van de mens is het een levende grens te zijn, dit leven-op-de-grens op zich te nemen en daarin stand te houden. Dan pas staat hij in de werkelijkheid en is hij vrij van de luchtspiegelingen van zowel een verkeerde godsverbondenheid als van een samenvallen met de natuur. Hiermee loopt er een breuk naar beide ‘gebieden’ toe. De weg naar de natuur is onderbroken doordat de mens in verantwoordelijkheid voor God staat. Daarmee is zijn verhou- | |
[pagina 516]
| |
ding tot de natuur gesteld onder het gezichtspunt van de geest, onder de verplichting van de waarde, inhoud van verantwoordelijkheid. Tegelijk is zijn weg naar God onderbroken doordat hij ‘slechts’ schepsel is en Hem alleen kan benaderen in een act die zowel scheiding als verbinding betekent, namelijk in aanbidding en gehoorzaamheid. Dat is de eigenlijke menselijke houding: de houding op de grens, die volgens Guardini die van de werkelijkheid is. Deze houding wordt getypeerd door waarachtigheid, dapperheid en geduld. Terwijl de eigenlijke oplossing uit het geloof voortkomt, uit de liefde van God. Dit laatste behoeft eigenlijk verdere uitwerking, maar juist op dat punt breekt het essay af. Guardini was zich terdege bewust van het fragmentarisch karakter van zijn essay, maar hij publiceerde het desondanks in het vertrouwen dat het weldadig kon zijn dat deze dingen op een of andere wijze uitgesproken werden. Wel verwijst hij nog kort naar het mysterie van Gethsemane, het donkere geheim van de zonde en het kruis van Christus, evenals naar een existentiële theologie van de zwaarmoedigheid die bij Paulus te vinden is. Maar het wordt in dit essay niet meer uitgewerkt. Al deze bijna trefwoordachtige verwijzingen worden in het latere oeuvre van Guardini verder uitgediept. | |
Een autobiografisch tussenspelIn het oorlogsjaar 1940 heeft Guardini samen met een kennis het toneelstuk De koopman van Venetië van Shakespeare gezien. Na afloop ontstaat er een gesprek over de uitvoering, en de gedachten die ze gesponnen hebben laten Guardini niet met rust. Hij ontwikkelt zijn ideeën verder in een brief, die hij vervolgens ook publiceertGa naar eind[3] - die brief is een klein meesterwerk en een voorbeeld van Guardini's vermogen om een complexe situatie te interpreteren, maar tegelijk is hij onthullend. In dit toneelstuk van Shakespeare meent Guardini in de koopman Antonio een variant van de goede zwaarmoedigheid te ontdekken. Hij is een man die men gemakkelijk over het hoofd ziet; een stille figuur die nauwelijks op de voorgrond treedt. En toch zou men het direct merken wanneer hij ontbrak, want in waarheid cirkelen alle overige spelers om hem heen. Het toneelstuk begint met de woorden: ‘Ik weet werkelijk niet wat mij zo droevig maakt: het ergert mij, het ergert jullie ook. Maar hoe ik het werd, hoe het aangewaaid kwam, van welke aard het is, waar het uit voortspruit, blijft mij een raadsel. Zo'n dwaas maakt mij de zwaarmoedigheid, dat ik mijzelf nauwelijks herken’Ga naar eind[4]. Woorden die meteen al de zwaarmoedigheid van de hoofdpersoon aanduiden. Een zwaarmoedigheid die hem van binnenuit bindt en op een overal voelbare afstand plaatst. De zwaarmoedigheid van Antonio dringt echter niet zo diep in de geest door als bij Hamlet, maar zetelt vooral in het gevoel. Zij | |
[pagina 517]
| |
is niet gecompliceerd, maar eenvoudig en heeft volgens Guardini een diepe, donkere ondertoon die zich steeds houdt aan de maat van het schone. Deze zwaarmoedigheid is er en zondert Antonio van de vrolijkheid van de anderen af. De schoonheid van zijn zwaarmoedigheid bestaat er echter in dat zij niet bitter wordt, maar zich omvormt tot goedheid die wil bijdragen aan het geluk van anderen. De vraag dringt zich op of Guardini in de karakterisering van Antonio ook een gestileerd zelfportret verborgen heeft. Er zijn net wat te veel toespelingen in die richting. Toegegeven, dat Guardini als derde voornaam Antonio heeft, kan nog altijd op toeval worden teruggevoerd. Wanneer hij echter een verband legt tussen De koopman van Venetië en een ander toneelstuk van Shakespeare, namelijk Romeo en Julia, en hij dat laatste toneelstuk ‘de tragedie van Verona’ noemt, begin je wat na te denken, want Verona was ook Guardini's geboorteplaats. En helemaal stil word je wanneer Guardini de opmerking maakt dat de figuur van Antonio eigenlijk niet op een koopman lijkt, maar eerder op diens zoonGa naar eind[5]. Dan dringen de overeenkomsten zich op met die andere zwaarmoedige koopmanszoon: Romano Guardini. Het lijkt erop dat hij in deze interpretatie van De koopman van Venetië iets van zichzelf heeft prijsgegeven. Dat is ongewoon voor Guardini, die zeer voorzichtig was met al te persoonlijke ontboezemingen. Waren het de ingrijpende gebeurtenissen van dat moment die veel mensen raakten en voor beslissingen plaatsten, die hem mededeelzamer hebben gemaakt? Ik vermoed dat de waarde en betekenis van Guardini's denken voor een niet gering deel samenhangt met zijn zwaarmoedigheid en de wijze waarop hij die beleefd heeft. Een kwetsbare openheid waarmee hij het menselijk bestaan onder ogen ziet, gecombineerd met een eerlijkheid en zuiverheid van vragen die van tijd tot tijd verbijstert. Guardini heeft zijn zwaarmoedigheid bewust op zich genomen als een morele opgave, en als een vertrekpunt voor zijn religieus zoeken en vragen. Alsof hij haar vruchtbaar heeft trachten te maken ten bate van andere mensen. In Guardini's autobiografie is de opmerking te vinden dat de zwaarmoedigheid niet uit de weg te ruimen is, maar wel in het leven ingepast kan worden. Dat betekent voor hem dat men haar ten diepste van God uit aanvaardt en omvormt tot goedheid voor andere mensenGa naar eind[6]. | |
Het onrustige hartIn de zwaarmoedige mens openbaart zich iets wat in alles dat wereld genoemd wordt het geval is. Volgens het denken van Guardini wijst de zwaarmoedigheid op iets fundamenteels van het menselijk bestaan. Daarin komt onder andere | |
[pagina 518]
| |
aan het licht dat het bestaan zichzelf niet kan funderen of verklaren. In de zwaarmoedigheid wordt de daardoor ontstane crisis acuut. De behoedzame en meevoelende wijze waarop Guardini de zwaarmoedigheid in zijn essay benadert, maakt zijn gedachten hierover toegankelijk voor velen. Daarin heeft hij als het ware het voorwerk gedaan, waardoor christelijke noties als zinvol ontdekt kunnen worden. Pas op het einde van het essay brengt hij God ter sprake; niet als een oplossing, maar als een verwijzing naar een geheim waarmee de eigen positie van de mens in beeld begint te komen. Maar juist die behoedzaamheid maakt het mogelijk dat de opmerkzame lezer en na-denker van het essay het vermoeden krijgt van en ontvankelijk wordt voor een werkelijkheid die van elders uit gefundeerd en doorgelicht wordt. Op dit punt kan naar die fundamentele zin van Augustinus - voor Guardini een belangrijk denker - uit de eerste bladzijde van zijn Belijdenissen verwezen worden: ‘Gij wekt ons op, dat wij er vreugde in vinden U te loven; want geschapen hebt Gij ons naar U toe, en onrustig is ons hart totdat het vrede vindt in U’. In de zwaarmoedigheid doet het onrustige menselijke hart zich gelden, dat het ‘naar U toe’ nog niet op de juiste wijze heeft eigen weten te maken. Maar het roept al om het geheim dat hij niet zelf beheerst en dat een ander licht kan laten schijnen op het raadsel van het eigen bestaan. Vanuit die zin van Augustinus is een wijsgerige antropologie te ontwerpen, overgaand in theologie die de fundamentele verhouding van God en mens probeert recht te doen. Maar voor de realisering van deze verhouding, en de overwinning van de gevaren van de zwaarmoedigheid, verwijst Guardini naar de werkelijkheid. Daar is de eigenlijke opgave gelegen: in de werkelijkheid, die hij elders karakteriseerde als de ‘zerstreute, vielfach verdunkelte und verwirrte Wirklichkeit des Daseins’Ga naar eind[7]. En dan bereiken we een punt waarop een andere vraag naar voren komt. Het lijkt de moeite waard, deze weg van de werkelijkheid die Guardini verkend heeft verder na te speuren. Maar dat zou het onderwerp van een andere studie moeten zijn. | |
[pagina 519]
| |
|