| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Democratie als filosofisch vraagstuk
Tussen 2000 en 2003 organiseerde de Onderzoeksgroep Politieke Filosofie van de Katholieke Universiteit Brussel (KUB) verschillende reeksen publiekslezingen. Uit die lezingen werd een selectie gemaakt, die werd gebundeld onder de titel Democratie als filosofisch vraagstuk. Lezingen over macht, vertegenwoordiging en politiek. De bijdragen zijn deels afkomstig van filosofen van de KU Brussel, deels van academici van andere universiteiten, zoals de filosoof Herman De Dijn van de KU Leuven en de politicoloog Kris Deschouwer van de VU Brussel. In het boek wordt gekozen voor een filosofische benadering van de moderne westerse democratie. Meer bepaald staan twee vragen centraal: die naar de betekenis van de vertegenwoordiging en die naar het wezen van de macht. Ook de (soms complexe) verbanden tussen beide sleutelbegrippen komen ter sprake. Deze duidelijke thematische keuze geeft de bundel een zekere eenheid. Die samenhang wordt nog versterkt door het inleidend essay Macht, waarheid en representatie in een democratische politiek, waarin op een overzichtelijke manier de dwarsverbanden tussen de verschillende bijdragen worden getoond.
Op een aantal andere vlakken vertoont het boek echter een duidelijke verscheidenheid. Dat is in de eerste plaats het geval voor de filosofen door wie de auteurs zich laten inspireren: antieke, moderne en hedendaagse (Angelsaksische én continentale) denkers. Het risico van een zekere inhoudelijke eenzijdigheid is hierdoor alleszins vermeden. Voorts vertonen de teksten ook opvallende stijlverschillen; enkele bijdragen zijn veeleer beschouwend van opzet, terwijl onder meer de tekst van Herman De Dijn een uitgesproken polemische toon heeft. Ook de complexi- | |
| |
teit van de teksten loopt wat uiteen, al worden mogelijke inhoudelijke moeilijkheden hier wel vrij goed opgevangen door de eerder vermelde inleiding.
Men vindt in Democratie als filosofisch vraagstuk zeker geen pasklare oplossingen voor de concrete problemen van de Belgische en Nederlandse politiek. Dat biedt echter ook een aantal voordelen. De filosofische benadering overstijgt de dagelijkse politiek en biedt hierdoor een tegengewicht voor de vaak enge partijpolitieke discussies waarin het politieke debat vandaag helaas maar al te vaak verzeild geraakt. In de mate dat de auteurs wijzen op de dieperliggende oorzaken van een aantal problemen, draagt het boek zeker bij aan de discussie hierover. Bovendien wordende filosofische analyses doorgaans goed geillustreerd met concrete voorbeelden. In dat verband mag de keuze voor de politicologische bijdrage van Kris Deschouwer trouwens zeker geslaagd worden genoemd. Democratie als filosofisch vraagstuk biedt een breed filosofisch perspectief op enkele fundamentele vragen van de moderne democratie. De redacteurs hebben een goed evenwicht gevonden tussen eenheid van opzet en verscheidenheid van benadering. Inhoudelijk wordt een waardevolle bijdrage aan een moeilijk maar belangrijk debat geleverd. Kortom, Democratie als filosofisch vraagstuk is zeker de moeite waard.
□ Godfried Geudens
Tim Heysse en Wilfried Goossens (red.), Democratie als filosofisch vraagstuk. Lezingen over macht, vertegenwoordiging en politiek, Pelckmans, Kapellen, 2003, 144 blz., ISBN 90-289-3368-9.
| |
Kerk en theologie
Het immer populaire bijbelboek Ester
Het boek Ester is een van de meest populaire bijbelse geschriften. In joodse kring wordt dit boek niet alleen gelezen, maar wordt het relaas van Ester ook uitbundig gevierd op het Poeriemfeest. Kristin De Troyer, hoogleraar Oude Testament aan de Claremont School of Theology in California (VS), heeft het boek Ester op een voorbeeldige wijze van commentaar voorzien. Zij laat goed zien hoe de auteur van het bijbelboek een aantal literaire kunstgrepen gebruikt om de aandacht van de lezers vast te houden. Een van die technieken is het gebruik van spiegelbeelden in beschrijvingen en situaties, zodat tegenstellingen worden uitvergroot. Een andere kunstgreep is de herhaling: scènes in het boek Ester die volledig beëindigd lijken, worden verderop in het geschrift weer opgenomen. Ook de voortdurende afwisseling van taferelen geeft het verhaal een grote dynamiek. Steeds weer draait het om de centrale vraag: zullen de hoofdpersonen (Ester en Mordekai) erin slagen de ondergang van het joodse volk, waar Haman op uit is, af te wenden?
De Troyer besteedt ook aandacht aan de zes aanhangsels die door de Griekse vertaler(s) aan de oorspronkelijke Hebreeuwse versie zijn toegevoegd. Daarmee laat zij zien dat elke vertaling ook zijn eigen behoeften en aandachtspunten schept, dan wel nadrukkelijker in beeld wenst te brengen.
| |
| |
Een mooie aanwinst voor de serie die door de katholieke bijbelstichtingen van Nederland en Vlaanderen wordt uitgegeven als commentaarreeks op hun Willibrordvertaling.
□ Panc Beentjes
Kristin De Troyer, Ester (in de serie: Belichting van het bijbelboek), Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch / Vlaamse Bijbelstichting, Leuven, 2003, 144 blz., 15,00 euro, ISBN 90-6173-804-0.
| |
De bijbel literair
Er is momenteel een soort ‘renaissance’ of herontdekking van de bijbel gaande. Maar dan wel vanuit een bepaalde invalshoek. Het gaat dan niet om de bijbel als religieus of dogmatisch boek, maar als literair werk, als een van de hoogtepunten binnen de wereldliteratuur. De Bijbel volgens Nicolaas Matsier (Amsterdam, 2003), dat inmiddels een aantal herdrukken mocht beleven, is daar een mooi voorbeeld van. Menigeen is immers in zijn of haar jeugd als het ware ondergedompeld in de bijbel, maar heeft nooit kunnen (of mogen) genieten van de hoge literaire waarde die dit meesterwerk 66k in zich draagt. Het is daarom een uitstekend idee van twee geleerden geweest - de een semitist, de ander nieuw-testamenticus - om veertig collega's uit te nodigen, niet alleen te laten zien wat er in de boeken van het Oude en Nieuwe Testament wordt gezegd, maar ook hoe die inhoud op schrift is gesteld. Een boodschap heeft immers een bepaalde vorm, en de beste manier om toegang te krijgen tot de inhoud of
zeggingskracht van een tekst is volop aandacht schenken aan de vorm ervan.
Elke bijdrage begint met een overzicht van de structuur van een bepaald bijbelboek. Die opbouw wordt visueel verduidelijkt aan de hand van een overzicht dat steeds een hele pagina beslaat. Dat structuurvoorstel vormt het vertrekpunt voor een beschrijving van de gedachtegang van het behandelde bijbelboek, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de taal en de stijl van het bijbels geschrift in kwestie. Een vast onderwerp is voorts het verschijnsel van de ‘intertekstualiteit’. Daarmee zijn aantoonbare relaties tussen teksten uit verschillende bijbelboeken bedoeld. Dat gebeurt niet alleen in citaten en allusies, maar ook op heel andere manieren. Met name voor de uitleg van het Nieuwe Testament is intertekstualiteit onmisbaar; het is immers niet te lezen of te begrijpen zonder passages uit het Oude Testament. Maar ook het Oude Testament zelf staat bol van de intertekstualiteit.
Men kan zonder enig voorbehoud stellen dat hier een waardevol handboek wordt gepresenteerd, waarin niet de kerkelijke en/of dogmatische lezing van teksten wordt toegelicht, maar vooral de literaire expressie van teksten alle aandacht krijgt. Wie echt van de bijbel wil genieten, mag dit werk niet ongelezen laten.
□ Panc Beentjes
Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De Bijbel literair. Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, ISBN 90-211-3908-1 / Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, ISBN 90-289-3298-4, 2003, 768 blz., 65,00 euro.
| |
| |
| |
De universiteit van Amsterdam en de theologie
Ik heb mij nooit gerealiseerd dat de faculteit theologie van de Universiteit van Amsterdam (UvA) - een van de plekken waar ik heb gestudeerd - zo'n grillige, en daardoor zo'n interessante geschiedenis achter de rug heeft. Dat daaraan thans een bundel wordt gewijd, heeft te maken met het feit dat in 2001 de diverse kerkelijke opleidingen tot predikant die aan de theologische faculteit van deze universiteit waren ondergebracht, verdwenen. Bovendien is de faculteit theologie inmiddels opgegaan in de faculteit der geesteswetenschappen. Kortom, een geschikt moment om eens terug te kijken op de geschiedenis van de relatie tussen de godgeleerdheid en godsdienstwetenschap enerzijds en de stad Amsterdam en haar universiteit (inclusief de voorloper, het Athenaeum Illustre) anderzijds. Die is niet gemakkelijk geweest; men zou zelfs van ‘moeizaam’ mogen spreken. Want de Universiteit van Amsterdam en haar voorloper gelden nu niet bepaald als bolwerken van orthodoxie. Het waren immers vooral kerken van ‘dissenters’ (o.a. Remonstranten) die hun predikantenopleiding aan deze instellingen verbonden. En waren de theologen die in vroeger eeuwen aan het Athenaeum verbonden waren, méér dan ‘dominees in professorentoga’? En gold de gemeentelijke universiteit gedurende de twintigste eeuw niet bij uitstek als een centrum van vrijzinnigheid? En hoe zit het met de verhouding tussen de theologische faculteit van de UvA en die van de Vrije Universiteit, die in 1880 werd opgericht? Voorts komen de bestudering van de oud-oosterse godsdiensten en de joodse studies aan de orde, terwijl ook figuren als de godsdiensthistoricus Pierre Daniël Chantepie de la Saussaye en de vertegenwoordiger van de ‘Radicale School’, Gustaaf Adolf van den Bergh van Eysinga, geportretteerd worden. En wie de geschiedenis van de theologische faculteit van de UvA in de laatste decennia een klein beetje heeft gevolgd, zal niet verbaasd zijn
dat de laatste bijdrage in deze interessante bundel handelt over de ‘Amsterdamse School’, niet die van de bouwstijl, maar die van een speciale kijk op bijbeloertalen (en dogmatiek). Een Register van namen staat er borg voor dat dit boek ook als naslagwerk dienst kan doen. Deze bundel vormt trouwens een mooi tweeluik met het in 2001 verschenen Vier eeuwen theologie in Utrecht onder redactie van Dr. Aart de Groot en Dr. Otto de Jong (Meinema, Zoetermeer, 2001) dat eveneens warm wordt aanbevolen.
□ Panc Beentjes
P.J. Knegtmans en P. van Rooden (red.), Theologen in ondertal. Godgeleerdheid, godsdienstwetenschap, het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, Meinema, Zoetermeer, 2003, 204 blz., 19,50 euro, ISBN 90-211-3951-0.
| |
Kunst
Dürer: een geniale graficus
In de vijfhonderdzesenzeventig bladzijden tellende kanjer die simpelweg onder de titel Albrecht Dürer is verschenen,
| |
| |
wordt de lezer een fraaie verzameling van zo'n honderdnegentig werken van de ‘Duitse Apelles’ aangeboden: schilderijen, en voor het overgrote deel tekeningen en prenten. Dat is prima zo, aangezien Durer juist als tekenaar uitblonk, en al heel snel meer om zijn grafische werk dan om zijn schilderijen geprezen werd. Deze publicatie is in alle opzichten voortreffelijk. De afbeeldingen zijn van hoogwaardige kwaliteit, en elk werk wordt afzonderlijk toegelicht door specialisten die de netelige kwesties (datering, soms de vraag van de authenticiteit,...) niet uit de weg gaan. Wetenschappelijke gegevens (herkomst van de werken, uitvoerige bibliografie) volgen achteraan in het boek. Alleen een index ontbreekt, maar dat is dan ook het enige manco. De inleidende essays vestigen de aandacht op Durers innoverende kracht: zijn landschappen, tekeningen van dieren en naaktstudies gelden als mijlpalen in de ontwikkeling van de westerse kunst. Durer is een overgangsfiguur tussen de late Middeleeuwen en de Renaissance. In menig opzicht doet hij heel modern aan. ‘Dürer ist der erste Künstler, dessen Persönlichkeit in das Medium seiner Kunst als bestimmender Faktor mit eingeht’, schrijft Johann Konrad Eberlein (blz. 79), en juist daarin ligt zijn verwantschap met de moderne en eigentijdse kunst.
Een hoogtepunt in dit boek zijn de bladzijden die aan het schilderij De heilige Hieronymus (1521, Lissabon) zijn gewijd. Naast het paneel zelf worden ook meerdere voorbereidende studies afgebeeld, onder meer de tekening van een drieënnegentigjarige Antwerpenaar die als model voor de figuur van de heilige heeft gediend. In de commentaar wordt gewezen op een verschuiving in de betekenis van het motief: de heilige Hiëronymus wordt in de kring van de humanisten meer en meer gepercipieerd als het type van de melancholicus. De figuur van de eenzame en studieuze heilige heeft Darer overigens lang beziggehouden, en komt ook voor in de wereldberoemde serie van drie kopergravures uit 1513-1514, waartoe voorts Die Melancholie en Ritter, Tod und Teufel behoren (de laatstgenoemde gravure is een grandioze uitbeelding van de christelijke en humanistische overtuiging dat alleen een geestelijk gewapend mens noch door de aandrang van het kwade noch door het vooruitzicht van de dood van het rechte pad is af te brengen).
Een ander prachtig geheel in dit boek zijn de talrijke studies voor het Rosenkranzbild en voor Jezus onder de schriftgeleerden (beide uit 1506). Durer heeft op hetzelfde blad het hoofd van een engel voor het eerste schilderij en het hoofd van het kind Jezus voor het tweede schilderij geschetst. In de loop der tijden is dat blad in tweeën gesneden. In dit boek staat een montage waarin de twee helften opnieuw in hun oorspronkelijke eenheid zijn samengebracht. Van Jezus onder de schriftgeleerden worden daarna drie prachtige detailfoto's getoond.
Zijn leven lang is Durer geboeid geweest door de menselijke verschijning, in de eerste plaats die van zichzelf: op dertienjarige leeftijd tekent hij een fascinerend zelfportret. In heel wat tekeningen en schilderijen heeft hij een of ander personage zijn eigen trekken gegeven. In de weergave van het naakt heeft hij een hele ontwikkeling doorge- | |
| |
maakt. Zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid heeft hem ertoe gebracht de meetkundige verhoudingen in het menselijk lichaam zorgvuldig te bestuderen. Maar geometrische berekeningen brengen bij hem geen koele kunst teweeg. Durers realisme is diep menselijk. Zo tekent hij in 1510 Adam en Eva niet als verre bijbelse figuren, maar als een gewoon liefkozend echtpaar dat met de rug naar de toeschouwer staat. Het Vrouwenbad van 1496 lijkt een voorbode van Ingres' Turks Bad en Picasso's Demoiselles d'Avignon.
Van heel wat elementen van de menselijke verschijning heeft Durer detailstudies gemaakt: van gezichten, handen, voeten, en kledingstukken. Opvallend is de tekening van het achteraanzicht van een vrouw in Nederlandse dracht: van haar is niets te zien, zoals op een aantal schetsen van Da Vinci staat het kledingstuk hier volledig op zichzelf, als een zelfstandig esthetisch object, met zijn sierlijke plooien en zijn spel van licht en schaduw.
Terwijl Durer de hele oppervlakte van zijn houtsneden en kopergravures met details verzadigt en de ene figuur in de andere laat overlopen, heeft hij aquarellen van landschappen gemaakt waarin de leegte even belangrijk is als spaarzaam weergegeven rotspartijen en bomen: Cézanne en de Chinese prentkunst zijn niet ver weg. Ook verrassend zijn enkele apocalyptische landschappen, zoals de aquarel van neerstortende waterzuilen, met de uitleg van de kunstenaar erbij (die aquarel is de uitbeelding van wat hij in een nachtmerrie heeft gezien).
Ik heb hier slechts een greep gegeven uit de rijkdom die deze schitterende uitgave te bieden heeft. Wie het geheel doorneemt, kan aan Durers genialiteit niet meer twijfelen.
□ Jan Koenot
Klaus Albrecht Schröder en Maria Luise Sternath (red.), Albrecht Dürer, Hatje Cantz Verlag, Ostfildern-Ruit, 2003, 576 blz., 367 afb., 58,00 euro, ISBN 3-7757-1330-1.
| |
Literatuur
De stilte is een geluid
Hoe reis je door een gebied waarvan je weet dat er recent gruwelijke misdaden hebben plaatsgevonden? Hoe schrijf je erover? Na het lezen van De stilte is een geluid. Een reis door Bosnië van de Duitse schrijfster Juli Zeh ben ik er nog meer van overtuigd dat het ‘begrijpen’ van wat elders gebeurt voor buitenstaanders, en niet in de laatste plaats voor journalisten, een bijzonder heikele zaak is. En dat je schrijvers nodig hebt om er op een minder nadrukkelijke, meer onbevangen manier over te verhalen. Dat besef had ik na het lezen van de Congoboeken van Lieve Joris, en nu opnieuw met het boek over Bosnië van Zeh. Zeh is in haar oordeel over oorlogsjournalisten radicaal vernietigend: de ‘Balkanhelden’, zoals ze hen noemt, zien alles door hun ‘Balkanbril [...] waardoorheen alles groter, armer en afschuwelijker wordt’. De journalist is uitdrukkelijk op zoek naar het conflict, ziet overal tegengestelde belangen (tussen etnische groepen bv.), aast op gevaar- | |
| |
lijke situaties en is niet (meer) in staat daarnaast andere zaken waar te nemen. Alle materiaal wordt herkauwd zodat het past in een conflictanalyse. Buitenstaanders (maar ook politici, internationale organisaties) die enkel de journalistieke verslaggeving als informatiebron hebben, komt het meestal allemaal plausibel over. Vaak is er ook bewondering voor de ‘held’ die het aandurft tussen fluitende kogels en bommenregens te rapporteren voor het thuisfront. Die man of vrouw waagt zijn leven voor het hogere goed van de waarheid, kritiek leveren vanuit een luie sofa lijkt dan wel bijzonder ongepast.
Terwijl niet-begrijpen misschien het enige is dat we realistisch gezien mogen verwachten. Zeh, na een cynisch beeld opgehangen te hebben van de ‘Balkanheld’: ‘Nou ja! Iemand moet er tenslotte de schuld van zijn dat ik er niets van begrijp, dat ik in wat mooi is altijd het lelijke ontwaar [...]. Iemand is er verantwoordelijk voor dat ik me niet kan herinneren: is oorlog normaal? Of de afwezigheid van oorlog? De tijd erna over ervóór?’
Veel meer ‘begrijpen’ over Bosnië doe je dan ook niet na het lezen van dit boek. Het geeft je meer vragen dan antwoorden. Meer twijfel dan zekerheid. Niet alleen over Bosnië, ook over oorlogsberichtgeving. Over je manier van kijken naar plaatsen in de wereld die je nauwelijks kent - maar waar je met alle gemak na verloop van (oorlogs)tijd een mening over hebt. Over zekerheden die schijnbaar evident verdwijnen in oorlogstijd. Over internationale organisaties en over de mensen die voor die organisaties werken. Over reizende schrijvers. Over de verschrikkelijke dingen waartoe mensen (dus ook u en ik) in staat zijn en over hoe het daarna verder moet. Over het gewone leven in ongewone omstandigheden...
En met die vragen moet je als lezer blij zijn. Ook al betekent het dat je 's nachts over oorlog droomt, dat je verward raakt, dat je je ergert aan zoveel onduidelijkheid.
De enige terechte ergernis lijkt me dat Zeh net iets te veel beeldend taalgebruik hanteert. Zo bepaalt de schrijfstijl te veel hoe ze over haar ervaring bericht en laat die te weinig ruimte voor de diversiteit van de realiteit én van haar ervaringen, waardoor je soms dreigt af te haken.
□ Johan Van der Auweraert
Juli Zeh, De stilte is een geluid. Een reis door Bosnië, vert. G. Meijerink, Van Gennep, Amsterdam, 2003, 238 blz., 18,00 euro, ISBN 905515-360-5.
| |
Geschiedenis
Het Haags Damesleesmuseum
In 1894 werd in Den Haag het Dames-leesmuseum opgericht, een bibliotheek voor vrouwen. Het doel ervan was, de leden de gelegenheid te geven recent verschenen boeken, brochures en periodieken te lezen, om hen zo in staat te stellen hun horizon te verbreden. Deze doelstelling werd in 1934 mooi samengevat in het Ex Libris dat Hein von Essen bij het veertigjarig bestaan van het Damesleesmuseum ontwierp: ‘Door lezen wijder horizont’.
| |
| |
Onder de titel ‘Door lezen wijder horizont’ heeft de neerlandica Lizet Duyvendak, die in 1994 al een geschiedenis van het Damesleesmuseum publiceerde, een onlangs verschenen studie - als proefschrift verdedigd aan de Rijksuniversiteit Utrecht - aan deze bibliotheek gewijd. Zij plaatst de oprichting van het Damesleesmuseum in de historische context: de eerste feministische golf, en gaat met name in op vragen als waarom een bibliotheek speciaal voor vrouwen noodzakelijk werd geacht, wie er lid werden van het Damesleesmuseum, en wat zij van dit lidmaatschap verwachtten. Opmerkelijk is in dit verband, dat het Haags Damesleesmuseum nog altijd bestaat: vergelijkbare instellingen in andere steden in binnen- en buitenland zijn de een na de ander verdwenen. Als vanzelf volgt dan de vraag, waarom de huidige leden van het Damesleesmuseum ervoor kiezen lid van juist deze bibliotheek te worden. Een tweede belangrijk thema in deze studie is de vraag wat de leden van het Damesleesmuseum lazen. Voor een viertal geselecteerde periodes - te weten 1894-1902, 1928-1937, 1954-1965 en 1989-1994 - biedt de auteur aan de hand van catalogi een gedetailleerd overzicht van het aankoopbeleid van het Damesleesmuseum, waarbij zij met name ingaat op de aanschaf van Nederlandse literatuur. Kocht het Damesleesmuseum juist die boeken aan waarover de literaire critici uit de betreffende periode positief oordeelden? Of ging men enkel af op het oordeel van het eigen ‘leescomité’, dat boeken keurde voordat zij in de collectie van het museum mochten worden opgenomen? Week het oordeel van het leescomité af van dat van de critici? Het leescomité volgde het eigen oordeel, zo blijkt bijvoorbeeld uit de door de schrijfster geciteerde motivatie van de afwijzing van Blauwe maandagen, het debuut van Arnon Grunberg: ‘Ik meen dat onze leden dit puberale stadium ver achter zich hebben en niet geinteresseerd zijn in
deze onvolwassen beschrijvingen. [...] Niet nemen’ (blz. 151). Juist de kwaliteit van de collectie wordt door de huidige leden van het Damesleesmuseum veelal genoemd als reden om lid van deze bibliotheek te worden - het vertrouwen op het eigen oordeel is wellicht een van de redenen die het voortbestaan van het Haags Damesleesmuseum kunnen verklaren.
‘Door lezen wijder horizont’ is een helder geschreven en verzorgd uitgegeven studie, die nadrukkelijk aandacht vraagt voor de betekenis van vrouwen als lezers van literatuur - een onderwerp dat tot dusver nogal is veronachtzaamd. Daarmee geeft dit boek een welkome aanvulling op de bestaande kennis van de plaats van de lezer in de literaire cultuur.
□ Herman Simissen
Lizet Duyvendak, ‘Door lezen wijder horizont’. Het Haags Damesleesmuseum, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2003, 414 blz., geïllustreerd, 24,90 euro, ISBN 90-75697-95-3.
| |
Edelmoedig, fier en vrij
De aanleiding voor het boek Edelmoedig, fier en vrij. Katholieke arbeidersvrouwen en hun beweging in de twintigste eeuw, dat de geschiedenis van deze organisatie en van haar voorlopers vastlegt, was de beslissing van de Algemene Leden- | |
| |
vergadering van de Vereniging Nederlandse Katholieke Vrouwen (VNKV), zich per 1 januari 1996 op te heffen. Deze geschiedenis van de beweging van katholieke arbeidersvrouwen in Nederland is onlangs verschenen en geschreven door de historici Marjet Derks en Marijke Huisman.
De VNKV gaat terug op de Katholieke Arbeidersvrouwenbeweging (KAV), die in 1932 werd opgericht in het sterk verzuilde Nederland van het Interbellum. De arbeidersvrouwen vormden de laatste stand die zich organiseerde: boerinnenbonden en andere vrouwenbonden waren hen voorgegaan. De eerste KAV's werden opgericht in de bisdommen Roermond en 's-Hertogenbosch, en het duurde tot 1948 voordat in alle Nederlandse bisdommen een KAV bestond. En nog weer later - pas in 1965 - kwam een landelijk samenwerkingsverband van alle diocesane KAV's tot stand. Maar juist in deze tijd zetten veranderingen in: het rijke roomse leven liep op zijn eind, de eerste tekenen van ontzuiling en secularisering werden zichtbaar, individualisering en feminisme dienden zich aan. Deze veranderingen hadden hun weerslag op de KAV: de organisatie kwam, zo concluderen de auteurs, ‘tot ontplooiing als een confessionele beweging in een tijd van ontzuiling, als een standsorganisatie in een tijd van democratisering en individualisering, en als een traditionele vrouwenorganisatie in een tijd van politiek feminisme’ (blz. 257). Het gevolg van dit gegeven was dat de KAV voortdurend achterliep bij maatschappelijke ontwikkelingen - en daardoor steeds onder druk stond. In samenhang hiermee ontstond interne verdeeldheid: leidsters en kaderleden probeerden aan te sluiten bij die maatschappelijke ontwikkelingen, terwijl de ‘gewone’ leden zich veeleer richtten op gezelligheid en onderlinge steun bij problemen van welke aard ook. Het resultaat van dit alles was dat de geschiedenis van de KAV een moeizaam proces blijkt te zijn geweest, met aanhoudende problemen, die geenszins werden weggenomen toen de KAV zich eerst omvormde tot de Vrouwenbeweging van het Nederlands Katholiek Vakverbond, en later tot de Vereniging Nederlandse Katholieke Vrouwen.
In deze studie wordt deze geschiedenis beschreven aan de hand van drie centrale thema's: de organisatorische ontwikkeling van de Katholieke Arbeidersvrouwenbeweging; de identiteit van deze beweging, als een confessionele standsorganisatie van vrouwen; en de cultuur van de beweging, met name haar betekenis in het alledaagse leven van vrouwen. Zodoende wordt het verleden van een beweging zichtbaar gemaakt, die tot dusver nauwelijks aandacht heeft gekregen. Met dat al biedt dit boek een goed geschreven en informatieve aanvulling op enerzijds de discussie over verzuiling in Nederland, en anderzijds de traditionele vrouwengeschiedenis.
□ Herman Simissen
Marjet Derks en Marijke Huisman, Edelmoedig, fier en vrij. Katholieke arbeidersvrouwen en hun beweging in de twintigste eeuw, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2002, 275 blz., geïllustreerd, 20,00 euro, ISBN 90-6550-708-6.
|
|