Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Streven
| |
[pagina 99]
| |
Monique Wolf
| |
[pagina 100]
| |
Ze maakte het zichzelf niet gemakkelijk en vaak kreeg ze het hard te verduren vanwege haar radicale standpunten. Ze ging het conflict niet uit de weg. Ze heeft eronder geleden, maar het heeft haar niet gebroken. Met betrekking tot het kenmerk dat profeten ‘kijken vanuit Gods toekomst’, kan ik het best iets van Sölle zelf aanhalen. In een interview zei ze ooit: ‘Toen ik op een keer heel gedeprimeerd was, zei een vriend van me, een pacifist uit Nederland, iets heel moois tegen me: “De mensen in de Middeleeuwen die de kathedralen bouwden, hebben ze nooit in voltooide staat gezien. De bouw duurde vaak tweehonderd jaar of meer. Dan maakte de een of andere steenhouwer een prachtig roosvenster en dat was dan het enige dat hij zag, dat was zijn levenswerk. Maar de voltooide kathedralen kon hij nooit binnengaan. Toch stonden ze er op een dag.” Dat heeft mij destijds veel geholpen. Het is goed te weten: ik bouw aan een kathedraal, en ik weet ook dat zij op een of ander moment gereed zal zijn. Net zoals de slavernij is afgeschaft, zal ook de oorlog worden afgeschaft; maar dat duurt langer dan de tijd die ik leef. Sinds die tijd vind ik dat we eigenlijk alleen goed kunnen leven als we ons zo in het leven verankeren dat we zijn verbonden met de mensen die na ons komen. Als we deze verbinding verbreken en ons beperken tot een leven in isolement, dan richten we onszelf ten gronde. Ik vond het belangrijk voor de doden van Hiroshima en Nagasaki de straat op te gaan. Zij (die doden, MW) gingen met ons mee, en dat wisten ook de machthebbers die merkten dat wij een onzichtbaar leger bij ons hadden. Wij waren niet alleen, wij waren ook met veel meer dan de bewapenaars, omdat die altijd de van hun leven beroofde doden van de oorlogen tegen zich hebben.’Ga naar eind[1] Sölle leefde dus niet alleen in haar eigen tijd, maar verbond die uitdrukkelijk met verleden en toekomst.
De omvangrijke erfenis van Dorothee Sölle bestaat, naast theologische werken, uit politieke avond- en andere gebeden, schuld- en geloofsbelijdenissen en gedichten. Sölle had de gave van het woord, van de taal. Wat heeft zij ons daarmee aangereikt? Wat is haar betekenis voor vandaag? Wat waren haar drijfveren en hoe hebben die haar geleid of gehinderd? Sölle heeft velen bemoedigd en geïnspireerd. Tijdens haar begrafenis zei de voorgangster: ‘Sölle was een ware profeet in onze tijd, omdat ze velen de ogen geopend heeft en mensen op een ander spoor heeft gezet’Ga naar eind[2]. Daarom kan Dorothee Sölle met recht een profetische vrouw worden genoemd. | |
[pagina 101]
| |
* * * De zachte republiek
Hoe ik mij dat zachte land dan voorstel
waar niemand meer leert doden
vraagt men mij vaak
dan zie ik de wijnbergen boven de moezel
de vele terrassen moeizaam opgestapeld
ik zie de druivenpers en de vele mensen
die nodig waren om wijn te maken
De grond verschalken dat is mooi
niet erger dan als ik mijn kat te slim af ben
de harde onbloedige strijd met de stenen
het beschermen van andere levende wezens
tegen al te ongunstig weer
Ik wil zijn in wat ik doe
zoals de pottenbakster is in haar schaal
en de leraar in het halve verhaal
dat hij moet doorvertellen
Ik wil iets bouwen dat helpt leven
geen traangas wil ik uitvinden
en geen school bouwen zonder schuilhoeken
bij het werk wil ik luisteren
naar wat de anderen nodig hebben
Dan zou ik
dat is de onmogelijkste wens
ook nog willen dat zon en wind
en de zee en haar aangrenzende landen
niet los van mij staan en ver van mij af
maar dat zij mij storen mij weerstaan
en dat ze mij roepen voor mij zwichten
De breister praat met haar kluwen
die roept en rolt en raakt op
wordt nieuw onder haar handen
zo wil ik scheppen zonder te plunderenGa naar eind[3]
* * * | |
[pagina 102]
| |
Wie was Dorothee Sölle?Dorothee Sölle werd geboren in Keulen op 30 september 1929, als Dorothee Nipperday, dochter van een beroemd jurist, Hans Carl Nipperday. Sölle was de naam van haar eerste man, van wie ze scheidde in 1960. Sinds 1969 tot aan haar dood was ze getrouwd met Fulbert Steffensky, een uitgetreden benedictijn. Sölle groeide op samen met drie broers en een zus. In haar jeugd werd ze geconfronteerd met het nationaal-socialisme. Ze was vier jaar in 1933; twaalf toen de oorlog begon, zeventien toen hij eindigde. Ze leerde de tragiek van ondergedoken joden kermen. Een van haar broers stierf in de oorlog. ‘Mijn vaderland was een moordenaarsland’, zei ze. ‘Twee momenten in die oorlogsjaren markeren voor mij het einde van mijn jeugd. Het eerste moment was tijdens een gesprek met een jodin die zes weken bij ons in huis ondergedoken was. Ik maakte me zorgen over haar lot en zij zei: “Ze moeten niet denken dat ze mij krijgen”, en haalde een klein flesje vergif tevoorschijn. Het was mijn eerste confrontatie met de dood als een realiteit. Het andere moment was een avond in de lente van 1943. Ik stond voor het raam en keek naar een bloeiende kersenboom, en had een gevoel van volstrekte verlorenheid. Niet langer beschermd, verwarmd, gekoesterd. Ik wist dat ik geen kind meer was en het maakte me radeloos van verdriet.’ Sölle kwam uit een liberaal-burgerlijk milieu. Haar familie had niet veel op met kerk en religie. Toen zij haar vader vertelde dat ze haar studie klassieke talen wilde opgeven om theologie te gaan studeren, haalde hij zijn schouders op. Ze moest zelf maar weten wat ze deed. Zelf beschrijft Sölle haar keuze voor het christendom als een radicaal bekeringsproces, een fundamentele omwenteling in haar leven. ‘Mijn “bekering” tot het christendom had met mijn politieke kijk op het leven te maken. Ik zag wat er deze eeuw met mijn volk gebeurde. Ik stelde de vraag of ik wel uit de voeten kon met het liberalisme van mijn ouders. Ik ging theologie studeren met de bedoeling - dat was nogal naïef - om de waarheid te vinden. Ik moest en zou weten wat de waarheid was. Mijn liberale vader vond dat maar onzin, maar ja.’ En ik lees verder: ‘De essentie van mijn ommekeer had te maken met Auschwitz. Hoe kon zoiets gebeuren met een volk van geschoolde Europeanen, die Beethoven speelden. Waar waren jullie, ouders en leraren? Wat hebben jullie gedacht en gedaan in die tijd?’ Sölles verbijstering gold niet zozeer de fanatieke nazi's. Hun houding was duidelijk en mensonterend. Maar veel meer was Sölle onthutst door de zogeheten ‘deutsche Christen’, nazi's die zeiden christenen te zijn, en door het feit dat slechts een kleine groep binnen de kerken zich verzette tegen het nazisme. Het grootste deel keek alleen maar toe, | |
[pagina 103]
| |
en zei achteraf niet te weten dat het allemaal zo erg was. Ze waren toeschouwers. Dat gegeven heeft een stempel op Sölles leven gedrukt. ‘Ik was daar erg door van slag: het feit dat er mensen zijn die simpelweg toekijken. We hebben nu allemaal zo'n kast in de kamer die ons tot toeschouwer opvoedt: het centrale probleem in onze wereld. Deze manier van toeschouwen is niet veel beter dan die van destijds.’ Dat inzicht is dan ook haar voornaamste drijfveer geworden. We mogen nooit alleen maar toekijken, nooit achterover leunen in zelfgenoegzaamheid, nooit ‘ons de luxe veroorloven te leven zonder hoop’. Apathie is de dood in de pot. Het gaat er Sölle niet om dat we ons laten verlammen door de veelheid van problemen, of ons schuldig en verantwoordelijk voelen voor alles. Het gaat haar erom dat we ons niet zodanig laten verlammen door de veelheid van problemen dat we daarom maar niets doen. Als christen, als kerk, moet je je mond opendoen. Zelfs als je de problemen niet kunt oplossen, kun je ze zichtbaar maken. Alleen al daarom kun je niet passief blijven toekijken. Dat standpunt maakte van haar een hartstochtelijke, gedreven, vurige, strijdbare vrouw, die onophoudelijk aanzette tot het zoeken naar veranderingen. Want maatschappelijke veranderingen maken de verandering van mensen mogelijk. Als de maatschappelijke situatie van mensen verandert, geeft dat die mensen de mogelijkheid zélf te veranderen, opnieuw geboren te worden. Die maatschappelijke veranderingen gebeuren niet vanzelf, of niet door je te verschuilen achter God. Het zijn mensen die die veranderingen moeten willen en vervolgens moeten bewerkstelligen. Sölle stimuleert mensen als het ware om mede-schepper te zijn met God in een voortdurend scheppingsproces. Zelf is ze daarin tot voorbeeld. ‘Ik wil iets bouwen dat helpt leven’. ‘Ik wil zijn in wat ik doe’, lazen we in het gedicht ‘De zachte republiek’.
En daarmee ben ik aangekomen bij Sölles poëtische gave. Vooral de manier waarop ze iets zei of schreef maakte indruk op mensen, deed mensen tot inzicht komen. De taal die ze gebruikte, de woorden die ze koos, Dorothee Sölle had de gave van het woord. De metaforen, de beelden die ze gebruikte, confronteerden, maakten iets los. Bijvoorbeeld toen ze opriep om ‘God te zien als een kracht tot verzet in een wereld die dronken is van het bloed van de onschuldigen’. Maar haar taalgebruik was niet alleen een gave, het was ook een bewuste keuze. Sölle was op zoek naar een nieuwe taal voor het hedendaagse geloof. Ze vond het noodzakelijk voor de voortzetting van de religie. We kunnen alleen over God spreken als we tot hem spreken, was haar standpunt, en dat kan nu eenmaal niet op een wetenschappelijk-reflectieve manier. We hebben dus een andere taal nodig om ons uit te drukken. Ik citeer Sölle: ‘Ik ervaar onze taal als verminkt. Wanneer | |
[pagina 104]
| |
een woord als “liefde” gebruikt wordt in de reclame [bv. voor chocolade MW], of “reinheid” voor de was, dan hebben deze woorden geen betekenis meer. Woorden die toegepast kunnen worden op God en hun plaats hebben in de godsdienst, verliezen aan betekenis als ze oppervlakkig worden gebruikt’Ga naar eind[4]. Sölle bedoelt daarmee niet dat we geen alledaagse woorden meer kunnen gebruiken om tot God te spreken, maar ze bedoelt dat woorden uit een bepaald referentiekader (zoals godsdienst) betekenisloos worden als ze geplaatst worden in een commerciële context. Rille zegt: ‘Ik heb een visioen nodig dat ik met anderen delen kan. We hebben een taal nodig die meer zegt dan zich empirisch laat rechtvaardigen’Ga naar eind[5]. En dus creëerde ze zo'n taal. Een taal die eerder ‘theo-poëzie’ in plaats van theologie genoemd kan worden. Poëzie geeft voor Salle woorden aan wat ten diepste onzegbaar is. En die poëzie krijgt bij haar de vorm van gebeden en gedichten. Het gebed en het gedicht zijn voor Sölle een manier om uitdrukking te geven aan de religieuze communicatie van mensen met God. | |
De theologie van Dorothee SölleVooraf citeer ik twee teksten van de hand van Sölle, waarin haar godsbeeld zichtbaar wordt en de manier waarop ze over Jezus spreekt naar voren komt.
* * * Bewerking psalm 150
Looft God niet meer overal,
zoek hem niet bij macht, getal,
denk hem niet in pracht en praal,
geef hem niet een koningszaal.
Slijp hem van de ronde gulden.
Maak van hem geen topfiguur,
in de wolken, hoog en guur, -
hij bedankt voor al die hulde!
Looft God als de minste mens,
vogelvrij en zonder grens,
ieder ogenblik bedreigd,
leven dat geen aandacht krijgt,
diep miskend en grof bestreden.
Hij hoopt dat er mensen zijn,
die hem zoeken in het klein,
waar hij roept om recht en vrede!
| |
[pagina 105]
| |
WonderenDe wonderen zijn niet verteld om ons naar de wonderdoener Jezus te laten staren, maar om ze ons te laten doen. Werkelijk in wonderen geloven, betekent zo in de macht van God geloven dat we een deel van die macht worden en die wonderen doen. Dat is het wonder van de liefde. Alleen wie in de liefde gelooft en deel heeft aan die macht van God, is in staat het wonder te zien dat voor onze ogen gebeurt.Ga naar eind[6]
* * *
‘Ik ging theologie studeren met de bedoeling de waarheid te vinden. Ik moest en zou weten wat de waarheid was’, zei Sölle hierboven. De vraag die haar het meest interesseerde was: hoe werkt God in ons in deze tijd en hoe bekeert Hij ons van onze verkeerde wegen? Ze ziet het als een levenslang leerproces van een zoeken naar de waarheid, naar de werkelijkheid. Waarom is gebeurd wat er is gebeurd? Wat bezielde het Duitse volk? Wisten zij werkelijk van niets? Kenden zij alleen één werkelijkheid, één perspectief? Sölle maakte deze vragen tot theologische vragen. Zelfs na Auschwitz ontkende ze nooit dat ze Duitse was, maar droeg die nationale identiteit als een opdracht. Haar eigen leven werd de inzet van haar theologie. Vanwege haar identiteit dwong Sölle zich ertoe, niet neutraal, maar met een ethische bril te kijken naar hoe te leven in onze tijd. Met de ervaringen van haar jeugd in nazi-Duitsland in haar hoofd stelde zij haar vragen aan de geest van de tijd waarin wij leven. De vragen naar het diepste verstaan van de waarheid. Voor Sölle heeft de kerk de taak deze waarheid te onderrichten. Ze staat sceptisch tegenover de status van de kerk in Duitsland en het bondgenootschap met het kapitalisme, en wordt daardoor het enfant terrible van de Duitse kerk. Het is haar diepste verlangen dat haar volk, haar kerk zich unaniem en volmondig tegen onrecht zou keren. Maar vooralsnog keert die kerk zich tegen háár. Het stopt haar niet. Haar theologie groeit in de confrontatie met de werkelijkheid. De theologie van Sölle is een theologie waarin ervaringen uit het dagelijks leven en concrete maatschappelijke vragen en problemen een belangrijke rol spelen. Haar theologie komt voort uit haar passie voor mensen die ma leven. Een gesprek met haar buurman, een graffitikreet op een muur, een ontmoeting met een vrouw in de krottenwijken van Latijns-Amerika; dergelijke ervaringen werden haar uitgangspunt van theologische reflectie. Sölle stelde de vraag naar God vanuit een grote betrokkenheid bij de strijd tegen onrecht. ‘Ik was niet zo op God gefixeerd. In | |
[pagina 106]
| |
de Almachtige Vader die dat allemaal op zijn geweten had, heb ik nooit geloofd. [...] De holocaust heeft mijn theologie veranderd, weg van die almachtige Vader die daar boven op allerlei knopjes zit te drukken. En als deze dat al zou doen, dan zou ik zo'n God niet kunnen vereren.’ Door haar vele publicaties werd Sölle snel een befaamd theologe, die op uitdagende en heldere wijze bijbelse begrippen toespitste op de crisis in de westerse samenleving.
Zoals hierboven reeds werd aangehaald, heeft Dorothee Sölle enkele jaren klassieke talen en ook nog filosofie gestudeerd, maar uiteindelijk volmondig voor theologie gekozen. Ze promoveerde in 1971 aan de filosofische faculteit van de Universiteit van Keulen. In Nederland werd ze voor het eerst bekend door haar rede op de Duitse Kirchentag in Hannover in 1965. Daarna heeft ze op bijna elke Kirchentag het woord gevoerd. Een kleine, breekbare vrouw, die woorden sprak die raakten, die debatteerde vanuit haar hart. Tja, een kleine, breekbare vrouw. Mijn eerste kennismaking met Sölle dateert van 1985, toen zij op de IKON-televisie een gesprek voerde met de Zuid-Afrikaanse dominee Beyers Naudé. Een gesprek tussen twee kwetsbare mensen, die heel goed naar elkaar luisterden, en ik vergeet nooit het einde, toen Sölle aan Beyers Naudé vroeg of hij haar wilde zegenen. Maar in de eerste plaats is Sölle, ook in Nederland, toch bekend geworden door haar politieke avondgebeden, die natuurlijk ook alles te maken hadden met haar theologische uitgangspunt. ‘Voor christenen van nu gaat het niet om de liturgie en niet om de kerk, maar om de gerechtigheid en de wereld. Als we dit eerst gesteld hebben mag het weer: liturgie vieren en kerk-zijn. Dan immers wordt het gebed een boemerang, het belijden een werkstuk en geeft het politieke avondgebed toerusting voor de nieuwe politieke werkdag’, aldus een tekst op de achterflap van een boek over het politiek avondgebed uit 1969Ga naar eind[7]. Samen met haar latere echtgenoot, Fulbert Steffensky, en anderen begon Dorothee Sölle in 1968 in Keulen met het Politiek Avondgebed, avondgebeden die sterk gericht waren op onrecht en lijden. En als je het leed en het lijden voor God brengt, dan moet je weten hoe dat leed tot stand is gekomen, wat de oorzaak is van het lijden van zoveel mensen. Kortom, je moet eerst weten waarvoor je bidt, en bidden moet verbonden zijn met handelen, anders wordt het hol en vroom. De politieke avondgebeden werden bijzondere vieringen, of bijeenkomsten, die eens per maand werden gehouden. In de kerk of de plaats die beschikbaar was, want lang niet elke kerk wilde die bijeenkomsten binnen haar muren laten plaatsvinden. De thema's die aan de orde kwamen, waren de zaken die op de agenda van de samenleving stonden: de Vietnamoorlog, | |
[pagina 107]
| |
stadsontwikkeling, verkiezingen, straf, discriminatie, scholieren. In elk avondgebed speelde informatie over de thema's een prominente rol. Vaak waren er sprekers uitgenodigd. Er werden discussies gevoerd, bijbelteksten gelezen en meditaties gehouden. Er werd gebeden en gezongen. Wezenlijk aan deze Politieke Avondgebeden was dat bijbel en geloof, gebed en meditatie onlosmakelijk en noodzakelijk met de mensen en de wereld verbonden werden. Wat bij velen ergernis opwekte was dat de ‘politieke theologie’ geen ja en amen meer zei op wat de kerk altijd geleerd had. Want toen Rille en anderen in het Politiek Avondgebed Jezus weer mens op aarde wilden laten zijn, en het leven en dus het geloof vanuit de minsten van deze aarde wilden bekijken, werd haar dat door de kerk niet in dank afgenomen. In haar eerste, geruchtmakende boek Plaatsbekleding uit 1965 legt Dorothee Sölle uit dat de theologie Jezus vooral is gaan zien als plaatsvervanger. Alsof eigenlijk alles al is gedaan door Jezus. Plaatsvervangend heeft hij geleden, plaatsvervangend heeft hij de zonde weggenomen, plaatsvervangend is hij ten hemel gevaren. Wat zouden wij ons druk maken, alles is reeds geschied. Voor Sölle wordt daarmee niet alleen onze eigen passiviteit gerechtvaardigd, het betekent ook dat door een verheerlijking van Jezus als plaatsvervanger, alle concrete mensen voor wie Jezus de plaats bekleed heeft, vergeten worden. Terwijl voor Sölle juist door de plaats die Jezus op aarde inneemt - nl. bij de minsten, die hij zijn broeders en zusters noemt - andere, misschien wat hoger gezeten mensen, die minsten leren kennen. En juist omdat Jezus de plaats bij God als plaatsvervanger inneemt, wordt ons duidelijk welke plaats die minsten voor God zullen hebben. Maar ook: zo wordt God eraan herinnerd dat er zo veel mensen in de wereld lijden. Wie aan de minsten voorbijgaat, gaat aan Jezus als plaatsvervanger voorbij. Er is nog heel veel meer over Sölle en haar theologie te zeggen. Maar het zal duidelijk geworden zijn dat zij niet voor niets gezien wordt als de bevrijdingstheologe van het westen, precies omdat zij het onrecht van concrete mensen en volkeren tot uitgangspunt maakte van het spreken over God en Jezus. De politieke strijd was haar drijfveer. Onvermoeibaar vocht ze voor gerechtigheid. Bewogen en bevlogen stond ze op de bres voor de minsten in heel de wereld: Zuid-Afrika, El Salvador, Nicaragua, Chili, de dwaze moeders van Argentinië,... Sölle leek erdoor bezeten.
* * * | |
[pagina 108]
| |
Inkeer
Als ik heel stil ben
kan ik vanuit mijn bed
de zee horen ruisen
maar stil zijn is niet genoeg
ik moet ook mijn gedachten losmaken van het land
Het is niet genoeg
de gedachten los te maken van het vasteland
ik moet ook mijn ademhaling aanpassen aan de zee
omdat ik bij het inademen minder hoor
Het is niet genoeg
de ademhaling aan te passen aan de zee
ik moet ook mijn handen en voeten hun ongeduld ontnemen
Het is niet genoeg
handen en voeten te kalmeren
ik moet ook de beelden weggeven
Het is niet genoeg
de beelden weg te geven
ik moet ook ophouden met moeten
Het is niet genoeg
met moeten op te houden
zolang ik mijn ik niet verlaat
Het is niet genoeg het ik te laten varen
ik leer vallen
Het is niet genoeg
te vallen
maar terwijl ik val
en mezelf ontzink
houd ik op
de zee te zoeken
omdat de zee nu
de kust heeft verlaten
in mijn kamer kwam
en mij is
Als ik heel stil ben.Ga naar eind[8]
| |
[pagina 109]
| |
* * * | |
De mystiek van Dorothee SölleAls ik mystiek afzonderlijk bespreek als een invalshoek van het werk van Dorothee Sölle, lijkt dat te suggereren dat dit een andere fase is; alsof ze op een bepaald moment het accent van de (politieke) theologie naar de mystiek verlegd zou hebben. Dat is niet het geval. Naast maatschappelijk engagement is er altijd ook dat andere element in haar theologie, de dimensie van de mystiek. Het boek dat ze zelf haar magnum opus noemt, is getiteld Mystiek en verzet. Mystiek en verzet horen voor Sölle bij elkaar als twee kanten van één medaille. De rationele benadering alleen is onvoldoende om het religieuze te verdiepen. Er is nog een andere dimensie nodig die een antwoord kan geven op de vraag: waarom doe je dat nu allemaal? Waaróm verzet je je? En dan beland je bij de mystiek. Zonder mystiek verzandt verzet in cynisme. Zonder mystiek houden we het verzet niet vol. Maar biedt de mystiek wel genoeg inspiratie om je verzet vol te houden? Herinner je dan maar weer die kathedralenbouwers. Het is mogelijk je ziel en zaligheid te geven aan iets waarvan je nooit het eindresultaat zult meemaken. Ook persoonlijk heeft Sölle haar strijdvaardigheid altijd gecombineerd met persoonlijke verdieping, inkeer en meditatie. Haar boek De Heenreis uit 1975 beschrijft bijvoorbeeld haar spirituele zoektocht en haar ervaringen met meditatie. De kern van dat boek is dat de spirituele weg naar binnen (de heenreis) noodzakelijk vooraf moet gaan aan de terugreis, de reis naar het leven van alle dag, naar de sociale werkelijkheid, naar ego-loze solidariteit. Want dan zal de diepgang van de heenreis de terugreis voeden en uitzuiveren. En uiteindelijk zullen de religieuze weg naar binnen en de weg naar solidariteit met de medemens dan samengaan en uitmonden in een eenheid van spiritualiteit én solidariteit. Mystiek is God kennen uit ervaring, niet uit boeken of rituelen. Er bestaat voor Sölle geen tegenstelling tussen die almacht van God en de eigen verantwoordelijkheid van de mens. De weg naar God kan niet anders lopen dan via mensen. De grondgedachte van de mystiek is volgens Sölle: God is een gevende macht. De macht wordt als het ware op z'n kop gezet. Mystiek is geen roepen om een God die moet ingrijpen om alles te veranderen. Mystiek richt zich niet op een Almachtige (want die had de treinen naar Auschwitz kunnen stoppen). In mystiek is macht: de macht die anderen groot maakt. Niet genezen, maar de kracht geven om te helen. En het belangrijkste hermeneutisch principe voor de mystieke politieke theologie van Dorothee Sölle is dan ook de vraag naar een authentiek leven voor alle mensen. Dat uitgangspunt impliceert een | |
[pagina 110]
| |
principiële veranderbaarheid, van mensen, van de maatschappij. Er is altijd een tweede kans, een weg terug. Is dat niet een hoopvol en bemoedigend vooruitzicht? Mystiek schuilt in alle mensen, dat is de overtuiging van Sölle. De mystiek van het verzet brengt mensen tegen hun apathie in tot nieuwe pijn en zet hen aan tot nieuwe mogelijkheden. Sölles mystiek van het verzet bestaat erin je niet te verbergen, maar te leven met je gezicht naar de zon. De levenskracht die God is, maakt ons onverschrokken bij het opnemen van onze verantwoordelijkheid, en drijft ons tot een diepe solidariteit met ieder die waar dan ook ten strijde trekt tegen onrecht. We kunnen niet passief toekijken, geen toeschouwer blijven. ‘Wir haben es nicht gewußt’ heeft tot het eind Sölles zoektocht naar de waarheid en naar de zin van het leven gekleurd. ‘Ik wil niet dat mijn volk het fascisme vergeet... Er zijn dingen die je nooit kunt vergeten! Herinnering, collectieve herinnering, is geen luxe, maar het geheim van bevrijding. Vergeet niet! Dat is voor de oudere vrouw die ik intussen ben iets dat ik wil doorgeven. Alleen wie herinnering heeft, heeft ook toekomst en hoop. Ik zie mezelf als schakel in de ketting, als golf in een grote golfbeweging: ik ben niet alles, ik ben een deel. Niet ik draag de wortel, maar de wortel mij, zoals Paulus zegt. Dat maakt me heel rustig...’. ‘Ik ben niet alles, ik ben een deel’. Het mystieke beeld van haar eigen dood was voor Sölle een druppel te worden in de zee van Gods liefde. Want ook een druppeltje vermeerdert de kracht van de onafzienbare zee. Ook een druppeltje treedt binnen in de diepte van het zijn. Op 5 mei 2003 werd Dorothee Sölle begraven in Hamburg. Meer dan duizend mensen uit binnen- en buitenland waren op haar uitvaart, ook hoge vertegenwoordigers uit de kerk en de politiek. Bondskanselier Gerhard Schröder was er niet, maar karakteriseerde Sölle kort na haar overlijden in een openbaar schrijven als ‘strijdbare schrijfster, feministe en theologe, die zich geëngageerd heeft ingezet voor vrede, gerechtigheid en solidariteit’Ga naar eind[9]. ‘We zullen de profetische en poëtische stem van deze vrouw missen’, zei de voorgangster tijdens de begrafenis. En ik denk dat ze daar gelijk in heeft. |
|