| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Eindelijk aandacht voor het boek Kronieken
Eeuwenlang is het bijbelboek 1-2 Kronieken in de christelijke traditie zoniet volkomen, dan toch in elk geval zwaar verwaarloosd. Dat kon ook bijna niet anders, gezien de plaats die het boek in de christelijke bijbel heeft gekregen: onmiddellijk na 1-2 Samuël en 1-2 Koningen, waarin ogenschijnlijk precies hetzelfde wordt verteld. In de joodse bijbel daarentegen staat het boek Kronieken helemaal aan het einde, ver weg van die ogenschijnlijk identieke boeken. Die meer oorspronkelijke positie wijst er al op dat het geschrift in elk geval een zinvolle functie vervulde.
De laatste twintig jaar is er binnen de bijbelwetenschap een duidelijke ommezwaai te merken in de waardering voor Kronieken. Meer en meer wordt dit bijbelboek serieus genomen en in tensief bestudeerd. Immers, wanneer dit boek niet meer zou zijn dan een herhaling van wat in eerdere bijbelboeken wordt meegedeeld, had het nooit een reden van bestaan gekregen, laat staan dat het als heilig geschrift in de canon zou zijn opgenomen. Wie vanuit dit perspectief in Kronieken gaat lezen, stoot al heel gauw op een intrigerend spoor.
De oudtestamenticus Dirksen, die vanaf 1981 aan de Universiteit van Leiden verbonden was en daarvóór veertien jaar in Caïro doceerde, was tegelijk met mij bezig aan het schrijven van een commentaar op 1 Kronieken. Hij werd gevraagd voor de gerenommeerde serie ‘Commentaar op het Oude Testament’ (COT), ik voor de nog jeugdige reeks ‘Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel’. Enkele maanden na het verschijnen van mijn publicatie is nu ook die van Dirksen verkrijgbaar. Onwillekeu- | |
| |
rig maak je een vergelijking, en dan valt het op dat de commentaar van Dirksen een sterk filologisch karakter draagt: veel aandacht voor grammatica, tekstkritiek, betekenis van Hebreeuwse woorden en uitdrukkingen. Ook besteedt hij redelijk veel ruimte - met name in 1 Kronieken 23-27 - aan de (mogelijk) redactionele groei van het boek, waaraan hij in de voorbije jaren ook de nodige wetenschappelijke artikelen heeft gewijd. Mijn commentaar volgt een andere opzet. Het vraagt niet naar de redactionele ontstaansgeschiedenis van het boek, maar probeert de uiteindelijke tekst als literaire en theologische gegevenheid te aanvaarden. Anders dan in al bestaande commentaren wordt de tekst van Kronieken eerst geheel en al op zichzelf gelezen en uitgelegd. Pas daarna wordt een vergelijking gemaakt met de bronnen (Samuël en Koningen) die de auteur van Kronieken heeft gebruikt. Dit gebeurt pas in de laatste paragraaf van elk hoofdstuk.
Uit het bovenstaande kan men afleiden dat de commentaar van Dirksen veel uitgebreider is dan de mijne. Hij zoomt in op vele waardevolle details, terwijl ik het belang van de grotere verhaallijn benadruk. Bij Dirksen dient men over enige kennis van het Hebreeuws te beschikken, bij mijn uitleg is dat niet noodzakelijk. Het mooiste van alles is dat we tijdens het schrijven veel van elkaar hebben geleerd. Na bijna veertig jaar kan men in ons taalgebied eindelijk weer eens over commentaren op Kronieken beschikken die bij de tijd genoemd mogen worden.
□ Panc Beentjes
P.B. Dirksen, 1 Kronieken (in de serie ‘Commentaar op het Oude Testament’), Kok, Kampen, 2003, 359 blz., 49,90 euro, ISBN 90-435-0656-7.
P.C. Beentjes, 1 Kronieken (in de serie ‘Verklaring van de Hebreeuwse Bilbel’), Kok, Kampen, 2002, 286 blz., 29,90 euro, ISBN 90-4350574-9.
| |
Kunst
Albert Servaes en Titus Brandsma
Op 3 oktober 1920 heeft kardinaal Mercier in de kapel van de karmelieten in Luithagen Servaes' schilderij De dood van de Heilige Theresia plechtig onthuld, terwijl de Kruisweg die dezelfde schilder op verzoek van een karmeliet kort tevoren voor die kapel gemaakt had, aan de witte muren hing. Op 25 maart 1921 - Goede Vrijdag - moest die Kruisweg op grond van een decreet van het Heilig Officie uit het gebouw verwijderd worden. De tegenstanders van Servaes, die voor zijn expressionistische stijl geen begrip konden opbrengen en er vooral op uit waren de belangen van de erkende ateliers van kerkelijke kunst te verdedigen, hadden dankzij hun machtige connecties in Rome hun slag thuisgehaald. Nochtans waren vooraanstaande geestelijken voor de Kruisweg opgekomen, zoals de toen reeds bekende Nederlandse karmeliet Titus Brandsma, die mede vanwege zijn voorliefde voor de lijdensmystiek niet ongevoelig kon zijn voor de wijze waarop Servaes de lijdensweg van Jezus Christus heeft uitgebeeld. Titus Brandsma schreef dan ook een indrin- | |
| |
gende beschouwing bij elk van de veertien staties, bestemd voor het culturele blad Opgang, en kwam bij verschillende instanties tussenbeide. Toen echter het hoogste kerkelijke gezag eenmaal gesproken had, besloot hij voortaan te zwijgen over de Kruisweg die zo'n sterke indruk op hem had gemaakt.
Zowat twintig jaar later heeft Titus Brandsma het tragische lot gedeeld van de miljoenen slachtoffers van het nazisme. Op 26 juli 1942 is hij in Dachau gestorven.
Bestaat er tussen beide feiten - de verwijdering van Servaes' expressionistische Kruisweg uit de kapel en de verbanning van talloze ongewenste burgers uit de maatschappij, oftewel de verwerping van een vlijmscherpe uitbeelding van de gruwel van het kwaad enerzijds en de voltrekking van die gruwel in de donkerste uren van de westerse geschiedenis anderzijds - enig verband? Daarover wordt niet gespeculeerd in de keurige uitgave die aan de ontmoeting tussen Albert Servaes en Titus Brandsma is gewijd en zopas onder de titel Ecce Homo. Schouwen van de weg van liefde is verschenen. Centraal in deze publicatie staan Brandsma's overwegingen bij Servaes' Kruisweg, die in de vorm van gebeden tot de lijdende Christus zijn geschreven. Voor elk van de veertien staties staat de beschouwing van de karmeliet tegenover de overeenstemmende tekening van de kunstenaar. Daardoor helpt dit boek de lezer het werk van Servaes te benaderen in de geest waarin het ontstaan is: als een uiting van devotie en een uitnodiging tot beschouwing en gebed.
Brandsma's overwegingen worden door Jos Huls en Hein Blommestijn ingeleid, en ze worden gevolgd door een opstel van Lydia Schoonbaert, erehoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen, die de ontstaansgeschiedenis van de Kruisweg, de reactie van vooren tegenstanders, en de lotgevallen ervan na de verwijdering uit de kapel van Luithagen schetst. Ook biedt zij een heldere analyse van de veertien staties, waarin zij wijst op enkele markante en soms heel originele vormelijke middelen die de kunstenaar gekozen heeft om het lijden van Christus uit te drukken. Het laatste opstel van deze uitgave is een beschrijving van Brandsma's lijdensweg in Dachau, door Rafaël Tijhuis, die samen met hem in Blok 28 - een van de priesterbarakken - gevangen heeft gezeten.
Deze publicatie kan ongetwijfeld heel wat lezers aanspreken. De levensloop van Titus Brandsma en zijn beschouwingen bij Servaes' Kruisweg, maar ook de officiële veroordeling van dit werk door Rome verdienen de aandacht van wie de geschiedenis van de kerk en van de spiritualiteit in de eerste helft van de twintigste eeuw bestuderen. Voorts kun je Brandsma's meditaties en de tekeningen van Servaes nog steeds als hulpmiddelen gebruiken om zelf het mysterie van het kwaad en van het kruis te overwegen. Ten slotte heeft Servaes' Kruisweg een kunsthistorische betekenis. Zijn veertien staties kun je zien als een schakel tussen Beckmanns Kruisiging uit 1917 en de vele Kruisigingen en Kruiswegen die nadien in de loop van de twintigste eeuw nog zijn ontstaan, met of zonder de zegen van de Kerk, ter overweging van het lijden van Jezus Christus, of, meestal, als uitdruk- | |
| |
king van de lijdensweg van de mensheid.
□ Jan Koenot
Jos Huls (red.), Ecce Homo. Schouwen van de weg van liefde/Contemplating the way of Love: Titus Brandsma en Albert Servaes, Peeters, Leuven, 2003, 95 blz., 34,00 euro, ISBN 90-429-01244-8 (tweetalige, Nederlands-Engelse uitgave).
| |
Taal
Nederlands als tweede taal
Recent heeft Van Dale aan de lange reeks van verklarende, vertaal- en andere woordenboeken het Pocketwoordenboek Nederlands als tweede taal (kortweg ‘PNT2’) toegevoegd, een naslagwerkje waarop de uitgeverij terecht trots mag zijn. Het is speciaal samengesteld voor anderstaligen die Nederlands studeren of leerkrachten die lesgeven aan anderstaligen, en vooralsnog uniek in zijn soort.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de samenstellers was de eenvoud, onder andere in de keuze van de woorden, de manier van verklaren en de voorbeeldzinnen. Zo werd geopteerd voor een relatief laag aantal trefwoorden (14.500, tegenover 20.000 voor bv. het Pocketwoordenboek Nederlands voor de basisschool), die met een woordenschat van slechts 2000 woorden worden verklaard Toch komen niet alleen dagelijks gebruikte woorden voor als ‘bord’ (‘een plat voorwerp waarop je eten doet’) of ‘oog’ (‘elk van de twee ronde dingen in je gezicht waarmee je kijkt’), maar ook minder evidente termen als ‘innerlijk’ (‘hoe iemand van binnen is’) of ‘ouderschapsverlof’ (‘een periode waarin je minder werkt omdat je een kind hebt gekregen’). Uit deze enkele voorbeelden mag al blijken dat de samenstellers op dit vlak in hun opzet geslaagd zijn, zeker als je er ter vergelijking de ‘Dikke van Dale’ bij neemt (‘oog’ wordt daarin bv. omschreven als: ‘elk van de uitwendig zichtbare organen van het gezichtsvermogen, m.n. dat van de mens, hetzij de oogbol in zijn geheel, hetzij meer bepaald dat gedeelte ervan dat van buiten zichtbaar is’).
Wat dit pocketwoordenboek ook zeer gebruiksvriendelijk maakt zijn de aparte informatieve blauwe blokjes, zoals bv. bij ‘maaltijden’. Je krijgt er in één oogopslag een overzicht van de benamingen voor de verschillende maaltijden, wat er zoal op het menu kan staan en een aantal typische gerechten of gewoonten. Zo leert een anderstalige niet alleen het juiste woordgebruik, maar krijgt hij ook meteen nuttige achtergrondinformatie over bepaalde gebruiken in onze samenleving.
Voeg daarbij het handzame formaat, de heldere opmaak, met gekleurde, vetgedrukte trefwoorden, de duidelijke tekeningen, en, niet te vergeten, een cd-rom in pocketformaat met de uitspraak van alle woorden, en dan kan het niet anders dan dat cursisten Nederlands als tweede taal en hun lesgevers veel baat zullen hebben bij deze uitgave. Een enkele zetfout (bv. blz. 80) zal de uitgeverij dan ook vlot vergeven worden.
□ An Vermaercke
| |
| |
Marja Verburg en Ruud Stumpel (hoofd-red.), Nederlands als tweede taal (NT2) (= Van Dale Pocketwoordenboek), Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 2003, 792 blz., met cd-rom, 13,50 euro, ISBN 90-6648-072-6 (Nederland) en ISBN 90-6648-733-x (België).
| |
Literatuur
Plectrude
Als de gebeurtenissen in Plectrude niet echt gebeurd zouden zijn - het boek is namelijk gebaseerd op een waar gebeurd verhaal - dan zou Amélie Nothomb ze ongetwijfeld zelf hebben verzonnen.
Een vrouw vermoordt haar man omdat die hun kind een naam als Tanguy of Joëlle wil geven. De vrouw bevalt in de gevangenis van een dochter, geeft haar de opvallende naam Plectrude en pleegt vervolgens zelfmoord. Dat is het opmerkelijke vertrekpunt en meer heeft iemand als Nothomb niet nodig.
De ongewone omstandigheden waarin Plectrude ter wereld komt, laten zichtbaar hun sporen na in het karakter van het jonge meisje. Plectrude is op zijn zachtst gezegd een buitenbeentje. Zo wordt ze op haar derde van de kleuterschool gestuurd omdat ze met haar doordringende blik haar klasgenootjes en haar lerares de stuipen op het lijf jaagt. Voorts leert ze zichzelf, na maandenlange vergeefse pogingen van een wanhopige juf, op amper twee dagen tijd vlot lezen. De enige plaats waar Plectrude zich werkelijk thuis voelt, is de balletschool. Ze beschikt over zo'n uitzonderlijk danstalent dat ze uiteindelijk wordt toegelaten op de exclusieve Parijse ‘École des petits rats’. Op een genadeloos scherpe manier legt Nothomb de wanpraktijken aan deze balletschool bloot. Gewone, doordeweekse meisjes worden er uitgemaakt voor ‘vetklompen’ of ‘speklappen’ en worden op die manier regelrecht tot anorexia gedreven. Ook Plectrude valt - net als Nothomb ooit - ten prooi aan magerzucht. Ze krijgt botontkalking, en wanneer ze op een dag haar been breekt, mag ze definitief een kruis maken over haar danscarrière. Plectrudes wereld stort in. Ze is ervan overtuigd dat haar leven zonder de dans, zonder het ballet geen zin meer heeft. Ze stelt zichzelf daarom nog één enkel doel: net als haar moeder op haar negentiende een kind ter wereld brengen en nadien zelfmoord plegen. Plectrude noemt het haar lot. Maar haar keuze tussen leven en dood wordt doorkruist doordat ze Mathieu Saladin opnieuw ontmoet, de jongen met wie Plectrude zeven jaar daarvoor op school had gezeten en op wie ze toen hevig verliefd was. Plectrude zet haar doodswens opzij en kiest voor Mathieu.
Zo lijkt het duistere sprookje toch nog een ‘happy end’ te krijgen, maar dat is buiten Nothomb gerekend. Niet voor het eerst tovert ze aan het slot nog een lijk uit de kast. Ditmaal is dat echter het lijk van de schrijfster zelf. Nothomb noemt de dood van zichzelf als romanpersonage ‘symbolisch’ en ‘noodzakelijk’.
Opnieuw slaagt Nothomb er op een meesterlijke manier in, de tragiek en de
| |
| |
soms gruwelijke spelingen van het lot te vangen in een helder en intelligent linguïstisch vangnet. Scherp, vlot en gedecideerd tekent Nothomb het levensverhaal van een meisje met een opvallend grillige lotsbestemming.
Nothomb heeft de reputatie sneller te schrijven dan haar schaduw. Ze is nog maar vijfendertig, maar heeft naar eigen zeggen al vijfenveertig romans - ‘mijn kinderen’ zegt ze zelf - geschreven. Een boek als Plectrude doet je automatisch uitkijken naar de volgende ‘bevalling’.
□ Maarten De Rijk
Amélie Nothomb, Plectrude, Manteau/De Bezige Bij, Antwerpen/Amsterdam, 2003, 126 blz., 15,95 euro, ISBN 90-7668-222-4.
| |
Monumentale Horatius
De Romeinse dichter Horatius (65-8 v. Chr.) geldt als een van de allergrootste schrijvers uit de Romeinse Oudheid, misschien alleen in roem overtroffen door Vergilius. Zijn dichtwerk omvat Oden en Epoden naar Grieks model, maar ook echt Romeinse satiren en brieven in versvorm, waarvan het bekendste wel de zogenaamde Ars Poetica is. Schokkende of aangrijpende poëzie schrijft Horatius zelden of nooit, maar vriendelijk en gemoedelijk is hij geregeld. Niet voor niets staat de dichter bekend als warm bepleiter van matigheid, een prettig leven en ‘de gulden middenweg’.
De Leidse latinist Piet Schrijvers heeft al verschillende Horatius-vertalingen op zijn naam staan (onder meer een vertaling van de Oden uit 1993). Met de publicatie van de Verzamelde Gedichten van Horatius heeft hij een woord van de dichter waargemaakt: ‘Ik heb een monument voltooid / bestendiger dan brons en hoger / dan koninklijke piramiden’ (Ode 3,30, blz. 391). (Het is vast niet toevallig dat de schutbladen een glanzende bronskleur hebben!)
Het indrukwekkende boek bevat alles wat we hebben van Horatius in een royale, tweetalige uitgave: het Latijn links en Schrijvers' vertaling rechts. Deels zijn de vertalingen geheel nieuw, zoals van de Satiren, deels zijn ze herzien, soms zelfs ingrijpend. Meer dan vroeger heeft de vertaler ernaar gestreefd de diverse antieke metrische patronen te handhaven (met dien verstande dat de hexameters van de Satiren en Brieven zijn weergegeven in jambische maten, wat een terechte keuze lijkt). Vooral in het geval van de kunstig geschreven Oden heeft dit principe ongetwijfeld heel wat hoofdbreken gekost. Maar het resultaat mag er zijn. De meeste gedichten laten zich uitstekend lezen, ondanks bepaalde vervreemdende onderdelen: Schrijvers heeft bewust veel Romeinse elementen, zoals erudiete omschrijvingen en een aantal namen, laten staan. Een verklarende index is uiteraard toegevoegd.
De ruime band is mooi vormgegeven (een pendant van de al evenzo monumentale Quintilianus-vertaling door Piet Gerbrandy; zie daarover Streven, september 2001, blz. 675-688), voorzien van gravures door Otho Vaenius, en de typografie is zonder meer schitterend. Mede daardoor is het lezen van deze gedichten een genoegen, ook voor wie van een dichter eigenlijk meer verwacht dan wat de brave en evenwichtige Ho- | |
| |
ratius te bieden heeft. De vertaler heeft een knappe prestatie geleverd: dit zal men hem niet snel nadoen.
Hoe zo'n monumentaal boek voor ‘slechts’ vijftig euro in de winkel kan liggen, is welbeschouwd een raadsel. Voor de lezer hoeft de prijs in elk geval geen grote zorg te zijn.
□ Vincent Hunink
Horatius, Verzamelde gedichten, uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers, Historische Uitgeverij, Groningen, 2003, 644 blz. (geb.), 49,95 euro, ISBN 90-6554-362-7.
| |
Geschiedenis
Oorlogspropaganda
Op de eerste avond van de Tweede Golfoorlog zond het VRT-avondjournaal ruime fragmenten uit van de toespraken die George Bush jr. en Saddam Hoessein die dag hadden gehouden. Anne Morelli (ULB) vergeleek beide redevoeringen, en toonde overtuigend de leugenachtige en retorische parallellen aan. Een schitterend stukje journalistiek was het, dat toch weer tot kritische bedenkingen leidde: waar het echt nodig was, bleek dit soort uitzendingen niet mogelijk, enerzijds omdat het Saddamregime een moorddadige dictatuur was, anderzijds omdat in de Verenigde Staten de mediamanipulatie zo groot is dat in de oorlogseuforie op dat moment kritische stemmen niet echt konden.
Dat belet niet dat die kritische stemmen meer dan ooit welkom zijn. In haar boekje Elementaire principes van oorlogspropaganda. Bruikbaar bij koude, warme of lauwe oorlogen... vat Morelli de essentie van de oorlogspropaganda samen in tien principes, die ze heeft ontleend aan een publicatie van Arthur Ponsonby, een lord die in 1928 de vervalsende propagandamechanismen in Falsehood in Wartime vastlegde. Morelli's werk is vooral een actualisering, waarin ze Ponsonby's slagzinnen (‘Wij verdedigen een nobele zaak, geen particuliere belangen’, ‘Wij lijden zeer weinig verliezen; De verliezen van de vijand zijn enorm’; ‘Kunstenaars en intellectuelen steunen onze zaak’, enz.) toetst aan situaties vanaf 1914-1918 tot de Balkan-tragedie. Zeer terecht herinnert ze ons eraan, hoe Hitlers discours van vredesretoriek was doordrongen, hoe de geallieerde propaganda in de Eerste Wereldoorlog van leugens aan elkaar hing, hoe eenzijdig het Westen op de Balkan alle anti-Servische acties legitimeerde; de lezer realiseert zich dat absoluut goed of kwaad niet bestaan, en stelt met schrik vast hoe zijn historische vanzelfsprekendheden soms ook ‘waarheden’ uit de propaganda zijn die door eindeloze herhaling gemeengoed zijn geworden - de leugens van de winnaars worden waarheden, de propaganda van de verliezers wordt ontmaskerd. En de bezinning komt altijd te laat.
Dit boekje wil een eenvoudige, populariserende handleiding zijn die clichés en mythes doorprikt. Soms is het daarin iets te onvolledig en te eenvoudig. Het wijdverspreide idee dat men oorlog voert om de aandacht van binnenlandse problemen af te leiden, krijgt vrijwel geen aandacht. En Morelli verzuimt het (behalve in de ondertitel) duidelijk te maken dat de argumenten
| |
| |
ook ter sprake komen in dagelijkse conflictsituaties (‘Hij is begonnen!’, ‘Dat is niet eerlijk!’, ‘Doe niet zo cynisch!’). En ook daar bepaalt de overwinning achteraf de ‘juistheid’ van de argumentatie.
Niettemin: een onmisbaar boekje. Ook al zijn we intussen alweer ten minste één oorlog verder - de verpakking verandert, de leugenachtigheid blijft, en de betrokkenen lopen wel altijd weer in dezelfde valstrik.
□ Jacques De Maere
Anne Morelli, Elementaire principes van oorlogspropaganda. Bruikbaar bij koude, warme of lauwe oorlogen..., EPO, Berchem, 2003, 127 blz., 10,00 euro, ISBN 90-6445-301-2.
| |
Breendonk
Breendonk: een onheilspellend begrip in België, en toch niet echt gekend - er is weinig over geschreven. Anderzijds is het een ijkpunt in een bits en ongenuanceerd discours over een pijnlijk en onverwerkt verleden. Wie een boek over Breendonk schrijft, neemt dan ook een zware en delicate taak op zich; wie het, zoals Jos Vander Velpen, de titel Wat deed mijn eigen volk? meegeeft, maakt al vooraf duidelijk dat hij partij kiest in een geactualiseerd debat waarin de oude demonen nog flink meespelen.
Hoe heeft de auteur die taak aangepakt? Het thema bood verschillende mogelijkheden: chronologisch of thematisch, algemeen of individualiserend, objectief of inlevend (en daarmee meer of minder fictioneel), wetenschappelijk gefundeerd of niet,...: ‘Welke stijl past bij dit kwaad?’ (blz. 9). Vander Velpen heeft een mengvorm gekozen: het boek is een per jaar ingedeelde ‘kroniek’, met individualiserende hoofdstukken (‘De partizaan’, ‘De typiste’, ‘De scholier,...), die toch de algemene verloedering en tragiek proberen te vatten, met een inlevende, geëngageerde benadering van de personages die fictionaliserend overkomt, en zonder enige bronvermelding.
Het zijn jammer genoeg niet de juiste keuzes. Je moet van goeden huize zijn om de naargeestigheid en de troosteloosheid van zo'n kamp beklijvend te evoceren. Primo Levi, Bruno Apitz en Jurek Becker konden dat - Vander Velpen heeft er te weinig episch talent voor. De personages blijven ook te oppervlakkig, vooral omdat ze het meestal met één hoofdstuk moeten stellen.
Nog een moeilijkheid is het onduidelijke realiteitsgehalte - nochtans levensbelangrijk voor het debat met minimalisten en negationisten van allerlei slag. De selectie van de gebeurtenissen is erg betwistbaar. Enerzijds komen voorvallen ter sprake die maar indirect iets met het kamp te maken hebben, zoals het leven in de buurgemeente Puurs, dat trouwens ook al was verwerkt in het boek De zwarte hand van Tjen Mampaey (EPO, 1993). Voor de kamprealiteit heeft de lezer vaak het raden naar de bredere contexten. Waarom hebben vooral Vlamingen er de beest kunnen uithangen?
Het is niet duidelijk wanneer er sprake is van persoonlijk sadisme, en wanneer dit sadisme structureel is. Er is enkele keren controle van hogerhand, maar ook dan wordt niet helemaal duidelijk waarom juist dan en met welke
| |
| |
opdrachten. En hoe past Breendonk in het bezettingsconcept? De gevangenen komen overal vandaan (gijzelaars, verzetsmensen, joden, avonturiers,...), en dat maakt het antwoord niet gemakkelijk - maar toch. Waarom worden sommigen vrijgelaten en anderen niet? Was er een systematiek in de hiërarchie tussen de gevangenen? Wat is het waarheidsgehalte van een aantal dialogen (blz. 76, blz. 148-149, en 150-151), en in de directe weergave van gevoelens?
Het boek bevat ook slordigheden. Duitse termen worden dikwijls verkeerd gespeld (blz. 14, 24, 35, 233). En sommige veralgemeningen schreeuwen echt om een rechtzetting, zoals op blz. 8-9, over de sfeer na de Tweede Wereldoorlog: ‘Er braken immers nieuwe tijden aan. Nooit meer oorlog! Het zou fantastisch worden. Iedereen wilde feesten’. Ten eerste wekt ‘Nooit meer oorlog!’ associaties op met de Eerste en niet met de Tweede Wereldoorlog, ten tweede was de sfeer toen meer op werken aan de wederopbouw dan op feesten gericht, ten derde was het pacifisme ver te zoeken: vanaf 1945 waren de contouren van de Koude Oorlog al duidelijk aanwezig. Een jammerlijk voorbeeld van tendens ten koste van realiteit.
Dat Vander Velpen een boek over Breendonk heeft geschreven, is op zichzelf sympathiek, belangrijk en waardevol: wat daar is gebeurd, mag in geen geval worden vergeten. Maar dat de evidente goede bedoelingen niet zijn omgezet in een overtuigend of aangrijpend werk, is jammer. Want Vlaanderen heeft zowel behoefte aan een historicus die de gruwel van Breendonk systematisch-wetenschappelijk in kaart brengt, als aan een kunstenaar die deze ellende in onvergetelijke beelden vat.
Dat is wat mijn eigen volk nodig heeft.
□ Jacques De Maere
Jos Vander Velpen, En wat deed mijn eigen volk? Breendonk, een kroniek, EPO, Berchem, 2003, 238 blz., 20,00 euro, ISBN 90-6445-305-5.
|
|