Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
‘Lezer, let goed op!’
| |
[pagina 502]
| |
ook de grote uitdaging. We hebben dat opgelost, door het verhaal te vertellen vanuit de verwondering van de ooggetuige die iets heel bijzonders heeft meegemaakt en daarover wil vertellen. Iemand die gezien heeft dat Jezus tegen twee vissers zegt: ‘Hé, kom achter me aan’ - en ze gaan meteen met hem mee. Als je je dat probeert voor te stellen: dat is heel wonderlijk! Vanuit die houding heb ik het hele verhaal gespeeld. Ik denk dat het succes van de voorstelling aan de ene kant komt door die vondst, maar aan de andere kant door de vertaling van Frans Van Bladel.
En hoe kwam dan het idee op om de tekst opnieuw te vertalen?
Dat kwam van Frans Van Bladel. Toen ik hem vertelde dat ik erover dacht het Markusevangelie als voorstelling op te voeren, zei hij meteen: ‘Dan maak ik een nieuwe vertaling’. Dat moet in 1977 zijn geweest. De première was op Aswoensdag 1979, ongeveer anderhalf jaar nadat het idee ontstond. Vaak denken mensen uit het publiek dat het gaat om een vrije bewerking, maar dat is niet zo. Het Markusevangelie werd oorspronkelijk geschreven in de Griekse omgangstaal uit de eerste eeuw, de koinè, echte spreektaal. Bijna alle vertalingen zijn juist niet in de spreektaal geschreven, maar in verheven, plechtstatige taal. Vergelijk de vertaling van Frans maar eens met de Willibrordvertaling. Maar het verhaal komt juist zo mooi tot zijn recht in de spreektaal. Dat blijkt ook wel uit de reacties die ik krijg van het publiek. Heel vaak zeggen ze: het lijkt wel of ik het verhaal voor het eerst hoor, alsof het een nieuw verhaal is. Het is een heel levend verhaal, en dat is echt de verdienste van Frans. Zijn vertaling loopt ook zo mooi. Een paar kleine veranderingen heb ik wel eens voorgesteld, maar daar wilde Frans niet aan. Hij vond dat we ons zo precies mogelijk aan de tekst van het evangelie moesten houden. En dan is hij heel vasthoudend! Na de voorstelling kreeg ik ook van de meest uiteenlopende mensen positieve reacties. Zo speelde ik een keer in de schouwburg in Nijmegen, en daar was ook Edward Schillebeeckx. Hij noemde de tekst ‘een unieke vertaling’. De Vlaamse filosoof Etienne Vermeersch sprak van ‘een schitterende, juiste vertaling’, en Ludo Abicht schreef over de vertaling: ‘verrassend, sacraal traditioneel en toch gemoedelijk, voor jongere Nederlanders wellicht iets te Vlaams, voor jongere Vlamingen een intrede in een onbekende wereld, voor mensen van mijn generatie (preconciliaire jeugd) weldoende vervreemdend, want zo hadden we het nog nooit gehoord, bijna Nietzscheaans menschlich, allzu menschlich, stilistisch volgehouden, in geen geval betuttelend of ook maar bij benadering herinnerend aan de ergerlijke “eigentijdse kapelaan” die “met de jeugdcultuur mee wil zijn”, | |
[pagina 503]
| |
sereen en tot nadenken uitnodigend, en voor een vrijzinnige als mezelf bevestigt het nog maar eens, hoe die Jezus ook zonder goddelijke trekken in ons leven een centrale plaats kan innemen’. Op 31 december 1999 ben ik opnieuw met het Markusevangelie begonnen, om tien uur 's avonds, in de Abdij van Male. Dat was een heel bijzondere ervaring: toen het was afgelopen, begon het nieuwe millennium. Zo werd nog maar eens duidelijk, hoe een verhaal van tweeduizend jaar geleden ook nu nog boeiend kan zijn.
Bleef de betrokkenheid van Frans Van Bladel beperkt tot het maken van de vertaling, of had hij nog meer inbreng?
Ja, ja, zijn inbreng ging veel verder. Hij was bij veel van de repetities aanwezig, en was daardoor heel nauw betrokken bij de opbouw van de voorstelling. Hij overlegde ook vaak met de regisseur. Hij kan als weinig anderen een tekst analyseren en interpreteren. Juist daarom kan hij heel goed advies geven. Ook bij mijn andere voorstellingen was hij altijd, maar wat meer op afstand betrokken. En hij was er altijd bij als ik vroeger een langspeelplaat, of tegenwoordig een cd ging opnemen. En als er in een programma van mij vertaalde teksten voorkomen, kijkt Frans de vertalingen altijd na, en als het nodig is gaat hij de vertalingen verbeteren. Hij heeft ook wel vaker zelf teksten voor mij vertaald, bijvoorbeeld een gedicht van Charles Péguy over de hoopGa naar eind[2]. Hij heeft het vertaald en wat ingekort. Het resultaat is heel bijzonder: Het kleine meisje hoop
Frans Van Bladel, naar Ch. Péguy
Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Ik ben overal zo zichtbaar aanwezig,
in de zon en de maan en de sterren aan de hemel
en in 't gewemel
van de vissen in de rivieren,
en in alle dieren,
en in het hart van de mens, zegt God,
dat het diepste is
en het meest in het kind
dat het liefste is
dat ik ooit heb geschapen.
In alles wat boven en onder is
ben ik zo luisterrijk aanwezig,
dat geloven, zegt God, in mijn ogen
geen wonder is.
| |
[pagina 504]
| |
Ook liefde verwondert me niet, zegt God.
Er is onder de mensen zoveel verdriet,
soms niet te stelpen,
dat je toch vanzelf ziet
hoe ze elkaar móéten helpen.
Ze zouden wel harten van steen
moeten hebben als ze voor een
die tekort heeft het brood
niet uit hun mond zouden sparen.
Nee, liefde, zegt God, dat verwondert me niet.
Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop.
Daar ben ik van ondersteboven.
Ze zíén toch wat er in de wereld allemaal omgaat
en ze geloven
dat het morgen allemaal omslaat.
Wat een wonder is er niet voor nodig
dat zij dat kleine hoopje hoop
nooit als overbodig
ervaren
maar met voorzichtige gebaren
in hun hand en in hun hart bewaren,
een vlammetje dat keer op keer weer
wankelt en dreigt neer te slaan
maar altijd weer weet op te staan,
en nooit wil doven.
Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.
Geloof en liefde zijn als vrouwen.
Hoop is een heel klein meisje van niks.
Zij stapt op tussen de twee vrouwen
en iedereen denkt: die vrouwen houen
haar bij de hand,
die wijzen de weg.
Maar daarvan heb ik meer verstand,
zegt God, ik zeg:
het is dat kleine meisje hoop
dat al wat tussen mensen leeft
hun heen en weer geloop
licht en richting geeft.
Want het is dat kleine meisje hoop
je ziet het zwak zijn, bang zijn, beven,
het is dat kleine meisje hoop
dat de mensen zien laat, zien soms even,
wat in het leven mogelijk is.
| |
[pagina 505]
| |
Het geloof, zegt God, waar ik het meest van hou,
de liefde waar ik het meest van hou, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet.
Liefde, dat is geen wonder.
Maar de hoop, dat is haast niet te geloven.
Ikzelf, zegt God, ik ben ervan ondersteboven.
Dit gedicht wordt altijd ademloos beluisterd. Het staat ook op een cd, Godallemachtig, die Frans heeft samengesteld, die pas is verschenen. Uitgangspunt van die cd is dat iedereen op de een of andere manier met God te maken heeft. Sommige mensen verwerpen God, en andere aanbidden hem. Alle grote auteurs hebben dan ook over God geschreven: dichters en denkers hebben ieder in hun eigen tijd en taal, God vervloekt of verheerlijkt, en iets daarvan is op deze cd te horen. Vanaf januari 2003 breng ik Godallemachtig ook als programma, met teksten uit de Bijbel, Augustinus, Claus, Gezelle, Nietzsche, Sartre, Rilke en zovele anderen. Een project waar we nu aan werken gaat over Hadewijch. In september verschijnt een boek van Frans, waarin door hem uitgekozen teksten van Hadewijch staan, die hij in hedendaags Nederlands heeft vertaald. Behalve de inleiding is dat boek al af. Daar komt ook een cd van, en een voorstelling over Hadewijch, Die minne es al, die op 15 oktober in Antwerpen in première gaat.
Op 24 maart speelde u de voorstelling Het Markusevangelie voor het laatst. Hoe kijkt u terug op dit project?
Het is wat geweest, die Markus! Na 24 maart heb ik een paar zware dagen gehad, omdat ik afscheid moest nemen van een voorstelling die een grote rol in mijn leven heeft gespeeld. Het is een heel zware voorstelling. Ik moet er altijd hard aan blijven werken. Het is een lange tekst om te leren, en het moet er allemaal in één keer heel vlot uitkomen, iemand die spontaan vertelt wat hij heeft meegemaakt. Maar terugkijkend overheersen natuurlijk de vreugde en het geluk. Het Markusevangelie heb ik met heel veel succes gespeeld, in kerken en kapellen, in schouwburgen en theaters, onder alle mogelijke omstandigheden: in een steenkoude kerk die eigenlijk volkomen ongeschikt was voor een opvoering, met een slechte akoestiek en een gebrekkige verlichting, maar ook in perfect uitgeruste theaterzalen. Er zijn jaren geweest dat ik de voorstelling elke dag van de Vasten ergens speelde. En ik heb Het Markusevangelie eigenlijk overal in de wereld gespeeld waar Nederlandstalige gemeenschappen zijn. Niet alleen in Vlaanderen en Nederland, maar ook in Congo, in Indonesië, in de Verenigde Staten, en vorige zomer nog in Pretoria, in Zuid-Afrika. | |
[pagina 506]
| |
Ik heb ook op bijzondere plaatsen gespeeld. Zo was ik in Rome, in de Santa Pudenziána. Dat is volgens de overlevering een kerk die gebouwd is boven het huis waar Petrus heeft verbleven toen hij in Rome was. En volgens de legende was Markus toen bij Petrus - dus ik was toen op een plaats die, als het allemaal waar is, heel rechtstreeks in verband staat met de auteur. Misschien heeft hij op die plaats wel aan zijn evangelie gewerkt... Ik heb daar twee keer gespeeld, één keer boven, in de kerk, maar ook één keer in de ruimte onder de kerk, midden tussen de opgravingen. Op zo'n plek spelen - dat was heel indrukwekkend en ontroerend. En vorig jaar was het de bedoeling dat Frans en ik met een gezelschap naar Israël zouden gaan. We hadden het plan de voorstelling te spelen op de plaatsen waar het evangelie zich daadwerkelijk heeft afgespeeld - bij het meer van Galilea, op de helling van de Olijfberg, enzovoorts. Maar helaas: vanwege de oplopende politieke spanningen zijn we uiteindelijk niet kunnen gaan. Het Markusevangelie is later ook in het Engels gespeeld, in het Duits, in het Grieks, in het Frans. Die voorstellingen heb ik niet gezien. Wij hebben Het Markusevangelie gespeeld zoals wij vonden dat het verhaal moest worden gebracht: vanuit de positie van de ooggetuige. Een ooggetuige suggereert met zijn stem, met zijn gebaren, zijn mimiek. Je moet vertrouwen op de kracht van het woord. Het was een mooi afscheid op 24 maart. Johan Vanhoutte, van de Pastorale Dienst van de UFSIA heeft het georganiseerd. De belangstelling was zo groot dat we van de Ignatiuskapel moesten uitwijken naar het Hof van Liere. Heel bijzonder was dat koningin Fabiola naar die laatste opvoering is komen kijken. Ik had echt gemengde gevoelens: verdriet, omdat het de laatste keer was, maar ook vreugde en dankbaarheid. Ik heb nooit één negatieve reactie gehad, nooit één negatieve opmerking over de vertaling gehoord. Daarom overheerst een gevoel van diepe tevredenheid.
Herman Simissen Het Markusevangelie, vertaling en inleiding door Frans Van Bladel, verteld door Tine Ruysschaert, Davidsfonds, Leuven / Lannoo, Tielt, 2000, boek met twee cd's, ISBN 90-209-4060-0. Van de voorstelling is ook een videoband verkrijgbaar. | |
[pagina 507]
| |
‘Heel ons geestelijk en maatschappelijk bestel - ook onze kritiek daarop - staat onder de censuur van de middelmatigheid. Wie bij ons - politiek of maatschappelijk, kerkelijk of religieus, artistiek, informatief of intellectueel - iets wil zeggen of doen dat niet helemaal middelmatig is, moet dat niet alleen op zijn eigen onvrijheid veroveren, maar ook nog op de geesteloze context waarin zijn beetje vrijheid wordt verstikt. Dat is een barrière die veel meer tegenhoudt én veel moeilijker te doorbreken is dan om het even welke wettelijke censuur. ‘“Grenzen” betekent: hierachter begint de transcendentie, de sacraliteit. “Grensoverschrijding” betekent niet: er is geen transcendentie, geen sacraliteit - maar: ze ligt verder. De transcendentie van de mens ligt verder dan wij weten. Dat geeft de utopie haar werkzame dynamiek. De redelijkheid (het feitenfetisjisme) zegt: het taboe is de grens van de sacraliteit, hier begint de angst, de eerbied, het zwijgen. De utopie zegt: het taboe is een alarmsignaal dat me waarschuwt: oppassen, hier dreig je je transcendentie te sacraliseren, maar ze ligt waarschijnlijk verder. Zo gaat utopie altijd voort aan me trekken: kom verder, verken wat dat “verder” inhoudt. Ik mag die mogelijkheid niet afsluiten, mij er niet door laten afschrikken. En niet zeggen: het zijn alleen maar de anderen die me tegenhouden.’ Uit: Frans Van Bladel, ‘Censuur een geschminkt tv-debat’, in Streven, februari 1970, blz. 444 en 445. |
|