| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Kants derde ‘kritiek’
Kants Kritik der Urteilskraft is nog steeds een werk waar heel wat filosofen en kunsttheoretici graag naar verwijzen. De inhoud ervan hoef ik hier niet voor te stellen. Van de oorspronkelijke Duitse tekst zijn reeds meerdere uitgaven beschikbaar, ook in pocketformaat. Wat is dan de meerwaarde van de nieuwe editie die Felix Meiner Verlag nu op de markt brengt, in de serie ‘Philosophische Bibliothek’, met de beroemde groene kaft? Die ligt niet zozeer in de nuchtere inleiding van Heiner F. Klemme, die nauwelijks meer inhoudt dan een zakelijke voorstelling van de opbouw en inhoud van het werk, als in de ‘Sachanmerkungen’ en het uitvoerige ‘Sachregister’ die achteraan in het boek zijn toegevoegd. De ‘Sachanmerkungen’, die zo'n veertig bladzijden in beslag nemen, zijn van de hand van de Italiaanse Kantspecialist Piero Giordanetti. Bondig maar zorgvuldig geeft hij uitleg bij alle namen en publicaties die Kant in zijn derde ‘Kritiek’ vernoemt, of waarop hij zinspeelt. Wie die aantekeningen bestudeert, krijgt een duidelijker beeld van de lectuur die Kant heeft doorgenomen en van de auteurs op wie hij reageert.
Deze uitgave mag zeker niet ontbreken in een serieuze filosofische bibliotheek. Wie zich voor persoonlijk gebruik een uitgave van Kants Kritiek van de oordeelskracht in de grondtekst wil aanschaffen, heeft de keuze: ofwel deze keurig gedrukte nieuwe uitgave, met Giordanetti's aantekeningen en het nuttige register, of de oudere uitgave in de serie ‘Suhrkamp Taschenbuch Wissenschaft’, die dan weer het voordeel heeft dat ook Kants eerste versie van de inleiding van de Kritik der Urteilskraft erin is opgenomen.
□ Jan Koenot
Immanuel Kant, Kritik der Urteilskraft, Felix Meiner Verlag, Hamburg, 2001 (= Philosophische Bibliothek, Band 507), 536 blz., DEM 24 (EUR 12,27), ISBN 3-7873-1442-3.
| |
| |
| |
Kerk en theologie
Lexicon van bijbelse woorden en uitdrukkingen
Van tijd tot tijd verschijnt er in ons taalgebied een boek waarin woorden, uitdrukkingen en spreekwoorden zijn verzameld die oorspronkelijk uit de Bijbel - beter: uit bijbelvertalingen - afkomstig zijn en in onze Nederlandse taal een plaats hebben gekregen. Te noemen zijn de uitgaven van J.P. Springer van Eijk, 1884; E. Laurillard, 1875; P. Kat, 1926 en J. van Delden, 1982. Onlangs is deze op zich reeds indrukwekkende collectie uitgebreid met een zeer interessante publicatie, verzorgd door twee medewerksters van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden. Zij hebben een imposante collectie woorden en uitdrukkingen bijeengebracht die aan de Bijbel/Nederlandse bijbelvertalingen zijn ontleend, voor zover ze na 1945 nog bekend waren. Het spannende aan deze uitgave is dat beide auteurs niet alleen de betekenis van het betreffende lemma verklaren en de bijbelse vindplaats vermelden, maar ook elk trefwoord vergezeld laten gaan van citaten uit romans, dichtbundels en kranten (o.a. De Standaard, NRC Handelsblad, de Volkskrant) die als illustratie dienen hoe een bepaald trefwoord of uitdrukking de laatste halve eeuw is gebruikt. Als criteria voor opname in dit lexicon golden dus twee eigenschappen: herkomst uit de Bijbel en bekendheid in het moderne Nederlands. In de inleiding wordt o.a. aandacht besteed aan de opbouw van de artikelen, de verantwoording van de bronnen - liefst zestien Nederlandstalige bijbeledities tussen 1271 (Rijmbijbel) en 1988 (Nieuwe Bijbelvertaling) werden geraadpleegd - en aanwijzingen voor het zoeken. Het Lexicon zelf is een genot om in te lezen. Van ‘Aanfluiting’ tot ‘Zweren’ (ww.) worden we meegevoerd langs bijbelplaatsen waar de woorden voorkomen, wordt een uitvoerige toelichting gegeven op de Nederlandstalige term en worden voorbeelden uit bijbelvertalingen afgedrukt. Soms vindt daarbij ook demystificatie plaats, zoals bij de uitdrukking ‘weten waar Abraham de mosterd
haalt’. Ten slotte worden dichtbundels, romans en kranten omarmd om te laten zien hoe de betreffende woorden en uitdrukkingen in het hedendaags Nederlands worden gebruikt. Kortom, een boek om je heerlijk in te verdiepen. Een kleine kanttekening tot besluit. Er is één boek dat ik tot mijn verwondering nergens in de uitvoerige literatuurlijst vermeld heb gezien: A.C. de Gooyer, Bijbeltaal en Moedertaal: De invloed van de Statenvertaling op het Nederlands, Den Haag, 1962 (Ooievaar 156).
□ Panc Beentjes
Karina van Dalen-Oskam en Marijke Mooijaart, Bijbels Lexicon: Woorden en uitdrukkingen uit de bijbel in het Nederlands van nu, Prometheus, Amsterdam, 2000, 443 blz., NLG 49,50 (EUR 22,46), BEF 725 (EUR 17,97), ISBN 90-5333-923-X (verspreiding voor België: Standaard Uitgeverij, Antwerpen).
| |
Ballingschap en terugkeer: Jesaja 40-55
Tegen het einde van de Babylonische Ballingschap (ca. 540 v. C.) schrijft een onbekende auteur, die sedert het bijbelcommentaar van B. Duhm (1892) als ‘Deutero-Jesaja’ wordt aangeduid,
| |
| |
een indrukwekkend poëtisch geschrift dat in onze bijbels onderdeel vormt van het boek Jesaja, te weten de hoofdstukken 40-55. De bedoeling van dit kleine bijbelgedeelte is vooral de joden in ballingschap, die immers land, tempel en God zijn kwijtgeraakt, op te beuren met de boodschap dat God zich weer tot zijn volk zal wenden. Deze God is niet alleen de God van de schepping, maar ook degene die de wereldgeschiedenis stuurt. Reden genoeg om met deze God een nieuwe start te maken.
Het commentaar dat Burkard Zapff aan Jesaja 40-55 heeft gewijd is nogal literair-historisch; de auteur probeert zijn lezers te doen geloven dat deze zestien hoofdstukken in maar liefst zeven (!) opeenvolgende redactionele fasen tot hun uiteindelijke canonieke gestalte zijn gekomen. Een dergelijke benadering lijkt mij nogal uit de tijd. Tegenwoordig voelt men meer en meer voor een zgn. ‘holistische’ aanpak: de bijbeltekst wordt gelezen en uitgelegd als een literair geheel, niet als de som van zijn delen. De auteur beperkt zich tot Duitstalige literatuur, hetgeen gezien de doelstelling van deze serie overigens heel legitiem en begrijpelijk is. Maar aangezien wij in ons taalgebied beschikken over internationaal erkende experts op het gebied van Deutero-Jesaja - ik noem alleen de namen van W. Beuken en A. Schoors -, zijn hun commentaren op Jesaja verreweg te verkiezen boven dat van B. Zapff.
□ Panc Beentjes
Burkard M. Zapff, Jesaja 40-55, Echter Verlag, Würzburg, 2001 (= Die Neue Echter Bibel, Lieferung 36), DEM 34 (EUR 17,38), ISBN 3-429-02314-9.
| |
Maatschappij
Kritiek op de repliek
‘Big Brother’ heeft als tv-uitzending heel uiteenlopende meningen uitgelokt; alle mediavormen en mensen uit diverse disciplines hebben de afgelopen maanden onophoudelijk aan dit fenomeen aandacht besteed. Dit is het eerste signaal dat de wetenschappelijke studie Big Brother. Een controversiële real live soap wil geven. Maar de auteur ervan, Gust De Meyer, wil meer dan een status quaestionis geven over de controverses. Hij schuift een hypothese naar voren, ontwikkelt die aan de hand van een paar voorstudies en opent dan een debat over de ethische kwaliteit en maatschappelijke relevantie van het programma.
In het voorwoord luidt de hypothese: ‘Kijken is zijn, zijn is bekeken worden’, of ‘Kijken is (zien wie we) zijn’. In de eerste hoofdstukken wordt dit motto in een aantal spanningsvelden geplaatst. Samen met studenten heeft Gust De Meyer in het seminarie Populaire Cultuur (2000-2001) van het Departement Communicatiewetenschappen (KU Leuven) die spanningsvelden benoemd en onderzocht. Ze heten: ‘Realiteit en Soap’, ‘Privaat en Openbaar’, ‘Individu en Groep’, ‘Mannen en Vrouwen’, ‘Onbekend en Beroemd’, ‘Televisie en Internet’, ‘Gouden Concept en Media Hype’, ‘Massa en Elite’. In deze vorm van voorstudie worden de polen van het spanningsveld gespecificeerd; aan de hand daarvan gespecificeerd; aan de hand daarvan wordt de plaats van het programma en zijn ingrediënten in het medialandschap nagegaan. Gaandeweg wordt een ethische discussie voorbereid.
| |
| |
De discussie ontvouwt zich in het laatste deel ‘Repliek op de Kritiek’. Tal van kritieken die de auteur in diverse media zorgvuldig heeft verzameld en geordend, worden hier nagenoeg genadeloos ontkracht. Het is niet zo dat ‘Big Brother’ de openbare sfeer aantast en de privacy schendt; evenmin is het totalitair van opzet en lokt het voyeurisme uit. Dat het programma spelers en kijkers psychologische schade berokkent weerlegt Gust De Meyer met klem. Ten slotte doorbreekt hij de percepties als zou het programma de culturele en morele apocalyps inluiden. Wat biedt het volgens hem dan wel?
De waarde van de live soap ligt hierin: ‘Big Brother is een cultuuruiting die een spiegel voorhoudt van de maatschappij, hoe hard en weinig flatterend het gereflecteerde spiegelbeeld ook is’ (blz. 133). Geen simulacrum van de realiteit dus, maar een levensecht spel waarin kijkers zien hoe we erin slagen met zoveel verschillende persoonlijkheden fatsoenlijk samen te leven in een beperkte omgeving. Zo gezien is het ‘programmahuis’ een metafoor voor het gezin of de werkplaats (blz. 148). Gust De Meyer tilt het programma zelfs tot de kunstsfeer op; het roept immers kritische vragen op, werkt als een eye-opener, fungeert als cultuuruiting die ons een andere kijk op de wereld kan verschaffen, als statement (blz. 155).
Is ‘Big Brother’ een eye-opener, dan is het boek dit evenzeer. Het opent de ogen voor een nieuw cultuurproduct en houdt het debat open aangaande het motto. Is het immers wel zo dat kijken zijn is? Het boek dwingt fors om juist over dit statement kritischer na te denken: ‘Kijken is (zoeken wie we) worden’. Deze accentverschuiving ten aanzien van het motto geeft duidelijk aan dat de mens meer is of kan worden dan een mediabeeld. Hoe wetenschappelijk de mediaproductie en -consumptie ook worden geanalyseerd, uit wetenschappelijke analyse leid je niet zomaar ethische kwalificaties voor menselijk handelen af. In de overgang van het ene domein naar het andere spelen het persoonlijke mensbeeld of de ethische vooringenomenheid mee. Dit laatste verdiende juist meer aandacht en explicitering om een ethische discussie te ontdoen van retorische denkbewegingen.
□ Geert Faseur
Gust De Meyer (red.), Big Brother. Een controversiële real live soap, Garant, Leuven/Apeldoorn, 168 blz., BEF 795 (EUR 19,71), ISBN 90-441-1171-X.
| |
Politiek
Over de grenzen
In zijn nieuwjaarsbrief van 2001 heeft SP-voorzitter Patrick Janssens zijn opvattingen omtrent de vernieuwing van de Vlaamse socialistische partij voorgesteld. De gelijkheid van kansen zou daarbij het centrale uitgangspunt worden en de SP zou na een periode van electorale achteruitgang en regeringsmoeheid opnieuw moeten uitgroeien tot een brede en aantrekkelijke sociaal-democratische partij.
Die ideeën werden verder toegelicht in Over de grenzen. Open brief aan de Vlamingen. Zo wijst Janssens op de grote feitelijke ongelijkheden in onze maatschappij (op het vlak van de huisvesting, het onderwijs, de politieke participatie, e.d.). Met tal van cijfers toont hij op overtuigende wijze de inzet aan van een keuze voor of tegen
| |
| |
een echt gelijkekansenbeleid. Verwonderlijk is die aandacht voor empirisch materiaal overigens niet: Janssens is econoom en sociaal wetenschapper van opleiding en heeft vroeger o.m. het bekende enquêtebureau Dimarso geleid. Veel verder gaat zijn aanpak echter niet. Weliswaar worden hier en daar concrete oplossingen en maatregelen gesuggereerd en blijkt het marxistisch geïnspireerde socialisme voor Janssens voorbijgestreefd, een algemene vernieuwde visie op het sociaal-democratische gedachtegoed biedt Over de grenzen niet. Dat kun je beschouwen als een zware tekortkoming voor een politiek vernieuwingsproject, maar in dit werkje valt op hoe Janssens voor een andere strategie kiest. Zoals de meesten van de huidige politici lijkt hij nog maar weinig geloof te hechten aan grote wervende verhalen, maar zijn pragmatisme en electorale marketing de sleutelbegrippen voor politiek succes. In die zin is zijn afrekening met de klassieke socialistische paradigma's in Over de grenzen slechts een illustratie van de deconfessionalisering van de politiek. De kansengelijkheid vormt door haar vaagheid een perfect alternatief. Die idee is immers onlosmakelijk verbonden met het socialisme, maar - zo merkt Janssens terloops op - wellicht is er ook niemand een tegenstander van. Daarmee ligt de weg naar electorale successen breed open. De vernieuwing van de SP is ook geen operatie om op korte termijn een brede centrumlinkse partij na te streven. Janssens wijst dergelijke gedwongen politieke herverkaveling af. Hij wijst er echter in één moeite op dat hij zelf al verschillende keren zijn overtuigingskracht moest gebruiken ‘om mensen uit andere partijen niet te laten overlopen naar de SP’. Tussen de regels door voelt men trouwens wel een duidelijke voorkeur voor een progressieve frontvorming. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de sympathie waarmee Janssens spreekt
over lokale samenwerkingsverbanden tussen SP, Agalev en VU-ID. Daarmee is de opzet van politieke vernieuwing voor de lezer van Over de grenzen duidelijk. Deze wordt nagenoeg volledig ten dienste gesteld van succes op korte termijn. Inhoudelijke verdieping komt duidelijk op de tweede plaats. Die kritiek gaat echter niet alleen op voor de vernieuwing van de sociaal-democratie: Over de grenzen illustreert slechts een duidelijke tendens in de Vlaamse politiek.
□ Godfried Geudens
Patrick Janssens, Over de grenzen. Open brief aan de Vlamingen, Houtekiet, Antwerpen-Baarn, 2001,95 blz., BEF 398 (EUR 9,87), ISBN 90-5240-624-3.
| |
Kunst
779
In het bibliotheekwezen is 779 het internationaal afgesproken getal dat de afdeling monografieën over fotografen aanduidt. Het getuigt van ambitie dat twee afgestudeerden van de Ecole Nationale de la Photographie van Arles dit getal gekozen hebben als naam voor hun onlangs geopende galerie, in Parijs, die zich erop wil toeleggen het werk van aankomende kunstfotografen te promoten door tentoonstellingen en door de uitgave van een reeks monografieën. De Fransman Charles Fréger en de Oostenrijker Arno Gisinger hebben het voorrecht als eersten aan de beurt te komen.
| |
| |
Fréger heeft enkele mooie series gemaakt van portretten van jonge mensen: leden van een waterpoloclub, leerjongens en -meisjes in de zuivelindustrie, leerlingen van een Britse middelbare school, of jonge dames die aan een schoonheidswedstrijd deelnemen. Telkens gaat het om een verzameling van individuen die, door het dragen van een uniform, hoe miniem ook - in het geval van het waterpoloteam alleen maar een muts - duidelijk ook tot een specifieke groep behoren. Bij deze foto's kun je dus gaan filosoferen over hoe een persoonlijkheid zich handhaaft als het individu opgenomen wordt in een gemeenschap. Fréger hanteert overal dezelfde techniek: de geportretteerden staan allemaal recht en worden frontaal benaderd, onder kunstlicht; schaduwen worden vermeden. Zijn werk staat dicht bij dat van Rineke Dijkstra, voorlopig echter zonder de intensiteit ervan te evenaren. Maar ze laten je niet onverschillig.
Arno Gisinger is voornamelijk met geschiedenis bezig, wat gezien zijn opleiding als historicus niet verbaast. Zijn aandacht gaat in het bijzonder naar herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Opmerkelijk is een serie van tweemaal 648 foto's die betrekking hebben op de plundering waarvan acht joodse families in 1938 onder de nazi-terreur het slachtoffer zijn geworden. De kunstenaar is te werk gegaan op basis van een inventaris die destijds in het Weense ‘Kaiserliches Hofmobiliendepot’ is opgemaakt. Meubels die nog steeds in dat depot aanwezig zijn, heeft hij tegen een grijze muur aldaar gefotografeerd. Ontbrekende stukken worden gememoreerd door een foto van diezelfde grijze wand, met daarop een opschrift die de aard van het voorwerp, het inventarisnummer en de wijze van verdwijning aangeeft (bv.: ‘Fauteuil. MD 21.783. Nach 1940 an NS-Fliegerausbildung entlehnt. Vor 1945 verkauft’).
Zowel Gisinger als Fréger maken kwaliteitsvolle fotografische documenten die een reflectie over maatschappij en geschiedenis stimuleren. Beide monografieën zijn bescheiden, maar verzorgde uitgaven, met telkens een beknopte, drietalige inleiding (Frans, Engels, Duits) en behoorlijke reproducties. (Voor november 2001 is in de galerie Penning in Eindhoven een tentoonstelling van werk van Fréger gepland.)
□ Jan Koenot
Portraits photographiques et uniformes: Photographies de Charles Fréger, uitgegeven door 779, in samenwerking met de Société française de photographie, Parijs, 2001, 64 blz., EUR 17,50, ISBN 2-914573-00-6.
L'ordinaire de l'oubli: Photographies d'Arno Gisinger, uitgegeven door 779 in samenwerking met de Société française de photographie, Parijs, 2001, 64 blz., EUR 17,50, ISBN 2- 914573-01-4.
| |
Vanriets blinde reiziger
Jan Vanriet is de trouwe lezer van Streven wel bekend: de kaften van de vorige jaargang van dit tijdschrift heeft hij ontworpen. Voor zijn oeuvre heeft hij dit jaar de prijs van de Achiel Van Acker Stichting ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft in het voorjaar in Brugge een tentoonstelling van recent werk plaatsgevonden en is een boek verschenen, beide onder de titel De reiziger is blind.
Op de tentoonstelling was mij de symbolistische sfeer van een groot aantal doeken opgevallen. Maar de werken van Vanriet geven hun ge- | |
| |
heimzinnigheid niet meteen prijs. Je hebt een gids nodig, en die wordt ons in de begeleidende publicatie aangeboden. Daarin worden ons gelukkig de gebruikelijke zwaarwichtige kunsttheoretische bespiegelingen bespaard, en is de kunstenaar zelf aan het woord, in een gesprek met Jean-Pierre Rondas, die vragen stelt en het antwoord van Vanriet zorgvuldig voor ons heeft opgetekend.
Uit dit gesprek valt heel wat te leren. Opmerkelijk is het belang dat de kunstenaar aan woorden hecht. Hij schrijft ook zelf gedichten - enkele ervan zijn in het boek opgenomen - en soms heeft hij de behoefte om eerst in een vers een gevoel onder woorden te brengen alvorens met schilderen te beginnen. In de beleving van de kunstenaar zijn beelden en woorden complementair, zoals hij ook verbanden legt tussen kleuren en klanken. Als hij uitleg geeft over zijn werk, verwijst hij graag naar muziek (onder meer Wagner, Purcell, Mahler worden genoemd).
In zijn schilderijen verwerkt Vanriet heel wat elementen: herinneringen aan zijn ouders, persoonlijke ervaringen, reacties op de actualiteit (zo is er een doek dat alludeert op het jongetje dat in een Engels winkelcentrum door twee jongens werd vastgenomen en verderop vermoord), maar ook motieven uit de schilderkunst, die hem door het hoofd zijn blijven spelen: in de tentoongestelde werken kun je herinneringen aan Zurbarán, Chardin, Goya en Picasso terugvinden.
De doeken van Vanriet baden in een sfeer van nostalgie. Volgens de kunstenaar zelf gaat zijn recente werk over ‘verlies’, ‘vergankelijkheid’, ‘weggespoelde illusies’, ‘ondergang en neergang’: de mens van vandaag is een ‘blinde reiziger’, die alleen ziet wat het beeldscherm hem voorschotelt, ‘die niet meer weet waarover het gaat, die niets nog echt ziet’. De idee van de blinde homo viator vind ik wel boeiend. Maar waarom zouden wij dat nostalgisch moeten bekijken? Zagen onze grootouders zoveel beter? Dat lijkt me niet zeker. Zouden we het niet liever omdraaien en, in plaats van te spreken van ‘blinden die niet meer zien’, onszelf beschrijven als ‘mensen die nog niet goed zien’? En is het nu niet juist daarom dat er kunst wordt gemaakt - dat ook Vanriet schilderijen voor ons maakt - opdat onze ogen stilaan zouden leren de werkelijkheid wat beter, wat echter te zien?
Hoe dan ook, deze publicatie is niet alleen interessant voor wie bijzonder door het oeuvre van Vanriet getroffen is. Het heldere verhaal van de kunstenaar over zijn werk geeft ons een goed inzicht in het verloop van een artistiek scheppingsproces. En daar kunnen heel wat lezers wat aan hebben.
□ Jan Koenot
Jan Vanriet, De reiziger is blind, Uitgeverij De Geus, Breda, 2001, 70 blz., NLG 59,90 (EUR 27,18), ISBN 90-445-0039-2.
| |
Literatuur
Irenaeus en de ketters
Een van de eerste gebieden in West- Europa waar het christendom tot bloei kwam was het Franse Rhônedal. De schrijver Irenaeus van Lyon (tweede helft van de tweede eeuw) geldt als exponent van die ontwikkeling. Van zijn werken is vooral Tegen de ketters
| |
| |
van belang, waarin hij een uitputtende bestrijding geeft van de in zijn dagen sterk concurrerende gnostici. Hij doet dit op een tamelijk polemische manier, die weinig ruimte laat voor nuances of voor enig begrip voor de tegenstander. Ook legt hij het gnostische systeem in rationele termen uit, waarmee hij in zekere zin voorbijgaat aan het eigene van de gnostiek, die sterk mythologisch dacht en waarin vooral de menselijke ervaring centraal stond.
Deze twee punten van kritiek op Irenaeus haal ik uit een mooi boek van E. Meijering, dat de weerslag vormt van een levenslange omgang (veertig jaar) met de kerkvader. Meijering legt zijn kaarten op bewonderenswaardige wijze op tafel: hij ziet de tekortkomingen van Irenaeus en laat regelmatig zien hoe ver diens denken en aanpak van onze moderne tijd af staan. De gesmade gnostici krijgen daarmee meteen een soort eerherstel: de godsdienstvandalen waar Irenaeus hen voor hield blijken ze zeker niet te zijn. Maar Meijerings sympathie ligt ondanks alles toch bij Irenaeus. Hij herkent in hem hetzelfde geloof in God als Schepper, Verzoener en Verlosser, in een wezenlijk goede wereld en in het leven als een goede gave - concepten die uiteindelijk niet met de gnostiek te verenigen zijn.
De spanning tussen sympathie voor een auteur en distantie ten opzichte van een deel van wat hij zegt is intrigerend, en levert boeiende lectuur op. Bovendien beziet Meijering de zaken ook steeds vanuit het perspectief van de moderne, gelovige (protestante) lezer, waardoor die zich steeds erkend én uitgedaagd weet. Meijering slaat een brug naar Irenaeus, die tegelijk vreemd blijft en vertrouwd wordt. Het is, wat mij betreft, een ideale manier van lezen van antieke auteurs, die toch maar zelden in boeken wordt gebezigd.
Zelf liet ik me uiteindelijk niet winnen voor Irenaeus. Dat ligt misschien toch ook aan de wat wijdlopige stijl en niet al te heldere opbouw van dit boek. De hoofdstukken en vele tussenkopjes suggereren een hechte structuur, maar bij het lezen wordt die toch niet zo evident. Het boek lijkt vaak niet zozeer een beschouwing over Irenaeus als wel een ‘herkauwing’ van langdurige leeservaringen. Dat is bij een deskundige als Meijering boeiend genoeg, maar het boek had beslist aan kracht gewonnen als het nog een keer goed was geredigeerd. Typerend is bijvoorbeeld dat het boek op de allerlaatste pagina min of meer pardoes ophoudt, in een overigens boeiend ‘naschrift’. Index en blanco pagina's zijn daar kennelijk voor opgeofferd.
Gewapend met Meijerings interessante boek over Irenaeus kan de lezer nu misschien ook teksten van de kerkvader zelf aan. Een paar jaar geleden verscheen er een goede Engelse bloemlezing bij Routledge (zie recensie in Streven, oktober 1997, blz. 862).
□ Vincent Hunink
Eginhard Meijering, Irenaeus, grondlegger van het christelijk denken, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2001, 232 blz., NLG 39,50 (EUR 17,92), ISBN 90-5018-453-7.
| |
Geschiedenis
Diplomatie
‘An ambassador is an honest man sent abroad to lie for the good of his country’, schreef Henry Wotton al begin zeventiende eeuw. Het is dan ook geen
| |
| |
wonder dat diplomatie noch spectaculair, noch populair is: ze laat belangen op eerlijkheid en rechtvaardigheid primeren, speelt zich in de regel ver van het publieke forum af maar bepaalt dikwijls de loop der gebeurtenissen, en heeft dan ook een reputatie van geniepigheid, machtswellust en minachting voor democratische besluitvorming.
Toch betekent diplomatieke cultuur per definitie het geloof in op overleg gestoelde omgangsvormen tussen gemeenschappen, en daardoor een breuk met de traditie van geweldmodellen. Het boek Diplomatieke cultuur, uitgegeven in de verdienstelijke Alfred Cauchie Reeks van de KU Leuven, laat zich dan ook lezen als een soort eerherstel van het weinig spectaculaire, maar veel onheil voorkomende handwerk van de diplomatieke praktijk.
Peter Van Kemseke, redacteur van het geheel, zorgt voor een uitstekende inleiding die de maatschappelijke contouren schetst waarin de diplomatie kon ontstaan en gedijen, en de evolutie ervan volgt tot in onze tijd - en op die manier stelt hij terloops de bijdragen uit het boek voor.
In een eerste bijdragendeel gaat het vooral over de groei van de beginnende diplomatie. In de bijdrage over de Oostenrijkse ambassade in de zestiende eeuw in Constantinopel wordt duidelijk hoe de diplomatie in de beginfase een hachelijke zaak was, en hoe diplomaten halvelings gevangenen en gijzelaars waren. Geleidelijk leert men manieren: de Spanjaarden gedragen zich in Madrid al beter tegenover hun Engelse religieuze vijanden, die door het staatsapparaat beschermd worden tegen fanatieke geestelijken en gepeupel. Het tweede deel schetst het floreren van het ‘corps diplomatique’ in de negentiende eeuw en het interbellum: het is de tijd van de adellijke diplomaten, die een status hebben op te houden die hun meer kost dan ze verdienen. Het gaat hierbij o.a. over de westerse diplomatie in Bejing (waarbij de diplomaten eigenlijk de baas zijn), de diplomatie-in-ballingschap, en de pogingen tot nieuwe, internationale diplomatie via de Volkenbond. Zeer interessant, maar de keuze van de onderwerpen lijkt wat arbitrair; zo ontbreekt een beschouwing over de diplomatie van Bismarck, die toch wel kan gelden als hét voorbeeld van manipulatie en succes in de sector.
Het derde deel start in 1945, en schetst de veranderingen in het maatschappelijk profiel van de diplomaat, de nieuwe invullingen (bv. van syndicale kant, bij de diplomatie in de Europese structuren), en de rol van de pers, die de traditionele beslotenheid van het diplomatiek gebeuren openbreekt.
Kortom: een interessant overzicht van een belangrijke sector die in het historisch onderzoek gewoonlijk buiten de prijzen valt.
□ Jacques De Maere
Peter Van Kemseke (red.), Diplomatieke cultuur, Universitaire Pers, Leuven, 2000, 330 blz., ISBN 90-5867-086-4.
|
|