| |
| |
| |
S.W. Couwenberg
Christen-democratie tussen verleden en toekomst
De christen-democratie is in Europa als zelfstandige politieke stroming pas na de Tweede Wereldoorlog tot volle ontplooiing gekomen. Op het Europese continent is ze sindsdien onmiskenbaar een van de leidende politieke machten geworden en heeft ze een prominente rol gespeeld in de ontwikkeling van de sociale markteconomie en verzorgingsstaat en in het Europese integratieproces. Toch heeft ze in tegenstelling tot socialisme, communisme en liberalisme jarenlang betrekkelijk weinig wetenschappelijke aandacht getrokken. Als zelfstandige stroming is ze lange tijd weinig serieus genomen. In bekende wetenschappelijke publicaties werd ze als afzonderlijke stroming zelfs geheel over het hoofd gezien. In de literatuur was er veeleer een tendens de christen-democratie op te vatten als een politieke variant van het Europese conservatisme of van een brede liberaal- of sociaal-democratische consensus.
| |
Van confessionele naar christen-democratische politiek
In Nederland is de term christen-democratie pas sinds de jaren zestig in zwang gekomen. Tot dan toe sprak men voornamelijk van confessionele of christelijke politiek. De christen-democratie was in Nederland tot dan toe verdeeld in een katholieke partij en twee protestantse partijen. Sinds eind jaren vijftig deed de gedachte opgeld, te komen tot een fusie van die partijen naar het voorbeeld van de Duitse CDU, maar die gedachte stuitte toen nog op historisch diepgewortelde weerstanden en leek voor onbepaalde tijd geen kans op verwezenlijking te maken. Dankzij de geconcentreerde politieke aanval van politiek links op de christen-democratische machtspositie in de tweede helft van de jaren zestig werd ze echter onverwachts ineens heel serieus genomen, en het is vooral dankzij die
| |
| |
aanval dat katholieken en protestanten uiteindelijk over historisch diep verankerde scheidslijnen zijn heengestapt en dat hun partijen zijn opgegaan in het CDA, dat na een moeizame start spoedig de christen-democratische machtspositie in de Nederlandse politiek opnieuw tot in de jaren negentig heeft weten veilig te stellen.
| |
Achtergrond van de op- en neergang van de christen-democratie in Nederland
Kort voordat het CDA zijn positie als permanente regeringspartij voorgoed kwijtraakte, vond onder de titel ‘Van Schaepman tot Brinkman’ een congres plaats over continuïteit en discontinuïteit in de ontwikkeling van confessioneel-christelijke partijvorming naar de christen-democratie zoals belichaamd in het CDA. De organisatoren van dit congres constateerden een verbazingwekkende continuïteit in de machtspositie van deze stroming in de Nederlandse politiek. Ze dicteert tot nu toe de Nederlandse politiek, zo constateerde men. ‘We rule the country’, verklaarde een bekend CDA-Tweede Kamerlid in die dagen ongegeneerd. Die inmiddels teloorgegane continuïteit dankte de christen-democratie aan haar unieke bemiddelende rol tussen de rechtse liberale en de linkse sociaal-democratische politiek. Hoewel de christen-democratie in haar confessioneel-christelijke periode gestart is als exponent van de politieke rechterzijde, is ze dankzij de polarisatie tussen socialisme en liberalisme op sociaal-economisch terrein opgeschoven naar een centrumpositie. Dankzij die positie was ze in staat tegengestelde liberale en socialistische principes en belangen te overbruggen en te verzoenen en heeft ze zodoende een cruciale rol gespeeld in de opbouw van de naoorlogse sociale markteconomie en verzorgingsstaat.
Niettemin is die centrumpositie van christen-democratische zijde jarenlang officieel ontkend en afgewezen als in strijd met de christelijke inspiratie waar men van uitging. CDA-premier R. Lubbers verklaarde in zijn boek Samen op weg (1991, blz. 144-146) zelfs van die positie te gruwen. En daarmee stuiten we op een grote discrepantie tussen het christen-democratische zelfbeeld en het beeld van die stroming in de wetenschappelijke literatuur en de publieke opinie, waarin ze zonder meer in het politieke centrum gepositioneerd werd. Daaraan, zo stelde men, dankte ze vooral haar politieke invloed. En als die positie in gevaar kwam, zoals in de tweede helft van de jaren zestig toen KVP-radicalen een krachtige koerswending in hun partij wilden forceren, werd alles in het werk gesteld om die positie veilig te stellen. Hoe lang die prominente machtspositie in het politieke midden behouden kon worden, hing uiteraard vooral af van de wijze waarop de politieke concurrenten daarop zouden reageren.
| |
| |
Het langdurige christen-democratische overwicht wekte, zoals D. Verkuil in 1992 aan het slot van zijn boek over de geschiedenis van het CDA opmerkt, de afgunst van de politieke concurrentie. Na het mislukken van de staatsrechtelijke hervormingen waaraan D66 haar ontstaan en bestaan ontleende, zag die partij het als haar hoofdtaak aan ‘het laatste eenpartijstelsel in Europa’ een eind te maken. De kans daarop achtte Verkuil niet groot, omdat de afkeer van de christelijke dominantie bij PvdA en VVD niet zo diep was dat ze daaraan hun onderlinge tegenstellingen ondergeschikt zouden maken. In maart 1992 presenteerde de jongerenorganisaties van PvdA, VVD en D66 niettemin een regeerakkoord voor een CDA-loze coalitie, met de bedoeling daarmee een aanzet te geven voor nieuwe politieke verhoudingen. Voor de vernieuwing van de Nederlandse politiek, maar vooral voor het CDA zou het goed zijn als aan zijn positie van permanente regeringspartij een einde komt, zo merkte een prominent CDA-lid als de staatsrechtgeleerde A.M. Donner in 1983 al op. Ook oud-CDA-minister W.F. de Gaay Fortman en oud-CDA-premier A.M. van Agt hebben zich nadien in interviews in dezelfde zin uitgelaten. Die wens is inmiddels vervuld. Het CDA is daarmee wel in een moeilijke periode terechtgekomen waarin het zich onverhoeds moest omschakelen van een uitgesproken bestuurders- en permanente regeringspartij naar het spelen van een effectieve oppositierol die tevens uitzicht biedt op nieuwe regeringsdeelname. En de afgelopen jaren is gebleken dat dat een heel problematisch omschakelingsproces is.
De confessionele partijen zijn zoals bekend eind negentiende eeuw ontstaan als principiële oppositie tegen de dominerende burgerlijk-liberale ideologie en cultuur. Daaruit is de door Abraham Kuyper gearticuleerde religieus-politieke antithese voortgekomen als grondslag van nieuwe politieke verhoudingen. Het confessionalisme van deze partijen stond voor een sterk belijdende, getuigende en moraliserende instelling en was als zodanig de uitdrukking van een van de grondtrekken van de Nederlandse identiteit, t.w. de Hollandse domineestraditie. Hun politieke succes is vooral te danken aan de bekwame wijze waarop die traditie, als dat om politieke redenen nodig bleek, werd afgezwakt door de niet minder Hollandse koopmanstraditie. Een welluidend appel aan hogere ethische beginselen en waarden ging met andere woorden hand in hand met een pragmatische instelling als het op zakendoen aankwam. Enigszins oneerbiedig kan men de christen-democratische politiek dan ook karakteriseren als christen-democratisch gekleurd pragmatisme voorzien van een evangelisch keurmerk.
Die pragmatische oriëntatie bleek al in 1917 toen de confessionele partijen bereid bleken het algemene kiesrecht ondanks principiële bezwaren hiertegen, te aanvaarden in ruil voor de financiële gelijkstelling
| |
| |
van lager openbaar en bijzonder onderwijs. En nadien hebben zij als dat politiek gezien wenselijk was telkens opnieuw principiële, christelijk geachte standpunten die te veel weerstand opriepen en niet langer uitvoerbaar bleken, losgelaten. Dit geldt bv. voor hun principiële verzet tegen leer- en dienstplicht, de levensbeschouwelijk neutrale staat, de emancipatie van de vrouw, de dekolonisatie van het Koninkrijk, buitenhuwelijkse samenlevingsvormen, liberalisering van homoseksualiteit, abortus en euthanasie, en reclame en commercie op radio en televisie. Het confessionalisme is als grondtrek van de Nederlandse identiteit lange tijd vereenzelvigd met de confessioneel-christelijke partijen. Maar men treft het als mentaliteit ook daarbuiten veelvuldig aan. Vooral in socialistische groeperingen geeft men vaak evenzeer en niet zelden nog meer blijk van een sterk belijdende, getuigende en moraliserende instelling.
| |
Waarin verschilt het CDA van het oorspronkelijke confessionalisme?
Als we het CDA vergelijken met de confessionele partijen van weleer, dan valt onder andere het volgende op. De ARP en CHU gingen in hun beginselprogramma's uit van typisch reformatorische beginselen die we nu nog terugvinden bij de kleine christelijke partijen. Nederland moest in de opvatting van die partijen bestuurd worden als een christelijke staat in protestantse zin. Vanwege die reformatorische oriëntatie hebben zij zich aanvankelijk ook krachtig verzet tegen het CDA als politieke idee omdat men die in strijd achtte met de historie van het Nederlandse volk. Vandaar dat men in die partijen aanvankelijk weinig of niets voelde voor de term christen-democratie in plaats van confessionele of christelijke partijen. De katholieke staatkunde ging op haar beurt uit van typisch katholieke beginselen en van het natuurrecht en de kerkelijke traditie naast de Openbaring als bron van zedelijke beginselen. Dit was ook de reden waarom Abraham Kuyper in 1891 aanvankelijk niets wilde weten van een alliantie met de roomsen. Hij is daarop teruggekomen om te voorkomen dat de protestantse christenheid voor altijd overgeleverd zou raken aan een ongelovige meerderheid. Zonder roomse steun valt aan een rechtse meerderheid niet te denken, zo realiseerde Kuyper zich.
In het beginselprogramma van het CDA heeft die confessionele protestantse en roomse erfenis plaatsgemaakt voor een algemeen-christelijke grondslag die aanvankelijk ook beleden is door de VVD in Nederland. De vier kernbegrippen waarin die grondslag gespecificeerd is, zijn zo algemeen geformuleerd dat het specifiek christelijke karakter ervan ook in eigen kring betwijfeld wordt. Ze duiden op ethische waarden die we tegenwoordig mogen rekenen tot de westerse beschavingstraditie, zoals blijkt uit de politieke invulling van die kernbegrippen. Zo wordt publieke
| |
| |
gerechtigheid geïnterpreteerd als een keuze voor de principes van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten. De christen-democratische idee van de verantwoordelijke samenleving is een nieuwe uitwerking van de idee van de civil society in de westerse beschavingstraditie, het rentmeesterschap een bijbels getoonzette vertaling van het algemene streven naar duurzame ontwikkeling.
Voor een principiële christen-democraat als H.E.S. Woldring is een christelijke partij alleen aanvaardbaar als de christelijke identiteit op integere, authentieke en spirituele wijze zichtbaar wordt. Hij zet zich daarom sterk af tegen de vereenzelviging van christelijke organisaties met de heersende burgerlijke cultuur en belangen, wat hij aanduidt als cultuurchristendom. Maar die culturele assimilatie is al jarenlang aan de gang zoals door christen-democraten zelf erkend wordt. Hoewel H.M. ten Napel in zijn dissertatie over de totstandkoming van het CDA grote nadruk legt op de behoefte aan een explidete relatie tussen christelijk geloof en politiek handelen als factor ter verklaring van het ontstaan van het CDA, merkt men in de politieke praktijk weinig van die relatie. De voormalige voorzitter van de ARP A. Veerman signaleerde dat al eind jaren zeventig, toen hij opmerkte dat het appel aan de geloofsovertuiging in de CDA-fractie geen enkel effect sorteert. Daar bekommert men zich alleen om de vraag: hoe zal een bepaald standpunt overkomen bij de kiezers en welk effect heeft dat op de positie van het kabinet? Ten Napel interpreteert de ontwikkeling van het CDA zelf als een vorm van culturele assimilatie en interne secularisatie die zich verder zal doorzetten.
Door de vermenging van reformatorische en katholieke tradities en nestgeuren verschilt de politieke cultuur van het CDA aanzienlijk van die van de confessionele partijen van weleer. Vergeleken daarmee is het CDA sterk geseculariseerd geraakt en alleen de C in zijn naam en enige vage verwijzingen naar de religieuze achtergrond in het beginselprogramma herinneren nog aan zijn confessioneel-christelijke oorsprong. Dankzij de verbreding van zijn grondslag en zijn centrumpolitieke opstelling en koers heeft het CDA sinds de jaren tachtig ook aanhang gekregen in niet-christelijke kringen en is zijn achterban daardoor geschakeerder geworden dan die van de confessionele partijen van weleer.
| |
Op zoek naar een nieuwe positie en koers
Nu met het wegvallen van de polarisatie tussen liberalisme en sociaaldemocratie voor de christen-democratie geen toekomst meer is weggelegd als politieke brug tussen deze beide stromingen, is een nieuwe koersbepaling nodig. Daarbij tekenen zich evenals bij de totstandkoming van het CDA een meer principiële en idealistische stellingname en een meer prag- | |
| |
matische en realistische richting af. De grootste winst van vier jaar oppositie voor het CDA, zo constateerde CDA-ideoloog Jos van Gennip in 1998, is een terugkeer van politiek idealisme, in de politiek zo matte jaren negentig voorwaar een uitzonderlijke prestatie. Dat idealisme manifesteert zich in een stroming die zich heel kritisch opstelt tegen de zelfgenoegzaamheid van de heersende vrijzinnig liberale cultuur zoals men die belichaamd ziet in de paarse coalitie. Prominente christen-democraten zien daarin een taak voor het CDA als religieus-politieke stroming. Dat moet zich, zo vinden zij, opnieuw waarmaken door zich in te zetten voor een ander soort samenleving. Deze nieuwe koers is theoretisch onderbouwd in het onderzoeksprogramma 1993-1997 van het wetenschappelijk instituut van het CDA, dat zingeving als religieus-politiek thema opnieuw aan de orde stelt. Dit thema staat haaks op de huidige tijdgeest, maar de christendemocratie ontleent daaraan wel zijn bestaansreden. De religieus-politieke antithese van Abraham Kuyper was daarvan de eerste markante expressie. Door zich in te zetten voor de realisering van sociale en christelijke waarden wil deze stroming het CDA maken tot het belangrijkste alternatief van de heersende liberale marktideologie. Het kan daarbij inspiratie ontlenen aan de sociale encycliek Sollicitudo rei (zorgen over de sociale kwestie) van paus Johannes Paulus II, met daarin principiële kritiek op het liberale kapitalisme, in het bijzonder op het materialistische bezitsdenken en de cultus van consumentisme en hedonisme die een rijke
voedingsbodem vinden in dat stelsel. ‘Juist in een steeds goddelozer wordende wereld hebben christenen de plicht te polariseren en niet gelijkvormig aan deze wereld te worden’, betoogt ook kardinaal Simonis in het boek van K. Versteegh De honden blaffen (1999, blz. 282). In het CDA-verkiezings-programma Samen leven doe je niet alleen werd al geanticipeerd op de ontwikkeling van een nieuwe communitaristische hoofdstroming. De waarneming van GroenLinks-ideoloog J.W. Duyvendak dat de grootste gemene deler tussen GroenLinks en CDA het communitaristische gedachtegoed is, is dit jaar bevestigd in het politieke essay Een nieuwe lente van CDA- en GroenLinks-wethouders, dat op 23 maart jl. werd overhandigd aan CDA-fractievoorzitter Jaap de Hoop Scheffer en GroenLinks-fractievoorzitter Paul Rosenmöller. Hierin hebben zes koppels wethouders onder woorden gebracht waarom zij elkaar als geestverwanten herkennen.
| |
De EVP als politiek model
Een christen-democratische beweging die met de samenleving een andere kant op wil gaan dan de heersende liberale ideologie, zo waarschuwt de christen-democratische ethicus J.S. Reinders, moet zich ervoor hoeden zo snel mogelijk weer deel te gaan uitmaken van het centrum van de
| |
| |
macht. Na twee oppositieperiodes is het CDA echter wel weer toe aan een nieuwe regeerperiode. Door aan te koersen op een coalitie met GroenLinks en de PvdA, zoals in het juist genoemde essay in overweging wordt gegeven, loopt het CDA echter wel heel wat risico's. Het kan daardoor veel kiezers verliezen aan de VVD. Tegenover die centrumlinkse en idealistische richting staat in het CDA een minder bevlogen stroming die meer in machtspolitieke termen denkt en daarom voor een meer pragmatische en sociaal-conservatieve koers geporteerd is. Het is een koers die, zo betoogde bv. oud-CDA-voorzitter P. Bukman in HP/De Tijd van 22 mei 1998, beter aansluit op de overwegend conservatieve achterban van het CDA. Ze ligt ook meer in de lijn van de politieke ontwikkeling van de christen-democratie op Europees niveau. Het CDA maakt daar deel uit van de Europese Volkspartij (EVP), en die heeft zich op grond van machtspolitieke overwegingen opengesteld voor de Britse conservatieven en andere conservatieve partijen in Europa, inclusief die van Berlusconi, om op die manier een krachtig machtsblok te vormen tegenover de socialistische stroming in het Europese parlement.
Ook de Tweede-Kamerfractie van het CDA is verdeeld in de juist genoemde twee richtingen: ervaren rechtse realisten en jonge, onervaren en ongeduldige ‘linksige’ nieuwkomers die van een coalitie met PvdA en GroenLinks een nieuw Jeruzalem aan het Binnenhof verwachten, zoals J.M. Bik onlangs in NRC Handelsblad deze tweedracht in het CDA omschreef. Een groot probleem voor het CDA in de komende tijd is hoe deze twee verschillende politieke richtingen in één partij te verenigen op een gemeenschappelijke noemer. De leiderschapscrisis die eind september onverhoeds in het CDA uitbrak, resulterend in de val van de aanvankelijk beoogde lijsttrekker, de CDA-fractieleider in de Tweede Kamer Jaap de Hoop Scheffer, is een nieuw symptoom van de moeizame aanpassing van de Nederlandse christen-democratie aan de nieuwe politieke verhoudingen sinds 1994, waarin ze niet langer als vanzelfsprekend rekenen kan op deelname aan de regeringsmacht; een nieuwe uiting ook van het sterk groeiende belang van politiek leiderschap als zichtbare belichaming van het politiek profiel van politieke partijen, die zich bij verkiezingen steeds meer moeten waarmaken als aantrekkelijke politieke optie op een kiezersmarkt met een snel groeiend aantal zwevende kiezers. Dat belang lijkt in de verkiezingsstrijd zwaarder te gaan wegen dan het abstracte belang van politiek beginsel en politieke overtuiging.
In de Belgische CVP - evenals het CDA op zoek naar een nieuwe koersbepaling, nu ze na een lange regeerperiode eveneens in de oppositie is beland en te maken heeft met een paars-groene coalitie als nieuw politiek gegeven - zien we ook een sterke stroming die zich laat inspireren door het succes van de EVP bij de opbouw van een niet-socialistisch machts- | |
| |
blok. De christen-democratische stroming is daardoor in de EVP wel in een minderheidspositie geraakt te midden van de inmiddels toegelaten conservatieve stromingen. Uit christen-democratisch oogpunt is dat natuurlijk een niet gering offer op het altaar van de machtspolitiek. Hoe dit zij, in de CVP gaat juistgenoemde stroming ervan uit dat tegenover een links-progressieve frontvorming die zal ontstaan uit de Socialistische Partij, Agalev en links-liberalen, de ontwikkeling van een centrumrechtse hergroepering in de lijn van de verwachtingen ligt. Zal zo'n politieke bundeling van niet-socialistische krachten worden gedomineerd door het conservatieve liberalisme met zijn materialistische, individualistische en libertaire klemtonen, of door de christen-democratie met haar aandacht voor zingeving, verbondertheid en diepmenselijke waarden? Dat is de vraag waarmee men dan te maken krijgt. De CVP koerst nu aan op een nieuwe naam (die inmiddels werd gevonden, t.w. CD&V), nieuwe structuren, een herziene beginselverklaring en een nieuwe politieke toekomst. Het CDA is daar al een aantal jaren naar op zoek. De komende jaren zal blijken welke effecten die zoektocht zal hebben op de politieke verhoudingen in Nederland en België.
| |
Literatuur
R.E.M. Irving, The Christian Democratic Parties ofWestern Europe, 1979. |
M.P. Fogarty, Christian Democracy in Western Europe, 1820-1953, 1955. |
P. Lucardie, Nederland Stromenland, 1992. |
S.W. Couwenberg, Het Nederlandse partijenstelsel in toekomstperspectief, 1960. |
S.W. Couwenberg, ‘Het CDA als religieus-politiek verschijnsel’, in Civis Mundi I, mei 1980; en Civis Mundi II, juli 1980. |
H.M.T.D. ten Napel, ‘Een eigen weg’. De totstandkoming van het CDA (1952-1980), 1992. |
D. Verkuil, Een positieve grondhouding. De geschiedenis van het CDA, 1992. |
R. Lubbers, Samen op weg, 1991. |
K. van Kersbergen, P. Lucardie en H.M. ten Napel (red.), Geloven in macht. De christen-democratie in Nederland, 1993. |
H.E.S. Woldring, De christen-democratie. Een kritisch onderzoek naar haar politieke filosofie, 1996. |
|
|