| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Geschiedenis van het oude Israël
Ongeveer vanaf het begin van de twintigste eeuw heeft het literair-historisch-kritisch onderzoek van het Oude Testament gezorgd voor een rigoureuze afbraak van de traditionele voorstelling, als zou dit gewijde boek vanaf de aartsvaderverhalen een historisch betrouwbaar verslag bevatten van wat zich vanaf het tweede millennium voor Chr. in het oude Israël zou hebben afgespeeld. Gaandeweg de twintigste eeuw komt het moment dat men op historisch betrouwbare feiten denkt terug te kunnen vallen steeds meer naar voren. Terwijl Martin Noth in 1950 nog de tijd van de Rechters als historisch beginpunt beschouwde, kwam J.A. Soggin in 1984 met de stelling dat we op z'n vroegst met David en Salomo op enigszins historisch gefundeerde bodem staan. De nieuwste onderzoekingen (o.a. van P.R. Davies) doen vermoeden dat deze, toentertijd zeer revolutionaire these van Soggin, veel te optimistisch is en dat we veeleer moeten denken aan de tijd van de Babylonische Ballingschap (eind zesde eeuw v. Chr.).
Wie een goed overzicht van de geschiedenis van Israël zoekt waarin de jongste stand van de wetenschap is neergelegd, kan terecht in het onlangs gepubliceerde overzicht van Dirk Kinet, verbonden aan de Katholieke Theologische Faculteit van de Universiteit Augsburg. De auteur zal bij sommigen wellicht bekend zijn door zijn alleraardigste boekje over Ugarit, een stad die vanaf 1929 in Syrië werd opgegraven en waar een taal werd ontdekt die van groot belang is voor de ontwikkeling van het Hebreeuws: Ugarit - Geschichte und Kultur einer Stadt in der Umwelt des Alten Testaments (SBS 104), Stuttgart, 1981.
Kinet heeft in het onlangs verschenen boek over de geschiedenis van Israël een indrukwekkende hoeveelheid literatuur verwerkt. Eigenlijk kent het boek maar één probleem: het bevat geen enkel register en geen enkel landkaartje. En dat, terwijl kaarten en registers op namen, begrippen en bijbelplaatsen nu juist een cruciale rol spe- | |
| |
len in een publicatie die bij uitstek als naslagwerk dienst moet kunnen doen. Het is erg spijtig dat een goed boek van dit kaliber op deze wijze nogal beknot wordt in zijn gebruik. Andere delen uit deze serie (Ergäzungsband 1: Theologie des Alten Testaments; Ergänzungsband 3: Zwischen den Testamenten) bevatten wél registers; het is dus een bewuste keuze van Kinet geweest. Gelukkig is de inhoudsopgave erg uitvoerig.
□ Panc Beentjes
Dirk Kinet, Geschichte Israels, Echter Verlag, Würzburg, 2001, 239 blz. (= Die Neue Echter Bibel, Altes Testament, Ergäzungsband 2), DEM 48 (EUR 24,54), ISBN 3-429-02315-7.
| |
Maatschappij
Kinderen en media
In de huiskamer is ICT - informatieen communicatietechnologie - een van de hot items die ouders in hun opvoedkundige opdracht bezighoudt. Hun zorg, om niet te zeggen hun bezorgdheid, heeft te maken met de expansieve kennis en doorgedreven vaardigheid waarvan hun kinderen op dit moment getuigen, zo zelfs dat ouders de indruk krijgen door hen ingehaald te worden. Die ouderlijke zorg is een van de onderwerpen die een internationale groep van auteurs uit diverse onderzoekscentra wetenschappelijk heeft benaderd in een project dat zijn neerslag vindt in de publicatie Children and Media: Multidisciplinary Approaches.
Een eerste verdienste van dit boek betreft het wetenschappelijk karakter van de afzonderlijke bijdragen. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek, gecombineerd met verantwoording van methodes en met duiding of reflectie, geeft de lezer betrouwbare inzichten met betrekking tot het mediagebruik van de kinderen. ‘Betrouwbaar’ staat dan niet voor afgeronde waarheden; diverse auteurs geven toe dat er op een aantal domeinen nog verfijnd onderzoek nodig is. Die intellectuele eerlijkheid siert het boek. De aangegeven grenzen doen evenwel niets af van de informatierijkdom van de bijdragen. Dat is dan een tweede verdienste van deze publicatie: de variëteit van de onderzoeksvelden en de diversiteit van de invalshoeken.
‘Media’ wordt hier in de ruimste zin bestudeerd: behalve ICT komen ook de klassiekere communicatiemiddelen (het geschreven woord, strips, radio, tv, telefoon,...) ter sprake. Hoe jongeren er effectief mee omgaan en hoe opvoeders daarop reageren vormt de rode draad van het boek. De vraag wordt allicht gesteld met betrekking op de huiskring en school, maar dat beperkte territorium staat niet los van de ruimere sociaal-economische context waarin productiemachten vorm en inhoud van de geavanceerde communicatiemiddelen bepalen. De auteurs weren sloganachtige formuleringen. Zij zijn zich bewust van de moeilijkheden om bv. ‘jeugd- of jongerencultuur’ te definiëren, zij wagen zich (en met goed gevolg) aan genderbepaalde reactiepatronen binnen het opvoedingsproces en peilen op doortastende wijze naar de invloed van de media op het zelfbeeld van jongeren. Het geheel wordt afgesloten met een uitgebreide literatuurlijst. Het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudie (CBGS) en het Departement van Communicatie (KU Leuven - Faculteit Sociale Wetenschappen) hebben nuttig werk geleverd.
□ Geert Faseur
| |
| |
Bea Van den Bergh en Jan Van den Bulck (red.), Children and Media: Multidisciplinary Approaches, CBGS/Garant, Brussel/Leuven-Apeldoorn, 2000, 235 blz., ISBN 90-441-1069-1.
| |
Wetenschap
Kaas en de evolutietheorie
Let wel: dit is een vrolijk, door de auteur eigenhandig geïllustreerd boekje ‘voor alle nieuwsgierigen vanaf 11 jaar’, een pedadogisch jeugdboek dus. Maar vergis u niet, want het gaat hier om een geslaagde poging door een erudiet doctor in de kunstmatige intelligentie (Utrecht) en docent aan de universiteiten van Leiden en Amsterdam om een ingewikkelde theorie op een zo bevattelijk mogelijke wijze uiteen te zetten. In Deel I, ‘De evolutietheorie’, verklaart hij deze theorie vanuit drie principes: de variatie binnen een soort, de zware concurrentie in de natuur, en de overerving. Ter illustratie gebruikt hij de witte kleur van de ijsbeer: ‘Een ijsbeer is wit omdat hij dan niet opvalt in de sneeuw, hoewel niemand bedacht heeft dat een ijsbeer wit moet zijn om in de sneeuw niet op te vallen’. Omdat het bijzonder handig bleek te zijn, is de ijsbeer ook wit gebleven. Die evolutie van een donkerbruine naar een witte vacht is het onbewuste werk geweest van trendsetters, die daardoor het aangezicht van een hele soort hebben veranderd.
Door de ontwikkeling van de genetica weten we vandaag dat zulke variaties het gevolg zijn van kleine ‘tik- en kopieerfoutjes in de handleiding’, de DNA-code die bij elk individu verschillend is. Zo kunnen we de evolutie van eencellige tot meercellige wezens en ten slotte tot het ontstaan van de mens begrijpen.
Deel II behandelt een aantal voorbeelden van de toegepaste evolutietheorie, zoals ‘Waarom kan een hond geen kinderen krijgen van een kip?’ (De grenzen van de evolutionaire mogelijkheden), ‘Waarom gaan we dood?’ (De niet-relevante rol van onsterfelijkheid in het evolutionair proces), ‘Dient de voortplanting om de soort in stand te houden, of blijven enkel die soorten over die zich voortplanten?’, het belang van de culturele evolutie bij de mensen, de voor- en nadelen van samenwerking en moraal, en ten slotte het bestaan van God, nu Hij niet langer als de schepper van alle dingen en de bron van de moraal kan worden beschouwd.
De conclusie van de auteur is niet nihilistisch of pessimistisch: ‘Het ontstaan van het leven heeft geen doel. Maar dat betekent niet dat het leven op zichzelf doelloos is’. Opmerkelijk in dit boekje is dat Haring de hele tijd met zijn lezers meedenkt en telkens opnieuw een beroep doet op hun logisch denkvermogen. Wanneer hijzelf en de wetenschap het antwoord schuldig blijven, geeft hij dat zonder meer toe, net zoals hij ook duidelijk aangeeft wanneer hij eerder intuïtief een keuze maakt, zoals bij de vraag of men als gelovige ook de evolutietheorie kan aanvaarden (zijn antwoord is nee). Of wanneer hij stelt dat in een sociale conflictsituatie niemand ongelijk heeft, omdat de moraal van de werknemer op zich niet beter is dan die van het bedrijf, en andersom. In beide gevallen kan en mag men de keuze van Haring in twijfel trekken, maar dan wel op voorwaarde dat men even helder en logisch argumenteert. Het zou interessant zijn na te gaan hoe leraren moraal
| |
| |
en godsdienst met een dergelijk handboek zullen omgaan.
□ Ludo Abicht
Bas Haring, Kaas en de evolutietheorie, Houtekiet/Fontein, Antwerpen/Baarn, 2001, 160 blz., ISBN 90-5240-600-2.
| |
Kunst
Bernd en Hilla Becher
Framework Houses of the Siegen Industrial Region, van het Duitse echtpaar Bernd en Hilla Becher, is een verzameling van 350 foto's van vakwerkhuizen die gemiddeld zo'n honderd jaar geleden zijn gebouwd volgens een constructiewijze die typisch is voor de streek van Siegen (ten oosten van Keulen). Vanwege de strenge plaatselijke reglementering werd door de bouwlieden spaarzaam met het hout omgesprongen: geen enkele overbodige versiering, zelfs geen extra steunbalk werd getolereerd. Tegen de regen zijn sommige muren met leien gedekt. Met de sobere bouwtrant stemt de fotografische techniek van de Bechers volkomen overeen: de straat-, tuin- of zijkant van de huizen worden op de gevoelige plaat vastgelegd met behulp van een uiterst scherpe lens die de horizontale en verticale lijnen niet vervormt; van de omgeving is nauwelijks iets te zien, de huizen verschijnen tegen een witte achtergrond, er hangen nooit wolken in de lucht; het gaat allicht om zwart-witfotografie. Het in Framework Houses bijeengebrachte materiaal, dat in de periode 1959-1975 is ontstaan, is over zeven hoofdstukken verdeeld (zijkant van vakwerkhuizen, zijkant met leien, voor- en achterkant van vakwerkhuizen, voor- en achterkant met leien, hoeken van een vakwerkhuis, enkele series van opnamen van dezelfde huizen, ten slotte enkele foto's van meerdere vakwerkhuizen samen). Aan de foto's gaat een korte inleiding vooraf (niet meer dan drie bladzijden), over de geschiedenis van deze lokale bouwtrant, alsook een index van de gefotografeerde gebouwen, per dorp.
Het geheel wekt aldus de indruk van een fotografische documentatie die voor de geschiedenis van de bouwkunde zijn nut kan bewijzen. In feite is Framework Houses, dat in 1977 voor het eerst is uitgegeven en onlangs bij Schirmer / Mosel opnieuw is verschenen, een standaardwerk geworden dat zijn vaste plaats heeft in de geschiedenis van de (kunst)fotografie én van de hedendaagse kunst als dusdanig. Hieraan hebben Bernd en Hilla Becher hun roem te danken. Hun zakelijke, strenge werkwijze, die bewust tegen subjectivistische stromingen ingaat, en die zij ook hebben toegepast op andere monumenten van het industriële tijdperk (hoogovens, mijnliften, watertorens, fabrieken, opslagplaatsen, enz.), heeft talloze navolgers geïnspireerd, van wie enkelen tot de crème van de huidige kunstfotografie behoren (Struth, Ruff, Gursky,...).
De foto's van de vakwerkhuizen zijn paradoxaal. Enerzijds geven ze een uiterst realistische weergave van de woningen, waarop alle details goed zichtbaar zijn. Anderzijds werkt hun techniek abstraherend: de huizen worden uit hun context losgerukt, dat het überhaupt om woningen gaat lijkt volstrekt bijkomstig geworden. Benadrukt worden het spel van horizontale en verticale lijnen en de subtiele schakeringen van het licht. Het fotografische procédé van de Bechers transformeert banale woningen in glansrijke kunstobjecten: de huizen lijken zelf- | |
| |
standige, reusachtige sculpturen te zijn, met een eigen persoonlijkheid, waarvan de fotografen niet zomaar een afbeelding, maar een portret maken. Plaats je de foto's in serie naast elkaar, dan vervaagt het documentaire gehalte helemaal en overwegen de vormelijke kwaliteiten van het beeld.
Ook filosofisch sta je hier voor een paradox. Of word je door deze verzameling foto's soms gedwongen te kiezen tussen Plato en Aristoteles? Blijkbaar zijn de Bechers op zoek gegaan naar de essentie van het voor de streek van Siegen typische vakwerkhuis. Elk gefotografeerd gebouw lijkt een onvolmaakte afschaduwing of belichaming te zijn van een volmaakt model dat eraan voorafgaat, en dat nergens als dusdanig te zien is, dus aan het oog ontsnapt. Kies je voor Plato's ideeënleer, dan ligt de eigenlijke werkelijkheid in dat perfecte model, en dan maken de realistische foto's van Bernd en Hilla Becher zichtbaar dat de eigenlijke realiteit - hét Siegense vakwerkhuis - hoe dan ook onzichtbaar blijft: een hele krachttoer! De idealiserende tendens van deze foto's zou je in die richting kunnen interpreteren. Je kunt evengoed voor Aristoteles kiezen. In dat geval zouden de foto's bewijzen dat er geen andere dan de geïndividualiseerde werkelijkheid bestaat, die van de tastbare gedaanten waarin vorm en materie onafscheidbaar een zijn (die eenheid wordt in onderhavig geval prachtig verzinnebeeld door het noodzakelijke samengaan van het vakwerk met de opvulling ertussen!).
Dat deze foto's dergelijke fundamentele, eeuwige filosofische vraagstukken oproepen, is al een aanwijzing dat ze de artistieke en ideologische actualiteit transcenderen. Daarom kun je alleen maar toejuichen dat Framework Houses opnieuw in de boekhandel beschikbaar is. De reproducties in deze uitgave zijn voortreffelijk. Dit kostbare boek is echter lang niet voor iedereen bedoeld. Om ervan te genieten moet je vooral een contemplatieve blik hebben, die de tijd heeft om te beschouwen en die zelf voldoende ontledigd is om zich - zoals de afgebeelde vakwerkhuizen - te laten raken door het licht.
□ Jan Koenot
Bernd en Hilla Becher, Framework Houses of the Siegen Industrial Region, Schirmer/Mosel Verlag, München, 2000, XVII + 356 blz., DEM 128 (EUR 65,44), ISBN 3-88814-013-7.
| |
Richters overschilderde fotografieën
In het voorjaar van het jaar 2000 heeft Gerhard Richter een honderdtal foto's van klein formaat -12 × 12 cm - overschilderd, die hij nooit tentoongesteld heeft, maar die in deze publicatie allemaal gereproduceerd zijn, net iets groter dan de originelen (13 × 13 cm). Zoals de titel van de uitgave, Firenze, laat vermoeden, betreft het meestal foto's van de beroemde Italiaanse kunststad, al begint de serie met opnamen van herfst- en winterlandschappen uit Richters Keulse omgeving. Foto's overschilderen doet Richter al sinds 1989, maar meestal liet hij het resultaat aan het toeval over: de foto's werden gewoon over een van de verf druipende lat geschoven. Dit keer heeft hij de manipulatie onder controle willen hebben: de ingreep is met het paletmes gebeurd.
Je zou kunnen denken dat deze serie niet meer dan een curiosum is, de vrucht van een spelletje van een begaafd kunstenaar die om het even wat in kunst kan veranderen. Maar dan vergeet je dat de techniek van het
| |
| |
overschilderen een hele geschiedenis heeft in de kunst van de twintigste eeuw, en belangwekkende werken heeft opgeleverd (onder meer van de Oostenrijker Arnulf Rainer). Bovendien moet je de serie Firenze plaatsen binnen de dynamiek van Richters gehele oeuvre, dat al vanaf het begin in het spanningsveld staat tussen realistische afbeelding en niet-figuratieve, picturale taal. Heel wat doeken van Richter zijn een getrouwe naschildering van foto's, terwijl hij evenzeer bekend is om zijn grootse, lyrische ‘abstracte’ composities. Het onderzoek naar de verhouding tussen fotografie en schilderkunst staat in het centrum van zijn belangstelling. Volgens hem zijn foto's weliswaar een afbeelding van de werkelijkheid, maar zijn ze ten dele irreëel, omdat ze geen materiële gedaante hebben, ze missen een lichamelijkheid die je kunt betasten. Die hebben schilderijen wel, dankzij de stoffelijkheid van de verf. Foto's en schilderijen zijn echter geen van beide ‘naturalistisch’, in de zin van ‘natuurgegevenheden’ of pure weerkaatsing van werkelijkheid. Het gaat in beide gevallen om technische ingrepen waardoor de mens zich toegang tot de werkelijkheid probeert te verschaffen.
Het overschilderen van foto's is een methode die het mogelijk maakt beide toegangswegen te combineren: de kracht van de fotografische beeldtaal en die van het schilderkundige verfwerk vullen er elkaar in aan. In het geval van de hier besproken serie mag het resultaat er zijn. Wie van Firenze houdt, zal de overschilderde gezichten op de oevers en bruggen van de Arno of op de legendarische gevel van de kathedraal niet beschouwen als een ongegeneerde, bijna godslasterlijke uiting van cultuurbarbaarsheid; hij zal integendeel genieten van Richters ingrepen die, als kleurrijke lichtbundels, de schoonheid van de stad nog levendiger en overweldigender maken. Het oog van de fijnproever zal aan deze keurige uitgave, waarvoor Dietmar Elger een kort nawoord heeft geschreven, heel wat plezier beleven.
□ Jan Koenot
Dietmar Elger (red.), Gerhard Richter: Firenze, Haije Cantz Verlag, Ostfildern, 2001, 128 blz., EUR 29,65, ISBN 3-7757-1058-2 (Duitstalig), ISBN 3-7757-1059-0 (Engelstalig).
| |
Literatuur
Busbeke keert terug
‘Naar huis, naar huis’ (blz. 388). Een dwingend refrein, permanent aanwezig in de gedachten van Ogier van Busbeke, hoofdpersoon van Busbeke of de thuiskomst van Willy Spillebeen. Na een leven in diplomatieke dienst wil Busbeke terug naar zijn dorp aan de Leie, om er in vrede te sterven. Dat is hem niet gegund: hij sterft onderweg. Toch is hij het noodlot te slim af: hij laat zijn hart overbrengen naar zijn heimat, waar het nu nog rust.
Van Busbeke was een van de vooraanstaande geleerden van de zestiende eeuw. Hij was een linguïst en een botanicus, een humanist die bevriend was met de groten van zijn tijd (zoals Justus Lipsius); over zijn diplomatieke loopbaan in Parijs, Wenen en Constantinopel zijn we uitvoerig ingelicht. Des te moeilijker is het voor de schrijver van historische romans om nog boeiende contouren toe te voegen. Willy Spillebeen probeert het via een inleidende flashback waarin madame de Mallocy, die de zieke hoofdpersoon tijdens zijn laatste dagen liedevol heeft opgevangen, zijn ultieme wilsbeschik- | |
| |
king vervult. De vragen die dat bij de lezer oproept, worden dan beantwoord in achttien hoofdstukjes waarin Busbekes achttien laatste levensdagen worden beschreven.
In die hoofdstukjes domineert het kleurrijke verhaal van Busbekes wedervaren in zijn woelige, intolerante eeuw. De hoofdpersoon overschouwt zijn leven en overloopt zijn avonturen: hij heeft de uitmoording van de hugenoten meegemaakt in Parijs, verbleef aan het hof in Wenen, en leefde zeer lang in de islamwereld als gezant en ambassadeur. Vooral dat laatste leidt tot een rijk avonturenverhaal dat bol staat van de wetenswaardigheden en de bizarre anekdotes - de rom an wordt een feiten- en mentaliteitsbron van onschatbare waarde voor de historisch gefascineerde lezer.
Eigenlijk steekt de hoofdpersoon daar pover bij af. Deze grote geleerde evoceert zijn verleden terwijl zijn lichaam snel zijn ondergang tegemoet gaat (wat hij zich maar geleidelijk realiseert), maar deze ingrijpende ervaringen leiden niet tot een personage met veel diepgang, ook al zijn de verhaaltechnische voorwaarden daarvoor aanwezig. Hij komt niet verder dan een felle afwijzing van geweld en gruwelen (die uitvoerig worden uitgesmeerd), doorziet daarbij de chauvinistische parolen, maar beperkt zich in de afwijzing tot algemeenheden. Behalve een jeugdliefde, waaraan de herinnering zich geleidelijk krachtiger doorzet, ontbreekt het aspect liefde en erotiek vrijwel geheel, ook al stelt hij dat hij op dat vlak zijn deel heeft gehad. De heren dient hij zonder overtuiging, maar ook zonder fundamentele vragen te stellen over de eigen verantwoordelijkheid. De godsdiensten relativeert hij (en hij wordt zelfs voor ‘cryptoprotestant’ uitgescholden), maar tot een eigen positiebepaling komt het niet echt. En aan de geboortegrond heeft hij zijn hart verloren, maar ook hierbij ontbreekt diepgang.
Busbeke of de thuiskomst bevat dan ook voldoende stof om tot een zeer boeiende roman te kunnen uitgroeien, maakt die belofte ook waar op het vlak van de gebeurtenissen, maar schiet tekort als het op uitdiepen aankomt. Busbeke is een postmodernist avant la lettre geworden, die eindigt in een deels goedmoedig, deels bitter relativisme dat in zijn zelfgenoegzaamheid de vragen waarop het aankomt, ontwijkt - en dus in deze onmacht antihumanistisch wordt.
□ Jacques De Maere
Willy Spillebeen, Busbeke of de thuiskomst, Davidsfonds/Literair, Leuven, 2000, 448 blz., BEF 1180 (EUR 29,25), ISBN 90-6306-421-7.
| |
Geschiedenis
Onderzoek naar de geschiedenis van de joden in Nederland
Onlangs werd bekendgemaakt dat de interesse in Nederland voor het Jiddisch in een stroomversnelling is geraakt. Dit hangt samen met een nog steeds groeiende belangstelling voor de geschiedenis van de joden in Nederland. Ook het onderzoek op dit gebied bloeit al een decennium lang als nooit tevoren. In 1992 verscheen de eerste Nederlandse uitgave van Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, een lexicon van joodse gemeenten dat per plaats zo veel mogelijk gegevens geeft, voorafgegaan door een beknopte algemene geschiedenis van de joden in Nederland (zie Streven, april 1993, blz. 379). In 1995 verscheen de Geschiedenis van de joden
| |
| |
in Nederland. Beide publicaties zijn zowel samenvattingen en overzichten van reeds verricht onderzoek, als startpunten van nieuwe projecten.
Onlangs verscheen een boek dat een leidraad beoogt te zijn voor zowel professionele als niet-professionele onderzoekers op het gebied van de geschiedenis van de joden in Nederland. Daarnaast wil deze gids wijzen op aspecten van de Nederlandse geschiedenis die tot dusver maar weinig belangstelling trokken. Men denke aan de zgn. responsa, antwoorden die door rabbijnen worden gegeven op vragen die hun, veelal door gemeenteleden maar ook door buitenstaanders worden gesteld. Ook de specifiek Nederlandse kenmerken van de joodse liturgische muziek of de bezigheden van de Portugese Inquisitie in Nederland lenen zich voor verrassend onderzoek. Ook liggen nog diverse onderzoeksterreinen volkomen braak, zoals bijvoorbeeld de voorgeschiedenis van de Asjkenazische joden, de contacten met Oost-Europa of het joodse leven in voormalig Nederlands-Indië, in Suriname en de Antillen.
Aan de hand van vijftien bijdragen laten evenzovele auteurs zien waar onderwerpen liggen, hoe men die kan aanpakken, welke struikelblokken men tegenkomt. Zij wijzen de lezer wegen hoe de vaak moeilijk toegankelijke geschreven en gedrukte bronnen gevonden kunnen worden en schromen niet om te laten zien langs welke (gekke) paden zij zelf op soms heel onverwachte en interessante informatie zijn gestoten. Het merendeel van de bijdragen sluit niet alleen af met een literatuuropgave, maar vaak ook met internetadressen waar men een schat aan informatie kan vinden.
Deze gids is een uitstekend initiatief, niet alleen omdat het laat zien waar men in Nederland mee bezig is, maar ook om nieuwe onderzoekers en onderzoeksters te mobiliseren. Gezien het brede scala aan onderwerpen dat de revue passeert (naast de reeds genoemde o.a. bibliotheken, archieven, genealogie, begraafplaatsen, het Joods Historisch Museum, het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) zullen die zich ongetwijfeld melden.
□ Panc Beentjes
J. Bethlehem, F. Hiegentlich, F.J. Hoogewoud (red.), Gids voor onderzoek naar de geschiedenis van de joden in Nederland, Schiphouwer en Brinkman, Amsterdam, 2000, viii + 248 blz. (= Kartons voor geschiedenis en letterkunde, 4), NLG 36,35 (EUR 16,49), ISBN 90-72872-20-7.
| |
De eerste kruistocht
Weinig historische gebeurtenissen zijn achteraf zo voor verschillende karretjes gespannen als de kruistochten: enerzijds als paradepaarden en zelfs legitimatie van een strijdend, agressief christendom met politieke doelstellingen, anderzijds als afschrikwekkende voorbeelden van intolerantie en wreedheid in de ogen van ongelovigen en islamieten. Pas de laatste tientallen jaren is er een objectievere geschiedschrijving over het onderwerp, en die is niet vleiend voor de kruisvaarders.
Paul Morren, ere-rijksinspecteur, heeft gemeend tot die geschiedschrijving te moeten bijdragen met een nieuwe evocatie van de eerste kruistocht, naar aanleiding van de negenhonderdste verjaardag van de inname van Jeruzalem en met als verantwoording ‘de povere beschikbaarheid van originele werken in het Nederlands’ (blz. 110). Een stelling die nuancering behoeft: er is heel wat over die kruistocht in het Nederlands geschreven, maar het is vrijwel altijd werk dat de
| |
| |
toets van de historische kritiek niet kan doorstaan; en er is heel wat degelijk anderstalig werk in het Nederlands vertaald.
Morren plaatst de gebeurtenissen in een ruim kader. Eerst schetst hij het Byzantijnse rijk, de verdeelde islamitische en de verdeelde westelijke wereld; als goed historicus beschrijft hij ook zijn (vooral primaire) bronnen. In die situatieschets zit ook al een stuk mentaliteitsgeschiedenis - absoluut nodig voor wie ook maar een minimum wil begrijpen van een geest die ons volledig vreemd is geworden. Dan volgt het ‘voorspel’: de oproep in Clermont-Ferrand, een staaltje van een uitstekend georkestreerde manipulatie waaraan een voor ons bijna onbegrijpelijke combinatie van berekening en idealisme ten grondslag ligt. Terecht rekent Morren ook de ‘volkskruistocht’ tot het voorspel. In ‘De kruistocht van de ridders’ worden de gebeurtenissen ruim ingebed in hun religieus, logistiek en sociologisch (feodaal) kader. De moderne lezer kan zich alleen maar verbazen over de onefficiënte strategie, met talloze zijpaden, misrekeningen en onberekenbare ridderlijke ego's, en het efficiënte resultaat: Jeruzalem wordt ten slotte inderdaad ingenomen - je zou het bijna een wonder noemen, als dat woord in deze context niet zo'n duidelijke stellingname betekende. De auteur schetst dan nog kort de verdere lotgevallen van de andere christelijke staatjes en het verloop van de andere kruistochten. Het boek eindigt met een chronologische tabel, een beknopte bibliografie en een register.
Paul Morren houdt de touwtjes van het betoog stevig in handen, en schept daardoor een sterk afstandelijk klimaat tegenover het vertelde. Merkwaardig genoeg is zijn nadrukkelijk commentaar er vaak op gericht inzicht te geven in historisch bepaalde gedragingen. Hij probeert boven de partijen te staan, maar combineert toch bewondering voor de militaire prestatie van de kruisvaarders met een streng oordeel over hun gedrag; de tegenstanders steken daar in de regel gunstig bij af. Heel deze kruistocht wordt gekenmerkt door de tegenstelling tussen bedoeling en resultaat; de grootste tegenstelling is wel die tussen christelijke inspiratie en de gruwelijke handelingen die ermee samengaan.
Een interessant historisch werk. Ware het niet dat de pret bijna volledig wordt bedorven door het schabouwelijke Nederlands. Heeft Garant echt geen lectoren die hun vak kennen? Of heeft de auteur volledig carte blanche gehad? Ik heb in elk geval in jaren geen boek meer gelezen met zoveel kromme formuleringen, onhandige woordkeus en taal- en spelfouten. Op dat vlak is deze kruistocht voor de lezer een echte kruisweg.
□ Jacques De Maere
Paul Morren, De eerste kruistocht 1095-1099, Garant, Leuven, 2000, 249 blz., BEF 895 (EUR 22,19), ISBN 90-5350-935-6.
| |
Het licht gezien
In Nederland gaan jaarlijks zo'n duizend mensen op latere leeftijd over tot de katholieke kerk. Van oudsher wordt een dergelijke overgang aangeduid met de, overigens niet onomstreden term ‘bekering’. Het fenomeen ‘bekering’ heeft, afgezien van het kersteningsproces in de late Oudheid en vroege Middeleeuwen, in de wetenschappelijke literatuur betrekkelijk weinig aandacht gekregen. Een aanzet tot bestudering van het verschijnsel in de moderne tijd wordt, vanuit historisch perspectief, gegeven in de onlangs verschenen bundel Het licht
| |
| |
gezien, geredigeerd door de historici Marjet Derks en Peter Nissen, en de theologe Judith de Raat.
De inhoud van dit boek is zeer gevarieerd. Het bevat vier speciaal voor deze uitgave opgetekende ‘bekeringsverhalen’, van onder meer mgr. Philippe Bar en de filosoof Rudi te Velde. Zij vertellen hoe hun overgang tot de katholieke kerk zich heeft voltrokken: wat hen bewoog, en hoe hun omgeving erop reageerde. Naast deze persoonlijke getuigenissen bevat de bundel drie casestudies. Annemarie Brugman gaat in op bekeringen in het Interbellum, en met name op die van de schrijver Frederik van Eeden. De theologen Marcel Poorthuis en Theo Salemink beschrijven de bekering van Ottilie Schwarz (1922-1986), van joodsprotestante achtergrond en de eerste vrouw die in Nederland promoveerde in de theologie. De neerlandicus Gé Vaartjes schetst de overgang tot het katholicisme van de joodse romancier Herman de Man (pseudoniem van Sal Hamburger). Ten slotte zijn in deze publicatie drie wat meer abstracte beschouwingen opgenomen. Historicus Paul Luykx pleit, op basis van een verkenning van verschillende wetenschappelijke benaderingen van bekeringen, voor meer systematisch historisch onderzoek naar dit verschijnsel. Theoloog en historicus Lodewijk Winkeler schetst de organisatorische infrastructuur die na de Eerste Wereldoorlog in katholiek Nederland ontstond, om bekeringsprocessen in goede banen te leiden. Godsdienstpsycholoog Rein Nauta ten slotte gaat uitgebreid in op de bekering van de heilige Augustinus - en maakt daarmee een wat vreemde zijsprong in een boek over bekeringen in de twintigste eeuw.
Juist door de inhoudelijke verscheidenheid van de bijdragen aan dit boek biedt het een mooie inleiding op een terrein van wetenschappelijk onderzoek dat nog goeddeels braak ligt.
□ Herman Simissen
Marjet Derks, Peter Nissen en Judith de Raat (red.), Het licht gezien. Bekeringen tot het katholicisme in de twintigste eeuw, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2000, 180 blz., geïllustreerd, NLG 39,65 (EUR 17,99), ISBN 90-6550-617-9.
|
|