Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 792]
| |
Paul Pelckmans
| |
Terug naar af?Op het eerste gezicht bezorgt hij misschien net minder. De slinger van Foucault was, ondanks de vele verwijzingen naar de Tempeliers, een eigentijds verhaal. Het eiland van de vorige dag vertelt een zeventiende-eeuws avontuur. Met deze vierde roman vertelt de auteur eindelijk opnieuw over ‘zijn’ Middeleeuwen. Umberto Eco was in zijn academische loopbaan allereerst een mediëvist, die zijn doctoraat schreef over de esthetica van Thomas van Aquino en die ook zijn bijdragen tot de semiotiek uitvoerig lardeerde met vergeten vaktermen uit de scholastiek. De naam van de roos zwenkte bruusk van de wetenschap naar de historische roman, maar opteerde wel voor het in Eco's geval meest voor de hand liggende verleden. De velen die oordeelden dat de volgende romans ver beneden de briljante eersteling bleven, beweerden graag dat het kwaliteitsverschil allichtGa naar eind[3] daaraan te wijten was dat de auteur zich na zijn doorbraak op minder vertrouwd terrein waagde. Baudolino had, als men mij de woordspeling toestaat, een nieuw schot in de roos kunnen worden. De nieuwe roman keerde alleszins ook nog eens terug naar andere roots. De intussen negenenzestigjarige auteur koos een hoofdpersoon uit zijn biografische omgeving, die zelfs betrokken blijkt bij de stichting van | |
[pagina 793]
| |
Eco's geboortestad Alessandria. Alessandria, ongeveer halfweg tussen Milaan en Genua, is een van de weinige Italiaanse steden die niet uit de Oudheid dateren. Ze kwam tot stand in de context van een aanslepend conflict tussen Frederik Barbarossa en de Noord-Italiaanse steden, waarover wij in deze roman allerlei vernemen. De lokale kroniek van Alessandria verwijst terzake vooral naar een nogal boerse krijgslist, die de keizer overtuigd zou hebben een belegering op te geven. Een zekere Galiaudo zou, in de omsingelde en uitgehongerde stad, alle resterende graan te eten gegeven hebben aan de enige overlevende koe en ze daarna de poort uitgejaagd hebben. Het weldoorvoede dier viel onvermijdelijk in de handen van de belegeraars, die even onvermijdelijk concludeerden dat de inwoners van Alessandria niets te kort kwamen en dus maar liever aftrokken. Eco voert Galiaudo op als de vader van zijn Baudolino, die hier trouwens de eigenlijke uitvinder van de beroemde list wordt. | |
Barbarossa en Priester JohannesVan iemand als Eco kunnen we bezwaarlijk veronderstellen dat hij op zijn oude dag naïefweg of melancholisch zou teruggrijpen naar anekdotes uit zijn jeugdjaren. De semioticus was allang beroemd, maar de romanauteur werd een vedette; hij gaf geregeld interviews weg in de privé-sfeer en schreef desgevraagd ook onderhoudende stukjes over de petite histoire van zijn in alle opzichten doordeweekse geboortestadGa naar eind[4]. Hij kon erop rekenen dat de allusies in zijn nieuwe roman niet onopgemerkt zouden blijvenGa naar eind[5] en aanleiding zouden geven tot allerlei diepzinnige en/of gratuite speculaties. In die val trap ik dus liever niet. De alessandrijnse episodes in de roman klinken, voor wie niet op de biografische achtergrond ervan bedacht is, absoluut niet anders dan de veel talrijker dingen die Baudolino elders meemaakt. Zoals veel romans begint ook deze levensweg met een vertrek. In het eerste hoofdstuk ontmoet de jonge Baudolino op een mistige avond een verdoolde ridder, die de gewiekste intelligentie van de knaap apprecieert en hem uit zijn boerendorp weghaalt. 's Anderendaags blijkt dat de onbekende niemand minder is dan de grote Barbarossa, zodat de boerenzoon van de ene dag op de andere nagenoeg geadopteerd wordt door de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Opvolgingsrechten of iets dergelijks komen er niet bij te pas, dat zou de geschiedenis gewoon niet toelaten; Baudolino weet de keizer wel dikwijls goede raad te geven en steunt zijn zaak vooral met onverwachte slimmigheden die niemand anders zou hebben bedacht. Zijn merkwaardigste idee betreft de zoektocht naar Priester Johannes, de mysterieuze christenkoning die, aan de andere zijde van de moslimrijken en dus in de onmiddellijke omgeving van het Aards Paradijs, over | |
[pagina 794]
| |
een uitgestrekt wereldrijk zou regeren. Een bondgenootschap met deze theocraat zou de keizer, die zich immers ook graag rex et sacerdos zou voelen, een beslissende ruggensteun geven in zijn eindeloze conflict met de paus. Baudolino schrijft met enkele vrienden, en op basis van her en der verspreide gegevens, een brief van Priester Johannes aan de keizer, die de hele onderneming moet lanceren. Hij zoekt tegelijk ijverig naar meer informatie, in de hoop ooit effectief op reis te kunnen vertrekken. De Derde Kruistocht zet hem een flink eind op weg, maar ze loopt tragisch af als Barbarossa op zijn doorreis door Klein-Azië halfweg in een onbeduidende bergrivier verdrinkt. Baudolino beslist met enkele gezellen verder te reizen en bereikt uiteindelijk een land vol wonderlijke gedrochten, éénvoeters, pygmeeën, mensen zonder hoofd of met flaporen die hun hele lichaam bedekken... Ze worden geregeerd door een soort luitenant van de Priester, de diaken Johannes; zijn stad vol gedrochten is een voorpost van het legendarische rijk. De hoofdstad van de Priester ligt nog een goed jaar reizen verder, maar die tocht kunnen Baudolino en zijn gezellen niet eens beginnen. Voor het zover komt, wordt de stad van de diaken overvallen en uitgemoord door de Witte Hunnen; er blijft Baudolino weinig anders over dan westwaarts te vluchten. De vlucht brengt hen nog op een andere legendarische plek, het kasteel van sjeik Alaodin die met zijn Assassijnen de hele wereld terroriseert; hij beschikt kennelijk ook over een volière met reusachtige adelaars, die afgericht zijn om verre boodschappen te bezorgen. Als Baudolino en zijn gezellen er enkele bemachtigen, vliegen die hen over naar Byzantium! We schrijven 1204; een paar dagen na hun aankomst wordt de stad geplunderd door de kruisvaarders van intussen alweer de Vierde Kruistocht. | |
De wildgroei van de verbeeldingHet bonte verhaal, dat ik hier summier en onder weglating van veel onmisbaars samenvat, speelt zich af in een wereld vol wondere verzinsels, waar rare beweringen en aberrante mises-en-scène keer op keer aanslaan. In de eerste helft van de roman, ruw geschat tot de dood van Barbarossa, gaat het meestal om wilde fantasieën die Baudolino zelf bedenkt, waarbij hij trouwens doorgaans voortborduurt op bestaande stof. Baudolino wordt hier de auteur van de bekende apocriefe Brief van Priester Johannes aan de Heilige Roomse Keizer, maar hoefde zijn briefschrijver niet uit te vinden. In de tweede helft gaat Eco zelf de fantastische toer op. De reis naar Priester Johannes leidt, onderweg en in de stad van zijn diaken, langs wonderwezens en gedrochten die ‘ontsnapt l[ij]ken uit één van die met miniaturen verluchte wonderboeken’ (blz. 339). William van Baskerville bladerde af en toe in dergelijke manuscripten; Baudolino ontmoet de ori- | |
[pagina 795]
| |
ginelen in levenden lijve - en demonstreert zo dat een goed geschreven verhaal zich ook los van alle reële coördinaten kan blijven afwikkelen. Als semioticus weet de auteur beter dan wie ook dat tekens en tekensystemen vlot een eigen leven gaan leiden en vaak eeuwenlang de dienst uitmaken zonder dat de gebruikers ervan echt nagaan of de ingenieuze constructies ook ergens op slaan. Theorie en speculatie hebben geen werkelijkheid nodig. Vanuit die wetenschappelijke achtergrond lag het zonder meer voor de hand dat Eco's romans telkens opnieuw handelen over een zo te zien universeel menselijke goedgelovigheid, die zich gewillig op sleeptouw laat nemen door uit de lucht - of uit de Zeitgeist - gegrepen loze beweringen. De vele lezers van die romans zullen in ruime meerderheid niet semiotisch geschoold geweest zijn. Ze hadden er toch een boodschap aan omdat de bespeelde thematiek, hoe naadloos die ook bij Eco's wetenschappelijke oeuvre aansluit, tegelijk een bijzonder vertrouwde boodschap herneemt. Met enige overdrijving kunnen we zelfs stellen dat die boodschap op haar beurt de centrale bewering van onze moderne Zeitgeist is, die immers geijkt werd in de stormloop van de Verlichting tegen priesterbedrog en alle andere ‘vooroordelen’. In zijn vorige romans sloot Eco zich nog fundamenteel aan bij die polemiek van de Verlichting. De naam van de roos was een detectiveverhaal en als zodanig een ode aan de ratio, de misdadenreeks die erin voorkwam beoogde de krampachtige verdediging van een orthodoxie. De slinger van Foucault bracht een satire op het occultisme. Eco zal de theorieën over de kaart van de Tempeliers met veel genoegen in elkaar geknutseld hebben, maar voert ze evident op als nepmysterie. Die kritische noot ontbreekt evenmin in Baudolino. We bekijken weer eens rare middeleeuwse kaarten en zijn getuigen van uitvoerige en voor de moderne lezer gratuite discussies over het scholastieke vraagstuk of de natuur leegte kent. We komen helemaal in de sfeer van de voor de Verlichting typische satire, als de wonderwezens in de stad van de diaken geen oog lijken te hebben voor hun fysiologische verschillen, maar elkaar wel onderling verketteren. Priester Johannes was volgens de traditie een nestoriaanse christen, de onderdanen van zijn diaken belijden een hele fauna van byzantijnse ketterijen, ze zijn paulicianen, bogomilen fantasten, artotyriten, enz. Het cruciale verschil is dat Baudolino, anders dan William van Baskerville geen vroege rationalist is, maar integendeel een meesterbedrieger. Op de achterflap van de Nederlandse vertaling heet het dat hij ‘geen gelegenheid voorbij laat gaan om de waarheid geweld aan te doen’. Eco beschrijft zijn doen en laten met evidente sympathie - alsof het verschil tussen waar en onwaar, tussen gezond verstand en op hol geslagen fantasie plots geen punt meer was. Wat is er eigenlijk aan de hand? | |
[pagina 796]
| |
Om de lieve vredeDe eerste leugen van Baudolino betreft een verschijning van zijn patroonheilige, die hem zou hebben voorzegd dat Barbarossa onverwijld het stadje Terdona zou veroveren. Hij verzint dat gewoon om zijn dan nog onbekende verdoolde Duitse ridder te plezieren. 's Anderendaags laat Barbarossa hem het verhaal overdoen in het bijzijn van de gezanten van Terdona, die zich, nu ze vernemen dat ook de hemel zich tegen hen keert, liever meteen overgeven. Dat had anders binnen afzienbare tijd ook moeten gebeuren, maar zou dan gewoon meer doden gekost hebben. Het is een minuscuul incident in een eindeloos aanslepende strijd tussen de keizer, de Italiaanse steden en de paus, een verward conflict waarin de allianties voortdurend verschuiven en er in de grond niets verandert: ‘Als dit een kroniek was [...], hoefde je maar een willekeurige pagina op te slaan om steeds weer op dezelfde veldtochten te stuiten. Het lijkt zo'n droom waarin steeds hetzelfde verhaal terugkomt en je bidt dat je maar wakker mag worden.’ (blz. 95) De verzinsels van Baudolino creëren binnen die chaos kleine vredeseilanden, ze bezorgen de gegadigden een drogreden die hun de kans geeft op een eervolle manier escalaties af te remmen waar niemand beter van wordt. Als de keizer Alessandria belegert, blijft Baudolino eerst wijselijk uit de buurt om niet te moeten kiezen tussen zijn adoptievader en zijn geboortegrond. Het beleg duurt langer dan verwacht, zodat Baudolino zich uiteindelijk toch bij de belegeraars gaat voegen. Zijn eerste gesprek met Barbarossa loopt uit op een merkwaardige afspraak: “‘Ik ben gekomen, vader”, had hij gezegd, “omdat ik hier bekend ben en je van nut zou kunnen zijn.” De keizer zoekt deze keer een voorwendsel om het beschamende aanslepende beleg af te blazen. Baudolino ensceneert eerst een nieuw mirakel, een verschijning van de heilige Petrus in de belegerde stad, die voor beide partijen een godsoordeel moet betekenen. Het pakt verkeerd uit, omdat de belegerden zo onder de indruk zijn dat ze de euvele moed vinden voor | |
[pagina 797]
| |
een nachtelijke uitval, die het conflict alleen maar aanscherpt. Dan volgt de truc met de koe, een doorzichtige leugen die de keizer en zijn raadgevers haastig geloven. Een paar jaar later bedenkt Baudolino een definitieve oplossing. Barbarossa had altijd geweigerd een stad te erkennen die buiten zijn medeweten gesticht was en die op de koop toe de naam droeg van zijn grote tegenstander paus Alexander III. Hij is wel bereid op dezelfde plek een nieuwe stad te stichten, die voortaan, althans in officiële stukken, Cesarea heet. Baudolino doet de waarheid geweld aan om ander geweld te onderscheppen. Hij liegt in de hoop dat ‘er zo min mogelijk mensen zullen sterven en iedereen uiteindelijk tevreden zal zijn’ (blz. 53); zijn verzinsels zijn ‘eigenlijk bedoeld om, zonder dat er iemand een haar gekrenkt werd, een einde aan de strijd te maken’ (ba. 171). Als vertrouweling van de keizer raakt hij betrokken bij conflicten en zelfs bij heuse veldslagen. Hij hoedt er zich al die tijd voor ooit iemand te doden of zelfs maar te kwetsen - en is dus, naar eigen zeggen, ‘geen man die oorlog voert’ (blz. 379). | |
Onvermijdelijk geweldKunnen leugens de wereld redden? De successen van Baudolino leiden hoogstens tot breekbare resultaten. Als hij zijn verhaal vertelt aan de Griekse kroniekschrijver Nicetas, heeft hij die juist gered uit het door de kruisvaarders onder de voet gelopen Byzantium; hij heeft dan al veel brandende steden meegemaakt: ‘Mijn hele leven lang is het zo geweest dat ik een stad nog niet kon naderen of die werd al verwoest [...]. Alle steden waar ik kwam [stonden] op het punt verwoest te worden, of ze waren allemaal al platgebrand: Terdona, Spoleto, Crema, Milaan, Lodi, Ikonion, en later Pndapetzim. En hetzelfde staat met deze stad te gebeuren. Zou ik - zoals jullie graeculi zeggen - polioklast zijn omdat ik het boze oog heb?’ (blz. 39) Het ‘boze oog’ is evident een gelegenheidshypothese. Baudolino was al eerder in Byzantium geweest zonder dat de stad er veel van merkte. Als hij in Pndapetzim aankomt, laten de Witte Hunnen volle twee jaar op zich wachten. De lange lijst toevalstreffers geeft wel te denken dat de hele geschiedenis, ondanks alle uitgekookte leugens, door en door gewelddadig blijft. Baudolino zelf vermijdt, zoals we al zagen, scrupuleus elke manslag. Zelfs dat mag hem uiteindelijk niet lukken. Op de dag dat hij Nicetas redt, heeft hij juist de eerste moord van zijn leven begaan. Het slachtoffer is een van de tochtgenoten naar Pndapetzim; als de overlevenden in By- | |
[pagina 798]
| |
zantium terugkeren, komt het tot een ultieme explosie van allang sluimerende wederzijdse verdenkingen. De hooglopende ruzie, die voor de nodige verrassingen zorgt en waarvan ik de details dus verzwijg, eindigt in een woest tweegevecht... In de slotbladzijden van de roman ontdekt Baudolino dat die al bij al wettige zelfverdediging niet eens zijn eerste gewelddaad geweest was. Ook op dat punt vertel ik liever niet hoe hij, hoewel moreel compleet onschuldig, zonder het te beseffen een cruciale rol heeft gespeeld in de verdrinkingsdood van Barbarossa. De roman krijgt zo een verrassend besluit. Eco kon welbeschouwd niet minder doen. Baudolino's onverwachte rol in de dood van zijn even geliefde als diepvereerde pleegvader bevestigt niettemin dat hij, ondanks al de successen van zijn leugens, toch niet echt aan de cyclus van geweld en dood ontsnapt. | |
Leugen of onderhandeling?Baudolino's leugens kunnen noch hemzelf noch de wereld redden. Het neemt niet weg dat ze hoe dan ook positief ogen. De wereld, zo zouden we de boodschap die we hier vernemen kunnen parafraseren, is überhaupt niet definitief of over de hele lijn te redden. Voor zover er iets te redden of te beredderen valt, kan dat blijkbaar enkel via leugens. Die paradoxale voorkeur gaat minder onthutsend klinken als men bedenkt dat Eco het hier vooral opneemt tegen een bepaald type waarheid, dat de moderne wereld lange tijd domineerde en dat de laatste decennia alsmaar ongeloofwaardiger ging klinken. De triomf van de ratio op de fabulerende verbeelding, waar Eco in zijn vorige romans onverminderd voor bleef tekenen, gaat rechtstreeks terug op de stormloop van de Verlichting tegen religie en vooroordeel. Voltaire en zijn nazaten beschouwden die als ijdele hersenspinsels en gaven voortaan de voorkeur aan de primaire evidenties van een nogal summier gezond verstand. Ook buiten die polemiek ging de moderne mens spontaan verwachten dat objectieve vaststellingen steevast eenvoudiger moesten uitvallen dan de eindeloos variërende producties van de verbeelding. Men liet zich maar overtuigen door eenduidige, elegante analyses, die zich als het even kon in een mooi gestroomlijnd syllogisme lieten vatten. In zijn recente semiotische werk legt Eco er een sterke nadruk op dat het lang niet altijd kan. De problemen waar culturen mee te maken krijgen, en zeker de uitdagingen van onze tijd, zijn nu eenmaal eindeloos complex. Ze zijn maar efficiënt aan te pakken als men met die complexiteit weet om te gaan en bereid is zich in dubbelzinnige situaties te wagen, waar geen enkel spoor onbetwistbaar juist is en alle concrete stappen het gevolg zijn van voorzichtig wikken en wegen. De theoreticus Eco spreekt in dat | |
[pagina 799]
| |
verband van een ethiek van de onderhandelingGa naar eind[6]; zijn nieuwe roman geeft op zijn manier aan dat elementaire directheid voortaan geen haalbare kaart meer is. De leugens van Baudolino zijn niet echt onderhandelingen. Ze scoren per definitie succes als anderen er de dupe van worden - hoewel Barbarossa, zoals we al zagen, afspreekt dat hij zal doen alsof hij de leugens gelooft; de hele idiote bedoening rond de koe lukt maar omdat iedereen er graag in trapt. Ook elders verzint Baudolino zijn leugens nooit alleen. De bedenksels over Priester Johannes en over zijn verband met de Graal bouwen voort op een traditie en worden in de loop van de roman uitgewerkt en geregeld bijgesteld door een vriendengroepje, terwijl elk van de betrokkenen ook zijn eigen prioriteiten en verlanglijstjes meebrengt. Ze slagen er keer op keer in hun verhaal optimaal af te stemmen op telkens nieuwe situaties en mogelijkheden. Baudolino is de natuurlijke leider van die denktank, omdat hij er de meest beweeglijke geest is. Het allereerste wat we over hem vernemen is dat hij als kind altijd heel vlug de taal oppikte van al wie hij hoorde spreken. Dat is welbeschouwd zowat de definitie van de ideale onderhandelaar: diens rol bestaat er immers in consensusformules te bedenken, - nieuwe waarheden waarin alle gegadigden zich kunnen vinden. Hij mag dus niet te fantasieloos vastzitten aan de al bestaande waarheden. In het kleurige register van de roman is hij iemand die, in de twee betekenissen van het bijwoord, goed kan liegen... | |
Verboden onschuldEco ensceneert zijn boodschap bewust uitdagend. Hij geeft tegelijk aan dat Baudolino's slinkse aanpak onvermijdelijk is. Volgens zijn toehoorder Nicetas lijkt Baudolino ‘op dat vreemde dier waarover hij - Nicetas - alleen maar had horen vertellen, maar dat Baudolino misschien zelfs wel eens gezien had en dat kameleon werd genoemd; het leek op een piepklein geitje en veranderde van kleur al naargelang de plek waar het zich bevond, dat wil zeggen van zwart tot lichtgroen, want alleen wit, de kleur van de onschuld, kon het niet aannemen.’ (blz. 324) Baudolino krijgt de vergelijking niet te horen, omdat Nicetas ze tactvol voor zich houdt. De discretie was niet echt nodig: ook de verteller zelf stelt meermaals vast dat een doordeweeks eenvoudig leven er voor hem niet in zat. Halfweg de roman probeert de dan achtendertigjarige Baudolino bijzonder gewoon te doen door, zoals iedereen, te trouwen. Dat zijn veel jongere echtgenote al na een jaar samenleven overlijdt, is, gezien | |
[pagina 800]
| |
de zoveel kortere levensverwachting van de twaalfde eeuw, nauwelijks verrassend. Als de stervende een miskraam heeft, blijkt dat ze ‘een gedrochtje’ (blz. 212) droeg. Baudolino trekt zijn conclusies: ‘De enige keer dat je iets echts hebt willen maken met de eerlijkste vrouw die er bestaat, heb je gefaald, heb je iets voortgebracht wat niemand zich voor kan stellen en dat niemand zich wenst.’ (blz. 213) In Pndapetzim komt het opnieuw tot een idylle, dit keer eerder een romantische passie dan een prozaïsch huwelijk; voor romanpersonages is ook dat een elementaire bestemming. De aanbedene is een hypathia, een prachtige jonge vrouw met de achterpoten van een geit, die haar in Baudolino's ogen duidelijk niet minder aantrekkelijk maken. De gelieven raken definitief gescheiden als de stad onder de voet gelopen wordt door de Witte Hunnen. Nicetas reageert voor één keer ontroerd: ‘Arme, arme Baudolino [...]. Alweer! Elke keer dat je liefde voor iets echts opvatte, heeft het lot je gestraft.’ (blz. 414) Op de vraag wat we ons bij dat ‘lot’ precies moeten voorstellen, geeft de roman geen eenduidig antwoord. Het kan ook niet anders, omdat Eco zijn personages zo veel mogelijk in twaalfde-eeuwse termen laat redeneren. Het typisch (post)moderne probleem van de complexiteit met alle bijpassende morele ongemak kon moeilijk rechtstreeks ter sprake komenGa naar eind[7]. We vernemen hoogstens de oude wijsheid dat elk ‘samen-leven’ tot zonde noopt en dat wie echt alle smetten wil vermijden, zich het best radicaal isoleert: ‘De enige manier om niet te zondigen is je af te zonderen en boven op een pilaar te gaan zitten, zoals de heilige vaders ooit deden, maar die pilaren zijn inmiddels in verval geraakt.’ (blz. 225) De oplossing van ‘de heilige vaders’ wordt in het voorlaatste hoofdstuk even uitgeprobeerd - en lijkt niet bijster overtuigend. Baudolino heeft dan net vernomen hoe hij ongewild bijdroeg tot de dood van Barbarossa, en beslist zijn zonde te gaan boeten op een overgebleven ‘pilaar’. Het rare idee geeft Eco vooral de gelegenheid te onderstrepen dat de wijze raad die zijn nieuwe styliet naar goed gebruik geregeld moet weggeven, opvallend stereotiep uitvalt. De would be sublieme orakelwoorden steken bijzonder ongunstig af bij de meer genuanceerde halve en hele onwaarheden die Baudolino tot dan toe op de begane grond weggaf! De superieure afzonderlijkheid vervalt onwillekeurig tot platitude. Baudolino's beslissing een pilaarheilige te worden is in de vroege dertiende eeuw volslagen onwaarschijnlijk. Zijn verhaal loopt daarmee | |
[pagina 801]
| |
uit op een psychologisch anachronisme. Ik weersta de verleiding niet te veronderstellen dat de geantiquiseerde keuze een discrete vooruitwijzing inhoudt en dat Eco, die dat uiteraard als eerste zal hebben beseft, hier eigenlijk, en in zijn middeleeuwse verhaal ietwat voorbarig, afrekent met het moderne individualisme. De lectuurhypothese is waard wat ze waard is, maar heeft alleszins het voordeel dat de stukken er mooi mee op hun plaats vallen. De fundamenteel eigengereide, afstandelijke opstelling die we individualisme noemen werd, ook sinds de Verlichting, zowat de grondhouding van onze cultuur - en inspireerde met name de eindeloos herhaalde kritiek op elke te gretige lichtgelovigheid: het vrijgevochten individu verweet zijn meer traditionele tijdgenoten dat ze te meegaand waren. De recente historische roman hoort dan bij een conjunctuur die de zekerheden van de Verlichting op hun beurt gaat relativeren. Umberto Eco, die ze tot nog toe eerder herhaalde, lijkt nu ook beroerd door die nieuwe twijfel. Wie niet van historische speculaties houdt - ze zijn, dat alleen al, onvermijdelijk te schematisch -, kan de zaken ook algemener formuleren. Eco's nieuwe roman zou dan suggereren dat mensen hoe dan ook, en dus met alle morele blikschade vandien, beter vlak bij elkaar blijven. In onze ingewikkelde wereld brengt dat mee dat er over honderden dingen moet worden onderhandeld; de klus verloopt, ethisch of anderszins, lang niet altijd optimaal. Baudolino adviseert die prijs dan maar te betalen. |
|