| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Psalmen als dichtkunst - psalmen als gebeden: twee visies
Het boek van de Psalmen geldt terecht als het meest poëtische gedeelte van de Bijbel. Nu kun je deze prachtige gedichten op heel verschillende manieren en met uiteenlopende bedoelingen lezen en bestuderen. Dr. Jan Fokkelman, docent klassiek-Hebreeuwse literatuur aan de Rijksuniversiteit te Leiden, verstaat de kunst om zijn lezers een geweldige ontdekkingsreis door die Hebreeuwse poëzie te bezorgen. Hij laat zien dat elk van de psalmen een ingenieus en evenwichtig netwerk vormt van tegenstellingen, nuances, spanningsbogen, sleutelwoorden, getallensystemen, enz. Datzelfde doet hij ook voor het Hooglied, het boek Job en poëtische passages bij de profeten. Hij weet op overtuigende wijze duidelijk te maken dat de klassieke opvattingen van Robert Lowth over het Hebreeuws parallellisme, die al tweehonderdvijftig jaar opgeld doen, verouderd zijn en vervangen dienen te worden door eigentijdse literatuurwetenschappelijke benaderingen (m.n. James Kugel, Adele Berlin). Net als zijn in 1995 verschenen en in 1997 herdrukte Vertelkunst in de bijbel. Een handleiding bij literair lezen, is deze handreiking op de Dichtkunst in de bijbel een publicatie die velen zal (kunnen) stimuleren om de bijbelse poëzie met nieuwe, sympathieke ogen tegemoet te treden. Bij tijd en wijle is Fokkelman niet mals met zijn kritiek op bijbelvertalers, omdat zij herhaaldelijk de literaire structuur en poëtische opbouw kapotmaken. En meermalen heeft hij het (literaire!) gelijk aan zijn kant.
Voor het lezen van dit boek is kennis van Hebreeuws niet nodig. Liefhebbers van de Hebreeuwse taal vinden in de voetnoten verwijzingen naar specialistische literatuur. Door een aantal registers en overzichten is deze publicatie uitstekend geschikt als leesen studieboek: men vindt er een zeer
| |
| |
uitgebreide verklarende woordenlijst van belangrijke literaire en retorische termen, een apart hoofdstuk met leestips en een instructieve lijst met zoekvragen. Daarnaast is er een zeer uitvoerig hoofdstuk (‘Verder lezen’) waarin van bijna alle gedichten van het Oude Testament een beredeneerde indeling is afgedrukt. Behalve van de eerder al genoemde boeken als Psalmen, Job en Hooglied vinden we ze ook voor Klaagliederen, Spreuken, Jesaja 40-55 en van ‘losse gedichten’ als Genesis 49, Exodus 15, Deuteronomium 32, enz. Tot mijn verwondering ontbreekt een analyse van 1 Kronieken 16, 8-36. Het antwoord dat deze passage een samenstel is van de Psalmen 96, 105 en 106 gaat niet op, want het is een heel nieuwe tekst binnen een nieuwe context.
Terwijl Fokkelman zich, gelet op zijn deskundigheid, uitdrukkelijk concentreert op het literair lezen van de Psalmen, vormt het zojuist verschenen commentaar op de Psalmen van Nico Tromp, emeritus hoogleraar Oude Testament te Utrecht en in Nederland dé expert op het gebied van de Psalmen, hier een prachtige aanvulling en verrijking op. Voorafgaand aan de uitleg wordt de tekst van elke psalm integraal afgedrukt, en wel in de vertaling van de in 1995 gepubliceerde Willibrordbijbel. De vertaling van het boek Psalmen in deze herziene editie is van de hand van Nico Tromp, zodat er slechts af en toe een aanvulling of alternatieve vertaling gegeven behoeft te worden. Van begin af aan kan men zich dus concentreren op het gedicht zelf.
Na lezing van de tekst wordt het literaire genre aan de orde gesteld, de literaire motieven geïnventariseerd en de opbouw van de psalm onderzocht. De derde stap heet ‘Elementen van betekenis’. Dit onderdeel probeert de teksten van binnenuit, in hun eigen betekenisvormgeving te analyseren, zodat in een gesprek tussen tekst en lezer een betekenis oplicht. Wanneer de tekst er aanleiding toe geeft, worden bepaalde details dieper behandeld. Vaker terugkerende thema's (o.a. vijanden, koning, onderwereld, wereldbeeld, schepping en geschiedenis) zijn in zgn. ‘notities’ beschreven. Over het boek verspreid zijn er tien van dergelijke notities. De christelijke lezer zal in het spoor van de evangeliën de Psalmen in het licht van Christus willen lezen. Dat is zonder meer een authentieke manier van omgang met de Schrift. Terecht wijst Tromp erop dat de Psalmen ook zonder dat een heel eigen waarde en betekenis hebben.
In het boek van Tromp vindt men weinig of niets over de oorspronkelijke auteur, de ontstaanstijd en de eerste gebruikssituatie van de Psalmen. Het gaat hem om een zgn. tekstimmanente lezing: de tekst van binnenuit bevragen en onderzoeken. Dit boek wil inspireren en uitdagen. Het is dus bedoeld voor actieve lezers, mensen van deze tijd, bidders en doeners. In die opzet is de schrijver uitstekend geslaagd. Ik kan bijna niet wachten op de twee volgende delen.
□ Panc Beentjes
Jan Fokkelman, Dichtkunst in de bijbel. Een handreiking bij literair lezen, Meinema, Zoetermeer, 2000, 261 blz., NLG 39,50 (EUR 17,92)/BEF 790 (EUR 19,58), ISBN 90-211-3693-7.
Nico Tromp, Psalmen 1-50, Katholieke Bijbelstichting, Den Bosch/Vlaamse Bijbelstichting, Leuven, 2000 (= Belichting van het bijbelboek), 268 blz., NLG 35 (EUR 15,88), ISBN 90-6173-884-9.
| |
| |
| |
Maatschappij
Postmoderniteit
Indien ‘modernisme’ staat voor overzichtelijkheid en helderheid - ‘ce qui se conçoit bien s'énonce clairement’ -, dan is het boek van Patrick Loobuyck, Hoe ver-drijven intellectuelen de postmoderniteit? Vlaamse intellectuelen in de postmoderne wereld, een klassiek voorbeeld van de intellectuele traditie die vandaag ter discussie wordt gesteld. Het eerste deel legt uit hoe het begrip ‘intellectueel’ voortkomt uit de polemiek rond de affaire- Dreyfus en hoe deze klerkenkaste zich in het Europa van de twintigste eeuw ontwikkeld heeft. Het valt Loobuyck daarbij op dat de invulling van de term vooral slaat op de Franse academici, auteurs en kunstenaars die zich vanaf die tijd met de nodige zelfzekerheid en panache links of rechts geprofileerd hebben. Maar daarna, onder de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden na de Tweede Wereldoorlog, zijn zij langzamerhand hun status gaan verliezen. Vooral de implosie van de Sovjet-Unie en de daarmee samengaande triomf van het globale kapitalisme heeft die verandering versneld, met het gevolg dat bijna niemand nog de vroegere eretitel van intellectuel de gauche voor zich opeist.
Die ontwikkeling wordt ook toegeschreven aan de algemene democratisering en de veranderde rol van de media: in een openbare ruimte waarin zowat iedereen voortdurend naar zijn mening gevraagd wordt, vallen de traditionele gespecialiseerde intellectuelen uit de boot, tenzij ze aan het spektakel participeren, wat op hetzelfde neerkomt. De scherpe kritiek van postmodernistische intellectuelen op het voorbijgestreefde modernisme kan dan ook gedeeltelijk verklaard worden als een vorm van wettige zelfverdediging, waarbij ze in een gefragmenteerde wereld proberen een nieuwe taakomschrijving voor zichzelf uit te werken.
Aangezien de globalisering van de economie en de communicatie ook de ‘ideeënmarkt’ beïnvloed heeft waarop de intellectuelen hun producten moeten slijten, heeft deze problematiek inmiddels het oorspronkelijke Franse kader overschreden, zoals bv. blijkt uit de polemieken rond Noord-Amerikaanse publicisten als Samuel Huntington en Francis Fukuyama.
Om de analyse van de Franse (en internationale) intellectuele scène op Vlaanderen toe te passen, moet Loobuyck eerst kort de specifieke geschiedenis van de Vlaamse intellectuelen schetsen. Van een dergelijke groep is pas sprake wanneer de emancipatie ver genoeg gevorderd is om een eigen Vlaamse intellectuele wereld te laten ontstaan. De eerste golf van deze intellectuele elite, vanaf het einde van de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog, was dus zowel de motor als het product van wat we grofweg ‘de Vlaamse Beweging’ noemen. Door het onvermijdelijke militantisme dat met een dergelijke emancipatie gepaard gaat, onderscheidden deze intellectuelen zich van hun Franse of Duitse collega's. De intellectuelen van de tweede golf registreren weliswaar met een zekere opluchting het einde van de emancipatiestrijd, maar zitten met de erfenis van de verzuiling, die ooit als bescherming verdedigd werd en stilaan als overbodig en beperkend wordt aangevoeld.
Pas de huidige intellectuelen, die tot verschillende generaties behoren, worden echt met het postmodernisme
| |
| |
geconfronteerd. Hier zit m.i. de belangrijkste bijdrage van Loobuyck: zonder te kunnen steunen op bestaande overzichtswerken is hij in boeken, tijdschriften, kranten en televisieprogramma's op zoek gegaan naar de thema's die vandaag de intellectuelen in Vlaanderen beroeren. Hij bespreekt achtereenvolgens de verwerking van het oorlogsverleden (collaboratie, verzet en repressie), de inwendige contradictie van de traditionele zuilen (machtsinstituut vs. inhoudelijke principes), de openbare ruimte, het ideologiedebat en de verhouding tot de media.
Daaruit blijkt dat de intellectuelen hier wel degelijk actief met al deze problemen bezig zijn, maar dat men, in het postmodernistische discours, steeds minder van kampen, cenakels of zuilen kan praten, en dat de intellectuelen bovendien aan bijna alle kanten van het debat te vinden zijn. Met uitzondering van het gedeelde antiracisme strijden ze vóór of tegen permissiviteit, klassieke waarden en uitgesproken sociaal of politiek engagement, zonder dat men daar nog een duidelijke lijn in kan trekken.
Patrick Loobuyck is er ondanks alles in geslaagd, deze met de dag verwarder wordende materie op een duidelijke manier voor te stellen en tegelijk het huidige modieuze cynisme voldoende te relativeren om de lezer te overtuigen.
□ Ludo Abicht
Patrick Loobuyck, Hoe ver-drijven intellectuelen de postmoderniteit? Vlaamse intellectuelen in de postmoderne wereld, VUBPress, Brussel, 2000, 341 blz., BEF 750, NLG 39,50, EUR 18,50, ISBN 90-54-8725-94.
| |
Misdaad en strafschoppen
‘Sport is de belangrijkste bijzaak in het leven’, is een uitspraak die wordt toegeschreven aan niemand minder dan paus Johannes Paulus II. De alsmaar groeiende maatschappelijke aandacht voor sport is navenant: media als radio en televisie besteden volop aandacht aan sportieve evenementen, en aan alles wat zich daaromheen afspeelt. En steeds vaker verschijnen boeken waarin sport en sportbeoefening centraal staan.
Zo'n boek is Misdaad en strafschoppen van de Utrechtse economisch geograaf Ton van Rietbergen - een bundeling van columns waarvan het merendeel eerder verscheen in het Utrechts Nieuwsblad. ‘Opvallend is de opmars van de sport’, schrijft de auteur in zijn Voorwoord. ‘Waren sporthelden aanvankelijk vooral lichtzinnige en alom geminachte lieden, inmiddels worden ze aan eenieder ten voorbeeld gesteld. Colleges worden doorspekt met citaten van Johan Cruijff en Louis van Gaal waar ze door studenten met voetbalshirts gretig worden opgezogen. Het is ook nauwelijks een wonder in een samenleving waar de gemiddelde eredivisievoetballer drie maal zo veel verdient als een hoogleraar’ (blz. 5). Juist de persoonlijke invalshoek die een goede column kenmerkt, maakt deze bundel lezenswaardig. Van Rietbergen bekijkt de sportwereld met de distantie van de echte liefhebber, die het om de schoonheid en de spanning van de sport zelf gaat, en zich oprecht verbaast over alle heisa rond de professionele sport. De liefhebber spreekt bijvoorbeeld in zijn column over zijn ervaringen als trainer van jeugdvoetballers: tijdens de training miste hij er opeens een stel, die in het doelgebied zandkastelen waren gaan bouwen.
| |
| |
Kenmerkend voor zijn verbazing over de uitwassen rond de professionele sportbeoefening is zijn stuk over de moord op Andrés Escobar, de Columbiaanse verdediger die tijdens de wereldkampioenschappen voetbal van 1994 een eigen doelpunt maakte in het duel tegen de Verenigde Staten, en drie dagen na het slot van de WK vanwege die eigen goal werd doodgeschoten. ‘Is er nog hoop voor het Columbiaanse voetbal of, eigenlijk veel belangrijker, de Columbiaanse samenleving?’, verzucht de auteur naar aanleiding van deze tragedie (blz. 133).
Misdaad en strafschoppen is geen diepgravende studie, maar wel een aardige verzameling kanttekeningen bij sport en sportverdwazing.
□ Herman Simissen
Ton van Rietbergen, Misdaad en strafschoppen. Over sport en andere dwaasheden, Poseidon, Utrecht, 2000, 126 blz., NLG 17,50 (EUR 7,94), ISBN 90-5546-041-9.
| |
Kunst
Chagall vertelt/vertaalt
Marc Chagall, in 1887 in de Wit-Russische stad Vitebsk geboren in een joods chassidisch gezin, was van kindsbeen af vertrouwd met de Hebreeuwse Bijbel. Hij heeft dan ook een immens bijbels oeuvre nagelaten: etsen, gouaches, litho's, mozaïeken, glas-in-loodramen en schilderijen, waarin hij de diepe(re) boodschap van bijbelse verhalen en personages op een voorbeeldige en inspirerende wijze heeft weten vorm te geven. Voor een aantal van zijn schilderijen, glas-in-loodramen en mozaïekwerk is zelfs een speciaal museum gebouwd op de heuvel Cimiez bij Nice: ‘Le Message biblique de Marc Chagall’. Hier zijn permanent vijf doeken geëxposeerd die de liefde van het Hooglied bezingen, alsmede twaalf grote schilderijen die geïnspireerd zijn op verhalen uit de boeken Genesis en Exodus. Over deze twaalf prachtige schilderijen heeft Huub Gerits, Norbertijn van de abdij te Averbode en een kenner-bewonderaar van Chagall, een mooi boek samengesteld. Hij begint met telkens de betreffende bijbeltekst af te drukken en toe te lichten, en brengt dan een prachtige reproductie van het schilderij dat hij vervolgens van deskundig commentaar voorziet. De auteur vermeldt nergens welke bijbelvertaling hij gebruikt heeft; ik vermoed dat hij deze zelf heeft vervaardigd. Een indrukwekkende bibliografie (blz. 138-161) sluit dit mooie boek af. Het enige wat men op deze publicatie zou kunnen aanmerken is de titel, die meer suggereert (De Bijbel) dan het eigenlijke onderwerp (Genesis en Exodus). Ondanks dat blijft het een mooi boek, een ideaal geschenk.
□ Panc Beentjes
Huub Gerits, Chagall vertelt/vertaalt: de bijbel in kleur, Altiora, Averbode, ISBN 90-317-1507-7 / Kok, Kampen, 1999, 168 blz., NLG 39,90 (EUR 18,10), ISBN 90-435-0142-5.
| |
Andreas Gursky
Met zijn monumentale fotografische werken heeft Andreas Gursky zich een stevige plaats verworven in de wereld van de hedendaagse kunst. Naar aanleiding van een tentoonstelling in het Museum of Modern Art in New York heeft Peter Galassi een boek samen- | |
| |
gesteld dat een volledig overzicht biedt van de creatieve ontwikkeling van de in 1955 geboren Duitse kunstfotograaf, van 1984 tot heden. Het boek, waarvan Hatje Cantz de Duitse vertaling uitgeeft, bevat meer afbeeldingen dan er werken op de tentoonstelling getoond werden, en het inleidende essay van Galassi is bijzonder verhelderend.
Gursky behoort met Thomas Struth en Thomas Ruff tot het selecte clubje van beroemde leerlingen van Bernd en Hilla Becher. Van zijn meesters heeft hij enkele basisbeginselen overgenomen - frontale benadering van het onderwerp, strenge compositie, afwezigheid van overbodige details -, maar hij heeft zich ook weten te bevrijden van de beperkingen eigen aan het ‘typologische’ principe van de Bechers, dat de fotograaf bindt aan het registreren van alle mogelijke varianten van één zelfde onderwerp. Gursky heeft zowel landschappen als stadsgezichten gefotografeerd, maar zijn pakkendste beelden zijn die waarop het afstandelijke oog van zijn camera een woelige menigte vastlegt. Door het weelderige kleurenpalet en het enorme formaat krijgen zijn taferelen de bekoorlijkheid van vrije, abstracte composities.
In zijn inleiding gaat Galassi uitvoerig in op de invloed van de Bechers op Gursky. Voorts laat hij zien hoe Gursky's oeuvre de vrucht is van een voortdurende dialoog met de hedendaagse kunstfotografie - Gursky is onder meer een groot bewonderaar van Jeff Wall - en met de traditie van de westerse beeldende kunsten. Galassi verwijst naar de romantische, ‘sublieme’ landschappen van Kaspar David Friedrich maar even goed naar het abstract expressionisme, de conceptuele kunst en het minimalisme. Terecht gaat Galassi uitvoerig in op het verband tussen Gursky en het werk van Gerhard Richter. In zijn essay staan hier en daar ook interessante aanwijzingen over Gursky's gebruik van de computer, - aanvankelijk om foto's te retoucheren en de laatste jaren om op basis van twee of meerdere negatieven beelden te componeren die pure fictie zijn, maar er realistisch uitzien.
Het majestueuze fotowerk van Gursky laat de kijker nooit onberoerd. Als je het essay van Galassi gelezen hebt, begrijp je beter waarom. Gursky brengt realisme en idealisme, discipline en spontaneïteit, passieve registratie en digitale manipulatie, fotografische en schilderkunstige traditie samen, in fascinerende en intrigerende beelden. Deze voorbeeldige uitgave, die naast de reproductie van een zestigtal werken ook tien prachtige detailopnames bevat, heeft maar een nadeel: ondanks de royale afmetingen - 34,5 op 31 cm - blijft het een boek, waarvan de illustraties nooit dezelfde indruk kunnen maken dan de levensgrote werken, al gaat het in beide gevallen om dezelfde foto's.
□ Jan Koenot
Peter Galassi, Andreas Gursky, Hatje Cantz Verlag, Ostfildern, 2001, 196 blz., DEM 148 (EUR 75,67), ISBN 3-7757-1052-3.
| |
Magritte in Knokke
Tot 16 september 2001 is in het Casino in Knokke een verzameling te zien van ruim zestig werken van René Magritte, meestal afkomstig uit privé-collecties. Er zitten enkele hoogstaande werken tussen, en het geheel biedt een tamelijk volledig overzicht van Magrittes oeuvre. Na het voorwoord van Roger Nellens over de ontstaansgeschiedenis
| |
| |
van de tentoonstelling drukt de catalogus opnieuw een bekende tekst van Emile Langui af, ‘Het mysterie van Magritte’, uit 1971, die echter nog steeds kan dienen om de toeschouwer in de juiste houding te brengen om naar Magritte te kijken. Maar het bijzondere van deze uitgave is zeker de volledige reproductie, op meerdere bladzijden die je netjes kunt openvouwen, van het fresco dat Magritte in 1953 onder de titel Le domaine enchanté voor de feestzaal van het casino van Knokke ontworpen heeft, en dat onder zijn leiding door een ploeg decorateurs op de wanden is aangebracht. Dit reusachtige werk is technisch gezien zeker niet het beste wat we van Magritte overhouden, maar het kan je boeien als een panorama dat alle vertrouwde motieven van zijn oeuvre samenbrengt.
□ Jan Koenot
Jan Martens (red.), Magritte, Marot - Tijdsbeeld, 2001, 142 blz., ISBN 2-930117-X.
| |
Rineke Dijkstra
Vooral twee series hebben de in 1959 geboren Nederlandse kunstfotografe Rineke Dijkstra bekend gemaakt: de jonge baders en baadsters, die zij in de jaren 1992-1996 op diverse plaatsen telkens op dezelfde wijze gefotografeerd heeft - op het strand van Oostende en De Panne, maar ook in Polen, Kroatië en de Verenigde Staten -, en de jonge moeders die zij naakt met hun baby in de armen in een sober decor heeft vastgelegd. In onderhavige uitgave vind je naast voorbeelden van die beroemde werken ook nog een andere serie - ‘Almerisa’, een Bosnisch meisje dat als vluchtelinge naar Nederland is gekomen, en van wie Dijkstra tussen 1994 en 2000 vier portretten heeft gemaakt - en enkele beelden uit een recent videowerk dat uitgaande jongeren als onderwerp heeft.
Dijkstra's voorliefde voor jongeren wordt door Katy Siegel in haar inleiding in verband gebracht met de huidige cultuur, waarin kinderlijke vreugde en volwassen ernst moeten wijken voor het ‘paradigma van de adolescentie’, met de nadruk op frustratie, onzekerheid, onbeholpenheid en transitie. Dijkstra's portretten confronteren de kijker ook met de spanning tussen identiteit en verschijning: wie je bent, en hoe je eruitziet. Die spanning wordt door de huidige cultuur van de look zeker opgedreven, maar bestaat ook voor de mens in zijn ‘natuurlijke’ toestand: lichamelijke verschijning en innerlijke denk- en gevoelswereld vallen niet volledig samen. De kracht van Dijkstra's serene fotografie is dat ze zulke algemeen menselijke vragen oproept. Dijkstra benadert de mensen die zij portretteert met eerbied en empathie, haar beelden zijn vrij van ironie, er gaat een uitnodiging van uit om je te bezinnen over groei, identiteit, droom en leven. Tot Dijkstra's oeuvre vormt deze bescheiden uitgave, waarin ook een interview met de fotografe staat, een goede inleiding.
□ Jan Koenot
Rineke Dijkstra: Portraits, uitgegeven door het Institute of Contemporary Art, Boston, en Hatje Cantz Verlag, Ostfildern, 2001, 112 blz., DEM 48,90 (EUR 25,00), ISBN 3-7757-1015-9 (Duitse uitgave), 0-910663-60-2 (Amerikaanse uitgave).
| |
| |
| |
Literatuur
Oud-christelijke poëzie
‘Christelijke poëzie’ klinkt veel lezers wat vreemd in de oren, en dit geldt vermoedelijk nog eens te meer voor ‘oud-christelijke poëzie’. Toch zijn er in de eerste eeuwen van het christendom tal van dichters geweest die christelijke thema's in dichtvorm behandeld hebben. Het gaat vooral om verdichtingen van bijbelse verhalen, om hymnen en lofzangen, maar er zijn ook oud-christelijke epigrammen, herdersdichten, satiren en epen.
De Latijnse christelijke dichters volgden veelal klassieke voorbeelden na, zoals Vergilius en Ovidius. Hun werk vormt daardoor, algemeen gesproken, een synthese van het heidens culturele erfgoed met de nieuwe godsdienst. Mede door dit wat hybride karakter is zulke poëzie in de moderne tijd eerder met minachting dan waardering bezien. De tamelijk theologische inslag en niet zelden wijdlopige schrijftrant hebben de christelijke dichters al evenmin geliefd gemaakt. Voor een flink deel is dit gebrek aan aandacht ten onrechte. Waarom zou je laat-antieke heidense dichters, zoals Ausonius en Claudianus, die ook zwaar op Vergilius leunen, wel serieus nemen, maar christelijke poëten als Prudentius en Juvencus niet?
Tegenwoordig wordt er weer druk gestudeerd op de oud-christelijke poëzie, maar het ontbrak nog aan echt toegankelijke bloemlezingen. In dat laatste is nu door Carolinne White op voorbeeldige wijze voorzien. Early Christian Latin Poets biedt een staalkaart van het gebied en bevat werk van een twintigtal dichters, onder wie bekende namen als Ambrosius en Augustinus, en minder bekende als Damasus, Paulinus van Nola en Dracontius. De meesten van hen krijgen vijf of meer pagina's, waarvan een of twee zijn ingeruimd voor een beknopte, nuttige inleiding en de rest voor een representatief voorbeeld uit hun dichtwerk. De in vertaling opgenomen gedichten of fragmenten worden steeds voorafgegaan door een paar regels originele Latijnse tekst, waaraan men ook de metrische vorm goed kan zien. Het boek bevat voorts twintig pagina's algemene inleiding, die in kort bestek een trefzeker en zeer verhelderend inzicht biedt over deze vaak onbegrepen antieke poëzie, en uiteraard noten en een korte bibliografie.
Het is een sympathieke en bruikbare bloemlezing, die zijn diensten zeker zal bewijzen voor een breder publiek met interesse in het vroege christendom. Literaire fijnproevers komen nog wel iets tekort, want de vertalingen zijn meer naar de inhoud (en dus eerder prozaïsch) dan naar de vorm. Maar als eerste kennismaking met het onbekende terrein voldoet dit boek uitstekend.
□ Vincent Hunink
Carolinne White, Early Christian Latin Poets, Routledge, London/ New York, 2000, 195 blz. (paperback), £14,95, ISBN 0415187834.
| |
Geschiedenis
Een goede kennismaking met het jodendom
Wie een actueel en met grote kennis van zaken geschreven overzicht zoekt over het hedendaags jodendom mag het onlangs verschenen boek van
| |
| |
Nicholas de Lange, lector Hebreeuws en Joodse studies aan de Universiteit van Cambridge, niet ongelezen laten. De Lange, die zelf rabbijn is, heeft zich eerder al goede papieren bezorgd met zijn eminente Atlas van de Joodse wereld (Amsterdam/Brussel, 1986). Ook vertaalt hij moderne Israëlische schrijvers als Amos Oz en A.B. Yehoshua.
Het boek van De Lange opent met een overzicht waar op dit moment op de wereld joden wonen en welk deel van de populatie zij vormen. Dan volgt een korte beschrijving van het verleden van het joodse volk, heel overzichtelijk gepresenteerd aan de hand van een aantal trefwoorden (universalisme, assimilatie, individualisme, verstrooiing, genocide). Een overzicht van de belangrijkste boeken die in elke joodse gemeenschap worden gebruikt (Bijbel, Talmoed, Gebedenboeken) ontbreekt natuurlijk niet, evenmin als een impressie van de diverse stromingen in de hedendaagse joodse godsdienst (traditioneel, reformistisch, radicaal). Aparte hoofdstukken zijn gewijd aan het belang en de functie van het gezin (riten) en van de gemeenschap (synagoge, liturgie). Een prachtig hoofdstuk is dat over ‘God en het joodse volk’, waarin enerzijds het klassieke denken over God wordt beschreven, anderzijds dat van de twintigste eeuw, vooral in verband met de Holocaust; ook geeft De Lange een indicatie van nieuw ingeslagen wegen in verband met het denken over God. Bijzonder is ook het voorlaatste hoofdstuk waarin een aantal ‘Objectives’ aan bod komen: heiligheid, gehoorzaamheid, geloof, vrede, liefde. Het boek besluit met een doorkijk naar de toekomst: demografisch, politiek, sociaal, religieus en theologisch.
Het boek bevat een uitvoerige woordenlijst en geeft bij elk onderwerp een groot aantal boektitels die voor verdere studie worden aanbevolen. Deze inleiding op het jodendom behoort tot de beste die ik ooit onder ogen heb gehad.
□ Panc Beentjes
Nicholas de Lange, An Introduction to Judaism, Cambridge University Press, Cambridge, 2000, xxii + 247 blz., £13,95, ISBN 0-521-46624-5.
|
|