Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 544]
| |
ForumBelgië en de strijd tegen de proliferatie van kleine wapens: een dubbelzinnige houding?Na het succes van het in Ottawa ondertekende antipersoonsmijnenverdrag, is de internationale gemeenschap van mensenrechten-ngo's vastbesloten om het volgende meest prangende probleem aan te pakken: de proliferatie van kleine wapens. Wereldwijd sterven er duizenden mensen per jaar in conflicten waarin kleine wapens gebruikt worden. In een groot aantal landen worden tevens kleine wapens gebruikt bij uiteenlopende vormen van mensenrechtenschendingen. Zelfs de Verenigde Naties zijn wakker geschoten, besteden eindelijk de nodige aandacht aan de problematiek en hebben onder meer de Vlaamse expert ter zake Johan PelemanGa naar eind[1] verzocht hen te helpen bij het onderzoek naar illegale wapenhandel. Bij de bespreking van dit vraagstuk raakt men al gauw verstrikt in een web van uiteenlopende aspecten die zeer moeilijk op te lossen zijn. Zolang er conflicten zijn, blijft de vraag naar wapens bestaan, en zolang er wapens geproduceerd worden, zal er wapenhandel zijn. Zowel de legale handel als het reusachtige netwerk van illegale handel werken de proliferatie van kleine wapens in de hand. In het controleren van de legale en het indammen van de illegale handel lijkt de sleutel te liggen tot de beperking van de verspreiding van kleine wapens in conflictgebieden of landen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen. In de praktijk blijkt die opdracht gigantische moeilijkheden op te leveren. Er zijn een aantal maatregelen in omloop om controle te krijgen over de legale handel. Landen die wapens uitvoeren kunnen de ontvangende staat verplichten aan te tonen wie de eindgebruiker zal zijn van het wapen. Deze maatregel wordt reeds door een aantal landen gehanteerd. Maar, landen die te kwader trouw zijn kunnen hem gemakkelijk omzeilen, terwijl de landen die wapens uitvoe- | |
[pagina 545]
| |
ren het parcours ervan moeilijk kunnen blijven volgen. Een bijkomende maatregel bestaat erin de voor export bestemde wapens (eventueel met behulp van hoogtechnologische middelen) te markeren, zodat de herkomst ervan te allen tijde terug te vinden is. Zo kun je steeds nagaan aan wie de wapens oorspronkelijk verkocht zijn, als ze bv. in de handen van de ETA gevonden worden, of op foto's verschijnen van de oorlog in Oost-Timor, zoals recentelijk met in België geproduceerde wapens gebeurd is. Dergelijke maatregelen kunnen de legale handel naar probleemgebieden misschien indijken, maar zijn een slag in het water ten aanzien van de illegale wapenhandel, die een reusachtig aandeel van de totale wapenhandel voor zijn rekening neemt. In het illegale circuit worden immers veel tweedehandswapens verhandeld, die zijn immers gemakkelijker te vinden en goedkoper. Wapenhandelaars slagen erin wapens te verhandelen van land A naar land B, zonder de wapens door het land waar zij zelf wonen te laten passeren, of zelfs ooit zelf in de landen waar de wapens vandaan komen of naartoe gaan geweest te zijn. De nieuwste communicatietechnologieën zoals het internet maakt dat allemaal nog eenvoudiger. Een groot aantal van deze wapenhandelaars werkt vanuit West-Europa, en België blijkt een van de favoriete uitvalsbases te zijn. Waarom? | |
De Belgische houdingWelke houding neemt België aan in deze aangelegenheid? België komt geregeld in de belangstelling vanwege wapenhandelkwesties: de link tussen de wapenhandel en de diamanthandel in Antwerpen, corruptieschandalen zoals de Agusta-affaire, de uitvoer van wapens naar bedenkelijke regimes, België als internationale draaischijf voor wapenhandel en ga zo maar door. Wat doet België om de illegale handel van wapens, in ons land geproduceerd of die via ons land worden doorgevoerd, tegen te houden? Veel te weinig, als je de conclusies mag geloven van de Belgische staatsveiligheid in haar jaarlijkse rapport over de wapenhandel ten behoeve van het parlement. Dat rapport bevestigt de rol van België als draaischijf van de illegale wapenhandel. Uit een aantal bronnen blijkt dat België als logistiek steunpunt dient voor het leveren van militair materieel afkomstig uit landen van het vroegere Warschaupact en bestemd voor de conflictpartijen in het gebied van de Grote Meren. Bij deze handel zou gebruikgemaakt worden van valse vluchtdocumenten, valse eindbestemmingscertificaten en een valse opgave van de vracht. Bij wijze van voorbeeld: een van de grootste dealers op de internationale wapenmarkt, Jacques Monsieur, is een Belg. In de jaren tachtig stond hij onder meer centraal in het Belgische luik van het internationale schandaal ‘Irangate’ (levering van wapentuig aan Iran). Monsieur leverde in 1985 aan de Libanese falangisten, deed later zaken met de Kroaten en bevoorraadde ook (ditmaal vanuit Frankrijk) Servische milities met oorlogstuig. Sinds 1980 zijn er, tevergeefs, minstens zeven gerechtelijke onderzoeken tegen hem begonnen in België. Hoewel de feiten bekend zijn, blijft de man onaantastbaar voor het Belgische gerecht. Vreemd genoeg bleef Monsieur zijn wederoproepingen als reser- | |
[pagina 546]
| |
ve kapitein bij het Belgische leger vervullen op het ogenblik dat er reeds onderzoeken naar illegale wapenhandel tegen hem liepen. Volgens betrouwbare bronnen bezorgde hij de Belgische inlichtingendiensten te veel nuttige informatie over buitenlandse conflicten, dankzij zijn positie als internationale wapensmokkelaar. En hoe zit het met de Belgische houding ten aanzien van de legale wapenhandel? België heeft op dat vlak een lange geschiedenis achter de rug. Reeds tijdens de oorlog tussen Irak en Iran in de jaren tachtig ontpopte Brussel zich als internationale draaischijf voor de doorvoer van wapens en munitie bestemd voor de oorlogvoerende landen. En wat te denken van de grootste klant van België in deze sector, Saoedi-Arabië? De wapens die België tot nu toe naar dat land heeft geëxporteerd, zijn niet alleen bedoeld voor het reguliere leger, maar tevens voor de Nationale Garde: een zwaarbewapende lijfwacht van 77.000 manschappen die, naast de bescherming van de koninklijke familie en de bewaking van de olievelden, vooral wordt ingezet voor het onderdrukken van binnenlandse opstanden. Hiermee heeft de Nationale Garde een slechte reputatie inzake mensenrechten verworven. Ze maakt onder andere gebruik van het beruchte volautomatische machinepistool van het type P90, ontwikkeld door het Belgische bedrijf FN. Dit uiterst dodelijke wapen schiet moeiteloos door drie kogelvrije vesten heen. Kan uitvoer van kleine wapens gerechtvaardigd worden naar een land waar, bijvoorbeeld, christenen gevangen gehouden worden omdat zij in het bezit zijn van een bijbel? Hebben de Belgische beleidsmakers niet de plicht een dergelijke uitvoer te voorkomen? Of zijn de Belgische exportbelangen tegenover Saoedi-Arabië misschien te groot? Minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel beweert een ‘ethisch buitenlands beleid’ te willen voeren. Mensenrechten staan bij hem hoog op de agenda. Nu is Mexico een land waar diezelfde mensenrechten op grote schaal geschonden worden. Philippe de Buck van Overstraeten, van het voormalige Fabrimetal (nu Agoria), houdt in zijn opinieartikel in De Morgen van 4 juli 2000 echter duidelijk geen rekening met de rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch, als hij beweert dat Mexico een democratische staat is die op het internationale toneel als dusdanig wordt erkend. Maar wat betekent ‘democratische staat’ zonder bescherming van de mensenrechten? Waarnemers hebben dan ook vragen bij de keuze van Louis Michel om, tegen de adviezen van zijn administratie in, een vergunning te verlenen aan wapenfabrikant FN voor de uitvoer van zo'n vijfhonderd pistolen van het type P90 en nog eens 500.000 stuks munitie naar Mexico. Valt deze beleidskeuze te rijmen met de retoriek van een ‘ethisch buitenlands beleid’? Uiteindelijk heeft Mexico van de bestelling afgezien. Maar Louis Michel lijkt in de boosheid te volharden. Geregeld legt hij de adviezen van zijn administratie betreffende wapenexportvergunningen naast zich neer. Allicht zijn de adviezen niet bindend. Maar, aangezien de dienst Wapenbeheersing juist rekening moet houden met de situatie van de mensenrechten in het invoerende land, en de minister die zo belangrijk acht, zou je toch anders verwachten. Zo ook | |
[pagina 547]
| |
recentelijk bij de uitvoer naar Turkije van machines om munitie te produceren. VU-Kamerlid Brepoels verklaarde terecht dat, vanwege de flagrante schendingen van mensenrechten door de Turkse overheid, de vergunning volstrekt strijdig is met de wet van 1991 betreffende de in- en uitvoer van wapens. Voorts zijn er onlangs nog uitvoervergunningen verleend voor wapens met bestemming Iran, China, Nigeria en Mauritanië. Ook hier negeerde Michel in minstens drie van de vier gevallen het negatieve advies van de evaluatiecommissie. De strijd tegen de proliferatie van kleine wapens vormt duidelijk geen prioriteit voor de minister van Buitenlandse Zaken. Een bijkomende moeilijkheid is het communautaire aspect van de zaak. In de praktijk neemt een Franstalig (federaal) minister de ethische verantwoordelijkheid op zich voor de wapenhandel aan Franstalige kant, en een Vlaams (federaal) minister doet hetzelfde voor de wapenhandel uit Vlaanderen. Wanneer Vlaamse parlementsleden kritiek uiten op het wapenexportbeleid van Michel, wordt hun optreden al gauw in een communautair daglicht gesteld, hoewel er ook aan Franstalige kant kritische stemmen opgaan. Wat er ook van zij, er moeten meer garanties komen voor de intentie dat Belgische wapens niet mogen worden ingeschakeld in conflicten waarin mensenrechten worden geschonden. Daar ligt nu juist de bestaansreden van de wapenwet van 1991, die overigens nog verbeterd kan worden. Vervolgens moet er absoluut meer transparantie komen inzake wapenexportbeleid: aan welk land en welke afnemers wordt welk type van wapen geleverd? Voor de strijd tegen de illegale wapenhandel moet er zowel op nationale als op internationale schaal gewerkt worden aan een juridisch systeem om de mazen van het net waardoor wapenhandelaars nu nog glippen, te dichten. □ Timon Bo Salomonson | |
Geweten van zijn generatie
| |
[pagina 548]
| |
1984 (1949) een groot publiek, terwijl ook zijn essays veel waardering kregen. Orwell was bepaald niet gelukkig geweest met alle aandacht die hem na het succes van Animal Farm ten deel viel: ze had er mede aanleiding toe gevormd, dat hij zich in het najaar van 1945 had teruggetrokken op het Schotse eiland Jura, ver weg van de hectische literaire wereld van Londen. Gezien deze afkeer van aandacht voor zijn persoon is het geenszins verwonderlijk dat Orwell in zijn testament het verzoek liet opnemen, dat men geen biografie van hem zou schrijven. Zijn weduwe Sonia Brownell - de tweede vrouw van Orwell: zijn eerste echtgenote Eileen O'Shaughnessy was in 1945 overleden - probeerde, gevolg gevend aan dat verzoek, mogelijke biografen op voorhand te ontmoedigen, en nam daarbij zelfs haar toevlucht tot minder fraaie middelen. In 1968 publiceerde zij, samen met Ian Angus, de Collected Essays, Journalism and Letters van Orwell; in het voorwoord van die uitgave schreef zij, geheel in strijd met wat werkelijk het geval was, dat Orwell ‘geen persoonlijke papieren naliet: in zijn brieven wordt niets ofwel verhuld of spectaculair onthuld’. Daaraan voegde zij toe dat ‘er zo weinig is dat over zijn leven zou kunnen worden geschreven - met uitzondering van “psychologische interpretaties” - dat hij niet al zelf heeft geschreven’. Ten slotte beweerde zij, tegen beter weten in, dat deze vierdelige uitgave samen met zijn romans ongeveer alles omvatte wat Orwell had geschreven. Ook dat was niet waar: de Complete Works, die Peter Davison bezorgde en waarvan de uitgave in 1998 werd voltooid, beslaan twintig delen - en duizenden bladzijden meer. Wellicht mede door deze bemoeienissen van Sonia Orwell werd de wens van Orwell, dat er geen biografie van hem zou verschijnen, aanvankelijk gerespecteerd, al verschenen er uiteraard wel kritische studies naar (aspecten van) zijn werk. Maar in het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw begonnen de historicus Peter Stansky en de publicist en dichter William Abrahams aan een gezamenlijke studie naar de motieven van Engelse schrijvers om als vrijwilliger te gaan vechten in de Spaanse Burgeroorlog. Hoewel verreweg het grootste deel van de Engelse vrijwilligers afkomstig was uit de arbeidersklasse, gold de Spaanse Burgeroorlog immers bij uitstek als a poets war. Orwell nu was een van de auteurs die Stansky en Abrahams in hun onderzoek betrokken. In hun boek Journey to the Frontier (1966) lieten zij hem uiteindelijk echter buiten beschouwing - zij beperkten zich tot twee casestudies: de dichters John Cornford en Julian Bell. Hun onderzoek naar Orwell was op zichzelf komen te staan: daaraan wijdden zij twee aparte boeken, The unknown Orwell (1972) en Orwell: the transformation (1979) - dit hoewel zij geen enkele medewerking kregen van Sonia Orwell, die hun bovendien geen toestemming gaf de auteur te citeren. Sonia Orwell was zelfs zo kwaad dat Stansky en Abrahams hun boeken publiceerden, en ook zo ontevreden over de inhoud ervan, dat zij de politicoloog Bernard Crick aanzocht om een geautoriseerde biografie van Orwell te schrijven. Dit omdat Crick in de New Statesman een bundel essays over het werk van Orwell tot haar volle tevredenheid had besproken. De biografie van Crick, George Orwell: a life, ver- | |
[pagina 549]
| |
scheen in 1980 - het jaar waarin Sonia Orwell op de leeftijd van tweeënzestig jaar kwam te overlijden. Tijdens zijn onderzoek was Crick hevig met haar in conflict geraakt: zij vond zijn benadering te droog en feitelijk, en was van mening dat Crick eenzijdig de nadruk legde op de politieke aspecten van het werk van Orwell, en te weinig sympathie voor de auteur toonde. Zij probeerde zelfs, tevergeefs, de publicatie van het boek van Crick tegen te houden; wel slaagde zij erin te voorkomen dat hij zijn boek een geautoriseerde biografie mocht noemen. Dit laatste was voorbehouden aan Michael Shelden, die in 1991 Orwell: the authorized biography publiceerde. Dit boek - geautoriseerd door de erven Orwell - werd goed onthaald: beter dan Crick was Shelden erin geslaagd Orwell van binnen uit te begrijpen, zo oordeelden de critici. | |
IIIn 2000 - vijftig jaar na het overlijden van de auteur, bijna tien jaar na het verschijnen van de biografie van Shelden - is een nieuwe biografie van Orwell verschenen: Orwell: Wintry conscience of a generation, van de hand van Jeffrey Meyers. Meyers is - met onder meer studies over D.H. Lawrence, Ernest Hemingway en Robert Frost op zijn naam - een ervaren biograaf, en heeft met publicaties als A reader's guide to George Orwell (1975) en George Orwell: the critical heritage (1975) ook in het onderzoek naar leven en werk van Orwell zijn sporen al verdiend. Als eerste van de biografen van Orwell kon Meyers beschikken over diens Complete Works - en de grote hoeveelheid extra materiaal die hem ter beschikking stond lijkt alleen al voldoende reden om een nieuwe biografie te rechtvaardigen. Maar opmerkelijk genoeg geeft al dat nieuwe materiaal weinig aanleiding tot nieuwe inzichten: Meyers slaagt er niet in nieuwe, verrassende perspectieven op de schrijver Orwell te openen. Net als Crick en Shelden schetst hij het verhaal van Eric Blair - in 1903 in Motihari (India) geboren als zoon van een koloniale ambtenaar, opgegroeid op de kostscholen St. Cyprian's en Eton -, die na Eton niet koos voor een studie in Oxford of Cambridge, maar voor een loopbaan als politieman in Birma. Uit zijn functie bij de Indian Imperial Police nam hij per 1 januari 1928 ontslag, en hij besloot schrijver te worden. Bij de publicatie van zijn eerste boek, Down and out in Paris and London (1933), nam hij het pseudoniem George Orwell aan - en als Orwell groeide hij uit tot een van de belangrijkste schrijvers van de twintigste eeuw. Hij voelde zich schuldig over zijn deelname aan de koloniale onderdrukking door de Engelsen, en juist daarom probeerde hij deel te hebben aan het leven van de verdrukten in zijn eigen land, en hun ervaringen te verwoorden. Om die reden trok hij op met seizoenarbeiders als hopplukkers, met zwervers en daklozen, en deed daarvan verslag in Down and out in Paris and London; om die reden ging hij op onderzoek naar de levensomstandigheden van mijnwerkers en werklozen in de armste streken van Engeland, en schreef daarover in The road to Wigan Pier (1937). Gevoed door deze ervaringen ontwikkelde hij zich tot een socialist - en tegen deze achtergrond voelde hij zich geroepen de Spaanse Republiek te verdedigen tegen de | |
[pagina 550]
| |
staatsgreep van conservatieve militairen. In Spanje werd hij geconfronteerd met de politieke machinaties van de communisten, van wie het beleid vanuit Moskou werd bepaald. Van zijn ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog deed Orwell verslag in zijn boek Homage to Catalonia (1938), door veel van zijn lezers beschouwd als zijn beste boek - al was het alleen maar om de befaamde passage waarin hij beschrijft hoe het is om te worden neergeschoten. In zijn latere jaren stond de strijd tegen de dreiging van totalitaire systemen - met name het communisme - centraal in leven en werk van Orwell; daarvan getuigen zijn politieke essays, maar ook Animal Farm en 1984. Orwell werd vanwege die opstelling lange tijd verketterd door orthodoxe communisten, maar buiten die kringen staat zijn naam voor idealisme, engagement, persoonlijke moed, integriteit, niets en niemand - ook zichzelf niet! - ontziende eerlijkheid, een onafhankelijk oordeel en een even krachtige als soepele, heldere stijl van schrijven. In zijn boek gaat Meyers, in vergelijking met de biografie van Shelden en zeker met die van Crick, uitvoeriger in op het persoonlijke leven van Orwell. Zo besteedt hij meer aandacht aan de verhouding tussen Orwell en zijn vader, en zelfs veel meer aan de talrijke affaires die Orwell voor, en ook tijdens zijn eerste huwelijk had. Juist op grond daarvan - en op grond van het feit dat Orwell in benarde omstandigheden wel eens zijn toevlucht tot fysiek geweld nam - concludeert Meyers dat Orwell niet de heilige van de twintigste eeuw was waarvoor hij vaak werd en wordt aangezien. Tot andere interpretaties van het werk van de schrijver Orwell leidt dit alles echter niet - en waar Meyers het nodig vindt na te gaan hoe vaak Orwell met zijn tweede vrouw heeft geslapen, neemt die aandacht voor zijn persoonlijke leven zelfs een beschamende vorm van voyeurisme aan. Maar juist wat de inzet van een nieuwe biografie zou moeten zijn - een nieuw zicht op het werk van Orwell op basis van nieuw ter beschikking gekomen materiaal - kan Meyers niet waarmaken. Waar het over de politieke aspecten van het werk van Orwell gaat, is Crick onovertroffen; en waar het gaat om het verhelderen van diens werk vanuit zijn leven kan Meyers weinig toevoegen aan de studie van Shelden. Natuurlijk kan het zo zijn dat alle nieuwe materiaal in de Complete Works geen aanleiding geeft tot nieuwe perspectieven - maar als dat inderdaad het geval is, roept dat de vraag op naar de noodzaak van deze nieuwe biografie. □ Herman Simissen Jeffrey Meyers, Orwell: Wintry conscience of a generation, W.W. Norton, Londen en New York, 2000, 380 blz., geïllustreerd, $29,95, ISBN 0-393-04792-X. | |
[pagina 551]
| |
Rede(n) tot hoopOp 23 mei 2001 heeft onze medewerker Ludo Abicht de Arkprijs van het Vrije Woord gekregen. Gie van den Berghe mocht de lofrede uitspreken, die wij hier mogen afdrukken. Deze tekst verschijnt tevens in een eigen publicatie van het Arkcomité. Ludo Abicht lof toezwaaien, velen willen dat. Het is dan ook een eer én een verantwoordelijkheid dat hier te doen.
In 1936 geboren, werd Ludo groot in de oorlog. En oorlogskinderen hebben, zoals hij zo mooi beschreef, grote ogen. Toch is dat te bescheiden. Alle kinderen hebben grote ogen. In de wereld geworpen staren ze hem niet begrijpend, verwonderd, leer- en weetgierig aan. Socialisatie, opvoeding, volwassenwording en gewenning brengen daar geleidelijk verandering in. Wegen worden ingeslagen en daardoor lijken andere dood te lopen; ook op ideologisch vlak, het terrein van overtuiging en geloof. Om in alle gemoedsrust de eigen weg te volgen, sluit men vrijwel automatisch de ogen voor alternatieve routes. Een maatschappelijke integratie die doorgaans gepaard gaat met normalisering. Veel wordt in schijn normaal. Beetje bij beetje dooft de verwondering, het openstaan voor het wonderlijke, uit. Deuren gaan dicht, het ongekende en vreemde wordt buitengesloten. Er groeit eelt op de ziel. Het ‘ik’ krijgt een bolster, verschuilt zich in een harnas. Veel, al te veel, wordt vanzelfsprekend. Onrecht, ongelijkheid, domheid, oorlog, leed - alles went. Maar Ludo's ogen, die bleven wijdopen: verbaasd, leergierig, genietend, geschokt, verontwaardigd, schreiend. Daar blijft het niet bij, de man engageert zich. Voluit, zichzelf niet sparend. Hij stelt zich bloot aan de kant van onderdrukten en gediscrimineerden, neemt risico's. Handen uit de mouwen voor emancipatie. Onderhandelingstafels liggen hem beter dan barricades. Als hij die beklimt, dan met de bedoeling te onderhandelen, te verzoenen. Zoenen, vrede stichten, met alle geweld... waar de rede toe in staat is. Daar is hij radicaal, genadeloos in. Ook voor zichzelf. Soms doet hij meer water in zijn wijn dan medestanders lief is. Ludo is een diplomatisch revolutionair, een man van de dialoog. Dialoog, dat is ook de titel van zijn eerste dichtbundel, van toen hij pas zesentwintig was. Hij denkt dialogisch, probeert de dingen van alle kanten te bekijken. Een veelzijdig mens. Iemand die zich inleeft in verschillende, zelfs vijandige standpunten. Zo veel mogelijk facetten doorgronden om de Ander te ver-klaren - ‘licht werpen op’. Het vreemde komt dichterbij, de Ander wordt ‘ontvreemd’. Vooroordelen en stereotypen krijgen het moeilijk. Ludo is een geëmancipeerd mens. Ook hij maakte een evolutie door, | |
[pagina 552]
| |
werd wijs door vallen en opstaan. Al doende leerde de denker machtstrevers en abstracte utopieën te wantrouwen. Hij zwoer de voorhoede-idee af, werd voorzichtiger en bescheidener. Niet voorgaan, maar de weg wijzen. Helpen groeien en ontwikkelen, om dan op de achtergrond te verdwijnen. Niet zomaar tot revolutie aanzetten; nadenken over realiseerbaarheid en gevolgen. Geen sociale experimenten in het luchtledige. Uitgaan van de bestaande werkelijkheid. Rekening houden met de concrete mens en zijn behoeften. Mensen leren met vrijheid om te gaan, vooraleer hen ertoe te verplichten. Geen beweging zonder langetermijnstrategie. Een bedachtzame omwenteling, zonder overhaasting, met voorzichtige beslistheid. Niet breken met het verleden, maar het waardevolle behouden. Een conservatieve revolutie. Om met enig succes een toren van Babel te bouwen, heb je stevige fundamenten nodig. Dus eerst de put van Babel graven. Zonder basis geen construct. Luisteren naar mensen en hun alledaagse noden. Van begeesterd jezuïet-in-de-maak evolueerde Ludo tot socialist, marxist en communist. Niet je ziel redden, maar de wereld. Toen ook dat geen sinecure bleek, herzag hij zijn eschatologisch extremisme. In navolging van een van zijn leermeesters, Ernst Bloch, filosoof van de hoop, ‘bekeerde’ hij zich tot het concreet utopisme. Geen vlucht voorwaarts, geen onbereikbare doelen nastreven, zoals de definitieve afschaffing van het Menselijk Kwaad, maar zich verwezenlijkbare doelen stellen. De droom kan alleen asymptotisch benaderd worden. Dromen is bezig blijven - met realisatie. Ludo is een afvallige. Vele waters heeft hij doorzwommen, alle intens beleefd en achter zich gelaten. Zonder rancune. Integendeel, hij kijkt om in dankbaarheid, puurde uit elke ideologie het bruikbare en integreerde het in zijn mens- en wereldbeeld. Ideologisch is hij een eclecticus. Met zijn woorden: ‘elke korrel wijsheid die we in de wereld kunnen vinden, moeten we zorgvuldig bewaren’. Een veellijnig man, met een gezonde angst voor rechtlijnige fanatici. Ludo's levenslijn - bij iemand als hem kun je moeilijk van een loopbaan spreken - is een illustratie van zijn op verzoening gerichte ideologie. Hij verenigt veel ogenschijnlijk onverenigbaars in zich, zoals jezuïtisme en communisme, internationalisme en nationalisme. Etiketten kleven niet op Ludo Abicht. Niet in een hokje te stoppen. Voor wie een bepaalde weg koos, in een omheinde wereld leeft, is dat allemaal veel te ingewikkeld. Hoe kun je nu én de Israëli's én de Palestijnen begrijpen? Dat moet verdacht zijn. Geef toe, het is ongezien: een zilveren Vlaamse Leeuw op een vrijdenkersark! De man is een belevenis. Tijd voor een anekdote. Op een etentje bij hem thuis vroeg ik me terloops af waar Heinrich Heines beroemde uitspraak ‘Das war ein Vorspiel nur, dort wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen’ eigenlijk op sloeg. Die uitspraak wordt vaak aangehaald als een soort voorspelling van de boekverbranding door de nazi's, maar Heine was in 1933 al zevenenzeventig jaar dood. Ludo was niet te houden, dook meteen in Heines verzameld werk; zijn vrouw Ina schoot het internet op. Verbaasd bleef ik achter, probeerde | |
[pagina 553]
| |
duidelijk te maken dat het niet zo dringend was. Ludo snelde me af en toe voorbij, voortgedreven door een volgende inval. In het voorbijgaan klopte hij me bemoedigend op de schouder. Zo van: het komt in orde, rustig maar. Het was een erezaak, ik zou geholpen worden, daar viel niet aan te tornen. Bleek dat het citaat van Heine uit Almansor komt, een toneelstuk dat hij in 1823 schreef over de vervolging van de Moren in het Spanje van de zestiende eeuw. De zin slaat op de verbranding van de koran door de inquisitie. Ludo is een intellectueel in de ware zin van het woord. Onafhankelijk, on-partijdig, genuanceerd, consequent, moedig. Een hardnekkig voorstander van weloverwogen vrijheid, kritische vrijmoedigheid, antihiërarchische wijsheid en relativeringszin. Op de koop toe is hij beminnelijk. Een toonbeeld van rustige afstandelijkheid, goedmoedigheid en wijsheid. Geduldig, ook al heeft hij daar door drukke bezigheden in feite de tijd niet voor. Solidariteit en vriendschap zijn bij hem volle begrippen. Niet alleen zijn ogen, ook zijn hart is groot gebleven. Een wereldburger, thuis in de wereld. Met groot respect voor de Ander, ook de tegenstander. Je mág het grondig oneens zijn met Ludo. En dat is zeer uitzonderlijk. Hij staat sterk genoeg in zijn schoenen om bij alle zekerheden, ook de zijne, vragen te blijven stellen. Hij luistert naar rede. Een duizendpoot, hij is bij alles en nog wat betrokken. Op een of andere manier doet Ludo meer met zijn tijd dan de meesten onder ons. Hij lijkt wel over twee levens te beschikken. Ik hoop het - uit alle macht. □ Gie van den Berghe |
|