| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Wereldvreemdheid
De Romeinse schrijver Boëthius schreef zijn beroemde werk De Vertroosting van de Wijsbegeerte in afwachting van zijn executie. Daarin vertelt hij hoe hij in de kerker werd bezocht door de filosofie in de gedaante van een vrouw. In haar armen vindt hij troost. Als ik me deze vrouw voor ogen probeer te halen, verschijnt er om de een of andere reden altijd het beeld van Patricia De Martelaere. Wellicht omdat er in haar werk veel ‘schoonheid en troost’ verscholen ligt, - om de portrettenreeks van Wim Kayzer te parafraseren. Haar talent werd indertijd al terecht opgemerkt en geprezen door Herman de Coninck. Nu heeft deze grande dame van het essay na het ongeëvenaarde Een verlangen naar ontroostbaarheid en de waardige opvolger Verrassingen een nieuw boek op haar naam staan. De lelijke cover met ‘een meisje aan het raam’ van Salvador Dalí schrikt misschien af. Toch noopt ook dit tot een nadere beschouwing. Dalí is vooral bekend door zijn surrealistische werken, en de confrontatie met zo'n klassiek, kitscherig schilderij werkt vervreemdend. Die vervreemding is juist het uitgangspunt van de filosofische verwondering die De Martelaere in haar essays probeert te ontrafelen. Zij bezit de gave om moeilijke onderwerpen uit te drukken in een eenvoudige taal, zonder dat de argumenten aan diepgang of nuance inboeten. Naast haar favoriete auteurs (Nietzsche, Schopenhauer, Freud en Wittgenstein) komt in dit boek haar vertrouwdheid met de oosterse filosofie iets meer aan bod dan vroeger. Welke onderwerpen worden ter sprake gebracht? Zij geeft haar visie op Nietzsches eeuwige terugkeer van hetzelfde en vraagt zich af wat Schopenhauer bedoelde toen hij kunst definieerde als de meest volkomen objectiviteit. Zit er achter de kick van sommige spectaculaire attracties een soort verlangen naar de ervaring van onze eigen dood? Hoe zit het met de problematische verhouding
tussen rede en emotie, en tussen lichaam en geest? Hoe zit het met de kunst van het woord? Bestaat er een fundament voor
| |
| |
de menselijke ethiek? Wat is verlichtingsdenken? Het zijn geen wereldschokkende onderwerpen, en de afwezigheid van enige vorm van sensatie in haar vertrouwelijke stijl werkt rustgevend. Haar heldere, rationele formuleringen zijn niettemin ge tint met een zweem van melancholie. Ook in een foto van haar merk je deze triestheid in haar blik. Patricia heeft droevige ogen (dit zou het begin van een gedicht kunnen zijn). In Wereldvreemdheid relativeert De Martelaere opnieuw de grote, gewichtige antwoorden en geeft ze met haar kleine essays een beetje meer licht aan de lezer.
□ Dimitri De Gruyter
Patricia De Martelaere, Wereldvreemdheid, Meulenhoff, Amsterdam, 2000, 160 blz., 545 fr., ISBN 90-290-5789-0.
| |
Kerk en theologie
Het boek Ruth
Het slechts vier hoofdstukken tellende bijbelboek Ruth heeft door alle tijden heen tot de verbeelding gesproken. Rembrandt heeft omstreeks 1636 ‘Ruth en Naomi op weg naar Bethlehem’ getekend; in 1648 tekent hij ‘Ruth en Boaz op het veld’. Verschillende componisten (Samuel Wesley, George Schumann, César Franck) schreven een oratorium Ruth. Dit soort gegevens zult u overigens niet aantreffen in het goede commentaar dat Dr. Klaas Smelik aan het boek Ruth heeft gewijd. Hij houdt het bij de bijbeltekst van het geschrift. Maar zijn inleiding en uitleg bevatten zoveel interessante en belangrijke observaties dat ik u dit boek van harte ter bestudering wil aanbevelen. De verrassende stelling van Smelik is, dat niet Ruth, maar Noömi de hoofdpersoon van het boek Ruth is. Dat blijkt bijvoorbeeld heel duidelijk uit het slot van het boek, waar Ruth een zoon baart, maar de buurvrouwen uitroepen: ‘Geboren is een zoon aan Noömi’. Zo kent dit commentaar wel meer opvallende uitspraken, die door Smelik op een goede manier worden samengebracht en uitgelegd. Kortom, een commentaar dat een uitstekende stimulans biedt om het boek Ruth weer eens aandachtig en met nieuwe ogen te gaan lezen.
□ Panc Beentjes
Dr. K.A.D. Smelik, Ruth (= Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Kok, Kampen, 2000, 174 blz., f 34,90, ISBN 90-435-0236-7.
| |
Nieuwe katholieken
In Nederland treden per jaar ongeveer duizend personen op latere leeftijd tot de rooms-katholieke Kerk toe. In één derde van de gevallen gebeurt dit vanwege de partner. Opvallend is voorts dat twee derde van deze ‘nieuwe katholieken’ tot het vrouwelijk geslacht behoort.
Onderzoek naar bekeringen van volwassenen is een bloeiende bezigheid geworden. Dat bewijzen de vele publicaties die over, maar ook door zulke nieuwe katholieken worden geschreven. Dat het ook een boeiende bezigheid is, wordt duidelijk na lezing van een boek dat werd gepubliceerd door de vakgroep Praktische Theologie en Sociale Wetenschappen van de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht (KTU). Deze groep richt zijn onderzoek niet alleen op de ‘neergang van de kerken’, maar ruimt binnen het onderzoeksprogramma ‘Religie en Moderniteit’ uitdrukkelijk ook een plaats
| |
| |
in voor vormen van vitale religiositeit die wel degelijk in onze moderne samenleving te vinden zijn.
Uit een bestand van tweehonderdnegenendertig ‘nieuwe katholieken’ bleken vierennegentig bereid een enquête in te vullen, terwijl vijfenveertig van hen aangaven te willen meewerken aan een interview over hun bekering. Uiteindelijk zijn daaruit vijftien personen geselecteerd wier bekeringsgeschiedenis en motieven uitvoerig worden onderzocht. Dat gebeurt in vijf blokjes van telkens drie getuigenissen, waarop vervolgens vanuit de diverse disciplines van de vakgroep (pastoraaltheologie, pastoraalpsychologie, godsdienstsociologie, poimeniek en catechese) diepgaand wordt gereflecteerd. Dat leidt tot thema's als: ‘bekering als keuze’; ‘verschillende motieven - dezelfde kerk’; ‘de rituelen van de roomskatholieke Kerk’; ‘is catechese aan Nieuwe katholieken mogelijk?’.
Een boeiend boek, waarin mij heeft getroffen dat ‘nieuwe katholieken’ na hun toetreding op heel verschillende manieren binnen de rooms-katholieke Kerk staan.
□ Panc Beentjes
Arjan Broers, Staf Hellemans, Jacques Maas, Corja Menken-Bekius, Andreas Prokopf, Willem Putman en Hans Georg Ziebertz, Nieuwe Katholieken, Lannoo, Tielt, 2000, 224 blz., f 42,50, ISBN 90-209-3994-7.
| |
Maatschappij
Discipline in de basisschool
In Ordres et désordres scolaires, waarin ze diverse onderwijssystemen analyseert, laat Rachel Gasparini zien dat de pedagogische vernieuwing niet noodzakelijkerwijs uitloopt op ontwrichte discipline of anarchistische vrijheid van het kind. De auteur benadert de vernieuwing als een valorisering van de autonomie van het kind. Haar analyse toont hoe deze vernieuwing de traditionele discipline niet in de weg staat. Dat is de centrale thesis die de sociologe heeft ontwikkeld in haar proefschrift, dat nu in boekvorm gepresenteerd wordt.
Als uitgangspunt neemt de auteur drie schooltypes: de Montessorischool, de Freinetschool, en ‘l'école plurielle’, waarin diverse pedagogische stromingen als het ware synthetisch gerealiseerd worden. Aan elk van de schooltypes is een hoofdstuk gewijd. Telkens vertoont het dezelfde drieledige opbouw: de typering van de school in pedagogisch-didactisch opzicht, een toetsing aan school- en klaspraktijk door anekdotes en interviews, en een karakterisering van de leerling zoals de school hem/haar ideaaltypisch voor ogen heeft.
De drie hoofdstukken worden voorafgegaan door een pregnante inleiding. Daarin drukt de auteur haar bekommernis uit: het disciplineprobleem doet zich weliswaar voornamelijk in het secundair onderwijs voor, maar hoe de puberale leerling in die fase het spanningsveld van vrijheidsontdekking en (morele) verplichting zal betreden, hangt ook af van de aanpak van de reglementering en de schoolorde in de basisschool.
In haar conclusie komt de auteur slechts zijdelings terug op deze uitdagende probleemstelling. Het afsluitende hoofdstuk laat de lezer enkel met algemene vaststellingen zitten die hij/zij ook zonder lectuur van het boek kan formuleren. Het sterke punt van haar werk ligt echter in de drie basishoofd- | |
| |
stukken waarin ze de inleidende vraagstelling bestudeert vanuit het reilen en zeilen binnen de drie genoemde schooltypes. In dat opzicht kan het boek als een spiegel fungeren die de eigen school- en klaspraktijk in een mat, gebroken of helder licht brengt.
□ Geert Faseur
R. Gasparini, Ordres et désordres scolaires. La discipline à l'école primaire, Grasset, Paris, 2000, 288 blz., 139 FF, ISBN 2-246-59651-3.
| |
De politiek van de openbaarheid
Proberen in zesenvijftig bladzijden de opvattingen weer te geven die (Nederlandse) journalisten en krantenmakers sedert de negentiende eeuw over de taak en de positie van de media naar voren hebben gebracht, én daarmee ook iets zeggen over de positie van de media in de westerse samenleving, is een niet geringe opdracht. Als je daarbij dan ook nog vertrekt van Jürgen Habermas' Strukturwandel der Öffentlichkeit - waarbij enige uitleg over de inhoud van dat werk niet mag ontbreken -, is het niet verwonderlijk dat je meer dan honderd voetnoten nodig hebt om de opdracht tot een goed einde te brengen. Een goed einde? Misschien wel wat de oorspronkelijke bestemming van de tekst betreft, namelijk als ‘oratie [...] bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam’. Als bijdrage aan het actuele debat over de plaats en de rol van de media in de westerse samenleving, en voor een ruimer publiek bestemd, is de uiteenzetting minder positief te beoordelen. Pas in de epiloog wordt op de huidige situatie kort ingegaan, en geeft de auteur zelf toe dat ‘in kort bestek’ nauwelijks recht gedaan kan worden aan zo'n complexe discussie. Ook over de werkelijke plaats en rol van de media in het verleden, kom je niet zo heel veel te weten. Er wordt immers voornamelijk verwezen naar credo's en intentieverklaringen van krantenmakers en journalisten, en nauwelijks naar wat er werkelijk gepubliceerd werd. Wil je een gedegen beeld geven, dan moet je toch minstens beide elementen aan bod laten komen. Dit boek geeft wel een goede toelichting bij het reeds genoemde boek van Habermas, en toont hoe dit werk als uitgangspunt kan dienen voor een beoordeling van de positie van de media tegenover de (rest van de) samenleving.
□ Johan Van der Auweraert
Frank van Vree, De politiek van de openbaarheid, Historische Uitgeverij, Groningen, 2000, 71 blz., 598 fr., f 29,50, ISBN 90-6554-082-2.
| |
Politiek
Hartslagen
Onder de titel Hartslagen. Christen-democratische verkenningen heeft de CVP onlangs een essaybundel uitgebracht over de christen-democratie vandaag. Het boek kadert in de vernieuwingsoperatie die de partij doormaakt sinds ze in de oppositie terechtgekomen is. Voor de verschillende bijdragen werd vooral een beroep gedaan op gevestigde waarden uit de christen-democratische politieke familie. Daarop geven jongere auteurs een korte reactie. De teksten werden verzameld rond drie grote thema's: Vlaanderen en Europa, de samenleving, en economie en arbeid.
Aangezien het boek uitdrukkelijk wordt aangekondigd als een onderdeel
| |
| |
van de vernieuwingsoperatie liggen twee doelstellingen voor de hand. Eerst en vooral mogen de grote maatschappelijke vraagstukken niet uit de weg worden gegaan, maar verdienen ze een genuanceerde en grondige aanpak. Voorts mag men van een vernieuwingsbeweging ook een zekere bezieling verwachten. De eerste doelstelling werd alleszins gerealiseerd. Zo bevat Hartslagen een aantal gedegen bijdragen over actuele problemen zoals de Europese integratie (Jean-Luc Dehaene), de toenemende arbeidsdruk (Herman Van Rompuy) en stadsvernieuwing (Eric Antonis). Toch zijn er hier en daar ook valse noten te bespeuren: zo is de bijdrage van Luc Van den Brande (‘Vlaanderen een open ruimte voor kwaliteit’) vrij oppervlakkig en weinig vernieuwend. Vervolgens moet het boek een perspectief bieden op wat het christen-democratische gedachtegoed vandaag betekent. Op dat vlak stelt Hartslagen nogal teleur. Weliswaar begint de bundel met een helder en diepgaand essay van de jonge academicus Piet Raes (‘De christen-democratie en de vrijheid’), maar die lijn wordt onvoldoende doorgetrokken. Een uitzondering hierop vormt de bijdrage van Luc Martens over het maatschappelijk middenveld. De meeste auteurs benaderen de problemen echter vanuit een zuiver economische invalshoek. Toch ontbreken in vele teksten de verwijzingen naar christelijke waarden niet. Dergelijke referenties zijn vandaag echter verplicht taalgebruik bij vele partijen en dus niet noodzakelijk een bewijs van diepgaand levensbeschouwelijk engagement.
Deze technocratische benadering is tot op zekere hoogte begrijpelijk: de teksten zijn grotendeels afkomstig van partijfunctionarissen die tot voor kort regeringsverantwoordelijkheid droegen. Toch lijkt de zuiver economische benadering het waardedenken al te veel naar de achtergrond verdrongen te hebben. Gedurfde stellingnamen hoef je hierdoor in het boek niet te verwachten. Zo wordt het debat over levenskwaliteit in grote mate herleid tot beschouwingen over de Oranje Jobs, jobs die beroeps- en gezinsleven moeten harmoniseren (oranje is de partijkleur van de CVP). Modieuze begrippen als flexibiliteit en uitbesteding van gezinstaken staan daarbij centraal, maar een diepgaande reflectie op ons economisch bestel ontbreekt. Tot slot nog deze opmerking: de bijdrage van de uitgesproken katholieke politica Mia De Schamphelaere (‘Over politiek en spiritualiteit’) paste volgens de partijleiding niet in deze bundel, maar zou worden opgenomen in een volgende publicatie.
Wie dus op zoek is naar degelijke bijdragen over actuele politieke vraagstukken, vindt in Hartslagen zeker zijn gading. Op ideologisch vlak is het boek echter een teleurstelling. Misschien moeten de christen-democraten eerst hun levensbeschouwelijke koudwatervrees overwinnen om zich een duidelijk profiel aan te kunnen meten.
□ Godfried Geudens
Stefaan De Clerck (red.), Hartslagen. Christen-democratische verkenningen, Lannoo/Cepess, Tielt/Brussel, 2000, 220 blz., 895 fr., ISBN 90-209-4320-0.
| |
Kunst
Hedendaagse architectuur
Hans Ibelings van het Nederlands Architectuurinstituut te Rotterdam is een bekend auteur over architectuur en
| |
| |
stedenbouw in Nederland. Francis Strauven, professor architectuur aan de Universiteit Gent, heeft onder meer monografieën over Renaat Braem, Aldo van Eyck en Eugeen Liebaut geschreven en was twintig jaar lang redacteur van gezaghebbende tijdschriften als Wonen en Archis. Zij waren dus de logische keuze voor een overzichtspublicatie over de hedendaagse architectuur in de Lage Landen.
Het boek bevat korte artikels over dertien Nederlandse en acht Vlaamse architecten, van Rem Koolhaas tot Nathalie de Vries en van bOb van Reeth tot Stéphane Beel. In deze voorstellingen en de bijbehorende illustraties valt op, hoezeer onze architecten en stedenbouwers nog beïnvloed zijn door het modernisme van bv. het Bauhaus. Dat is ook duidelijk in het inleidende essay, dat niet toevallig ‘De vele gedaanten van het modernisme’ heet. Lopen we in Nederland en Vlaanderen dan achter op de internationale postmodernistische trend, of is het hier verdedigde ‘modernisme’ voldoende flexibel en open om de waardevolle elementen van het postmodernisme op te nemen, zonder zich door het vaak storende eclectisme ervan te laten meeslepen? Dit leesbare boek bevat dus zowel een pleidooi voor een niet-modieuze eigentijdse architectuur als een kennismaking met enkele van de boeiendste bouwmeesters van onze tijd.
□ Ludo Abicht
Hans Ibelings en Francis Strauven, Hedendaagse architectuur in Nederland en Vlaanderen, Stichting Ons Erfdeel, Rekkem, 2000, 128 blz.
| |
Max Beckmann
De Duitser Max Beckmann, een van de grote figuratieve schilders van de eerste helft van de twintigste eeuw, heeft zijn heel eigen, onnavolgbare stijl ontwikkeld door zich afzijdig te houden van de vele nieuwe stromingen die in de jaren 1900-1920 opgang maakten, en vooral te kijken naar de oude meesters. Van hun werk maakte hij geen kopieen, bij wijze van oefening, zoals de jonge Picasso en zovele anderen dat gedaan hebben. Wat hij van zijn voorgangers kon overnemen - motieven, compositie, profiel van een personage,... - vertaalde hij onmiddellijk in eigen creaties. Opmerkelijk is de verscheidenheid van de oude meesters van wie hij het werk bestudeerd heeft. Beckmann was op zoek naar een krachtige, eigentijdse beeldtaal, maar die heeft hij slechts na een moeizame weg gevonden. Voor elke stap van die langzame ontwikkeling had hij andere inspiratiebronnen nodig. Zo stond hij achtereenvolgens onder invloed van de Italiaanse Renaissance (o.a. Michelangelo), Hals en Rembrandt, Grunewald, El Greco, de middeleeuwse beeldhouwkunst, Bosch, Mantegna en Bruegel.
In Max Beckmann und die Alten Meister brengt Christian Lenz het relaas van de ontwikkeling die de kunstenaar in de jaren 1905-1920 heeft doorgemaakt. Het is een vlot verhaal geworden, dat af en toe ook peilt naar de diepere betekenis van het oeuvre. Voortreffelijk zijn de illustraties. Telkens wanneer een directe beïnvloeding merkbaar is, krijg je een zwart-witreproductie van het betreffende werk van de oude meester, en daartegenover een kleurenreproductie van Beckmanns werk. En dat levert boeiende vergelijkingen op.
Beckmanns oeuvre laat zien hoe creativiteit zich ontvouwt in dialoog met de traditie. Ook wie niet van zijn stijl houdt, kan uit zijn methode leren. Daarom is de studie van Christian Lenz
| |
| |
zeker niet uitsluitend voor Beckmannfans bedoeld. En, wie weet, draagt ze ertoe bij dat Beckmann in ruimere kringen de waardering krijgt die hij verdient.
□ Jan Koenot
Christian Lenz, Max Beckmann and die Alten Meister, Edition Braus im Wachter Verlag, Heidelberg, 2000, 208 blz., DM 78, ISBN 3-926318-77-5.
| |
Taal
Spreekwoordenboek
‘Een zilveren hamer verbreekt ijzeren deuren.’ ‘Wie betaalt, bepaalt.’ ‘Kleine dieven worden gehangen, maar grote laat men lopen.’ Dergelijke spreekwoorden drukken een bittere waarheid uit. Je kunt ze moeiteloos op de actualiteit toepassen. Maar ze stammen uit lang vervlogen tijden. Je kunt er varianten van terugvinden in het klassieke Latijn en in het Middelnederlands. Er zijn equivalenten van in andere talen. De bittere waarheid is blijkbaar universeel.
Tot dit soort mijmeringen kan het Van Dale Spreekwoordenboek aanleiding geven. De pas verschenen derde druk ervan bevat zo'n 16.000 spreekwoorden: 2378 Nederlandse, de overige zijn equivalenten in het Fries, Afrikaans, Duits, Engels, Frans, Spaans en Latijn. Tegenover de tweede druk (1992) zijn dat dus twee talen meer (het Fries en het Afrikaans). Bij heel wat spreekwoorden staat nu ook een korte inleiding over de achtergrond, herkomst en datering ervan. Bij de vreemdtalige spreekwoorden geeft de nieuwe druk een letterlijke vertaling in het Nederlands. De spreekwoorden zijn thematisch gerangschikt. Een lijst van de thema's en subthema's vind je vooraan. Heel handig zijn het alfabetische register van de Nederlandse spreekwoorden, en het trefwoordenregister voor de vreemdtalige spreekwoorden, die het opzoekingswerk vergemakkelijken. De layout en druk zijn bijzonder verzorgd.
Deze uitgave is allicht nuttig voor schrijvers en vertalers. Maar ik beschouw het in de eerste plaats als een ontspannend boek. Spreekwoorden spelen met woorden, en daarom kun je eenzelfde levenswijsheid niet altijd precies op dezelfde manier uitdrukken in alle talen. Dat kun je goed nagaan in deze uitgave, met acht verschillende talen. Begin je in dit boek te lezen, dan breng je er voor je het weet uren in door: je kiest een spreekwoord, leest de inleiding met vijftiende-, zestiende-eeuwse citaten, vergelijkt de Nederlandse uitdrukking met de vreemdtalige equivalenten. En dat brengt je op het spoor van een ander spreekwoord, dat je via het register opzoekt, en zo ga je door.
Tegenover spreekwoorden mag je best kritisch staan. Maar ook als ze een wereldbeschouwelijke of morele implicatie bevatten waar wij nu niet meer volledig achter staan, zijn ze nog het overwegen waard. In het Van Dale Spreekwoordenboek zit een schat aan mensenkennis, waaruit de nieuwsgierige heel wat kan leren.
Als toemaatje signaleer ik een boekje van dezelfde uitgever, waarin de nieuwe woordenschat die in het jaar 2000 in omloop is gebracht, geïnventariseerd en besproken wordt, vaak met verwijzing naar krantenberichten waarin de neologismen gevonden zijn. Woorden als ‘e-mancipatie’, ‘real-life-soap’, ‘impulspolitiek’, ‘genenverkeer’,
| |
| |
‘mobielgekte’ en ‘asielloketten’ geven een goed beeld van hetgeen onze taalgemeenschap het afgelopen jaar beziggehouden heeft. Dit frisse boekje is van de hand van de hoofdredacteur van de Grote Van Dale. En nu maar wedden welke van die neologismen de volgende editie van de Grote Van Dale zullen halen.
□ Jan Koenot
H.L. Cox (red.), Van Dale Spreekwoordenboek, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 2000, 998 blz., 2450 fr., ISBN 90-6648-316-4.
Ton den Boon, Taal van het jaar nul. Kroniek van het Nederlands in 2000. Met twee gedichten van Gerrit Komrij, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 2001, 365 fr., ISBN 90-6648-995-2.
| |
Literatuur
Met gemengde gevoelens
In 1999 publiceerde de Palestijns-Amerikaanse cultuurfilosoof Edward Said zijn autobiografie onder de passende titel Out of Place (‘misplaatst, niet op zijn plaats, zonder plaats’). In 2000 schreef Eric de Kuyper in Met gemengde gevoelens over zichzelf: ‘“A displaced person” zou natuurlijk te pedant klinken, maar dat bedoel ik er eigenlijk mee’ (blz. 10). De ene heeft geen land, omdat het hem kort na zijn geboorte werd afgenomen, de andere voelt zich nergens volkomen thuis. Geboren in Oostende en opgevoed in het Nederlands en het Frans, weigert hij voor de ene of de andere taal en cultuur te kiezen. Men kan, op grond van zijn publicaties, evengoed zeggen: voor allebei. Hij woont een groot gedeelte van zijn leven in Nederland, en ondanks zijn meesterschap over de taal beschouwt hij zich daar als een allochtoon. Hetzelfde overkomt hem in Frankrijk, ondanks zijn grote kennis van en bewondering voor de Franse taal en cultuur. Ook in Duitsland of Zwitserland voelt hij zich altijd de insider-outsider. In België, zijn land van herkomst, is hij nooit helemaal ‘Belg, Vlaming of vreemdeling’. Vanuit deze positie observeert hij, afstandelijk en toch betrokken, deze verschillende samenlevingen en ontwikkelt hij een heel eigen inzicht in ‘identiteit en nationale cultuur’. Zijn betrokkenheid is echter nooit ‘politiek’ in de gangbare betekenis van die term, hoewel hij via de media zeer goed over de belangrijkste problemen van deze verschillende landen geïnformeerd blijkt te zijn. Aan de hand van een aantal sociologische en filosofische studies (onder meer van Deleuze en Guattari, Dieckhoff, Nora, Pleij, Kousbroek, Schulze en Barthes) en uit de dagelijkse ervaring beschrijft hij ironisch en badinerend de kleine en grote hebbelijkheden en onhebbelijkheden die volgens hem beter het ‘karakter’ van een bevolking verraden dan de
grote, principiële en ideologisch geladen nationale en culturele definities. Als ‘antipolitieke burger’ (zou ‘apolitieke’ niet juister geweest zijn?) ergert hij zich over de kleine kanten van de Fransen, de Nederlanders, de Vlamingen en de Belgen. Tegen het einde van dit vlot lezende autobiografische essay wordt het duidelijk, dat achter deze ‘antipolitieke’ pose een geëngageerde keuze schuilt voor het samengaan van moraal en politiek: ‘De politieke verantwoordelijkheid - althans in een democratie die gefundeerd is op vertrouwen - is fundamenteel moreel van aard; de politieke democratie berust op een moreel bewustzijn en een morele waarde als vertrouwen.’ (blz. 200) Hoe ‘antipolitiek’ kan men zoiets nog noemen?
| |
| |
Dit vermoeden van no-nonsense-burgerzin en intellectuele ernst wordt nog eens bevestigd in een passage over de positieve rol die tijdschriften als De Spectator en vooral Streven in zijn leven gespeeld hebben: ‘Dat ik hier Dirk Lauwaert en Frans van Bladel vermeld is niet enkel uit oprechte dankbaarheid. Min of meer tot de marginaliteit behorend, vertoonden ze een deugd die zeldzaam was (en nog steeds is), namelijk die van “intellectuele en culturele solidariteit”’ (blz. 165). Of hoe een klein tijdschrift in verwarrende tijden af en toe groot kan zijn.
□ Ludo Abicht
Eric de Kuyper, Met gemengde gevoelens. Over eigenheid, identiteit en nationale cultuur, Sun, Nijmegen, 2000, 250 blz., ISBN 90-587-5001-9.
| |
Franstalig engagement
Ruim tweehonderd jaar na de Franse Revolutie heeft Frankrijk nog een stevig zendingsbewustzijn: het wil nog altijd zijn republikeinse en verlichte traditie uitdragen. Daarvoor beschikt het over een bevoorrechte relatie met het woord: de debatcultuur is er prominent aanwezig, literatuur staat er hoog in aanzien, en de superieure clarté van de taal is er onbetwist.
Maar Luc Rasson beschrijft in De macht van het woord vooral onmacht: in de Franstalige romanliteratuur ziet hij een evolutie van een optimistisch engagement dat meent dat het woord in de wereld kan ingrijpen om onrecht te herstellen, naar allerlei variaties op het thema van de problematisering en de mislukking van dat streven - naar ‘de machteloze intellectueel’.
Bij Zola lijkt de positieve samenhang nog onproblematisch. Maar toch: om Dreyfus effectief te steunen, moet Zola pamfletten schrijven in plaats van romans - bevestiging van het engagement is meteen problematisering ervan. Dan volgen de pacifisten, de communisten, de fascisten: het woord van de pacifisten heeft grote indruk gemaakt maar heeft het niet gehaald, de communisten worden door hun partij verraden of gedesavoueerd, de fascisten proberen de realiteit op een noodlottige manier te esthetiseren. Céline is een hoofdstuk apart: ‘waar hij het meest modern is, is hij ook het meest reactionair en racistisch’ (blz. 75) - hij koppelt (allicht uit opportunisme) in zijn laatste romans zijn zeer racistische uitspraken en verhaalschema's los van hun referentialiteit.
Met Sartre begint definitief de scheiding tussen woord en daad, en start na verloop van tijd het (in Frankrijk lauw ontvangen) postmodernisme. Yourcenar (zeer kritisch aangepakt!) komt uiteindelijk uit bij het ‘vanitas’-gevoel, het ‘gehandeld worden’. Voor Michel del Castello, die getraumatiseerd is door biografische gebeurtenissen, ‘castreert’ het engagement. Anderen raken niet verder meer dan het fait divers.
Maar terwijl het moederland lijkt te capituleren, herbegint het debat weer elders: ‘wij Europeanen zijn misschien uitgestreden [...]. Maar elders gaat voor veel mensen de strijd verder voor de meest elementaire waarden [...]. Want zwijgen in Algerië is zich neerleggen bij geweld, bij dictaturen, bij godsdienstwaanzin’ (blz. 140-141). Het leven is weer keihard en onrechtvaardig, en dan herleeft (het geloof in) het woord.
Rasson heeft in dit boek stukken samengebracht waarvan een aantal al in Streven zijn gepubliceerd, en dat bevordert de samenhang niet. Maar het boek is zeer interessant, omdat het
| |
| |
‘engagement’ in een thematisch en een chronologisch verband overtuigend combineert, en aan de hand van romanvoorbeelden alle (?) facetten van het begrip concretiseert: het woord dat de realiteit vat en transfereert, het woord dat de realiteit vat maar ze niet kan of niet wil veranderen, de werkelijkheid waarvoor geen woorden zijn, het woord dat alleen voor de privé-wereld relevant is, het volkomen gratuite woord, het bluffende woord dat zichzelf overschreeuwt, de volkomen indifferentie van woord én realiteit... en de Algerijnse slang die uiteindelijk toch weer in de Franse staart bijt. En al ontbreken belangrijke namen met eigen invullingen (Malraux? Modiano? En was het voor Houellebecq nog te vroeg?), toch volgt het werk zijn eigen meeslepende logica, die in feite een neerwaartse spiraal is.
Maar geen nood: de Franse literatuur vat weer moed, al is het dikwijls in onverwachte uithoeken.
□ Jacques De Maere
Luc Rasson, De macht van het woord. Literatuur en politiek in het 20ste-eeuwse Frankrijk, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1999, 167 blz., ISBN 90-2892743-3.
| |
Geschiedenis
Een Nederlandse missionaris in China
De Leuvense ‘Ferdinand Verbiest Stichting’ heeft opnieuw een deel toegevoegd aan de indrukwekkende reeks Louvain Chinese Studies, die in 1994 van start ging. In deze lijvige band presenteert Noël Golvers uiterst gedetailleerd het koopmansboek van de Maastrichtse jezuïet François de Rougemont (1624-1676), dat deze vanaf oktober 1674 tot aan zijn dood bijhield op een afgelegen residentie in Chang-shu, en dat zich thans bevindt in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Dit uitzonderlijke document biedt een goed inzicht in het dagelijks leven van een Europese missionaris in het Verre Oosten. Niet alleen de financiën komen erin ter sprake, maar ook de contacten en reizen van de Maastrichtenaar, zijn pastorale activiteiten en persoonlijke ‘geestelijke oefeningen’, de door hem gebruikte boeken en vele andere details van zijn reilen en zeilen. Tevens wordt in een bijlage het uitvoerige elogium over De Rougemont gepubliceerd, dat zijn medebroeder Gillis Estrix in 1690 opstelde. Een twintigtal illustraties tonen verschillende aspecten van De Rougemonts koopmansboek, verdere geschriften van zijn hand, kaarten en plattegronden, en - meest fascinerend - een hangende perkamentrol met ‘Een meer in de lente’ van de hand van Wu Li, die in het opschrift melding maakt van de ontmoeting met de Maastrichtse missionaris. De befaamde Chinese schilder Wu Li werkte jaren als catechist in het gezelschap van De Rougemont, voordat hij in 1682 jezuïet werd.
Wie geïnteresseerd is in de missie-activiteiten van de jezuïeten in China, waar de rol van mannen uit de Nederlanden opmerkelijk is geweest, kan aan de hand van deze voorbeeldige uitgave tot de kern ervan doordringen.
□ Paul Begheyn
Noël Golvers, François de Rougemont, s.j., Missionary in Ch'ang-Shu (Chiang-Nan). A study of the account book (1674-1676) and the elogium (= Louvain Chinese Studies, VII), Leuven University Press/Ferdinand Verbiest Foundation, Leuven, 1999, XVII + 794 blz., ISBN 90-5867-001-5.
|
|