| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Heideggers toespraken
In het recent verschenen zestiende boekdeel van Heideggers Gesamtausgabe zijn, zoals de filosoof het zelf gewild heeft, samen met een aantal officiële brieven, interviews, schriftelijke dankwoorden en felicitaties, zowat al zijn redevoeringen gebundeld: reden die hij ambtshalve heeft gehouden, en heel wat gelegenheidstoespraken, bij herdenkingsplechtigheden of vieringen in vrienden- en familiekring. Alles samen gaat het om een verzameling van tweehonderdnegentig stukken, die een inzicht biedt in Heideggers werkzaamheden over een lange periode, van 1910 tot 1976. Achteraan in het boek heeft Hermann Heidegger, de zoon van de filosoof, die deze uitgave bezorgd heeft, bij elke tekst een bronvermelding en zo nodig een beknopte toelichting geschreven, waarop een nawoord volgt. Deze publicatie is in de eerste plaats bedoeld voor wie Heideggers leven en denken grondig bestuderen. Hun wordt nu in één boek, naast beroemde en relatief gemakkelijk te vinden teksten als ‘Gelassenheit’ of het ‘Spiegel-Gespräch, ook een overvloed van haast onvindbare én van nooit eerder gepubliceerde opstellen aangeboden. En dat maakt van deze uitgave een onmisbaar werkinstrument, dat in geen enkele serieuze filosofische bibliotheek mag ontbreken.
Een opmerkelijkaantal documenten betreft Heideggers rectoraat in Freiburg (1933-1934). Voor het eerst krijgt men hier de volledige tekst te lezen van toespraken en brieven waaruit in sommige biografieën van, en studies over Heidegger, slechts fragmentarisch of onnauwkeurig werd geciteerd. Ook zijn in deze bundel heel wat bekende en nauwelijks bekende teksten opgenomen waarin Heidegger op zijn rectoraat terugblikt en op aan tijgingen en laster reageert. Wie wil nagaan wat Heidegger in de jaren dertig bezield heeft en hoe hij zelf achteraf over deze periode gesproken heeft, vindt hier het nodige materiaal.
Maar deze bundel is ook kostbaar, omdat er heel wat boeiende passages in staan over de grote thema's van Heideggers denken: zijn, tijd, taal, dood, techniek, het Geviert, etc. Ook trefje er enkele duidelijke uitspraken in aan over zijn houding tegenover het chris- | |
| |
tendom en zijn verwachting, in het spoor van Hölderlin - de in de gelegenheidstoespraken steeds vaker geciteerde auteur -, van de komst van een god... De zijnsverhouding was voor Heidegger de meest concrete aangelegenheid, die de mens te doorleven heeft in zijn dagelijkse bestaan tussen aarde en hemel. Daarom is het niet verwonderlijk dat Heidegger al zijn toespraken, in welke politieke, academische of familiale omstandigheden ook, als denkoefeningen opgevat heeft. Uit zijn redevoeringen komt hij naar voren als een gedreven man die, zoals overigens ook uit zijn filosofische geschriften blijkt, tussen twee extreme houdingen geschommeld heeft. Enerzijds heeft hij het leven ervaren als een rusteloze strijd: de wakkere mens moet heldhaftig de confrontatie aangaan met de machten die lijken te heersen (natuur, cultuur, geschiedenis, politiek, kunst, techniek,...), in het huidige, uitzonderlijke tijdperk waarin ‘God dood is’ en het zijn zich achter de alsmaar efficiënter gemanipuleerde zijnden verborgen houdt. Anderzijds wordt Heideggers persoonlijkheid gekenmerkt door een ook steeds aanwezige vertrouwvolle overgave aan het mysterie waarmee volgens hem het menselijk bestaan wezenlijk verbonden is. Strijd en overgave zijn voor Heidegger daden van de geest, die zich bij uitstek in het werk van de dichter en van de denker voltrekken.
Vermoedelijk zullen de meeste lezers dit boek alleen maar ter hand nemen om er enkele documenten in op te zoeken. Toch kan ik de doorlopende lectuur van de zevenhonderdtachtig bladzijden aanbevelen. Vanwege de prachtige taal van Heidegger zal dat alvast geen ogenblik vervelen. Als je deze ‘getuigenissen van een levensweg’, zoals de titel luidt, achtereenvolgens in chronologische volgorde leest, dring je geleidelijk in de intimiteit van zijn leefwereld binnen, en geraak je stilaan in een positie van waaruit een eerlijk, kritisch gesprek met zijn denken pas goed kan beginnen.
□ Jan Koenot
Martin Heidegger, Reden and undere Zeugnisse eines Lebensweges, 1910-1976 (= Gesamtausgabe 16), Herausgegeben von Hermann Heidegger, Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main, 2000, 842 blz. Gebonden: DM 168, ISBN 3-465-03041-9; Paperback: DM 148, ISBN 3-465-03040-0.
| |
Morele problemen bij ouderenzorg
Een van de moeilijkheden waarmee de toegepaste ethiek geconfronteerd wordt, is de verleiding al te snel algemene ethische principes toe te passen op specifieke vraagstukken. Op deze wijze kan men ongemerkt voorbijgaan aan de intrinsieke eigenheid van de vragen waar men voor staat. De drie redacteurs van Morele problemen in de ouderenzorg hebben samen de langste en tevens belangrijkste bijdrage van dit boek geschreven. Ze ontwikkelen drie verschillende ethische perspectieven die in hun complementariteit een boeiend raamwerk bieden om de ethische vraagstukken van de ouderenzorg te benaderen. Vooreerst is er de ethiek van de levenskunst die de beschouwing van de eindigheid en sterfelijkheid ziet als een fundament voor een waardevol leven. De ‘praktische’ ethiek reikt perspectieven aan om vorm te geven aan het eigen leven en om zinvol ouder te worden. Wanneer de mens te maken krijgt met ziekte of gebrek, rijst de vraag naar een toegepaste medische ethiek. Die moet het algemene principe van respect voor de autonomie verzoe- | |
| |
nen met de reële mogelijkheid waarover de oudere nog beschikt om die autonomie te beleven. Een derde perspectief biedt de ethiek van de zorg. De zorgrelatie wordt begrepen als een onmisbare dimensie van het menselijk bestaan. De kwetsbaarheid van de mens wordt beklemtoond, veeleer dan de autonomie. Bij ouderen heeft zorg te maken met het versterken van zelfrespect en eigenwaarde. De drie verschillende benaderingen zijn bijzonder vruchtbaar om de moeilijkheden van de ouderenzorg op een geëigende wijze te formuleren.
De andere hoofdstukken behandelen nog heel wat andere thema's, zoals de vergrijzing, het Nederlandse ouderenzorgbeleid, woonvormen, preventie, de solidariteit tussen generaties, thuiszorg, het stopzetten van de behandeling en de morele vragen rond de dood. Veel van de actuele ethische discussies komen hierbij op de een of andere manier ter sprake.
□ Luc Anckaert
J.J.M. van Delden, C.M.P.M. Hertogh en H.A.M. Manschot (red.), Morele problemen in de ouderenzorg, Van Gorcum, Assen, 1999, 230 blz., f 49,90, ISBN 90-232-3449-9.
| |
Kerk en theologie
Zin en onzin rond de bijbel
In de loop van de afgelopen drie decennia heeft dr. Labuschagne een viertal boeken geschreven (Wat zegt de Bijbel in Gods naam? Nieuwe bijbeluitleg en modern godsgeloof [1977]; Gods oude plakboek. Visie op het Oude Testament [1978]; Vertellen met getallen. Functie en symboliek van getallen in de bijbelse oudheid [1992]; Zin en onzin over God. Een kritische beschouwing van gangbare godsvoorstellingen [1994]), die bij hun verschijning veel stof deden opwaaien, maar vele herdrukken mochten beleven. Toen twee ervan, die uit 1977 en 1978, aan een nieuwe herdruk toe waren, heeft de auteur in overleg met de uitgever besloten, enkele belangrijke thema's die in deze boeken werden besproken nogmaals ter hand te nemen en ze in een nieuwe publicatie uitvoeriger te behandelen. Aldus is, naar mijn oordeel, een uitgave ontstaan die er zijn mag. Het boek opent met een hoofdstuk waarin traditioneel bijbelgeloof zich geconfronteerd ziet met de moderne wetenschap (blz. 13-38). Na een kort tweede hoofdstuk over de verworvenheden van de moderne bijbelwetenschap is een omvangrijk derde hoofdstuk (blz. 55-95) gewijd aan de belangrijke vraag hoe we de verhalen in de bijbel moeten lezen. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de intrigerende kwestie van getallen in de bijbel, een specialisme van de auteur (blz. 96-112). Heel verhelderend is het hoofdstuk waarin elk van de Tien geboden wordt uitgelegd en toegelicht (blz. 113-153). In een klein, maar belangrijk essay wordt de vraag gesteld wat we ons bij het ‘spreken van God’ moeten voorstellen (blz. 154-171). Elementair is het hoofdstuk waarin allerlei misvattingen over het profetisch spreken en de profetische geschriften worden besproken (blz. 172-197). Het wordt gevolgd door een hoofdstuk over het ‘einde der tijden’ en de bijbelse toekomstverwachting (blz. 198-224). De auteur besluit zijn boek met
een eigentijdse visie op de bijbel en de plaats ervan in de samenleving. Het moge duidelijk zijn dat ik u dit boek van harte ter lezing aanbeveel!
□ Panc Beentjes
| |
| |
Prof. dr. C.J. Labuschagne, Zin en onzin rond de bijbel. Bijbelgeloof, bijbelwetenschap en bijbelgebruik, Boekencentrum, Zoetermeer, 2000, 244 blz., f 32,50, 650 fr., ISBN 90-239-0893-7.
| |
Symbolen in de Bijbel
Wie regelmatig dan wel incidenteel in de Bijbel leest, stoot herhaaldelijk op woorden die naast hun gewone betekenis ook een symbolische diepgang blijken te vertegenwoordigen. Dat geldt niet alleen voor termen als ‘herder’, ‘hoeksteen’, ‘lamp’ of ‘volk’, die steevast symboolgevoelig zijn, maar ook voor meer ‘gewone’ woorden als ‘aardbeving’, ‘dauw’, ‘mier’ of ‘zweet’. Onlangs is een fors boekwerk verschenen waarin liefst tweehonderdnegen dergelijke woorden zijn opgenomen. Kijken we naar de gekozen trefwoorden, dan gaat het steeds om concrete termen; woorden als ‘liefde’ of ‘gerechtigheid’ vindt men er niet. De opbouw van elk artikel is steeds dezelfde: het hoofdwoord met synoniemen verwante woorden of associaties; de rubriek ‘grondtekst’ geeft woorden in Hebreeuwse, Aramese en Griekse transcriptie, noemt de frequentie waarmee ze in de Bijbel voorkomen en geeft de meest directe betekenis. De rubriek ‘letterlijk en concreet’ geeft informatie over de functie van een term in de dagelijkse werkelijkheid. Dat is van belang om de overdrachtelijke betekenis van die term te kunnen proeven. Hoofdmoot van elk artikel vormt de bespreking van ‘beeldspraak en symboliek’. Hier wordt steeds nagegaan hoe en in welke context(en) het woord als beeld, metafoor of symbool functioneert. De rubriek ‘praxis’ bevat suggesties voor het gebruik in liturgie, leerhuis, gespreksgroep, onderwijs, e.d. Hier wordt men verwezen naar liedbundels, Nederlandstalige poëzie en krijgt men tips voor verwerking. In de rubriek ‘verwijzing’ ten slotte wordt een verband gelegd met andere trefwoorden in het boek.
Dit boek met zijn bijzonder overzichtelijke structuur voorziet heel duidelijk in een behoefte. De inhoud is op niveau en zeer ter zake. De omvang van het materiaal noopte tot een relatief klein lettertype, hetgeen bij langdurig gebruik problemen zou kunnen opleveren. Het boek bevat helaas geen lijst van literatuur die bij verdere verdieping van een trefwoord geraadpleegd zou kunnen of moeten worden. Wel is in de Inleiding een kort overzicht opgenomen (blz. 8-9) van de circa veertig meest geraadpleegde standaardwerken. Speciaal met het onderwerp (‘symbolen’) verbonden literatuur vindt men daar echter niet. Heel opvallend is het grote arsenaal van liedbundels (37) waarnaar steeds wordt verwezen; verraadt dit niet een oorspronkelijk liturgische opzet van het boek?
Ten opzichte van het in 1975 door Manfred Lurker gepubliceerde, door de auteurs overigens nergens genoemde Woordenboek van bijbelse beelden en symbolen (KBS, Boxtel) is dit nieuwe naslagwerk een grote verbetering. Het voorziet zeker in een lacune, maar zou bij een verhoopte volgende druk juist wegens zijn functie als naslagwerk een aantal verbeteringen moeten ondergaan. Hoewel de formulering ‘Nederlandstalige poëzie’ wordt gebezigd, heb ik in dit naslagwerk alleen verwijzingen naar Nederlandse dichters kunnen vinden; van de Vlaamse poëten ontbreekt elk spoor. Het boek kent slechts één register: Nederlandse termen. We missen dus een register van besproken bijbelplaatsen, alsmede een lijst van besproken Hebreeuwse, Aramese en Griekse hoofdwoorden.
Hoewel de keuze van trefwoorden, zeker in dit genre boeken, altijd sterk
| |
| |
onderhevig is aan persoonlijke voorkeur, mis ik ingangen als ‘druif’, ‘goud’, ‘grot’, ‘heup/lende’, ‘naam’, ‘zilver’. Soms zou het toevoegen van één enkele regel veel informatie kunnen bieden. Wanneer bv. in het artikel ‘zwavel’ verwezen wordt naar Sirach 13,1, zou het voor de hand liggen wanneer daar gemeld werd dat deze bijbelplaats de bakermat vormt van een in onze taal ingeburgerd spreekwoord: ‘Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet’.
□ Panc Beentjes
Dr. C.J. den Heyer en Dr. P. Schelling, Symbolen in de bijbel. Woorden en hun betekenis, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2000, 586 blz., f 99, 1980 fr., ISBN 90-211-3691-0.
| |
Kunst
Christus in beelden
In de handen van mensen. 2000 jaar Christus in kunst en cultuur is een lijvige verhandeling van de exegeet Peter Schmidt over de verhouding tussen historische ontwikkelingen en ‘de beeldvorming rond Christus’ in de westerse cultuur. De auteur laat zien hoe de visie op Jezus Christus in elke periode van de geschiedenis afhankelijk is geweest van de politieke en ideologische context. De invloed van de heersende omstandigheden op de interpretatie van het christelijk geloof blijkt overvloedig uit de wijze waarop Christus door de eeuwen heen in de kunst is voorgesteld. Deze uitgave bevat dan ook zo'n tweehonderd afbeeldingen van bekende en minder bekende kunstwerken, die de ontwikkeling vanaf de vroegchristelijke kunst tot in onze tijd duidelijk maken. Bij elke reproductie staat een beknopt commentaar waarin op significante kenmerken van het betreffende werk wordt gewezen.
Daarnaast krijgt de lezer een cursus theologie voorgeschoteld, die begint met een lange uiteenzetting over de betekenis van het Evangelie en de figuur van Jezus, en vervolgens een overzicht biedt van twee millennia christelijke geschiedenis. De auteur gaat uitvoerig in op de ontwikkelingen van de exegese, en slaat in zijn historisch overzicht geen enkele uitdaging over waarvoor de christelijke gemeenschap in de loop der tijden heeft gestaan. De verhouding tussen christendom en heidendom, kerk en macht, geloof en rede, feitelijkheid en symbolische betekenis, woord en beeld, al die spanningsvelden worden op een genuanceerde wijze besproken. Helemaal in overeenstemming met hetgeen tegenwoordig als correct wordt aangevoeld, geeft Peter Schmidt een kritisch relaas van de pijnlijke episodes van de kerkgeschiedenis (inquisitie, heksenvervolging, dogmatische verstarring als verweer tegen de voortschrijdende verwetenschappelijking van het wereldbeeld,...).
De belezenheid van de auteur dwingt respect af. Zijn beschouwingen zijn niet vernieuwend, maar vanwege het flagrante analfabetisme van de huidige tijd op het vlak van godsdienst en christendom is de toegankelijke synthese die hij hier voorlegt - en waarin de uitgever helaas talrijke taalslordigheden en een aantal al te schoolse uitweidingen heeft laten staan - wellicht niet overbodig. Maar ik vraag me af of een dergelijke catechese in een kunstboek thuishoort. Het formaat en het gewicht van deze publicatie zijn hinderlijk als het erom gaat een uitgesponnen studie te lezen. Voorts neemt de tekst op de
| |
| |
meeste bladzijden zoveel ruimte in beslag dat de woorden de afbeeldingen verdringen. Je krijgt de indruk dat die alleen nog mogen dienen om het theologisch onderricht te illustreren. Een strengere opbouw, suggestievere stijl en frissere layout zouden de dynamiek van het betoog en de zeggingskracht van de afbeeldingen ongetwijfeld ten goede zijn gekomen. Een groot manco is het ontbreken van een index van de afgebeelde werken. Aangezien de illustraties vooral in het eerste gedeelte van dit boek noch chronologisch noch thematisch zijn gerangschikt, maar de uiteenzetting van de auteur volgen, is het voor de lezer niet gemakkelijk er een bepaalde afbeelding in terug te vinden. Deze uitgave zal vermoedelijk vooral gekocht worden vanwege de rijkdom van het hier verzamelde beeldmateriaal. En daarom is het jammer dat dit grafisch en esthetisch niet ten volle tot zijn recht komt. Ik weet niet of die indruk terecht is, maar onvermijdelijk sluit je het boek met het vermoeden dat Jezus Christus voor de auteur - niet voor niets een exegeet - meer een kritisch woord dan een levend beeld is.
□ Jan Koenot
Peter Schmidt, In de handen van mensen. 2000 jaar Christus in kunst en cultuur, Davidsfonds, Leuven/Kok, Kampen, 2000, 272 blz., 2495 fr., ISBN 90-5826-047-X.
| |
Literatuur
Meesterlijke verhelstkunst
De goden hebben mijn gebeden verhoord: de prozastukjes van Peter Verhelst die eerder verschenen zijn in de Toneelgazet, zijn nu alle gebundeld in een fraaie uitgave, onder de titel Zwellend fruit. Zo is uit sprookjes die het verhaal van de Oresteia in een modern kleedje gieten, een roman ontstaan die als een voorstudie van de eerder gepubliceerde theatertekst Aars! kan worden beschouwd. Toch is het opzet anders. Zwellend fruit brengt geen sprookjes à la Hans en Grietje, maar een superbe enscenering van de gekende tragische figuren Agamemnon, Clytaemnestra, Orestes en Iphigenia, die werden losgeweekt uit hun mythologische context. Door de originele verhaalwendingen en poëtische stijl denk je aanvankelijk dat Verhelst iets totaal anders van plan is met het klassieke gegeven, maar uiteindelijk komt alles mooi samen en blijkt het noodlot toch onafwendbaar te zijn. De roman heeft een herkenbare, hedendaagse setting, die je toch nergens kunt lokaliseren. Het verhaal speelt zich af in een soort niemandsland waar de tijd geen vat op heeft. Zwellend fruit lijkt op het boek Genesis, omdat het een ontstaansgeschiedenis is, maar tegelijk evoceren de eerste zinnen al meteen de Apocalyps. Er wordt een zeldzaam delicaat evenwicht bereikt in de combinatie van de redelijk moderne psychologie van de hoofdpersonages en hun primitieve, rituele handelingen. Verhelst is een virtuoos die duidelijk zelf plezier heeft in het uitbroeden en vertellen van zijn sprookjes. Hij verrast de lezer steeds opnieuw door het juiste woord met de juiste nuance en de juiste connotatie te gebruiken, net daar waar je het niet verwacht. Zijn overvloedige, beeldrijke taal werpt vruchten af: het maakt je dronken en doet je verlangen naar meer. Daarom is de titel Zwellend fruit voor mij tegelijk de kernachtige bewoording van zijn eigen poëtica. Bovendien
heeft deze sprookjesroman een meer intieme dimensie. De korte, rake
| |
| |
opmerkingen over de kleine Iphigenia en Orestes zijn vertederend en leggen de ouderlijke zorg van Verhelst bloot. Daarnaast brengt de zwoele, zintuiglijke taal je soms op een tastbare afstand van de personages. Zwellend fruit bevat voorts bevreemdende elementen, die niettemin beantwoorden aan de ongrijpbare logica van het sprookjesgenre. De lichtvoetige en soms speelse toon wordt ook vormelijk ondersteund: zo geeft ‘Het sprookje dat in de spiegel moet worden gelezen’ zich enkel bloot als je het effectief voor de spiegel houdt. Toch dringt er soms een tragische, bijwijlen melancholische ondertoon door, die het boek tot een harmonisch geheel maakt. Het leesplezier dat ik met Zwellend fruit heb ervaren deed mij terugdenken aan mijn favoriete tienerboek Het zevende zegel van Henri Van Daele. Overigens, het succes van de huidige editie van het evenement De Nachten is het Sprookjesbordeel: een vrouw fluistert verleidelijk fragmenten uit Zwellend fruit in het oor van de bezoeker. Ik heb alvast een kaartje besteld.
□ Dimitri De Gruyter
Peter Verhelst, Zwellend fruit, Prometheus, Amsterdam, 2000, 154 blz., 585 fr., ISBN 90-5333-979-5 (verkrijgbaar via Standaard Uitgeverij).
| |
Parmentier
Het literair-filosofische tijdschrift Parmentier brengt, onder de titel ‘Auschwitz en geen einde’ - een verwijzing naar Goethes essay ‘Shakespeare und kein Ende’? - een themanummer met artikelen, gedichten en boekbesprekingen over de Holocaust en de verwerking ervan in de literatuur. Dat dit meer dan een halve eeuw na de feiten nog nodig is, blijkt uit de onzekerheid en het onbehagen waarvan in meerdere essays sprake is. Zo heeft Liesbeth Eugelink het in ‘Het onbehagen van de criticus’ over de onmogelijke opgave, een literair bedoeld, autobiografisch werk van een overlevende van de kampen zuiver esthetisch te beoordelen. We vinden dit probleem van de tweezijdige beoordeling terug in het essay van Dirk de Schutter over Heideggers verhouding tot het nationaal-socialisme (‘Heideggers tocht door de woestijn’), waarin sprake is van twee verschillende vertogen: kan men inderdaad een dergelijk onderscheid maken tussen Heidegger als meeloper van het regime en Heidegger de filosoof die hetzelfde nazisme vanuit zijn fundamentele ontologie radicaal (maar niet met name) veroordeelt? De Schutter klinkt overtuigend, maar legt niet uit waarom Heidegger dan zijn eigen theorie blijkbaar niet toegepast heeft op de wrange historische realiteit waarin hijzelf een bescheiden, maar toch reële rol heeft gespeeld.
In ‘Onvoorstelbaar, onuitsprekelijk’ pleit Arnold Heumakers voor een andere aanpak: wanneer de auteur nu eens niet, zoals meestal gebeurt, de onmogelijke taak op zich neemt zich in de rol van het slachtoffer in te leven, maar in die van de daders? ‘De amorele vrijplaats van de literatuur wordt in dat geval niet benut als een vrijplaats om taboes te doorbreken, maar als een unieke gelegenheid tot luciditeit, tot zelfkennis in de meest onbarmhartige zin van het woord.’
Gie van den Berghe en J.H. de Roder bespreken het merkwaardige fenomeen van holocaustauteurs die zich ofwel achter een historische figuur verbergen (Wolfgang Koeppen die onder diens naam het kampverhaal schreef van Jakob Littner) of zichzelf
| |
| |
een gedetailleerd holocaustverleden toedichten, zoals de berucht geworden Binjamin Wilkomirski (in feite de in 1941 geboren Zwitser Daniel Ganzfried). Elianne Muller schrijft over de problematiek van de kinderen van overlevenden, die zich nooit helemaal met de tragiek van hun ouders kunnen identificeren (‘Jullie begrijpen het niet’) en Peter Venmans onderzoekt de ideologische beperkingen in de kamptrilogie van Jorge Semprun.
In dit nummer worden weinig definitieve antwoorden gebracht, maar wordt des te duidelijker aangetoond dat we inderdaad nog lang niet aan het einde van de verwerking van de Shoah toe zijn.
Als meerwaarde krijgen we nog het opmerkelijke essay ‘Broeder Hitler’ van Thomas Mann uit 1938 te lezen, en een aantal sterke Auschwitzgedichten van Tadeusz Borowski.
□ Ludo Abicht
Stichting Parmentier, Literair Tijdschrift Parmentier, jg. 10, nr. 1/2, Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2000, 144 blz. [verschijnt viermaal per jaar, los nummer: f 22,50, 455 fr.]
| |
Geschiedenis
De Holocaust
In The Holocaust in American Life probeert de Amerikaans-joodse historicus Peter Novick te verklaren hoe het kan dat de holocaust, meer dan vijftig jaar later en op duizenden kilometer van de plaats waar hij voltrokken werd, zo'n prominente plaats inneemt in de Amerikaanse cultuur.
In de eerste naoorlogse decennia probeerden joden in de VS (zoals in Europa) zich in de eerste plaats te integreren. Ze wilden niet opvallen, niet on-Amerikaans zijn, niet overkomen als slachtoffer. Voorstellen om holocaustmusea op te richten werden door joodse elites afgewezen, onderstreept werd dat de nazi's ook andere dan joodse slachtoffers hadden gemaakt.
Ondertussen is de Holocaust - met hoofdletter - sacraal geworden. Hij heet nu absoluut uniek, onvergelijkbaar en onvoorstelbaar te zijn. ‘Niet zomaar een genocide’, stelde de joodse Anti-Defamation League in 1995, ‘maar de bijna succesvolle poging om Gods uitverkoren volk, dus God zelf, van het leven te beroven.’ Er zijn nu al meer dan honderd Amerikaanse holocaustinstituten en zeven grote holocaustmusea. Holocaustonderricht is in zeventien staten bij wet geregeld, de academische cursussen en boeken zijn niet meer bij te houden, ieder jaar wordt de Holocaust nationaal herdacht.
Deze evolutie heeft volgens Novick ‘vooral te maken met het feit - niet minder een feit omdat antisemieten het tot een aanklacht hebben vervormd - dat joden een belangrijke en invloedrijke rol spelen in Hollywood, de televisie-industrie, de media, het boekbedrijf en de opiniemakende elites’.
Andere belangrijke factoren zijn de Koude Oorlog en het conflict in het Midden-Oosten. Er was geen plaats voor de holocaust in de koudeoorlogs-ideologie. West-Duitsland was nu een bondgenoot tegen het communisme, het nieuwe absolute kwaad. De judeocide was de verkeerde gruwel en ging de doofpot in. Het proces tegen Eichmann (Jeruzalem, 1961), waarop de jodenmoord voor het eerst als aparte entiteit aan het publiek werd voorgesteld, bracht hierin verandering. In de VS zorgde de Zesdaagse Oorlog (1967) voor een ommekeer in de houding
| |
| |
tegenover Israël. Nogal wat Amerikaanse joden vreesden toen dat de Arabieren hun dreigement Israël van de kaart te vegen, ten uitvoer zouden brengen. Er kwam een stroom geld, hulp, sympathie en identificatie op gang, en die droogde niet op nadat de Israëli's een klinkende overwinning hadden behaald. Israël werd een strategisch steunpunt van het VS-imperialisme, het georganiseerde Amerikaanse jodendom een verlengstuk van de Israëlische regering en de Holocaust hét politieke wapen om steun en hulp te mobiliseren. De Jom Kippoer-oorlog (1973) maakte duidelijk dat Israël, zonder Amerikaanse steun, minder onoverwinnelijk was dan gedacht.
Individueel deden de meeste Amerikaanse joden het uitstekend, maar als collectiviteit dreigden ze uiteen te vallen. Religiositeit en zionisme namen verder af, almaar meer joden sloten gemengde huwelijken (momenteel meer dan 50%). De herinnering aan de joden-uitroeiing was zowat het enige wat hen nog aan elkaar bond. De Holocaust werd de kern van een nieuwe joodse identiteit.
De Holocaust evolueerde van geschiedenis tot mythe, ‘drager van “eeuwige waarheden” los van historische omstandigheden, belichaming van de (mythische) joodse conditie - altijd bedreigd en vervolgd. Hij symboliseert het natuurlijke en onvermijdelijke eindpunt van het antisemitisme: eerste halte, een antisemitische grap; laatste halte, Treblinka’. Sinds de jaren zeventig wordt hij openlijk ‘het morele kapitaal van het joodse volk en de staat Israël’ genoemd. Wie de uniciteit van de judeocide betwijfelt, berooft de joden van dit kapitaal. Kritiek op Israël moet met antisemitisme te maken hebben.
Het joodse leed uit een ander tijdperk en continent verdrong het recente, hedendaagse en Amerikaanse leed van andere minderheidsgroepen. Dankzij hun ‘rijkdom en politieke invloed konden joden in Washington een museum oprichten voor hun zwakheid en kwetsbaarheid. De echt zwakken en kwetsbaren beschikken niet over de nodige middelen om dat te verwezenlijken’. De zwarten wachten nog steeds op een museum of enige compensatie voor hun eeuwenlange onderdrukking en slavernij.
The Holocaust in American Life is een degelijk wetenschappelijk werk van een auteur die helder en genuanceerd uiteenzet, en waar nodig geen blad voor de mond neemt. Merkwaardig is wel, dat hij vooral bezorgd is dat het hele Holocaustgedoe het Amerikaanse jodendom zal schaden. Vandaar waarschijnlijk zijn door niets gestaafde bewering dat de politieke exploitatie van de Holocaust weinig of geen invloed heeft gehad op de Amerikaanse Midden-Oostenpolitiek. Novick denkt, als puntje bij paaltje komt, iets te behoudsen regeringsgezind, te apolitiek.
Gie van den Berghe
Peter Novick, The Holocaust in American Life, Houghton Mifflin, Boston/New York, 1999, 373 blz, $27, ISBN 0-395-84009-0.
| |
Een rode jeugd in Temse
Temse, de jaren dertig. In de arbeiderswijk 't Foort beleeft de latere cineast Frans Buyens een intense jeugd, die hij nu, ruim zestig jaar later, in een Vlechtwerk van herinneringen heeft beschreven. Dat ‘Vlechtwerk’ wordt structureel gekoppeld aan het wissenvlechten, het typische handwerk uit de Scheldestreek; heel het boek door zijn de titels van de onderdelen de op elkaar volgende richtlijnen voor het vlechten van
| |
| |
een korf, terwijl in de onderdelen zelf Buyens' persoonlijkheid gevlochten wordt.
Het boek is terzelfder tijd een persoonlijke en een politieke wordingsgeschiedenis. Op het persoonlijk vlak worden de anekdotes vlot rondgestrooid; over de familie, de buren, de evenementen, en de karakteristieke persoonlijkheden zoals de onderwijzers of de cafébazen. Het spektakel is kleurrijk, maar de binding van de waarneming aan de jonge ikpersoon mist originaliteit. De bewering op de kaft dat dit boek ‘een Vlaamse Blechtrommel’ is, moet dan ook onder de noemer ‘uitgeversgrappen’ worden gerangschikt: het is niet omdat Frans' broertje geregeld op zijn speelgoedtrommeltje slaat, dat hij Oskar Matzerath wordt.
Interessanter is de politieke dimensie. Frans' ouders zijn overtuigde sodalisten, en we beleven ten volle de woelige jaren dertig mee vanuit hun volksgeëngageerd standpunt. Op het vlak van de gemeentepolitiek met mijnheer Boel van de scheepswerf als almachtige burgemeester, de eerste rexistische en VNV-meetings, het spijkerharde gelijk van de bourgeoisie en haar normen, en de minachting voor de roden - die worden veroordeeld wegens openbare zedenschennis als hun turnbond optreedt. Op het vlak van de nationale en internationale politiek in hun commentaren en reacties op het opkomend fascisme, op het Plan van de Arbeid, op het feit dat er ook met de socialisten in de regering niets aan de ellende verandert. Kristallisatiepunt is de Spaanse Burgeroorlog, waar alle spanningen verhevigd voorkomen en alle maskers worden afgerukt. Een interessante combinatie van direct-populaire benaderingen en grootse gebeurtenissen, al kan men zich natuurlijk terecht afvragen in hoever de evocatie bepaald wordt door Buyens' latere politieke evolutie en de loop die de geschiedenis heeft genomen.
Anderzijds blijft er spanning bestaan tussen de beschouwingen van de ikpersoon - ‘Mensen van toen. Wat maakte hen gelukkig en hoe vrat het ongelukkige aan hun gestel? En wat hoopten ze, wat verwachtten ze van het licht, wat vreesden ze van het donker?’ (blz. 241) - en zijn beperkingen van toen: zijn latere talenten zijn nog niet aan ontwikkeling toe, de Tweede Wereldoorlog haalt het boek net niet.
Al die elementen maken van Een jongen uit 't Foort een onevenwichtig, dikwijls irritant, maar in elk geval belangwekkend werkstuk.
□ Jacques De Maere
Frans Buyens, Een jongen uit 't Foort. Vlechtwerk van herinneringen, EPO, Berchem, 2000, 247 blz., 898 fr., ISBN 90-6445-200-8.
| |
Jean Améry
Jenseits von Schuld und Sühne, Jean Améry's meesterlijke egodocument over zijn slachtofferschap in Breendonk en Auschwitz, is eindelijk in het Nederlands vertaald. Het boek wordt begeleid door het essay dat Jeroen Brouwers eerder over Améry heeft geschreven.
Brouwers' essay is best verhelderend, maar er zitten veel hiaten en onjuistheden in over Améry en zijn werk. Améry wordt al te zeer belicht vanuit de dramatische afloop van zijn leven. Brouwers neemt het vernietigend beeld dat Améry in de jaren zeventig van zichzelf had zomaar over en projecteert het als onafwendbaar lot op zijn hele verleden. De vertaling van Leonard Nolens is knap, maar helaas niet altijd in overeenstemming met de oorspronkelijk Duitse tekst.
| |
| |
Améry kwam in 1912 in Wenen als Hans Maier ter wereld, in een geassimileerd joods gezin. Hij studeerde literatuur en filosofie. Eind 1938, negen maanden nadat de nazi's Oostenrijk hadden aangehecht, vluchtte hij samen met zijn jonge bruid naar Antwerpen. Toen de Duitsers binnenvielen werd hij door de Belgische overheid als ‘vijandelijke buitenlander’ gearresteerd en gedeporteerd naar kampen in de Franse Pyreneeën. Améry vluchtte uit een rijdende trein, werd teruggegrepen, maar nam na een paar maanden weer de benen. Hij keerde terug naar België, bij zijn in Brussel ondergedoken vrouw. Midden 1943 werd hij onder zijn verzetsnaam Roger Lippens gearresteerd wegens het opstellen en verspreiden van antinazipamfletten. Hij werd als Kommunist in Breendonk opgesloten en gefolterd. Midden januari 1944 belandde hij in Auschwitz-III, Buna-Monowitz. Bij zijn terugkeer in België kreeg hij te horen dat zijn vrouw een jaar voordien overleden was. Hij vestigde zich in Brussel, kwam als journalist aan de kost en bekeerde zich tot het existentialisme. In 1955 hertrouwde hij en nam het pseudoniem Jean Améry aan. In die jaren publiceerde hij over van alles en nog wat, behalve over zijn kampervaring.
In 1964 besloot Améry de stilte te doorbreken. Die beslissing hing samen met het grote Auschwitzproces dat eind december 1963 in Frankfurt was begonnen. Amper twee weken later nam Améry contact op met een Duitse radiozender. Of ze geïnteresseerd waren in overdenkingen bij fundamentele existentiële problemen in Auschwitz? Op 19 oktober 1964 sprak hij de Duitsers, zijn publiek, voor het eerst toe. Zijn essay over de intellectueel in Auschwitz vond heel wat weerklank.
In het daaropvolgende jaar zou Améry nog vier essays schrijven - en voorlezen - om ‘de Duitsers’ aan het verstand te brengen wat ze hadden aangericht. Stap voor stap zet hij uiteen wat het betekent slachtoffer te zijn. In ieder essay schraapt hij een volgende laag van het slachtofferschap af om tot de kern door te dringen. Terwijl de media bol stonden van het Auschwitzproces, dat tot 20 augustus 1965 duurde, sprak Améry de Duitsers toe: het gaat niet om gerechtigheid, schuld en boete halen niets uit, boetedoening is irrelevant. Dat is een foute Vergangenheitsbewältigung. Het verleden kan maar worden verwerkt als zij, de daders, de gevolgen van hun misdaden inzien, het slachtofferschap doorgronden, en de volle verantwoordelijkheid op zich nemen.
Nooit voordien werd het slachtofferschap zo systematisch, diepgaand en helder ontleed. Améry maakt zichzelf tot studieobject, observeert genadeloos het slachtoffer dat hij werd en gebleven is. De vlijmscherpe analyse van deze waarheid slingert hij de Duitsers ‘tactloos en grof in het gezicht’. Deels om zijn eigen bestwil, als katharsis, maar vooral in de hoop het Duitse volk te ‘genezen’.
In 1966 werden de vijf essays tot een boek gebundeld. Doordat de volgorde van hun totstandkoming werd gerespecteerd, kunnen we de fasen van Améry's denkproces volgen. Aanvankelijk tilde hij het zwaarst aan zijn ontwaarding als intellectueel. In Auschwitz was gebleken dat de rede, filosofie en cultuur de jonge filosoof van geen nut waren. Toen de geest er alléén voor stond, moest hij onverbiddelijk wijken voor de verpletterende werkelijkheid.
Het slachtofferschap zit dieper. Het gaat om de ontwaarding als mens. Dat gebeurde toen hij, weerloos en straffe- | |
| |
loos, geslagen en gefolterd werd, zonder nog op hulp van buitenaf te mogen rekenen. Met de eerste slag werd het vertrouwen in de wereld, de samenleving, onherstelbaar beschadigd. De ontmenselijking begon nóg eerder. Met de verdrijving uit vaderland en moedertaal, de onteigening van cultuur en verleden. De vijand, de tegenmens, eigende zich alles toe. Met de heimat ging elk gevoel van veiligheid en zekerheid teloor.
Je zou van minder wrokkig worden. Die wrok zet Améry haarfijn uiteen aan de Duitsers. Ressentiment heeft volgens hem een morele functie, het nagelt de misdadiger vast aan zijn misdaad, die daardoor ook voor hem een morele realiteit wordt. De wrok in het ene kamp houdt het wantrouwen in het andere kamp in stand.
In zijn laatste essay dringt Améry tot de essentie door. De waardigheid waarvan hij werd beroofd, is het door de samenleving verleende recht op leven. De nazi's hebben hem tot jood gemaakt, een Untermensch. Daar viel weinig tegen in te brengen, de hele beschaafde wereld was het kennelijk met hen eens. Zijn menselijke waardigheid kon hij maar terugwinnen door de joodse identiteit op zich te nemen en positief in te vullen. Maar omdat hij niet joods opgevoed werd, geen joodse traditie bezit, alleen maar ‘Duitse’ herinneringen, het verkeerde verleden, zal hem dat nooit volledig lukken.
Niemand voor of na Améry heeft zo helder en schrijnend de filosofie van het slachtofferschap uitgediept, het onherstelbaar gevolg van door medemensen begane misdaden. En dat deed hij zo diepgaand en duidelijk, dat alle slachtoffers en al wie zich met hen identificeert, waar en wanneer dan ook, ook nu nog, er baat bij kunnen hebben.
□ Gie van den Berghe
Jean Améry, Schuld en boete voorbij. Verwerking van een onverwerkt verleden, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2000, 175 blz., ISBN 90-450-0333-3.
Jeroen Brouwers, Oefeningen in nergens bij horen. Over Jean Améry, 45 blz., ISBN 90-254-1123-1, samen aangeboden voor 800 fr.
| |
Varia
Slechte gedachten
‘De columnist dreigt een terreur te worden. Voortdurend in dubio en doodsbenauwd voor zijn eigen waakhond, de belachelijkheid, hanteert hij zijn ironie als schild [...]. Een columnist is iemand die niet slim genoeg is om filosoof te zijn en niet geestig genoeg om cabaretier te zijn.’ De woorden komen van Luuk Gruwez, ze staan te lezen in Slechte gedachten, een bundeling van zijn voornaamste... columns!
Wie op zondagavond geregeld naar ‘De toestand is hopeloos maar niet ernstig’ op Radio 1 luistert, kent het gevoel ongetwijfeld: de ene keer luister je geboeid en instemmend, de andere keer erger je je verschrikkelijk aan wat plots lijkt op een ‘columnistendiarree’. In een column krijg je immers een Mening te horen of te lezen, en dat wil al wel eens irriteren; het is dan meestal niet zozeer de inhoud, maar wel het toontje waarmee die inhoud verkondigd wordt, dat ergernis opwekt.
Zo is het ook met dit boek: ergernis en bewondering - zelfs in die volgorde - waren mijn gewaarwordingen bij het lezen ervan. Ergernis aan de toon in sommige columns, van ‘kijk mij eens een afwijkende mening hebben’, aan de navelstaarderij die soms maakt dat het persoonlijke niet overstegen wordt.
| |
| |
Bewondering dan weer voor de literaire stijl van de columnist, voor de manier waarop hij een onderwerp als de begrafenis van de vermoorde meisjes An en Eefje verwoordt of de manier waarop hij uitweidt over het verschil tussen erotiek en pornografie. Als het ‘werkt’, dan ben je verbaasd over hoeveel je in hoe weinig regels kunt zeggen; dan is een column veel te kort, en heb je spijt als het verhaaltje uit is.
Ik heb het hier al eens geschreven naar aanleiding van Jacqueline Goossens' De beste straat ter wereld: columns van eenzelfde auteur zijn bedoeld om met regelmatige tussenpozen gelezen te worden, daarom verschijnen ze meestal wekelijks of maandelijks en bijna nooit dagelijks. Een boek daarentegen lees je vaak ‘in één ruk uit’. Bij Goossens beviel het boek me uiteindelijk beter dan de losse columns in de krant, bij Gruwez is het eerder omgekeerd. Allicht is een bundeling in een boek de beste manier om ‘geslaagde columns’ te bewaren en opnieuw te lezen. Zélf uitknippen en bewaren is immers iets waaraan je maar al te zelden toekomt.
□ Johan Van der Auweraert
Luuk Gruwez, Slechte gedachten, Arbeiderspers, Amsterdam, 1999, 176 blz., ISBN 90-295-2161-9.
|
|