Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| ||||
‘De wilde kracht van beesten en van bomen’
| ||||
[pagina 191]
| ||||
Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam Mies van Oppenraaij deel aan het Amsterdamse kunstenaarsverzet. Gezien haar opleiding en beroep is het niet verwonderlijk dat zij begon met het vervalsen van persoonsbewijzen en andere papieren; daarnaast bood zij onderdak aan onderduikers, en was zij betrokken bij het smokkelen van joodse kinderen naar onderduikadressen in Limburg. Toen haar verzetsactiviteiten werden verraden door een spion, moest zij zelf onderduiken: de laatste periode van de oorlog bracht zij door bij de schilder Jan Heesters, en later bij mevrouw Z. Michels - een huisvriendin van haar familie -, beiden in Noord-Brabant. Vanwege haar verzetswerk werd Mies van Oppenraaij later een pensioen toegekend vanwege de Stichting '40-'45. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Mies van Oppenraaij nieuwe opdrachten, voornamelijk op het gebied van de religieuze kunst. Zij maakte glas-in-loodramen voor de kloosterkapel van het pensionaat ‘Jerusalem’ in Venraij - later kregen deze ramen een plaats in de trouwzaal van het gemeentehuis aldaar - en voor een kerk in Zaandam, en schilderde fresco's en altaarpanelen in een kerk in Haarlem. In deze tijd werd zij actief in het Algemeen Katholiek Kunstenaars Verbond (AKKV; later omgevormd tot Algemeen Kristelijk Kunstenaars Verbond, op oecumenische grondslag) en in de Société Internationale des Artistes Chrétiens (SIAC). Met name in eerstgenoemde organisatie bleef zij tot op hoge leeftijd volop werkzaam; zo voerde zij jarenlang alleen de redactie over het tijdschrift Vuur en Water, dat door de AKKV werd uitgegeven. Bij gebrek aan inzendingen betekende dit niet zelden, dat zij een nummer eigenhandig vulde met artikelen, gedichten en illustraties. In de jaren zestig liep het aantal opdrachten dat werd verstrekt op het gebied van de religieuze kunst sterk terug. In dezelfde tijd werd Mies van Oppenraaij getroffen door zware reuma, met name in de handen, als gevolg waarvan zij jaren niet of nauwelijks kon werken. Beide factoren speelden een belangrijke rol in haar beslissing, in 1968, om Amsterdam te verlaten; zij vestigde zich weer in Nijmegen, bij haar moeder. Voorzover zij kon werken, richtte zij zich vooral op het tekenen en schilderen van de vegetatie in haar tuin en op het landgoed Heyendaal, waartegenover zij woonde. Pas in 1973 liet haar gezondheid het weer toe dat zij in olieverf schilderde; het eerste werk dat zij toen maakte was een portret van een van haar buurjongens. Zoals ook al moge blijken uit haar verzetsactiviteiten, was Mies van Oppenraaij geenszins een kunstenares in de ivoren toren. Integendeel, zij voelde een grote betrokkenheid bij ontwikkelingen in de kunst en in het politieke, maatschappelijke en godsdienstige leven. Van die betrokkenheid getuigen de talrijke ingezonden brieven die zij, soms wel drie keer in de week, schreef in het plaatselijke dagblad De Gelderlander; in 1993 plaatste deze krant een interview met haar bij gelegenheid van haar zilveren jubileum als schrijver van ingezonden brieven in het blad. Over de onderwerpen waarover zij in de krant schreef, voerde zij bovendien een uitgebreide briefwisseling met de meest uiteenlopende correspondenten, van mgr. A. Simonis tot televisiepresentator Paul Haenen. Haar schrijftalent beperkte zich overigens niet tot deze genres: in haar Nijmeegse periode begon zij zich ook als dichteres te ontplooien. Resultaat hiervan waren twee in eigen beheer uitgegeven en zelf geïllustreerde dichtbundels, Kostbaar ogen- | ||||
[pagina 192]
| ||||
blik en In vlindervlucht. Ook won zij een door de gemeente Nijmegen uitgeschreven poëziewedstrijd. Vanwege haar verdiensten voor het culturele leven in de stad, werd Mies van Oppenraaij in 1995 door de gemeente Nijmegen de ‘Bronzen Bliksem’ toegekend - een periodiek uitgereikte onderscheiding voor bijzondere verdiensten voor deze stad. Bij de uitreiking hiervan bood Mies van Oppenraaij de gemeente twee schilderijen aan, die zij in 1944 had gemaakt van de stad na het bombardement door geallieerde bommenwerpers, die meenden boven Duitsland te vliegen. Op 30 april 1997 werd Mies van Oppenraaij benoemd tot lid in de Orde van Oranje Nassau. In de laatste jaren van haar leven zette zij zich in voor de oprichting van een stichting, die een monument zou moeten laten ontwerpen en plaatsen voor de aan milieuvervuiling ten onder gaande natuur - de natuur die in haar latere werk een steeds centralere plaats kreeg. Het werk van Mies van Oppenraaij kenmerkt zich door een grote diversiteit in onderwerpen zowel als technieken. In haar vroege werk overheersen religieuze thema's en motieven; in haar latere werk concentreerde zij zich vooral op wilde vegetatie. Maar daarnaast maakte zij ook portretten en figuurstudies, en schilderde of tekende taferelen uit sprookjes en mythologie. Technieken die zij gebruikte waren lino- en houtsnijden, penseeltekenen, frescoschilderen, gouaches, aquarelleren, olieverf, brandschilderen en glas-in-lood. Bovendien maakte zij een groot aantal miniaturen, onder meer van Sint-Franciscus en van Sint-Caecilia. Aan het eind van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig legde zij zich ook toe op Chinese schildertechnieken. Haar stijl varieerde van naturalistisch tot abstraherend, en bij uitzondering ook abstract. In haar latere werk, met name de natuurstudies, keerde zij meer en meer terug naar een naturalistische stijl. Mies van Oppenraaij exposeerde in binnen- en buitenland, zowel zelfstandig als in tentoonstellingen in groepsverband. De hier opgenomen illustraties zijn gemaakt vanaf het midden van de jaren zeventig. Zij laten iets zien van de diversiteit van het werk van Mies van Oppenraaij, wat de gebruikte technieken betreft. De aandacht voor de natuur is kenmerkend voor haar werk uit deze tijd. □ Herman Simissen | ||||
Illustraties in dit nummerBlz. 98: ‘Bloem van licht; blz. 100: ‘Chinees vogeltje’; blz. 121: ‘Duiven’; blz. 157: ‘Knotwilgen’; blz. 168: ‘Ongeschonden paradijs’; blz. 180: ‘Vlinders’. De illustraties van Mies van Oppenraaij konden worden opgenomen dankzij de welwillende medewerking van mevr. I. Herkenhoff Konersmann, die de artistieke nalatenschap van Mies van Oppenraaij beheert. De redactie van Streven is haar daarvoor zeer erkentelijk. | ||||
Literatuur
|
|