Streven. Jaargang 68
(2001)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Ben D'Exelle
| |
[pagina 151]
| |
voordelen van duurzaam milieubeheer kun je vaak niet als individu opeisen, zodat wij niet persoonlijk gemotiveerd zijn om onze noodzakelijke bijdrage te leveren. De kosten worden dan afgewimpeld op andere, vaak zwakkere sectoren, en dikwijls op de toekomstige generaties. Die problematiek heeft zodoende grotendeels te maken met de verdeling van middelen en machtsverhoudingen tussen de verschillende sectoren van de samenleving. Hierbij heeft de overheid een belangrijke regulerende taak. Het zou echter enigszins gemakkelijker zijn als duurzaam milieubeheer ons voordelen zou opleveren die wij als individuen zouden kunnen opeisen, binnen een redelijk korte termijn. | |
Milieubehoud in de context van rurale ontwikkelingDe zojuist beschreven economische logica verklaart in grote mate onze relatie tot de natuurlijke hulpbronnen, zowel in rijkere landen als in ontwikkelingsgebieden. Terwijl de milieuproblematiek in de rijkere landen voornamelijk gekoppeld wordt aan het afvalvraagstuk, heeft ze in rurale ontwikkelingsgebieden vaak onmiddellijke gevolgen voor de productiecapaciteit en dus de levensstandaard van de plaatselijke bevolking. Daarom kan in sommige omstandigheden een betere omgang met het milieu economische voordelen opleveren die door individuen opgeëist kunnen worden, op middellange termijn. Voorzover een beter milieubeheer economische groei in het vooruitzicht stelt, wordt de milieuproblematiek steeds vaker gekoppeld aan het dossier van de economische ontwikkeling. Economische beperkingen maken het echter in een ontwikkelingsgebied moeilijker een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen op touw te zetten. Vele overheden beschikken over een te beperkt budget om hun taak van regulerende instantie behoorlijk uit te voeren. Ook op individueel vlak vormt armoede een belangrijke beperking om te investeren in duurzaam milieubehoud. Investeren veronderstelt immers dat men de productie van bepaalde goederen wat uitstelt, ook van consumptiegoederen, in de hoop in de toekomst meer te kunnen produceren en consumeren. Waar armoede heerst, kun je de productie van consumptiegoederen niet zo gemakkelijk uitstellen, en daardoor primeert er het kortetermijnbelang. Hoewel investeringen tot hogere inkomsten kunnen leiden, houden ze tegelijkertijd ook altijd een risico in. Aangezien een slechte oogst een onmiddellijk effect heeft op het consumptiepatroon, proberen boerenfamilies die maar net genoeg produceren om te overleven het risico op zware verliezen tot een minimum te beperken. De overlevingsstrategieën van kleine boerenfamilies worden gekenmerkt door een kortetermijndynamiek en pogingen om de risico's op liquiditeitstekorten te beperken. Milieubehoud vergt echter meestal een niet geringe investering die slechts op lange | |
[pagina 152]
| |
of middellange termijn vruchten afwerpt (en die kan men op voorhand nooit precies inschatten). Omdat de overlevingsstrategieën in ontwikkelingslanden die klaarblijkelijk verbonden zijn met de vervreemding van de natuurlijke hulpbronnen, vaak reacties zijn op ernstigere en ruimere problemen, moeten er verschillende structurele veranderingen doorgevoerd worden. Klopt de stelling dat deze problematiek voornamelijk voortvloeit uit de huidige verdeling van middelen en de machtsverhoudingen tussen de verschillende sectoren van de samenleving, dan moet je wel pleiten voor een fundamentele herstructurering van de inkomsten, welvaart en macht op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Een ontwikkelingsproject dat deze structurele veranderingen beoogt, moet een antwoord vinden op de volgende vraag: hoe kun je boeren op zo'n manier bijstaan dat zij door middel van een duurzaam milieubeheer hogere en beter gegarandeerde inkomsten zullen krijgen, zonder dat hun huidige situatie daardoor in het gedrang komt? In wat volgt zullen we een ontwikkelingsproject voorstellen dat een element van duurzame biologischelandbouw wil binnenbrengen in een zwaarbelaste landbouwstreek van Nicaragua. De uitdaging bestaat erin een beter milieubehoud te combineren met een hogere levensstandaard voor de plaatselijke boeren. Het succes van het project zal afhangen van twee cruciale punten. Ten eerste zou een voldoende inzicht in de economische logica van de Nicaraguaanse boeren moeten leiden tot de ontdekking van aangepaste mechanismen om een duurzaam milieubeheer economisch te stimuleren. Ten tweede moet er een institutioneel ontwerp gevonden worden dat aangepast is aan de lokale omgeving. Alleen op die voorwaarden kunnen economische stimuli gedurende een voldoende lange periode werken, om de kloof tussen het kortetermijnbelang van de kleine boeren en de vaak onvermijdelijke langetermijnvisie van een duurzaam milieubeheer te overbruggen. | |
De casus van de kleine boeren in MasayaHet ontwikkelingsproject waar ik het over heb, is aan het werk in de laagvlakte ten noorden van Masaya, een stadje gelegen aan de pan-Amerikaanse weg, dertig kilometer ten zuiden van de hoofdstad. De voorbije twintig jaar heeft deze streek enorme veranderingen gekend. Vóór de sandinistische revolutie in 1979 werd de vlakte gekenmerkt door uitgestrekte katoenplantages. Tijdens de jaren tachtig heeft de sandinistische regering echter een grondige landhervorming doorgevoerd. De katoenplantages en andere grote eigendommen in de streek werden verdeeld onder meer dan 1200 arme families. Families die een stuk van het land | |
[pagina 153]
| |
wilden krijgen moesten zich verenigen in landbouwcoöperatieven, die verplicht werden door de centrale overheid uitgevaardigde productieplannen uit te voeren. In ruil ervoor konden ze wel royale overheidssteun ontvangen. De paternalistische staat stelde financiële middelen ter beschikking om de productie van de coöperatieven op gang te brengen. Bovendien werden de kredieten niet zelden kwijtgescholden op de jaarlijkse verjaardag van de revolutie. De jaren negentig werden echter ingeluid door een onverwachte electorale nederlaag van de sandinistische partij. De nieuwe liberale regering zorgde voor een drastische inkrimping van het overheidsapparaat, én voor een aanzienlijke vermindering van de steun die nochtans noodzakelijk was om de landbouwcoöperatieven economisch overeind te houden. Schulden werden nu niet meer door de overheid kwijtgescholden en het gros van de landbouwcoöperatieven ging over tot het opdelen van het landbouwareaal onder de leden, deels om schulden af te lossen en deels omdat de collectieve productie niet meer rendabel bleek zonder overvloedige overheidssteun. De producenten moesten voortaan de gronden op eigen kracht bewerken. Zonder een minimum aan investeringen kun je op een perceel van drie à vier hectare echter niet voldoende produceren om een familie te onderhouden. De kleine percelen waren bijvoorbeeld niet van een omheining voorzien, zodat rondzwervend vee schade toebracht aan de oogst. Op de meeste percelen waren ook geen bomen te bespeuren, aangezien de coöperatieven en voordien de katoenplanters bomen alleen maar zagen als een hindernis voor de gemechaniseerde productie. De voordelen van bomen zijn voor een klein individueel perceel echter legio. Bomen gaan wind- en watererosie tegen ze verbeteren het microklimaat, ze zorgen voor een beter waterbeheer, en bovendien kunnen ze een bijkomende bron van inkomsten vormen. Het klimaat in de streek is gekenmerkt door een lange droge periode. Op het einde ervan zijn de reserves van de meeste boeren opgebruikt en zou de verkoop van brandhout en fruit soelaas kunnen bieden. Het diversifiëren van de inkomstenbronnen vermindert tegelijkertijd het risico van liquiditeitsproblemen. Een perceel grond met dergelijke kenmerken is dus ecologisch én economisch duurzamer. De boerenfamilies die ten zuiden van Masaya wonen beschikken reeds generaties lang over dit soort productiesysteem. Zij hebben hun ecologische en economische stabiliteit bewezen en dienen dan ook als model voor de boeren in de vlakte ten noorden van Masaya. De stap naar een beboomd perceel met intensievere en gediversifieerde productie blijkt voor velen echter veel te groot. Heel wat boeren kunnen de noodzakelijke investeringen niet uitvoeren, omdat zij door twee serieuze beperkingen gehinderd worden. Zij hebben, ten eerste, geen legale | |
[pagina 154]
| |
zekerheid over het bezit van hun perceel. Met het aantreden van de nieuwe liberale regering werd de legaliteit van de sandinistische landhervormingbetwist en eisten de vroegere grootgrondbezitters hun eigendommen terug. Ten tweede ontbreekt het hun aan de nodige financiële middelen. Daardoor kunnen de boeren hoogstens investeren in de jaarlijkse productie van maïs en koren, en meestal zonder de passende meststoffen aan te schaffen, zodat daarenboven de toekomstige vruchtbaarheid van het perceel in gevaar wordt gebracht. Vele boeren kunnen die overlevingsstrategie maar volhouden tot zij door een of andere tegenslag verplicht worden hun perceel te verkopen. Immers, de boerenfamilies moeten nu alle risico's volledig zelf dragen, terwijl die vroeger minstens gedeeltelijk gedragen werden door de staat en de coöperatieven. Op deze weg wordt de verworvenheid van de sandinistische hervorming - dat de landloze boeren over landbouwgrond konden beschikken - langzaam maar zeker ongedaan gemaakt. Zonder steun van buitenaf zijn de meeste families niet in staat de noodzakelijke, aanzienlijke investeringen te doen om bomen en andere permanente gewassen te planten en te onderhouden, om hun perceel te omheinen en om het bezit ervan wettelijk te laten regelen. | |
Bomen kunnen een waarde hebbenHet project ‘Los Arboles Valen’Ga naar eind[1] is toegespitst op deze problematiek. Het project gaat ervan uit dat de bomenteelt in de streek van Masaya vanwege de nabijheid van een belangrijk afzetgebied een beloftevolle onderneming is voor de plaatselijke boeren. Er zijn immers te weinig bomen in de streek, en in de nabijgelegen stad Masaya, die beschouwd wordt als de bakermat van het Nicaraguaanse artisanaat, is er een grote behoefte aan brandhout, hardhout en fruit. Daarom kan de bomenteelt heel rendabel worden in de streek. Het project ‘Los Arboles Valen’ heeft daarom als doelstelling de bomenteelt als een commerciële activiteit te stimuleren en zo bij te dragen tot de diversifiëring en de versterking van de plaatselijke landbouw. Investeren in bomen rendeert echter pas op middellange termijn, terwijl de logica van de kleine boeren in de streek gekenmerkt wordt door een kortetermijnvisie, vanwege hun hierboven beschreven economische en legale situatie. Je staat dan voor de vraag: ‘Hoe kun je deze kloof overbruggen zonder de inkomsten van de families in gevaar te brengen?’ Als antwoord op die uitdaging biedt het project langetermijnkredieten aan, zodat de boeren investeringen kunnen doen om bomen te planten, hun grond te omheinen en het bezit ervan te legaliseren. Om mee te doen moeten de boeren wel een deel van het geleende geld daadwerkelijk gebruiken om bomen te planten en te onderhouden, terwijl | |
[pagina 155]
| |
zij met het overige deel hun lopende kosten mogen betalen. Op die manier kunnen de boerenfamilies overleven op hun perceel, en tegelijkertijd langetermijninvesteringen uitvoeren. Na drie jaar, wanneer de bomen inkomsten beginnen te genereren, moeten zij de kredieten geleidelijk terugbetalen. Maar daarvoor rekent het project de boeren maar een zeer lage interest aan. Op die manier worden de kleine boeren aangemoedigd de bomenteelt in te voeren op hun perceel. Daarnaast wordt een ander krediet aangeboden om de kosten te financieren die de boeren moeten doen om het bezit van hun perceel wettelijk te laten erkennen en om prikkeldraad en omheiningspalen te kopen. In de omheining worden ook boompjes geplant, die later de omheiningspalen kunnen vervangen. Het project zou ook gaan bestuderen hoe het geproduceerde hout later zo veel mogelijk kan opbrengen. | |
Duurzame relatie tussen de boeren en het project in gevaarAanvankelijk waren de boeren voor het project gewonnen, en ze namen actief deel aan het opstarten ervan. Ze gingen mee op excursie om in andere streken te leren hoe met het planten van bomen te beginnen en hoe zaden te selecteren. Ze gingen hout vervoeren om er palen voor hun omheining mee te maken. Ze waren overtuigd dat het planten van bomen op hun perceel een goede zaak was. Geleidelijk kreeg de boom opnieuw een plaats in het productiesysteem van de kleine boeren. Dat was in het jaar 1995. Toen ik de streek drie jaar later opnieuw bezocht, was het verschil duidelijk merkbaar. De streek was opmerkelijk groener. Met de steun van het project hadden bijna zeshonderd kleine boeren meer dan 700.000 bomen geplant, wel tweeënzestig verschillende soorten. Sommige waren al tot zeven meter hoog gegroeid. Inmiddels waren er ook meer dan 1700 hectare land met prikkeldraad omheind. Toen ik echter met enkele boeren over hun ervaringen ging spreken, werd ik tot mijn verbazing geconfronteerd met een grote ontevredenheid. Het enthousiasme van drie jaar geleden was bij sommigen zelfs overgegaan in een regelrechte woede. Ik werd uitgenodigd een vergadering bij te wonen van boeren die zich verenigd hadden om op te roepen tot een collectieve actie tegen het project. Nu bleek dat de kredieten die de boeren jaarlijks ontvangen hadden, zich voor een aantal onder hen tot een onbetaalbare schuldenberg hadden opgestapeld. De houding van de verantwoordelijken van het project was echter duidelijk: de boeren moesten hun schulden volledig terugbetalen, al moesten ze daarvoor hun perceel grond verkopen. Die dreiging vormde de voornaamste aanleiding van het collectieve protest. Hoe is het zover kunnen komen? Het project had de bedoeling de boeren te helpen over- | |
[pagina 156]
| |
leven op de kleine percelen grond, en nu was het verzeild geraakt in een situatie waarin zowel het voortbestaan van het project zelf als dat van de kleine boerenfamilies in gevaar was. Verschillende factoren hebben daartoe geleid. El Niño heeft de voorbije vijf jaar over heel het Latijns-Amerikaanse continent zijn tol geëist. In de Masayastreek heeft de daaruit volgende langdurige droogte geleid tot kleinere oogsten. Door de teruglopende inkomsten konden de boeren hun kredieten niet meer terugbetalen. Ook de bomen groeiden door de weersomstandigheden trager dan verwacht en brachten nog niet op. Bovendien hadden meerdere boeren het ter beschikking gestelde geld slecht geïnvesteerd, of aan consumptiedoeleinden besteed. Bovendien had de paternalistische sandinistische staat hun in de jaren tachtig een houding van afhankelijkheid tegenover externe hulp aangeleerd. Zoals eerder vermeld, werden de risico's van investeringen toen deels of volledig gedragen door de coöperatieven en door de staat. Die tijd is voorbij. Toch verwachtten de boeren ook nu dat de projectleiders, die in hun ogen instaan voor een vervanging van de vroegere staatshulp, een deel van het krediet zouden kwijtschelden, precies zoals de sandinistische overheid vroeger. Die verwachting is nog verhoogd toen de ravage die de orkaan Mitch in 1998 had aangebracht, opnieuw een stroom van buitenlandse giften op gang bracht. Voor de projectleiders was er echter nooit sprake van geweest dat ze tussenbeide zouden komen in geval van een slechte oogst. Wat dat betreft bleken beide partijen de spelregels anders te interpreteren. Er kwam nog een tegenslag bij. Toen ze hun krediet kwamen afbetalen, moesten sommige boeren meer betalen dan verwacht. Werd hun nu ineens een hogere interest aangerekend dan was overeengekomen? In feite waren de kredieten gekoppeld aan de dollar, die tegenover de lokale munt per jaar gemiddeld 12% duurder was geworden. De meeste boeren hielden alleen rekening met de nominale interest van 4% per jaar die als kostprijs van het krediet was overeengekomen, maar in de praktijk moesten zij ook bijleggen voor het waardeverlies tegenover de dollar. Overigens hadden de verantwoordelijken van het project hun beleid enigszins gewijzigd, met het oog op een versnelde terugbetaling van de kredieten. De veranderingen waren doorgevoerd onder externe druk om de duurzaamheid van het project financieel te garanderen, en om sneller te kunnen uitbreiden. Maar aan de wijziging van de spelregels ging nauwelijks overleg met de boeren vooraf. De eis van versnelde terugbetaling kwam neer op een geringere subsidiëring van de kredieten, tot groot ongenoegen van de boeren. Het protest heeft zich geweldig uitgebreid. In 1999 werden de projectleiders gedwongen individuele onderhandelingen te starten met de ver- | |
[pagina 157]
| |
schillende boeren. Naar gelang van hun economische situatie kregen sommigen een deel van hun schulden kwijtgescholden, en werden hun zelfs nieuwe kredieten toegestaan. De doelstellingen van het project zijn dus niet volledig bereikt. Men is er wel in geslaagd een groot aantal bomen te planten in de streek, maar de reikwijdte van het project is beperkt gebleven. De voornaamste oorzaak daarvan lag aan de statutaire bepalingen van het project zelf: die waren lang niet voldoende aangepast aan de lokale omstandigheden. In een streek waar de boeren geen groot financieel risico kunnen dragen en tegelijkertijd een houding van afhankelijkheid van externe hulp hebben aangekweekt, waardoor ze bij moeilijkheden steeds nieuwe tegemoetkomingen van hogerhand verwachten, is het zeer de vraag of een ontwikkelingsproject zonder sterke subsidiëring een langetermijnengagement kan aangaan met deze kleine boeren, die juist de grootste behoefte hebben aan financiële steun. |
|