| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Ethiek in de kliniek
Sinds een tiental jaren hebben de meeste ziekenhuizen een Commissie voor Medische Ethiek. Die van de Faculteit Geneeskunde van de KU Leuven bestaat echter reeds vijfentwintig jaar en heeft een pioniersrol vervuld. Binnen een ziekenhuis hebben de commissies een tweevoudige taak, die wettelijk is omschreven. De eerste, dikwijls omvangrijkste taak, bestaat erin klinische studies waarin experimenten met mensen worden uitgevoerd (bv. het uittesten van nieuwe medicijnen) te beoordelen. De commissies moeten oordelen of de studie wetenschappelijk verantwoord is, de rechten van de patiënt voldoende worden gerespecteerd, de verzekering sluitend is, enz. Daarnaast hebben de commissies ook een begeleidingsfunctie. Individuen of instellingen (bv. de afdeling palliatieve zorg van een ziekenhuis) kunnen de commissie om raad vragen. Het betreft hier meestal ingewikkelde kwesties. De commissie van de KU Leuven heeft de voorbije vijfentwintig jaar belangrijke teksten geschreven, die nu in een handzaam boek zijn gebundeld. De opstellen zijn geschreven vanuit een duidelijk christelijk-personalistische invalshoek, zoals die eertijds door Janssens en Ghoos werd ontwikkeld en vandaag vooral door Schotsmans wordt vertolkt. Dat personalisme leidt ertoe in de biomedische problematiek een aantal waarden te benadrukken: de arts-patiëntrelatie als een samenwerkingsrelatie, de uniciteit van de patiënt en de hulpverlener, de intersubjectiviteit van de hulpverleningsrelatie, de maatschappelijke solidariteit. Op grond daarvan zal de personalistische ethicus ernaar streven zo veel mogelijk menselijke waarden te realiseren in dikwijls zeer moeilijke situaties. Thematisch zijn de teksten in vijf secties ingedeeld: het beginnende leven, het eindigende leven, de arts-patiëntrelatie, de transplantatie-problematiek, en specifieke vraagstukken (transseksualiteit, HIV, bloedtransfusie bij Getuigen van Jehova, hersendood bij kinderen). De adviezen zijn expliciet ethisch
gefundeerd, helder en toegankelijk. Dit boek is onmisbaar voor wie betrokken is bij de ethische reflectie in de medische wereld.
□ Luc Anckaert
J. Vermylen en P. Schotsmans (red.), Ethiek in de kliniek. Vijfentwintig jaar adviezen van de com-
| |
| |
missie voor medische ethiek, Faculteit Geneeskunde, KULeuven, Universitaire Pers, Leuven, 2000, 207 blz., 550 fr., ISBN 90-5867-032-5.
| |
Nietzsches beaming van het leven
In Nietzsche l'intempestif heeft Paul Valadier, die al meerdere studies over Nietzsche op zijn naam heeft staan, zes meestal reeds eerder her en der verschenen opstellen gebundeld, waarin hij een aantal belangrijke aspecten van Nietzsches denken bespreekt: zijn visie op kennis, wetenschap, redelijkheid, recht, zijn houding tegenover het christendom, zijn gedachte van de eeuwige wederkeer. Telkens probeert Valadier door te dringen tot de kern: Nietzsches afkeer van elke vorm van antropocentrisme, dat de mens verheft tot maatstaf van de werkelijkheid, en zijn geestdriftige beaming van het ondoorgrondelijke, overvloedige, contrastrijke leven. Pas als hij die kern heeft blootgelegd, en daarbij eventueel gangbare misverstanden uit de weg heeft geruimd, voelt Valadier zich vrij om ook op de grenzen van Nietzsches benaderingen te wijzen.
Dit bescheiden, maar degelijke boekje is helder geschreven en kan zeker gebruikt worden als een inleiding in Nietzsches denken. Elk hoofdstuk is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van enkele sleutelpassages uit het haast onoverzichtelijke oeuvre van de filosoof. Dankzij de nauwkeurige bronvermelding kan de lezer gemakkelijk de in het Frans geciteerde stukken terugvinden in de Duitse uitgave van Nietzsches werken. Zo zal ook wie al met diens denken vertrouwd is, naar aanleiding van dit boek met plezier enkele bladzijden herlezen, en, wie weet, nieuwe pareltjes ontdekken.
□ Jan Koenot
Paul Valadier, Nietzsche l'intempestif Beauchesne, Paris, 2000, 95 blz., FF 72, ISBN 2-7010-1407-7.
| |
Kerk en theologie
De psalmen kort toegelicht
Binnen het boek Psalmen vormen de psalmen 79-89 de derde, en de psalmen 90-106 de vierde bundel. Alleen wie genoeg heeft aan een heel summiere leeshulp bij deze twee bundels van elk zeventien gebeden uit het Oude Israël kan terecht in het derde deel van wat hoogstwaarschijnlijk een vierdelig commentaar op het Boek der Psalmen zal gaan worden. Bij het doorlezen van dit onlangs verschenen derde deel viel mij op hoe de auteur bij sommige psalmen (bv. 80, 84) duidelijk aangeeft tot welk genre ze behoren, maar zich bij andere (o.a. 81, 82, 83) daarover totaal niet uitlaat. Hier ligt naar mijn mening een duidelijk manco. Het is overigens een structureel probleem, want ook in de ‘Inleiding op het boek Psalmen’ die in deel 1 uit 1995 te vinden is, wordt opvallend weinig over ‘genres’ meegedeeld, terwijl dat toch een heel belangrijk onderdeel van de lezing en bestudering van deze gebeden vormt.
Hetgeen ik bij de bespreking van het tweede deel heb vastgesteld, geldt ook voor het onderhavige deel: lezing en gebruik ervan komen ernstig in gevaar, wanneer men deel 1 niet voortdurend bij de hand heeft.
Met spanning kijk ik uit naar het waarschijnlijk laatste deel, waarin een bespreking van de belangrijkste (theologische) thema's uit het boek Psalmen zal worden opgenomen. Tot zolang moeten de lezers zich behelpen met een
| |
| |
cumulatief register op termen en instellingen.
□ Panc Beentjes
J.M. Brinkman, Psalmen III. Een praktische bijbelverklaring, (= Tekst en Toelichting), Kok, Kampen, 2000, 189 blz., f 40, ISBN 90-435-0113-1.
| |
Zand erover?
In 1996 verscheen in het Tijdschrift voor Theologie een artikel van Didier Pollefeyt dat mijn denken over vergeving en verzoening vormde: ‘Vergeving na misdaden tegen de mensheid? Een christelijke antropologie van kwaad en vergeving’. Deze tekst bracht mij ook op het spoor van Roger Burggraeves De bijbel geeft te denken (Leuven, 1991). Beide auteurs geven te denken over het hart van de moraal: hoe hanteren mensen het kwaad dat zij elkaar aandoen en van elkaar ondervinden? Onder redactie van drie Leuvense moraaltheologen, Burggraeve, Pollefeyt en Johan de Tavemier, verbonden aan het Centrum voor Vredesethiek aan de KU Leuven, verscheen de essaybundel Zand erover? Vereffenen, vergeven, verzoenen. Hierin zijn tevens teksten gebundeld van Frits de Lange, Jean Monbourquette, Hanneke Meulink-Korf & Aat van Rhijn (over Ivan Boszormenyi-Nagy) en Donald W. Shriver jr. De teneur is duidelijk: ‘geen toekomst zonder vergeving’, niet binnen relaties tussen mensen onderling, niet in bredere sociale verbanden, niet in de nationale en internationale politiek. ‘Zand erover’ is altijd de slechtste optie; het staat hier letterlijk voor: ‘het al te makkelijk en vooropgelegde vergeven en vergeten’, dat volgens diverse auteurs lange tijd de rigide norm was van zowel de katholieke als de protestantse kerk. In de al te vanzelfsprekende daad van vergeving worden reële emoties en mechanismen als woede, wraakzucht, verdriet, berouw, verlangen naar werkelijke ‘Wiedergutmachung’ veronachtzaamd.
Staat in de ook onlangs verschenen bundel Is vergeving mogelijk? (Paul van Tongeren, Centrum voor Ethiek, Katholieke Universiteit Nijmegen; zie de bespreking in Streven, mei 2000, blz. 470-471) een wijsgerig-hermeneutische benadering van het complexe fenomeen van vergeving en verzoening voorop, in Zand erover? is nadrukkelijk sprake van een (kritische) christelijke moraaltheologie.
In dat opzicht vond ik het openingsartikel van de Kampense hoogleraar ethiek, Frits de Lange, het beste: ‘Is er vandaag nog ruimte voor vergeving? Een cultuurkritische, ethische en christelijke benadering’. Nadat de balans kon doorslaan naar een al te ‘wettische’ vergeving, zien we nu in onze samenleving een mogelijk doorslaan naar de andere kant: kwaad wordt als onvergeeflijk beschouwd, de roep om vergelding wordt groter, slachtofferschap wordt gecultiveerd. Frits de Lange stelt, in de lijn van de joodse filosofe Hannah Arendt: menselijk leven kan niet anders dan in pluraliteit bestaan, wij zijn wezenlijk afhankelijk van elkaar; de vergeving en de belofte zijn onontbeerlijk voor het laten voort-bestaan van menselijk samenleven. Jezus van Nazareth, aldus Arendt, ‘had als geen ander - blijkens zijn prediking en zijn levenspraktijk - een geniaal inzicht in de noodzaak én de mogelijkheid van vergeving binnen het menselijk samenleven. Daartoe haalt hij, in afwijking van de joodse leer, de vergeving als het ware van de hemel naar de aarde’. De Lange pleit ervoor, opnieuw ook ‘de vonk van de goddelijke genade’ te onderkennen in de vergeving die mensen elkaar schenken en vragen.
| |
| |
Anders dus dan Arendt stelt, is vergeving uiteindelijk tenminste ook een geschenk, een ‘genadegift van de overvloedige goddelijke liefde’, die elk menselijk handelen (en daarmee de ethiek) transcendeert. Zo redenerend kan De Lange de evangelische (en paulijnse) oproep ‘Hebt elkander lief’ in zijn juiste, menselijke proporties aanbevelen: ‘onophoudelijk moet men herstel van de morele gelijkwaardigheid door de vereffening van de morele schuld als mogelijkheid open willen houden’.
□ Elianne Muller
Roger Burggraeve, Didier Pollefeyt en Johan de Tavenier (red.), Zand erover? Vereffenen, Vergeven, Verzoenen, Pax Christi Vlaanderen / Davidsfonds, Leuven, 2000, 254 blz., 795 fr., ISBN 90-5826-068-2.
| |
Muziek
De kunst van het kruitverschieten
Waarom heeft de ‘oude muziek’ (ruwweg de muziek tot en met Bach) in onze tijd zoveel succes? Wat maakt de (vooral Nederlandse) cultus van Mahler zo onuitstaanbaar? En wat is er misgegaan tussen de hedendaagse ‘klassieke’ muziek en het publiek, dat massaal wegblijft? Dat zijn een paar van de vragen die muziekessayist Elmer Schönberger opwerpt in zijn bundel De kunst van het kruitverschieten. Zijn antwoorden: Mahler wordt gevierd als een componist van het smartelijkste gebaar en diepste gevoel en de miskenning van de ontegenzeglijk vulgaire kant van zijn muziek maakt deze tot een onverteerbare kunstreligie. De moderne muziek heeft zich geïsoleerd in haar eigen spel met de muzikale regels en daardoor de luisteraar genegeerd. Die is van de weeromstuit een minder esoterische vorm van muzikale vernieuwing gaan opzoeken en de nieuwe praktijk van de oude muziek diende zich als ideale vervanger aan. De ‘oude muziek’ is voor het publiek de nieuwe muziek van na de oorlog - aldus Schönberger.
Deze voorbeelden, genomen uit de veertien essays (en drie hoorspelteksten) die in De kunst van het kruitverschieten zijn bijeengebracht, laten Schönberger zien als een originele en briljante observator van het muziekleven, die de tegendraadse mening niet schuwt. Origineel zijn ook zijn onderwerpen. Het boek bevat een verhandeling over de rusten in de muziek, over het vergeten daarvan, en over de vraag wat een lied eigenlijk tot lied maakt en wat de rol van de tekst daarin is. Hij leest de roman Doktor Faustus van Thomas Mann en concludeert dat het soort muziek dat daarin beschreven wordt tegenwoordig anders ‘klinkt’ dan een halve eeuw geleden. En hij beschrijft de getallenkabbalistiek in de muziek, waardoor moderne componisten verrassend genoeg nog meer gefascineerd zijn dan die van vroeger eeuwen.
Schönberger behandelt die onderwerpen op een volstrekt eigen manier, met plotselinge wendingen en springerige invallen die steeds weer verrassen. Toch is elke koketterie hem vreemd. Uit alles spreekt zijn bekommernis om de muziek, die hij op een enigszins laconieke wijze aan het woord laat komen en die zijn stukken zo eminent leesbaar maakt. Zijn kritiek op de heilige huisjes van het (vooral Nederlandse) muziekleven wordt daardoor des te indringender en opwindender. Tegenover het conformisme daarvan plaatst Schönberger een vanzelfsprekende betrokkenheid die, juist omdat ze zo nuchter en ogenschijnlijk
| |
| |
naïef is, pas goed voelbaar maakt waar het in de muziek eigenlijk om gaat.
Aan het slot van zijn boek heeft Schönberger een deel van zijn kritiek samengevat in korte hoorspelteksten die het als gelegenheidsteksten voor de radio ongetwijfeld aardig deden, maar die enigszins afbreuk doen aan de rest van de bundel. Wellicht zijn ze bedoeld als toegift: het virtuoze maar vaak wat banale stukje dat een subliem concert mag afsluiten, maar dat je even snel weer vergeet.
□ Ger Groot
Elmer Schönberger, De kunst van het kruitverschieten, De Bezige Bij, Amsterdam, 1998, 199 blz., 730 fr., ISBN 90-234-3740-3.
| |
Literatuur
Zegezangen
De Griekse lyricus Pindaros (518-438 v. Chr.) geldt als een van de grootste dichters van de Oudheid. Nu is de eerste complete Nederlandse vertaling van zijn bewaarde poëzie verschenen: vijfenveertig ‘zegezangen’ (epinikia), koorliederen geschreven bij atletiek- en muziekwedstrijden op de grote heilige spelen, de Olympische, Pythische (Delft), Nemeïsche en Isthmische (Korinthe). Winnaars konden bij broodschrijver Pindaros een ode bestellen. Die werd, met muziek en dans, uitgevoerd in het heiligdom van de spelen of bij thuiskomst van de kampioen. De gedichten geven nauwelijks informatie over de sportieve prestaties van de gelauwerden; slechts af en toe vernemen we iets over de wedstrijd zelf, al blijft de sportverslaggeving impressionistisch: ‘Nikeus wierp de stenen discus met een armzwaai verder / dan om het even wie, zijn medestanders / juichten luid. En 's avonds / straalde uit het mooie / maanoog vriendelijk licht’ (tiende Olympische).
De zege is aanleiding om de lof te zingen van de winnaar, zijn familie en stad, de spelen zelf, de goden. Steeds weer verruimt Pindaros het perspectief, en vermengt hij de actualiteit met historische of mythologische parallellen, de realiteit met metaforen, het individuele met algemene bespiegelingen over schoonheid en sterfelijkheid, succes en nederlaag, dichtkunst en levenskunst, mensen en goden. ‘Wie rijk is, anderen in schoonheid overtreft, / uitmunt in de spelen en zijn kracht bewijst, / moet bedenken: zijn lichaam is een sterfelijk omhulsel, / aarde is de laatste wade waar hij zich mee kleden zal’ (elfde Nemeische); of ‘Wezens van één dag. Iemand zijn, niemand zijn: wat betekent dat? Droom / van een schaduw is een mens. Maar komt een glans door god gegeven, / dan ligt een stralend licht over de mensen, hun bestaan is zoet als honing’ (achtste Pythische).
De (eigen) poëzie is een van de meest voorkomende motieven: ‘De keur van mijn zegezangen wiegelt als een bij / steeds weer verder naar een nieuw motief (tiende Pythische). ‘In mijn koker / onder de elleboog / heb ik vele snelle pijlen. / Hun taal is voor wie haar begrijpen kan. Maar voor de massa zijn er tolken / nodig’ (tweede Olympische).
Patrick Lateur, classicus-dichter, is de tolk van dienst. De vertaling, in vrije versvorm, behoudt de beeldenrijkdom van Pindaros en doet recht aan zijn gedragen stijl en muzikaliteit. Ze wordt voorafgegaan door een uitstekende inleiding en gevolgd door verhelderende toelichtingen.
Met dit, ook vormelijk mooie boek is het voortaan ook in ons taalgebied duidelijk dat Pindaros niet alleen een moeilijk dichter is, maar ook een van
| |
| |
de allergrootsten. ‘Schoonheid is voor stervelingen de bron van alle vreugde. / Zij schenkt aanzien, telkens doet zij weer / geloven wat ongelooflijk is’ (eerste Olympische).
□ Kristoffel Demoen
Pindaros, Zegezangen. Vertaald en toegelicht door Patrick Lateur, Athenaeum / Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1999, 299 blz., geb. f 79,90, 1599 fr., ISBN 90-253-4173-X.
| |
Varia
‘The Meaning Of Life’ volgens Wim Kayzer
Dé televisiegebeurtenis van het afgelopen jaar was ongetwijfeld de VPRO-serie ‘Van de Schoonheid en de Troost’. Hierin werden zesentwintig schrijvers, musici, filosofen, wetenschappers en beeldende kunstenaars door Wim Kayzer gevraagd hun eigen gedachten te formuleren rond deze twee begrippen. Naargelang van de persoon in kwestie duurde de aflevering soms vijftig, soms negentig minuten. Het enige wat je in beeld te zien kreeg was een close-up van de geïnterviewde. Zelden werden er sfeerbeelden tussen gemonteerd. Dat dit anno 2000 nog mogelijk is op televisie, mag op zich al een wonder heten. De meeste van deze gesprekken waren enorm boeiend en bleven nog wekenlang nazinderen. Vanwege de inhoudelijke rijkdom ervan had de serie evengoed de naam ‘Levenslessen’ kunnen meekrijgen. Want de centrale vraag die Kayzer zijn genodigden stelde en die als rode draad door de serie liep was ‘Wat maakt het leven de moeite waard?’ De antwoorden waren even divers als verrassend. Misschien kun je beter spreken van een zoeken naar antwoorden, want er was ook plaats voor haperingen en stiltes. De serie vormde tegelijkertijd via het portret van een beperkt aantal mensen een soort eigenzinnige terugblik op de twintigste eeuw, met zijn enorme wetenschappelijke vooruitgang, en een onderzoek naar de positie van de mens in deze versplinterde samenleving. Het mag tot hoop stemmen dat er nog mensen zijn die de samenhang der dingen proberen te zien en de fundamentele vragen (wie ben ik, wat moet ik doen en waar ga ik naartoe?) blijven stellen.
Nu is dus ook het boek verschenen dat bij de serie hoort. Toch is het boek niet identiek met de afleveringen op televisie. Het werd aan de geïnterviewden zelf overgelaten in welke vorm ze hun bijdrage wilden gieten. Sommigen opteerden voor de schriftelijke neerslag van het interview, anderen voor een eigen tekst. Mijn favorieten waren Wole Soyinka, George Steiner, Elizabeth Loftus, György Konrád, Rutger Kopland, Gary Lynch en Richard Rorty. Hun bijdragen staan vol aangeduide passages en opmerkingen in de kantlijn. Het is een boek dat je nog geregeld opnieuw ter hand neemt.
Na Een schitterend ongeluk en Vertrouwd en o zo vreemd is Kayzer er opnieuw in geslaagd een kwalitatief hoogstaand werk te leveren, dat stof biedt tot nadenken. En zoals Kayzer in zijn woord vooraf besluit, bestaat er geen mooier geluid dan het kraken van de hersenen.
□ Dimitri De Gruyter
Wim Kayzer, Het boek van de schoonheid en de troost, Contact, Amsterdam, 2000, 336 blz., ISBN 90-254-9664-4.
|
|