Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 976]
| |
L.H.M. Wessels
| |
[pagina 977]
| |
nimmer hebben verloochend; Filips, daarentegen, was en bleef de Spanjaard en de steile katholiek van de Contrareformatie. Politiek gezien werden de inspanningen van Karel verbonden geacht met de groeiende eenwording van de Nederlanden, die van Filips juist met de scheuring en de Opstand. Zeker, deze simpele voorstelling van zaken doet onvoldoende recht aan de werken en inspanningen van onze oudere geschiedschrijvers, maar zeggen dat ze in het geheel géén rol heeft gespeeld in onze historiografie is eveneens misplaatst. En ditzelfde spanningsveld heeft ook op andere terreinen sporen nagelaten, zoals in de historieschilderkunst, de weergave op schoolprenten, de mythevorming, de herdenkingsijver en zelfs de literatuur. Een voorbeeld van dat proces van toe-eigening (van Karel V) en vervreemding (van Filips II) treffen we nog tot in onze tijd aan in Het Geuzenboek (1979) van Louis Paul Boon. Het opent met een tafereel in het Prinsenhof te Gent, op een kille vroege februariochtend in 1500, alwaar Johanna van Castilië, neergezeten op de nachtpo, geboorte gaf aan haar tweede kind, haar zoon, de latere Keizer Karel. Het wordt door Boon als een groteske scène geschilderd: degene die later met een aan niets te vergelijken hoogmoed zou zeggen ‘in mijn rijk gaat de zon nooit onder’, moest uit ‘de vuilnis van een nachtpot’ worden opgeraapt. En daarna vierde Vlaanderen feest: klokkengebeier, vreugdevuren, fakkeloptochten en drinkgelagen. Het is een mise-en-scène met een hoog anekdotisch gehalte, maar het is typerend dat een dergelijke benaderingswijze vaak het beeld van de vader kleurt, vrijwel nimmer dat van zijn zoon. Op schilderijen en schoolplaten zien we Karel veelal als een sterke krachtige figuur met een rond blozend gezicht afgebeeld, vaak gestoken in de kledij van Nêerlands voornamen, Filips figureert vaak in strenge Spaanse dracht waarbij diens magere smalle gezicht strak afsteekt. Dat Karel V meer van ons is, of liever één van ons is, en Filips níet, moge wellicht mede ook de zeer uiteenlopende populariteit van de herdenkingen rond beide personen verklaren. Tegenover de op ruime schaal georganiseerde en beleefde manifestaties en tentoonstellingen over Karel V in dit jaar 2000, laat zich het in relatief bescheiden kring herdachte vierhonderdste sterfjaar van Filips II in 1998 plaatsen, althans - en dat is veelzeggend - in de Nederlanden. In Spanje Portugal en Italië werden dat jaar wel tal van congressen, manifestaties en tentoonstellingen georganiseerd. Is het beeld van keizer Karel vaak in opvallend contrast met dat van zijn zoon, achteraf mag eveneens worden vastgesteld dat althans in de Nederlandse historiografie het geschiedkundig oordeel over beiden tezamen niet los kan worden gezien van de gebeurtenissen rond de Opstand. | |
[pagina 978]
| |
De Nederlanden. Opstand en pamflettenDe Zeventien Verenigde Nederlanden vormden slechts een klein, maar relatief welvarend deel van het uitgestrekte imperium waarover keizer Karel V en koning Filips II regeerden. Onder het achtereenvolgende centraliserende bewind van de Bourgondische hertogen en Karel V waren de voorheen zelfstandige gewesten allengs naar een zekere eenheid toe gegroeid, die vanuit Brussel werd bestuurd. Deze centralisatiepolitiek zou door Filips, nadat hij in 1555 te Brussel door de Staten-Generaal als Landsheer was ingehuldigd, met kracht worden voortgezet. In 1559 vertrok de koning naar Spanje. Hij zou nimmer naar de Nederlanden terugkeren. 's Konings centralisatiepolitiek riep groeiende weerstand op binnen de veelal particularistisch en decentraal georganiseerde en georiënteerde gewesten. Men zag dit vaak als schending van de vele gekoesterde lokale en provinciale privileges. Ook de groeiende financiële lasten, die in aanzienlijke mate werden gebruikt om de internationale ambities van de Landsheer te verwezenlijken, stuitten op bezwaren. Daarenboven kwamen de belangrijke geschilpunten en een dreigende scheuring met betrekking tot de godsdienstuitoefening. Tevergeefs trachtte Filips, tegen de achtergrond van het contrareformatorische klimaat na het concilie van Trente, het katholicisme met alle kracht te handhaven tegenover het oprukkende calvinisme. Zijn vader had dit reeds gedaan, maar de koning ging daarin verder en trad harder en minder tactvol op. Het is een thema dat in de latere historiografie telkens zal terugkeren. Deze drie punten, Filips' centralisatie-, godsdienst- en belastingpolitiek, vormden de belangrijkste oorzaken van de Opstand der Nederlanden, die in de nationale historiografie als de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) de geschiedenis is ingegaan. De strijd eindigde formeel met de Vrede van Münster (30 januari 1648), waarbij volkenrechtelijk de de jure-erkenning van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als vrije en onafhankelijke statenbond haar beslag kreeg. De Zuid-Nederlandse gewesten bleven onder Spaans gezag. Ook in religiosis betekende de vredessluiting een scheuring tussen Noord en Zuid: in de Republiek gaf de gereformeerde of calvinistische kerk in het openbare leven de toon aan, in de Zuidelijke Nederlanden heerste het katholicisme van de Contrareformatie. Al vanaf het begin van de Opstand kwam een doorlopende stroom van pamfletten op gang waarin voor- en tegenstanders met politieke, religieuze en ideologische argumenten hun motieven trachtten te legitimeren en die van hun tegenstanders aanvielen. Het gaat hier feitelijk om ‘de propaganda, die de oorlog met de wapens vergezelde’Ga naar eind[1]. Aanvankelijk ging het nog vooral om een verdediging dan wel afkeuring van het | |
[pagina 979]
| |
beleid van de hoogste dienaren van de Landsheer. Ook het gegeven dat de belangrijkste ambtsdragers en adviseurs vaak niet uit de Nederlanden zelf afkomstig waren - ten tijde van Karel V was dat anders geweest - vormde een heet hangijzer. Naarmate de tijd vorderde namen echter de grieven en aanklachten tegen de koning als persoon in felheid en aantal toe. Daarbij werden vaak ook de verschillen met het karakter en het beleid van zijn vader sterk geaccentueerd. Ook fundamentele kwesties kwamen aan de orde, zoals de volkssoevereiniteit en het natuurlijk recht op opstand. Principiële overwegingen van politiek-theoretische aard speelden bij dit alles een belangrijke rol. De misschien meest centrale vraag daarbij was of onderdanen het recht hadden in opstand te komen tegen een vorst of landsheer die in hun ogen tot tiran verworden was, een vraag die door de opstandige gewesten in het Plakkaat van Verlatinge (26 juli 1581) met behulp van natuurrechtelijke en positief-rechtelijke argumenten uiteraard bevestigend werd beantwoord. | |
‘Contemporaine’ geschiedschrijvers: Van Meteren en BorBezien we de verschillende elementen van de zestiende-eeuwse pamflet-cultuur naar inhoud, vorm en retorische middelen, dan kan worden geconstateerd dat veel daarvan al heel spoedig op een of andere wijze in de geschiedschrijving is overgenomen. De grens tussen geschiedschrijving en de propagandistische polemiek der pamflettenschrijvers is tot diep in de achttiende eeuw soms moeilijk te trekken. Mythevorming en werkelijkheid gingen hier vaak hand in hand, en dat geldt a fortiori waar de beeldvorming rond positie, persoon en bewind van Karel V en Filips II aan de orde is. Tot de belangrijkste historieschrijvers die de eerste episode van de Opstand te boek hebben gesteld, behoren de uitgeweken Antwerpse koopman-geschiedschrijver Emanuel van Meteren (1535-1612) en de Utrechtse notaris Pieter Bor (1559-1635). Hoewel beiden als tijdgenoten de Opstand van nabij hebben ervaren, en bijgevolg hun inlichtingen vaak uit de eerste hand konden putten, vervallen zij beslist niet in de voortdurende polemiek der pamflettisten. Hun hoofddoel is niet te beschuldigen, maar om - zoals Bor het in zijn ‘waarachtige en historische beschrijving’ uitdrukte - ‘mijn Vaderland en het Nageslacht’ het verhaal van de Opstand, het grote drama van zijn tijd, over te leveren. Dat neemt niet weg dat uit deze werken uiteraard een heel ander Filips-beeld oprijst dan bijvoorbeeld in de brieven van Francisco de los Cobos y Molina of de biografie van Luis Cabrera de Córdoba. Dat, doorgaans, het oordeel van contemporaine Spaanse historici lovend was, was overigens de Nederlanders niet onbekend. In zijn monumentale Oor- | |
[pagina 980]
| |
sprongck, begin en vervolgh der Nederlandsche Oorlogen schrijft Bor al: ‘van verstand maken de Spaanse historieschrijvers hem zeer groot’. Dezelfde auteur benadrukt ook de verschillen tussen het beleid van vader en zoonGa naar eind[2]. ‘Maar Koning Filips, die absoluut wenste te regeren zonder rekening te houden met de Vrijheden en Privilegiën van de verschillende Landen, heeft niet alleen de Plakkaten (tegen de ketterij) van zijn Vader op de meest rigoureuze wijze ten uitvoer willen brengen, hij heeft ze zelfs nog veel strenger gemaakt.’ De Opstand begon slechts als ‘een klein vonkje van tweedracht’. Het vuurtje zou snel zijn geblust als men maar de juiste middelen had gebruikt en met meer tact was opgetreden, zoals zijn vader ongetwijfeld zou hebben gedaan. Bor verdenkt de vorst (‘hij kon zeer goed veinzen’) er echter van dat hij de religie misbruikte om politieke doeleinden te verwezenlijken en niet alleen in de Nederlanden. Zelfs zou Filips ‘[...] zijn politiek van de verdediging van de rooms-katholieke godsdienst en de uitroeiing van alle ketterij hebben gebruikt als voorwendsel om ook de koninkrijken van Frankrijk en Engeland te overmeesteren.’ Bij gelegenheid van het overlijden van Filips II staat Bor stil bij enkele eigenschappen die hij aan de vorst toeschrijft: blinde godsdienstijver en heerszucht zijn hier de sleutelwoorden. Ook vermeldt hij enige relikwieën waarmee de koning zich in zijn laatste dagen omringde: de arm van St. Vincent van Ferrare, zijn koperen doodskist, een schedel met een kroontje en de gesel van Karel V - een gegeven dat kennelijk bij vele protestantse geschiedschrijvers tot de - bizarre - verbeelding sprak en dat we later dan ook steeds opnieuw vinden gememoreerd. Filips' ellendige einde (‘door luizen en quaat gedierte bezocht’) wordt mede gezien als een straf van God. In zijn Belgische ofte Nederlantsche historie, van onsen tijden (vanaf 1599) verbaast Van Meteren zich over de beslissing van Karel V om de ‘Erfnederlanden’ aan Filips II op te dragen, ‘die nog jong, onervaren en aldaar niet geboren was, die ook de taal niet kende en daarvoor ook geen gevoel had’. Bij het overlijden van Filips zelf schrijft Van Meteren dat de Spaanse koning een ‘uitermate grootmachtig en vermogend Heer [was] geweest, al zijn onderdanen overtreffend in macht’. Evenals Bor meent hij dat Filips het katholicisme misbruikte voor politieke doeleinden, om als een absoluut vorst te kunnen regeren. Van karakter was hij ‘zwaarmoedig, stil en statig van maniere. Qua vernuft of verstand was hij niet met zijn vader of voorouders te vergelijken. Hij was vlijtig, arbeidzaam en gaarne besoignerend. [...] Hij was geneigd tot melancholie, afgunstig, straf en streng, niet makkelijk vergetend.’ | |
[pagina 981]
| |
Zeventiende-eeuwse exempla: Grotius en HooftMet de werken van Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) en Hugo Grotius (1583-1645) bereikt de humanistische geschiedschrijving in de Noordelijke Nederlanden haar bloei. Beide auteurs stelden hun pennenvruchten in dienst van de opbouw van het jonge vaderland. Grotius publiceerde in 1610 het traktaat Liber de antiquitate reipublicae Batavicae, waarin zowel de Opstand tegen de legitieme Landsheer Filips II als de aristocratische zelfregering der (Hollandse) provinciale staten werd gerechtvaardigd met een verwrongen en uiterst discutabel beroep op de vermeende vrijheid die de oorspronkelijke bewoners van het land, de Bataven, al zouden hebben bezeten. Al in de opdracht van dit traktaat aan de Hollandse Staten wordt de vrijheidsstrijd der Bataven tegen de Romeinen destijds expliciet vergeleken met het verzet tegen de Spaanse macht (‘die het meest lijkt op de Romeinse heerszucht’). Hij versterkte aldus een al langer bestaande historiografische mythe, die tot diep in de achttiende eeuw een eigen leven ging leiden. Filips zelf wordt in het traktaat gepresenteerd als een product van zijn Spaanse opvoeding en als iemand die ‘qua natuur slechts tevreden was met absolute macht en een haat droeg jegen alle Natiën die hun Vorsten een wet stelden’. Met de Nederlandsche Historiën (1642-1654) van de Amsterdamse burgemeesterszoon Hooft bereikte de dramatische geschiedschrijving over de eerste fase van de Nederlandse Opstand een hoogtepunt. Een goed monarch diende volgens Hooft tolerant te zijn en boven de partijen te staan. De heerszuchtige Filips II was echter, met diens blinde onverdraagzaamheid in religiosis, in veel opzichten de tegenpool. Zelfs in Hoofts briefwisseling duikt de figuur van de Spaanse vorst geregeld op, en zelden op welwillende wijze. In 1609 had Hooft zijn neef P.J. Hooft bijvoorbeeld uitvoerig gewezen op het spilzieke beleid van Filips II. De ‘Indiaanse rijkdommen kregen niet de kans lang te suffen in de schatkamers des Coninx’. Immers, ‘door oorlog op oorlog’ in Italië, de Nederlanden en met Frankrijk, had de Spaanse vorst het bloeiende rijk ‘van zijn vader Caiser Karel uitgeput’. En de onderdanen, zowel in Spanje zelf als overzee, koesterden allen maar één wens: Nulla salus bello. Pacem te poscimus omnes, aldus Hooft, met een verwijzing naar Vergilius. Maar ook ‘Caiser Karel’ bezat niet de kwaliteiten van een goed monarch: nog in 1639 memoreert Hooft hem vanwege diens opportunisme, heerszucht en machiavellismeGa naar eind[3]. | |
De strijd voor nationale vrijheid: WagenaarIn de decennia rond 1700 openbaarde zich in Europa een groeiende professionalisering op het gebied van de geschiedbeoefening. De belang- | |
[pagina 982]
| |
stelling voor oorspronkelijk onderzoek groeide, nieuwe methodische inzichten wonnen veld, hulpwetenschappen als de paleografie kwamen tot bloei en er verschenen belangrijke bronnenpublicaties. De nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de geschiedbeoefening manifesteerden zich ook in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Opvallend is verder dat ook de meest beladen hoofdstukken uit de eigen geschiedenis op een meer onbevangen wijze werden bestudeerd en geïnterpreteerd. Zo kwam ook Grotius' apologetische beeld van de aloude Bataafse vrijheid steeds meer onder druk te staan. De katholieke geschiedschrijver Gerard van Loon (1683-1758) sprak in dit verband zelfs snerend van de ‘gewaande Batavische Vrijheid’ of ‘dien gewaande Vrijenstaat’. Ook de misschien wel meest toonaangevende Nederlandse geschiedschrijver van de achttiende eeuw, de Amsterdamse auteur Jan Wagenaar (1709-1773), rekende onomwonden af met het standpunt dat de oude Bataven altijd een vrij volk zouden zijn geweest. Hij constateerde dat voor zover er bronnen beschikbaar waren, deze eerder wezen op het tegendeel. En Wagenaar wenste hieraan al helemaal geen argumenten te ontlenen ter rechtvaardiging van de eertijds ondernomen Opstand tegen Filips II. Wagenaars Vaderlandsche Historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tyden af verscheen in eenentwintig delen tussen 1749 en 1759. Het was het eerste overzichtswerk waarin werd gepoogd in bevattelijke bewoordingen een beeld van de hele vaderlandse geschiedenis te schetsen, en het maakte grote opgang tot diep in de negentiende eeuw. Ook het expliciete streven van de auteur naar een onpartijdige benadering droeg zeker bij tot de enorme populariteit, evenals zijn wens ‘een Historie van het Volk’ in plaats van die der vorsten te presenteren. Maar de belangrijkste verklaring voor de hoge verkoopcijfers en de enthousiaste reacties van zijn tijdgenoten is toch dat hij de nog relatief jonge statenbond, die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tenslotte was, voor het eerst van een eigen historische identiteit voorzag. De continue vrijheidsdrang der Nederlanders, door de eeuwen heen, vormde daarbij voor hem het leidmotief. Hij had zijn werk dan ook expressis verbis gepresenteerd als ‘eene Historie der getergde, verdrukte, herlevende en zegevierende Vrijheid van het Vaderland’. Bij de beschouwing van de Nederlandse geschiedenis van de Nieuwe Tijd vormt voor Wagenaar de inhuldiging van Filips II als Landsheer van de Nederlanden (1555) het natuurlijke vertrekpunt. Bij die gelegenheid opent hij al meteen met een vergelijking tussen de politiek van de nieuw aangetreden vorst en die van zijn vader, keizer Karel V. Hij deelt mee dat beiden poogden ‘een volstrekt en willekeurig gezag over de Nederlanden uit te oefenen’. Karel had daarmee reeds veel verzet uitgelokt: ‘Nooit had men 's Lands Staten meer horen klagen over de voortdurende inbreuk | |
[pagina 983]
| |
op de Vrijheden en voorrechten van het Volk dan onder zijn regering’. De verbreiding van de geloofshervorming was de keizer verder een doorn in het oog. Hij vreesde bovendien, aldus Wagenaar, dat deze ook in politicis als een splijtzwam zou kunnen gaan werken. Immers, ook in Duitsland hadden ‘verschillende vorsten zich verenigd om de keizerlijke macht terug te dringen’ en het was niet ondenkbaar dat de Nederlandse calvinisten steun zouden krijgen van de hervormden in Frankrijk en de Duitse protestantse vorsten. Keizer Karel trad dan ook hard op tegen de religieuze nieuwlichterij, zoals blijkt uit het uitvaardigen van ‘vele scherpe plakkaten’ en uit het invoeren van de inquisitie, zelfs nadat Duitsland reeds ‘vryheid van Godsdienst verkregen had’. In wezen zette Filips het beleid van zijn vader voort en in beginsel zelfs met dezelfde middelen, maar - zo luidt de conclusie - met veel minder voorzichtigheid: ‘Doch Karel gebruikte deze middelen voorzichtiger, en met meer gematigdheid. Hij kende de Nederlanders beter dan Filips, en hij wist dat zij het best op zachte en geleidelijke wijze tot onderdanigheid gebracht konden worden.’ Wagenaar beschouwde zichzelf als een modern geschiedschrijver. Onder invloed van de stormachtige ontwikkelingen in de natuurwetenschappen rond 1700, opteerde hij ook in de geschiedbeoefening voor een empirische benadering. Hij benadrukte dat een betrouwbaar geschiedschrijver dan ook op zoek diende te gaan naar oorspronkelijk bronnenmateriaal, het liefst stukken of geschriften van tijdgenoten die direct betrokken waren geweest bij de te beschrijven historische gebeurtenissen. Daarbij koos hij ook voor het gebruik van documentatie van Spaanse, casu quo katholieke zijde. Wagenaars gematigde opstelling hing dus, afgezien van zijn historiografische beginselen, zeker ook samen met de historiografische bronnen die hij wenste te gebruiken. Zal men de felheid van de zestiende-eeuwse calvinistische pamfletschrijvers bij Wagenaar niet aantreffen, dat neemt niet weg dat hij wel de visie der opstandelingen onderschrijft, zij het dus in moderate bewoordingen. Ook Wagenaar legitimeert zonder aarzelen de strijd der opstandige gewesten, níet met een beroep op de Bataafse mythe, maar vanwege 's konings inbreuk op de aloude vrijheden en privileges van het ‘volk’. Eerder had hij in dit verband ook al de heerszucht van Karel V gehekeld. Nu citeert hij in zijn Vaderlandsche Historie uitgebreid de inleiding van het Plakkaat van Verlatinge, waarin de opstandige gewesten hun gehoorzaamheid aan de legitieme Landsheer Filips II opzegden: | |
[pagina 984]
| |
‘[...] dat het volk niet vanwege de Vorst, maar de Vorst vanwege het volk geschapen was; dat een Vorst, die zijn onderdanen behandelt als slaven, voor een tiran was te houden, en vrijelijk mocht worden verstoten, vooral, bij wettig besluit van de Staten van het Land en wanneer deze geen ander middel overbleef om hun vrijheid te bewaren. Dat zulks met name in de Nederlanden moest plaatsvinden, omdat de Vorst daar verplicht was naar de onder ede bevestigde voorwaarden te regeren, op straffe van het verlies van de heerschappij.’ Wagenaar was géén godsdienstdweper: als motief voor de Nederlandse Opstand woog voor hem het haec libertatis ergo zwaarder dan het haec religionis ergo. | |
Romantiek: Bilderdijk en MotleyAls reactie op de Frans-Napoleontische overheersing in de decennia rond 1800, die een einde had gemaakt aan de particularistische Republiek der Verenigde Nederlanden, heroriënteerde men zich in Nederland, evenals elders in Europa, in het kader van de zoektocht naar de eigen identiteit, op het nationale erfgoed. Die belangstelling bestond overigens ook buiten de kring van geschiedbeoefenaren. Onder invloed van de Romantiek vond er op allerlei terreinen van het culturele leven een sterke historisering plaats. Er kwam voor het eerst zoiets als een nationale historieschilderkunst van de grond, terwijl ook dichters als Hendrik Tollens (1780-1856) en Jan Frederik Helmers (1767-1813) in ‘verheven’ lierdichten de grootheid van het vaderlands verleden bezongen. Op het gebied van de geschiedbeoefening vond de Nederlandse Romantiek haar belangrijkste vertegenwoordiger in de persoon van Willem Bilderdijk (1756-1831). Diens Geschiedenis des Vaderlands (1832-1853) is voor het grootste deel opgezet als een doorlopende (postume) polemiek met de Vaderlandsche Historie van Wagenaar, met wie Bilderdijk op bijna alle belangrijke punten van mening verschilde. Ook qua beginselen waren de onderlinge verschillen groot. Als legitimist en overtuigd aanhanger van het centralistische koningschap van het Oranjehuis plaatste hij vele kritische kanttekeningen bij Wagenaars libertijnse benaderingswijze: met zijn werk wenste hij dan ook ‘tot toetsing en kritiek van de Wagenaarsche [...] scheve voorstellingen op te wekken’. In de Geschiedenis des Vaderlands figureert Filips II als de soevereine Landsheer die in overeenstemming met de heersende staatsleer op de Opstand van zijn Nederlandse onderdanen reageerde: ‘Filips handelde bovendien naar geweten en overtuiging. De Nederlanders, daarentegen, maakten zich werkelijk schuldig aan rebellie tegen Koning en Kerk, en beriepen zich ten onrechte op rechten die men hen toekende.’ | |
[pagina 985]
| |
Wat de beoordeling van persoon en karaktertrekken van Filips betreft, sloot Bilderdijk zich wel weer aan bij de traditionele beeldvorming. Tegenover de Nederlandse landsaard van Karel V, opgevoed door zijn tante Margaretha van Oostenrijk aan het hof in Mechelen, benadrukte hij: ‘Filips II, in Spanje opgevoed, en een Spanjaard in hart en nieren, was met vooroordelen jegens de Nederlanders vervuld. Zijn hoogmoed en stroefheid verdroegen zich niet met hun open karakter en ongekunstelde zeden. Zijn kilheid stootte de Nederlanders af, boezemde daarentegen de Spanjaarden als statigheid een hoog belang in.’ Bij het op zakelijke wijze beschreven overlijden van Filips II vatte hij een en ander nog eens samen: ‘Men geeft hem in de geschiedenis een verkeerd karakter. Hij had voortreffelijke eigenschappen, en legde zich met ernst toe op de bloei van zijn staten. Maar hij was van kindsbeen af van twee grondbeginselen doordrongen: de absoluutheid van de Koninklijke macht en de onschendbaarheid van zijn plicht jegens de Kerk, die hij begreep te verstaan in de uitroeiing der Ketterijen. Voor het overige was hij zwak van karakter en, waar hij dus standvastigheid als plicht beschouwde, werd hij koppig. Moed had hij niet, en dus, geen eigenlijke deugd; hij bezat wel goede neigingen, die echter geen kracht hadden om zich te manifesteren. Hij was een Vorst om geregeerd te worden, niet om te regeren! Hij was schrander, maar dit maakte hem bij het gevoel van zijn zwakheid en afhankelijkheid juist achterdochtig. Het was dus makkelijk hem te bedriegen en in banden te houden. Zijn zoon Filips III, van veel stomper verstand, volgde hem op.’ Ook buiten de landsgrenzen werd op ‘Nederlandse’ wijze gesympathiseerd met de Opstand. In The Rise of the Dutch Republic (1856) van de Amerikaan John Lottrop Motley (1814-1877) groeide de strijd van Willem van Oranje cum suis uit tot een heldenepos in de beste traditie van de Romantiek, een legitieme nationale vrijheidsstrijd, die als het ware een voorafschaduwing vormde van de Amerikaanse vrijheidsoorlog, ruim twee eeuwen later. Motley beproefde in zijn verhaal menig klassiek (retorisch) middel. Zo gaf ook hij Filips II gezicht door zelfs het fysieke beeld van de koning (‘a small meagre man’) te contrasteren met de gestalte van zijn vader, die in zijn goede jaren ‘athletic and well proportioned’ zou zijn geweest. Motley, wiens werk vele herdrukken beleefde, had grote bewondering en respect voor Willem van Oranje en hij stak dit oordeel niet onder stoelen of banken. Karel V en Filips daarentegen kwamen er, ook wat hun karaktereigenschappen betreft, heel wat slechter van af; beiden stonden de vrijheidsdrang der Nederlanders in de weg. | |
[pagina 986]
| |
EpiloogBilderdijk had altijd weinig sympathie gekoesterd voor de aristocratisch geregeerde Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die de vrucht was van de Opstand tegen Spanje. Vertegenwoordigde deze Republiek voor Wagenaar nog ‘de zegepraal van de Vrijheid’, voor hem vormde ze slechts de abrupte onderbreking van een onderkende rechtshistorische ontwikkeling die al sedert de laatste Bourgondische landsheren en vooral sinds Karel V en Filips II leek te tenderen naar de door hem zo gewenste centralistisch-monarchale regeringsvorm. Hij had reeds oog voor het conservatieve element van de Opstand. En het was dit concept van het op behoud gerichte particularistische verzet tegen de vorstelijke centralisatiepolitiek dat de Leidse hoogleraar Robert Fruin later, bijvoorbeeld in zijn essay ‘De drie tijdvakken der Nederlandsche Geschiedenis’ (1865), zou uitwerken en van een verder wetenschappelijk fundament voorzien. Ook Fruin onderkende in de persoon, het karakter en de concrete politiek van de koning vele gebreken. Bij het opmaken van de eindbalans maakte hij deze evenwel ondergeschikt aan de historische omstandigheden en staatsrechtelijke ontwikkelingen op de heel lange termijn, niet alleen in de Nederlanden maar ook elders in Europa. Als gevolg van deze objectivering kwam hij op een aantal voor ons relevante punten tot een beeld dat tot op de dag van vandaag weinig aan kracht heeft ingeboet: de Tachtigjarige Oorlog - door Wagenaar en Motley vooral beschouwd als onze strijd voor nationale vrijheid en onafhankelijkheid - werd teruggebracht tot wat deze in oorsprong was: een ‘opstand’ tegen het wettige gezag van de soeverein, Landsheer en koning Filips II. Vgl. L.H.M. Wessels,’Tirano o soberano. La imagen cambiante de Felipe II en la historiografia Neerlandesa desde Bor hasta Fruin (siglo XVI - XIX)’, in Cuadernos de Historia Moderna (1999), waarvan een gedeelte is gebruikt en bewerkt t.b.v. de onderhavige bijdrage. | |
BronnenWillem Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands, 13 dln., Amsterdam, 1832-1853 (citaten blz. 984 en 985). | |
[pagina 987]
| |
ende borgerlijcke oneenicheyden, Utrecht, 1595, ‘Aenden goetwillighen Leser’ en de voortgezette folio-editie in 4 dln., Oorsprongck, begin en vervolgh der Nederlandsche Oorlogen, beroerten en borgerlyke oneenigheden (...), Amsterdam, 1679-1684 (oorspr. uitgave: Nederlantsche oorloghen, beroerten ende borgerlijcke oneenicheyden (...), 6 dln., Leiden / Amsterdam, 1621-1634). |
|