Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 708]
| |
Jan Roes
| |
[pagina 709]
| |
de twintigste eeuw weer Nederlanders vertegenwoordigd in het kardinalencollege, zelfs met vijf leden. Dat feit op zich is al een bewijs voor de nieuwe positie van de Nederlandse kerk in de wereldkerk. Bovendien, ook voor kardinalen schijnt op te gaan, dat elke tijd en elk land de kardinaal krijgen die ze verdienen: aan het begin van de eeuw Van Rossum, die vanuit Rome de geestdrift voor de missie heeft wakker geroepen; De Jong, die in de moeilijke tijd van de Tweede Wereldoorlog de vaderlandse rug recht heeft gehouden; Alfrink, die zijn kerkprovincie door de stormachtige vernieuwingen van het Vaticaans Concilie en het Pastoraal Concilie heeft geloodst; en ten slotte Willebrands, de pionier van de oecumene in de wereldkerk. De laatste in de rij - hier in ons midden - zal uiteindelijk wellicht meer een kardinaal van de overgang naar de eenentwintigste eeuw blijken te zijn, en valt daarmee buiten het kader van mijn onderwerp: de eeuw van Alfrink, d.w.z. de twintigste eeuw. Behalve in de kerkelijke betekenis van het woord kunnen we de eeuw van Alfrink ook in de oorspronkelijke ambachtelijke betekenis als een kardinale eeuw betitelen. Het woord ‘kardinaal’ is immers afgeleid van het latijnse cardo, dat deurhengsel betekent. Om kardinaal te zijn moet iemand of iets dus scharnieren, niet zelf draaien maar het houvast bieden waarlangs de deur van de tijd soepel kan draaien, niet klemmen noch klapperen. De titel ‘een kardinale eeuw’ is dan ook niet alleen bedoeld als eerbetoon aan de timmermanszoon Alfrink, die in overdrachtelijke zin blijk heeft gegeven van kardinaal vakmanschap, maar vooral ook als een aanduiding van de eminente plaats die de eeuw van Alfrink inneemt in de geschiedenis van het Nederlands katholicisme. In dit digitale tijdperk, waarin de kennis van hele encyclopedieën op een schijfje kan worden samengeperst, wordt van de historicus verwacht dat hij een kardinale eeuw ‘Van Nijkerk tot wereldkerk’ ook wel even in een kwartiertje kan samenpersen. Hoewel het vak van historicus erin bestaat de geschiedenis tot overzichtelijke proporties terug te brengen, gaat het de krachten van deze historicus te boven, de kardinale betekenis van de twintigste eeuw in enkele bladzijden duidelijk te maken. Zo'n kampioen tijdpersen ben ik niet, zelfs niet met het gemak van allerlei naslagwerken die bij de overgang van eeuw en millennium zijn verschenen. Raadpleging van zulke naslagwerken brengt je trouwens ook in verwarring, of noopt minstens tot historische relativering van de ‘eeuw van Alfrink’. Om maar een simpel voorbeeld te noemen: de Nederlandse kwaliteitskrant NRC Handelsblad heeft een ‘Een eeuw in voorpagina's’ uitgegeven. Ook al is dat maar een willekeurige selectie, veelzeggend is het toch wel dat men op geen van deze voorpagina's een kerkelijke gebeurtenis aantreft, geen paus, geen kardinaal, geen Vaticaans Concilie. | |
[pagina 710]
| |
Moeten we daaruit de conclusie trekken dat kerkelijk nieuws kennelijk geen historische nieuwswaarde heeft, met één uitzondering: op de voorpagina van 1 oktober 1970 staat de kop ‘Vaticaan ontkent handel in meisjes’! Bij zo'n karige en bovendien nog dubieuze berichtgeving is zelfs een paar bladzijden volschrijven over de eeuw van Alfrink nog te veel, zie ik u al denken. Desondanks van een kardinale eeuw durven spreken binnen dit kleine bestek is een historisch avontuur. Op z'n best kan ik pogen u een glimp te laten opvangen van die eeuw van Alfrink aan de hand van drie stellingen, onder het motto: grote stappen, snel thuis. De stellingen zijn echter zo boud en bondig geformuleerd, dat ze van een korte toelichting worden voorzien. | |
De eeuw van Alfrink is de katholieke eeuw van NederlandDe twintigste eeuw kan als een tweede gouden eeuw in de geschiedenis van Nederland worden beschouwd, deze keer niet alleen voor de sociale bovenlaag maar voor heel het volk, inclusief het katholieke volksdeel. Nadat zij eeuwenlang uit het publieke leven waren geweerd, zijn de katholieken in de twintigste eeuw op bijna elk terrein van het sociaal-economische, politieke en culturele leven actief in de weer geweest. Mede door hun toedoen is de Nederlandse samenleving in de twintigste eeuw omgevormd tot een verzorgingsstaat. Hun bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs en de volksgezondheid, hun inzet voor de hervorming van de maatschappij, van medezeggenschap tot herverdeling van inkomens, heeft tussen 1900 en 2000 Nederland grondig veranderd. Tot ver in de negentiende eeuw verstond Nederland zichzelf als een ‘protestantse natie’ en werden de katholieken als ‘niet-volk’ beschouwd, een soort gastarbeiders in eigen land. ‘In vrijheid herboren’ hebben zij - in een prikkelende competitie met andere emancipatiebewegingen, met name de socialisten en de gereformeerden - zich weten op te werken tot gelijkwaardige medeburgers. Aan het einde van de twintigste eeuw zijn de katholieken - al dan niet van huis verdwaald - in de voorste gelederen van politiek en maatschappij terug te vinden. Als zodanig, een successtory zonder weerga in de geschiedenis van het Nederlands katholicisme, maar zoals zo vaak bij geslaagde bevrijdingsbewegingen, bijna onvermijdelijk door hun eigen succes ingehaald. Emancipatie verandert namelijk niet alleen structuren, maar ook mensen, inclusief hun gelovig bestaan. Een behoeftige die moet leven van kerkelijke bedeling staat anders in het leven dan een medelander die een beroep kan doen op sociale hér-verdeling; voorzieningen van gezondheidszorg creëren een ander perspectief dan louter barmhartigheid; geletterde | |
[pagina 711]
| |
katholieken geloven anders dan ongeletterde, om maar enkele van de belangrijkste veranderingen te noemen. Als katholieken mogen wij ons erop beroepen én beroemen dat wij deze veranderingen mede tot stand gebracht hebben. Het is historisch wel verklaarbaar, maar het heeft tegelijk toch iets tragisch te moeten constateren dat bij de Nederlandse katholieken de interne bevrijding geen gelijke tred heeft gehouden met de externe ontwikkelingen in de twintigste eeuw. | |
De eeuw van Alfrink is de eeuw van de vrouwWat over de emancipatie van het Nederlandse volk, inclusief het katholieke volksdeel is gezegd, geldt heel in het bijzonder voor de emancipatie van de helft van de bevolking, de vrouwen. En katholieke vrouwen hebben met hun dubbel emancipatieproces - als vrouw en als katholiek - misschien nog wel de grootste overgang doorgemaakt. Een ander recht dan het aanrecht kenden zij een eeuw geleden niet. De overgang heeft weliswaar erg lang geduurd, maar aan het einde van de twintigste eeuw zijn vrouwen - minstens principieel - gelijkberechtigd geworden. Het feit dat vrouwen intussen de meerderheid van de studenten in het hoger onderwijs vormen, is het beste bewijs voor de nieuwe plaats van de vrouwen in de samenleving. Maar vooral door de medische ontwikkelingen, speciaal op het gebied van geboorteregeling, is het leven van vrouwen ingrijpend veranderd. De moeder van Bernard Alfrink, die in juli 1901 in het kraambed is gestorven, zou dit lot honderd jaar later waarschijnlijk bespaard gebleven zijn. Ook de positie van juridische, culturele, sociaal-economische en politieke onmondigheid en ondergeschiktheid aan de man, is gewijzigd in een relatie van gelijkwaardige partners. Kortom, de twintigste eeuw heeft de vrouw enorm veel vooruitgang gebracht. Natuurlijk, we zijn er nog niet, maar een onomkeerbaar proces ten goede is op gang gebracht. Moeten we echter niet constateren dat de schaarbeweging van de emancipatie, die boven al ter sprake kwam, a fortiori van toepassing is op de rol van de vrouw in de kerk? In de achttiende eeuw heeft de kerk de intellectuelen verloren, in de negentiende eeuw de arbeiders, en in de twintigste eeuw de vrouwen. De gevolgen van dit laatste verlies zijn vele malen ernstiger dan de vorige, aangezien hierdoor een gapend gat is ontstaan in het overdragen van het geloof aan volgende generaties. Momenteel spelen vrouwen nog een hoofdrol als vrijwilligsters, met name in parochies. Dat is een reden voor grote dankbaarheid, maar tevens van grote zorg voor de continuïteit, want zullen volgende generaties vrouwen nog bereid zijn zich op die basis met de kerk te engageren? | |
[pagina 712]
| |
Overigens mag in dit verband nog opgemerkt worden, dat het aartsbisdom Utrecht een relatief vrouwvriendelijk figuur slaat. Dat is al begonnen met Alphons Ariëns, die begonnen is de katholieke vrouwen te organiseren. Toon Ramselaar heeft die traditie voortgezet en Rie Vendrik is als een van de vrouwelijke lichtbakens in katholiek Nederland te beschouwen. Ook de pastorale werksters hebben in het aartsbisdom vroeger en méér kansen gekregen dan elders. Nu we het toch over de vrouw in het aartsbisdom hebben, maak ik van de gelegenheid ook graag gebruik om met ere Dora Kingma te gedenken, de vrouw die een leven lang aan de zijde van priesters heeft gestaan, bijna veertig jaar aan die van kardinaal Alfrink, langer dan enige andere vrouw in zijn leven. Zij is op 2 maart van dit jaar op 94-jarige leeftijd gestorven. Een dergelijke gedienstige vrouw, vroeger pastoriehuishoudster en tegenwoordig priesterassistente geheten, zal door priesters van de eenentwintigste eeuw zelfs met een kaarsje niet meer worden gevonden. Intussen trekt een andere vrouw aan de touwtjes op de MaliebaanGa naar eind[1], met meer charme dan Dora, maar zeker niet minder kordaat. Maar bovenal trekt zij aan een heel ander touwtje; een zwaluwdun touwtje nog, maar toch een lijntje naar de toekomst van vrouwelijke prelaten. En het is een levensnoodzakelijke lijn om de band van de vrouwen met de kerk niet te verliezen. Om het nog plastischer te zeggen: het is de navelstreng zonder welke de moederkerk niet kan leven. | |
De eeuw van Alfrink heeft een kardinaal tekortOp het eerste gezicht lijkt deze stelling in strijd te zijn met de twee voorgaande: hoe valt het te rijmen dat de eeuw van Alfrink de katholieke eeuw van Nederland, en de eeuw van de vrouw wordt genoemd, en dat zij toch een kardinaal tekort zou hebben? Heel de twintigste eeuw zijn de Nederlandse katholieken achtervolgd door tekorten. Het is begonnen in 1899 met de befaamde rede van Poelhekke over het tekort van de katholieken in de wetenschap. Hij stelde toen het kwantitatief tekort aan de kaak: slechts een enkele hoogleraar was katholiek, en het aantal studenten bleef ver achter bij het procentuele aandeel van de katholieken in de Nederlandse samenleving. Twee generaties later, toen het kwantitatieve tekort al aardig was ingelopen, stelde Rogier het kwalitatieve tekort aan de kaak, in een al even befaamd geworden rede over het verschijnsel der culturele inertie bij de Nederlandse katholieken. Er is nog een derde vorm van tekort, dat zich heeft voorgedaan sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw. In plaats van een stimulerende | |
[pagina 713]
| |
bevruchting van maatschappelijke en kerkelijke vernieuwing, openbaarde zich een pijnlijke tweestrijd. Het gevolg was een gemankeerde emancipatie, die als een ‘grosse Unvollendete’ op het slagveld van de polarisatie is achtergebleven, met het averechtse resultaat dat de sluimerende inertie is omgebogen in een sluipende desertie: weg van het huis der vaderen. Overal in de Nederlandse samenleving zijn de van-huis-uit-katholieken tegenwoordig present, behalve in de kerk. Te kort hebben ze de tijd gekregen óf genomen, om de brug te slaan tussen maatschappelijke en religieuze bevrijding. Of is de hamvraag: kunnen katholieke benen de weelde van de vrijheid wel dragen? Volgens sommigen wreekt zich hier het feit dat de katholieken gewend zijn hun geloof te praktiseren en niet te belijden, zoals hun reformatorische geloofsgenoten, met het onvermijdelijke gevolg dat - als de praktijk van het dagelijks leven zo ingrijpend verandert als in de twintigste eeuw is gebeurd - de geloofspraktijk mee verandert; volgens anderen is dit tekort te wijten aan de moeite die de kerken hebben met de moderne ontwikkelingen. In ieder geval zijn de reformatorische kerken ook niet bestand gebleken tegen dit onstuitbare proces van secularisering in de twintigste eeuw. Het is overigens geenszins mijn bedoeling de secularisering als een noodlottige ontwikkeling af te schilderen. Veeleer ben ik geneigd de positieve kanten te benadrukken, ook om de hervormende en zuiverende werking die ze voor het geloof heeft. Is het geen winst dat de armenbanken uit de kerken zijn verdwenen, dat de sociale discriminatie van de vele klassen bij huwelijks- en requiemmissen zijn afgeschaft? Dat de katholieke apartheid tussen klompen- en schoenenscholen is verdwenen? Evenals de klassenafdelingen in de katholieke ziekenhuizen, of het weinig zusterlijke onderscheid tussen soeurs en mères? Om slechts enkele voorbeelden uit het katholiek leven te grijpen. Moeten wij ons juist als christenen niet ook verheugen over deze vooruitgang in vrijheid, gelijkheid en broederschap? Humanisering, mensenrechten en medezeggenschap zijn positieve waarden, die helaas in de kerk zelf nog niet voldoende tot gelding komen; in het bijzonder vrouwen ervaren dit als een tekort. Anderzijds, om met Alfrink te spreken, kunnen en mogen we onze ogen niet sluiten voor de leegloop van de kerken, de katholieke zeker niet uitgezonderd. Indien we niet in staat zijn dit kardinale tekort te verhelpen, dan zal in de eenentwintigste eeuw de vraag naar de overleving van het katholicisme prangender worden dan ooit tevoren in zijn geschiedenis. Opdat de eeuw van Alfrink niet uit de tijd valt, d.w.z. verdwijnt uit het collectieve geheugen van de Nederlandse samenleving, is het onze opdracht ervoor te zorgen dat de deur naar de volgende eeuw niet | |
[pagina 714]
| |
definitief achter de Nederlandse katholieken dichtslaat, maar blijft scharnieren naar de toekomst. De eeuw van Alfrink verdient het niet een onvoltooid verleden tijd te worden, juist omdat ze zoveel veranderingen ten goede heeft gebracht. Nu begint het pas goed, de kansen die we als talenten van de twintigste eeuw hebben geërfd, moeten we dan ook niet uit angst dat ze verloren raken, alleen maar bewaren als een kostbare schat - dat moet ook gebeuren -, maar wij dienen vooral op een evangelische manier met de overgeleverde talenten te woekeren. Wat is hiervoor nodig? In de eerste plaats dat ervoor gezorgd wordt dat het katholieke erfdeel als een wezenlijk deel van het Nederlands erfgoed beschouwd wordt, als voltooiing van de maatschappelijke en culturele emancipatie. Vervolgens is het echter vooral zaak, dat het een levend erfgoed wordt, d.w.z. dat het wordt onderzocht opdat het in verrijkte vorm kan worden doorgegeven. Moeten we ons niet de vermaning aantrekken die de apostel Paulus aan de Thessalonicenzen heeft gegeven: ‘Blust de geest niet uit, kleineert de profetische gaven niet, maar onderzoekt alles en behoudt het goede’? Kunnen we de eeuw van Alfrink niet beschouwen als profetische gaven voor het derde millennium? En als dat zo is, waarom besluiten we dan niet vandaag, op zijn honderdste verjaardag, als een blijvende gedachtenis aan zijn profetische gaven, een nationaal ‘Kardinaal Alfrink Documentatie- en Onderzoekcentrum’ in het leven te roepen? Voor het onderzoeken en doorgeven van het erfgoed van de Nederlandse katholieken is namelijk dringend een werkplaats nodig, waar gewerkt wordt aan een scharnierende overgang naar het nieuwe millennium. Aan geld ontbreekt het toch niet in deze gouden eeuw? Middelen voor kennisoverdracht en evangelisatie zijn ruimer voorhanden dan ooit. Maar hebben we het ook over voor de toekomst van het Nederlands katholicisme? Dat is de kardinale vraag die we niet langer kunnen ontlopen. De kairos - de huidige gunst der tijden - mogen we niet voorbij laten gaan; over twintig jaar hoeft het niet meer. Aldus kunnen wij er zelf aan meewerken, dat behalve kardinaal Alfrink en die andere befaamde priester-zoon Henri Nouwen, wiens boeken en gedachten over heel de bewoonde wereld gaan, nog veel meer goeds uit Nijkerk kan komen; tot geestelijk en tijdelijk welzijn van een eeuwig ‘nije kerk’ binnen de wereldkerk. Lichtelijk bijgewerkte versie van een toespraak, in juli 2000 in Nijkerk gehouden bij de herdenking van de honderdste geboortedag van kardinaal Alfrink. |