| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
De denkers
In 1985 werd een begin gemaakt met het Kritisch Denkers Lexicon, een losbladig naslagwerk waarin het gedachtegoed van de belangrijkste twintigste-eeuwse denkers werd uiteengezet. Daarbij ging het uitdrukkelijk niet alleen om filosofen, maar ook om theologen, mathematici, sociologen, economen, psychologen, taalwetenschappers, natuurkundigen, enzovoort. De losbladigheid van het systeem maakte het mogelijk de lemmata voortdurend actueel te houden. Na vijftien jaar was het werk van zo'n tweehonderd denkers beschreven, in systematische lemmata van steeds ongeveer vijftien bladzijden.
In de onlangs verschenen bundel De denkers is hieruit een selectie gemaakt van 58 (het Woord Vooraf zegt 59) lemmata, die tezamen volgens de ondertitel van het boek een ‘intellectuele biografie van de twintigste eeuw’ pretenderen te geven. Binnen de beperkingen van een boek als dit is men daarin goed geslaagd. De vertegenwoordigde denkers bestrijken een zeer breed intellectueel veld, al zal men altijd aanmerkingen kunnen maken op de selectie. Of Dorothee Sölle het werkelijk méér verdient opgenomen te worden dan de ontbrekende Henri Bergson, en of Jan en Annie Romein, Ilya Prigogine of Umberto Eco in het licht van de eeuwigheid meer aanspraak kunnen maken op die eer dan Niels Bohr, Jacques Lacan of Gottlob Frege is een vraag die aanleiding kan zijn voor een aardig gezelschapsspel. Voor zover daar op dit ogenblik iets zinnigs over te zeggen valt, lijkt het denken van de twintigste eeuw in dit boek zeer behoorlijk en representatief te zijn vertegenwoordigd.
De lemmata werden steeds geschreven door specialisten in het werk van de betreffende auteur, en dat heeft onvermijdelijk tot fikse verschillen in stijl en niveau geleid, hoewel de strakke opzet van het boek wel een redelijke eenvormigheid in de aanpak heeft weten te bewerkstelligen. Deze nieuwe uitgave is geen aanleiding geweest om de stukken grondig te herschrijven, en ook de actualisering ervan laat soms te wensen over. Doordat er hier sprake
| |
| |
is van een selectie uit een lexicon dat veel breder van opzet was, heeft het boek als naslagwerk zijn beperkingen. Wanneer men ‘in het wilde weg’ informatie zoekt over een bepaalde denker, zal men vaak misgrijpen. Maar wil men zich informeren over een van de figuren die in dit boek wel zijn opgenomen, dan vindt men steeds een breed opgezette inleiding die binnen het bestek van tien (goedgevulde) bladzijden zo compleet is als men maar wensen kan. Het boek is bovendien zeer goed ontsloten door namen- en zakenregisters, en door een fijnmazige onderwerpaanduiding in de marge extra overzichtelijk gemaakt.
□ Ger Groot
Hans Achterhuis e.a., De denkers. Een intellectuele biografie van de twintigste eeuw, Contact, Amsterdam / Antwerpen, 1999, 639 blz., 1990 fr., ISBN 90-254 9883-3.
| |
Psychologie
Uittocht
Het interessante aan Uittocht van Mariet van Zanten-Van Hattum is vooreerst dat de auteur de relatie tussen religie en psychologie nu eens niet theoretisch benadert, maar dat zij gewoonweg vier casussen uit haar praktijk als psychologe voorstelt. Dat verhoogt in hoge mate de herkenbaarheid en de leesbaarheid. In elk van die casussen komen bijbelse motieven ter sprake, niet omdat de psychologe dat zo oplegt, maar omdat deze motieven tot de culturele achtergrond van de cliënten en hun begeleidster behoren: allen komen ze uit de gereformeerde traditie. De bijbelse taal kan dan al tot hun gemeenschappelijke verleden behoren, maar het is nog iets anders dezelfde boodschap als bevrijding in het heden te verwerken, eerder dan ze als een drukkende schuld uit het verleden te torsen. Het is dan ook niet te verwonderen dat het verhaal van de Uittocht en de strijd tegen Abimelek centraal staan in deze praktijk. In het nawoord licht de auteur een tipje van de sluier op, en verklaart ze hoe ze ertoe is gekomen deze aandacht voor bijbelse motieven in haar praktijk te ontwikkelen. Zoals vaak blijkt de beste heler een wounded healer te zijn. Het werkt verademend, religieuze taal eens ongedwongen gesitueerd te zien binnen een proces van psychologische begeleiding, eerder dan andersom (d.w.z. psychologische duiding te krijgen van religieuze taal en ervaring).
□ Jef Van Gerwen
Mariet van Zanten-Van Hattum, Uittocht. Verhalen uit de praktijk van een psycholoog, Katholiek Studiecentrum voor Geestelijke Gezondheidszorg, Nijmegen, 1999, 160 blz., f 32,50, ISBN 90-75886-12-8.
| |
Ethiek
Het symposium van Ronald Commers
Na het lezen van De val van Eros kijk je met andere ogen naar een film als The Cook, The Thief, His Wife and Her Lover van Greenaway. Auteur Ronald Commers, docent ethiek en wijsbegeerte aan de universiteit van Gent, brengt in dit nieuwe werk de hedendaagse seksuele armoede in beeld. De westerse omgang met de seksualiteit heeft volgens de auteur een rampzalig stadium bereikt. Commers brengt deze val van
| |
| |
Eros in verband met de kapitalistische massaconsumptie. Hij omschrijft het heersende economische systeem kernachtig als een ‘verspileconomie’, die op grote schaal alles in het leven tot koopwaar omvormt en die op een goed georkestreerde verslaving aan zogenaamde behoeften berust. Mensen worden herleid tot loutere consumenten. Deze bewering wordt overtuigend gestaafd op grond van inzichten van sociologen, wetenschappers, wijsgeren, literaire auteurs, psychologen, kunstenaars en economen, - te veel namen om op te noemen. De auteur beschikt over een enorme culturele achtergrond. Ook voorbeelden uit films, strips en websites weet hij treffend aan te wenden om te bewijzen dat de ‘bevrijde’ westerse mens na drie seksuele revoluties in feite een illusie is.
Hoewel hij voorzichtig blijft en het moraliserende vingertje achterwege poogt te laten, neemt Commers duidelijk stelling tegen een ontspoorde vorm van seksualiteit, die de redeloze en oncontroleerbare passie doet zegevieren, de andere onderwerpt en geweld aandoet, de ideale vrouw beschouwt als een synthetische pop die je in om het even welke positie kimt zetten en naar believen penetreren.
Ondanks enkele taaiere stukken is Commers' betoog toegankelijk: het vierde hoofdstuk bv. geeft een heldere uiteenzetting van verschillende economische denkbeelden. In het achtste hoofdstuk voert de auteur in de stijl van Diderot een gesprek met een vriend over diens erotische ervaring en toetst hij die aan theoretische beschouwingen van moralisten als Thomas Nagel en Alan Soble. Ook in een volgend hoofdstuk herbegint hij de dialoog met meer persoonlijke ervaringen, om vervolgens over te gaan op het ideeëngoed van Emmanuel Levinas. Soms levert dat prachtige literaire passages op, zoals over de dood (blz. 196), maar evengoed blijft het soms een verwarrend gestotter. Dat hoort erbij: in de lijn van Plato's Symposium is het spreken immers een aftasten van de mogelijke betekenis van seksualiteit en liefde. Het is geen classificatie, maar een exploratie, een aanzet om een filosofie van de Eros te formuleren. Met deze bouwstenen levert Commers na zijn kritisch afbraakwerk meteen ook een positieve bijdrage die onze aandacht vestigt op de verzorgende, weerbarstige en creatieve kracht van de Eros.
□ Dimitri De Gruyter
Ronald Commers, De val van Eros. Over seksuele armoede vandaag, Houtekiet, Antwerpen, 2000, 254 blz., 890 fr., ISBN 90-5240-496-8.
| |
Kerk en theologie
De mooiste joodse legenden
In de eerste eeuwen van onze jaartelling waren het harde, soms meedogenloze tijden voor het joodse volk: de Romeinse bezetting. Ook werden er scherpe polemieken uitgevochten met vertegenwoordigers van nieuwe sekten en godsdiensten, met name de christenen. Als gevolg van dergelijke ontwikkelingen ontstond een uitermate veelzijdig geheel van anekdotes, morele en educatieve voorschriften, en legenden: de aggada. Niet alleen wilde men er joden mee ontmoedigen die erover dachten om naar de nieuwe godsdienst over te gaan, ook kon men op deze wijze het lot van de joodse gemeenschappen in Palestina en Babylonië verlichten door ze tot hoop op te roepen.
| |
| |
Victor Malka, journalist, medewerker van France-Culture, docent aan de Universiteit van Parijs X Nanterre, en zoon van Mosje Malka, opperrabbijn van Israël, heeft uit die enorme aggadische collectie een aantal legenden, anekdotes en aforismen geselecteerd en ze in een twaalftal hoofdstukken ondergebracht.
De Nederlandse vertaling heeft een titel meegekregen die enigszins afwijkt van de oorspronkelijk Franstalige uitgave. Daar is namelijk sprake van ‘de mooiste joodse legenden’. En die typering laat iets meer zien van hun eigenlijk karakter: boordevol humor, grootmoedigheid en paradoxen. Hoewel de auteur zelf opmerkt dat de bloemlezing die hij presenteert geen enkele wetenschappelijke pretentie heeft (blz. 16), is het niettemin erg jammer dat nergens in de uitgave een bronvermelding te vinden is van waar de opgenomen teksten oorspronkelijk vandaan komen. (Dat was wél het geval in een eerder boek van dezelfde auteur bij dezelfde uitgever: Wijsheid in woorden. Joodse spreuken, 1995).
Al met al blijft het een kostelijke onderneming om deze, meestal korte levenswaarheden en vlijmscherpe impressies te lezen, en ze te overdenken. Ze geven namelijk geen informatie, maar kostbare levenswijsheden.
□ Panc Beentjes
Victor Malka, De mooiste joodse verhalen, Ten Have, Baarn, 1999, 191 blz., f 29,90, ISBN 90-259-4797-2 (verspreiding in België: Verkoopmaatschappij Bosch & Keuning, Antwerpen).
| |
Nahum: rehabilitatie van een verguisd profeet
Het uit slechts 47 verzen bestaande profetenboek Nahum is in de loop der eeuwen zoniet zelden volledig genegeerd dan wel zwaar verguisd. Het mooie commentaar dat Dr. Spronk, docent Oude Testament aan de Vrije Universiteit van Amsterdam heeft gepubliceerd, kan beschouwd worden als een geslaagde poging tot volledige rehabilitatie van deze kleine profeet. Spronk baseert zich in zijn analyse van de bijbeltekst op de methode van de zgn. ‘Kamper school’, de stad waar hij zijn theologieopleiding heeft genoten. Uitgangspunt is de massoretische indeling van de tekst, zoals te vinden in de officiële Hebreeuwse uitgaven. Alle mogelijke literaire hulpmiddelen van de bijbelse dichter worden in kaart gebracht. Daarbij wordt vooral gelet op markeringen van begin en einde van grotere en kleinere teksteenheden, en op de relatie tussen die eenheden. Volgens Spronk moet het boekje Nahum kort na de val van Thebe in 663 geschreven zijn (zie Nah. 3:8). Veel uitspraken in Nahum kunnen beschouwd worden als een herinterpretatie van woorden uit het boek Jesaja. Naast aandacht voor de structurele en stilistische aspecten van het boek Nahum wordt ook de theologie van het boek niet vergeten, een aspect waaraan in bijna geen enkele ‘Theologie van het Oude Testament’ aandacht wordt besteed. Ook is er ruimte voor de geschiedenis van de uitleg van het boek Nahum in Qumran, bij Josephus, Hiëronymus, Luther en Calvijn, enz.
Naast deze geslaagde commentaar - een herziene versie van een eerder in het Engels verschenen editie - wil ik nog wijzen op een kleine studie van dezelfde auteur die in 1995 verscheen onder de titel Worstelen met een wrekende God. De uitleg van de profetie van Nahum (Kampen). Het bevat enerzijds een vertaling alsmede belangwekkende aantekeningen van prof. Nic. H. Rid- | |
| |
derbos, en anderzijds een door Spronk geschreven beschouwing over Nahum en voorts bijna vijftig bladzijden over hoe het boekje Nahum in de loop der eeuwen is uitgelegd. Beide boeken vormen tezamen een prachtig naslagwerk op een bij nader inzien intrigerend bijbels geschriftje.
□ Panc Beentjes
Nahum, vertaald en verklaard door Dr. K. Spronk (= Commentaar op het Oude Testament), Kok, Kampen, 1999, 172 blz., f 49,90, ISBN 90-242-6188-0.
| |
Onderbroken traditie
‘Een monografie over christelijke traditie in de postmoderne context’, aldus presenteert de auteur zijn werk in het Voorwoord. Hij nodigt de lezer uit te reflecteren over de ‘stokkende overlevering van de christelijke traditie’ (blz. 12), de ‘groeiende kloof tussen de actuele cultuur en het christelijk geloof’ (blz. 13) en stelt de vraag: ‘Hoe kan het christelijk geloof zich geloofwaardig recontextualiseren in een context die gekarakteriseerd is door radicale veelheid?’ (blz. 14). Als antwoord op deze vraag stelt de auteur het model voor van het ‘open verhaal’ dat in tegenstelling tot het ‘grote verhaal’ ‘de veelheid en andersheid respectvol én resoluut aangaat’ (blz. 15). Een open verhaal vooronderstelt echter dat wij de traditie zien in een dynamisch perspectief, waarin we niet alleen erfgenamen maar ook erflaters zijn (blz. 27). Het breukmoment in de traditie voltrok zich in de Moderniteit, met name door de emancipatie van de wetenschappen, de economie, het recht, enz. tot autonome leefwerelden en al vlug tot eigenstandige grote verhalen als communisme, kapitalisme, liberalisme, enz. Het christendom heeft deze verhalen ofwel gerecupereerd ofwel afgestoten en aldus respectievelijk slechts één pool van de traditie gehonoreerd. De postmoderne context heeft de legitimiteit van het grote verhaal, van welke makelij ook, ondergraven, maar ook een nieuw perspectief geopend: ‘Omdat geen enkel groot verhaal nog de dienst uitmaakt (tenzij misschien dat van de economisering) wint het intreden in een levende traditie opnieuw aan belang’ (blz. 52). Dit ‘intreden’ wordt mogelijk via een open verhaal dat ons in staat stelt ‘diverse maatschappelijke en individuele verhalen te duiden, eventueel te evalueren en te kritiseren’ (blz. 75). Zo geformuleerd lijkt het open verhaal wel een metaverhaal en de theologie,
zoals de huidige toonaangevende filosofie, een theologiekritiek. Het besef geen neutrale observatiepost te bezitten t.o.v. het eigen verhaal, verplicht ons weliswaar tot een vernieuwd ernstig nemen van het eigen verhaal zowel als van de eigengeaardheid van andere verhalen.
In deel drie schetst de auteur de ‘krachtlijnen voor een open christelijk verhaal’ en voert hij Jezus op als ‘wellicht hét paradigma van het open verhaal’ (blz. 94). Een open verhaal wordt gekarakteriseerd door een open houding tegenover het andere, door een erkenning van de grenzen van het eigen verhaal en door kritiek op gesloten verhalen (blz. 77). Juist deze drie kenmerken typeren het Jezusverhaal, zowel zijn eigen verhaal als het verhaal dat over hem verteld wordt. Het naast elkaar bestaan van vier uiteenlopende evangelies getuigt van de open structuur van het getuigenis over het christelijk geloof (blz. 111).
Terwijl in de Moderniteit de breuk met de traditie leidde tot een veelvoud
| |
| |
van grote verhalen, ondermijnt de Postmoderniteit elke poging het onbeheersbare te beheersen en het onbekende te recuperen. Niet te verwonderen dat ‘postmoderne filosofen sinds enige tijd verhoogde aandacht (hebben) voor de aloude traditie van de negatieve en apofatische theologie’ (blz. 117). ‘Postmoderne mystieke theologen (sic) vinden daar een aanknopingspunt [...] om juist vanuit de radicale on(be)-grijpbaarheid een poging te ondernemen God als God te denken, over God als God te spreken’ (blz. 120). Toch is de auteur er zich van bewust dat er ‘geen negatieve theologie (is) zonder positieve theologie, geen pure “openheid” zonder “verhaal”’ (blz. 125). Maar, naar de inhoud van die positieve theologie laat de auteur ons raden.
In een boeiend laatste hoofdstuk - een staaltje van narratieve theologie - toont de auteur aan waarom het christelijk verhaal te midden van een pluraliteit van verhalen, niet hoeft gerelativeerd te worden, samen met die andere verhalen blijft het immers een wegwijzer naar de Deus semper major (blz. 137).
Het zal wel duidelijk zijn dat dit boek geen makkelijke lectuur is. De auteur schuwt het theologisch vakjargon niet en de sporen van een collegedictaat zijn nauwelijks weggewist. Toch wist dit boek mij te boeien, al was het maar omdat het een staal biedt van een postmoderne manier van theologiseren.
□ Hugo Roeffaers
Lieven Boeve, Onderbroken traditie. Heeft het christelijk verhaal nog toekomst?, Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1999, 164 blz., 595 fr., ISBN 90-289-27581.
| |
Maatschappij
Marcel Mauss
Toen uitgeverij Peeters enige tijd geleden Kok-Pharos overnam, is ook de reeks Morality and the Meaning of Lik in de korf van de Leuvense uitgeverij beland. In het negende deel van deze reeks heeft onze oud-redacteur Toon Vandevelde een aantal bijdragen verzameld van verschillende auteurs over het klassieke Essai sur le don van de Franse socioloog Marcel Mauss. In tegenstelling tot wat velen spontaan zouden denken, levert de analyse van het geven aanleiding tot heel wat hoofdbreken en meningsverschillen tussen sociologen, economen en filosofen. Dat heeft onder meer te maken met het methodische individualisme van hedendaagse menswetenschappers, die relaties moeilijk anders dan in termen van eigenbelang (lees: ruil of wederkerigheid) kunnen verstaan. Een bijkomende moeilijkheid is echter dat de gemeenschappelijke vlag van de gift meer dan één lading dekt: agonistische verhoudingen zowel als offervaardigheid, solidariteit en vertrouwen, godsgeloof en berekening. De bijdragen vormen de neerslag van een colloquium dat enige tijd geleden aan de Leuvense universiteit plaatsvond. Ze zijn in drie subgroepen verdeeld: kritieken van Mauss, historisch-vergelijkende perspectieven, en filosofische benaderingen van het fenomeen van de gift. Het inleidende artikel van de eindredactor levert een goede inleiding en overzicht van de materie. Het is wel spijtig dat van het oorspronkelijke werk van Mauss geen samenvatting wordt gegeven, en dat men er niet aan heeft gedacht er een paar centrale passages uit op te nemen. Er wordt veron- | |
| |
dersteld dat de lezer Mauss' essay zelf kent, wat niet zo vanzelfsprekend is.
□ Jef Van Gerwen
Antoon Vandevelde (red.), Gifts and Interests (= Morality and the Meaning of Life Series, nr. 9), Peeters, Leuven, 2000, 225 blz., €25, ISBN 90-429-0814-9.
| |
Cultuur
Antwerpen - Den Haag retour
In 1980 sloten België en Nederland het Verdrag inzake de Nederlandse Taalunie, waarin beide landen overeenkwamen intensief te gaan samenwerken op cultureel terrein. De gemeenschappelijke taal en literatuur van Vlaanderen en Nederland vormen de grondslag voor deze samenwerking. Maar de roep om culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland is uiteraard veel ouder dan dit verdrag.
In het boek Antwerpen - Den Haag retour van Ludo Simons zijn vijf al eerder verschenen, maar nu geactualiseerde artikelen gebundeld die juist betrekking hebben op (aspecten van) de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland vanaf het einde van de achttiende eeuw tot nu. Het eerste essay is gewijd aan Jan Baptist Verlooy, die in 1788 het pamflet Verhandeling op d'onacht der moederlyke tael in de Nederlanden liet verschijnen. Daarin pleitte hij ervoor, dat in Vlaanderen en Nederland werd gewerkt aan het bevorderen van een en dezelfde taal en literatuur. Met zijn pleidooi stond Verlooy aan het begin van een traditie die tot in de huidige tijd voortbestaat. Zo bepleitte in het recente verleden Johan Fleerackers (1931-1989), van 1965 tot 1977 kabinetschef van de verschillende ministers van Nederlandse cultuur, evenzeer de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland. Fleerackers, aan wie het vierde artikel van Simons is gewijd, wilde zelfs verder gaan: hij zag culturele integratie met Nederland als sluitstuk van de geestelijke en culturele emancipatie van Vlaanderen. Maar - zo blijkt uit het laatste essay, het spraakmakende ‘Het ravijn tussen Essen en Roosendaal’ - dit streven stuitte zowel in Vlaanderen als in Nederland op verzet. In Vlaanderen werd ‘integratie’ al snel opgevat als ‘verhollandsen’, en daartoe voelden slechts weinigen zich geroepen; en in Nederland overheerste de mening dat met samenwerking kon worden volstaan.
Hoe dit ook zij: op grond van een gemeenschappelijke taal en een ten dele gemeenschappelijke geschiedenis ligt voor Vlaanderen samenwerking op cultureel gebied met Nederland meer voor de hand dan met welk ander land ook. De historische dimensie van dit gegeven schetst Ludo Simons in dit boek in vijf helder geschreven essays.
□ Herman Simissen
Ludo Simons, Antwerpen - Den Haag retour. Over twee volken gescheiden door dezelfde taal, Lannoo, Tielt, 1999, 133 blz., 695 fr., ISBN 90-209-3633-6.
| |
Kunst
Cézanne onafgewerkt, en toch voltooid
Een boek met reproducties van bijna honderdvijftig werken van Cézanne, en prachtige detailopnames, is op zich
| |
| |
al de moeite waard. Vollendet - Unvollendet is wel geen anthologie van Cézannes bekendste en belangrijkste stukken. Het brengt in vier afdelingen - portretten, stillevens, badenden en landschappen - een overzicht van de centrale thema's van zijn oeuvre, met de bedoeling te onderzoeken wat ‘afgewerkt zijn’ en ‘voltooid zijn’ in het werk van Cézanne betekenen. Daarom worden heel wat verwante schilderijen, aquarellen en tekeningen naast elkaar geplaatst, waarin je de verschillende gradaties van afwerking gemakkelijk kunt nagaan. Typisch voor Cézanne is immers, dat hij bijzonder veel onafgewerkte stukken heeft nagelaten: daarin blijven heel wat open plekken over, en zijn een aantal motieven niet volledig uitgevoerd. Het gaat niet alleen om werken die na het overlijden van de kunstenaar in zijn atelier zijn teruggevonden. Sommige van die onafgewerkte stukken zijn gesigneerd, of werden tijdens het leven van Cézanne tentoongesteld.
Opvallend is dat ook onafgewerkte doeken en aquarellen door ons, zo'n eeuw later, als meesterwerken worden beschouwd. De tijdgenoten van Cézanne zagen het meestal anders. Gelukkig begrepen zijn impressionistische vrienden, van wie enkelen zijn werk begonnen te verzamelen, ook al dat een doek voltooid kan zijn, zelfs als de verf niet alle hoeken bedekt. Het lijkt wel, of de werken van Cézanne in alle fasen van hun wordingsproces evenwicht, ritme en volheid bezaten. Dat heeft daarmee te maken, dat voor hem kunst niet in de eerste plaats een afbeelding van de werkelijkheid is, maar de vertaling in een plastische realiteit van een visuele ervaring. En een kunstwerk kan die visuele ervaring opnieuw oproepen, ook als het volgens de criteria van de klassieke kunst onaf is. Het is overigens in dat perspectief dat Cézanne geldt als een voorloper van de twintigste-eeuwse niet-figuratieve kunst.
Alle afgebeelde werken worden in dit fraaie boek afzonderlijk besproken. Telkens wordt de graad van afwerking en voltooiing onderzocht. Wie de commentaar leest, gaat aandachtiger naar het oeuvre kijken. Ook uit de essays die aan de afbeeldingen voorafgaan, kun je heel wat leren. Felix Baumann herinnert eraan dat er ook al in de klassieke kunst een tegenstelling was tussen strenge weergave van de realiteit en voorstanders van een vrijere, temperamentvolle penseelvoering (Vermeer tegenover Rembrandt, of Poussin tegenover Rubens bv.). Volgens Gottfried Böhm was Cézanne, die zich met Frenhofer, de schilder uit Balzacs novelle Le chef-d'oeuvre inconnu identificeerde, op zoek naar een volmaaktheid die niet te bereiken is, en liet hij heel wat doeken waarmee hij niet tevreden was, halverwege liggen. Terence Maloon wijst erop dat Baudelaire al in 1845, om de stijl van Corot te verdedigen, een onderscheid maakte tussen ‘le fait’ (voltooid werk) en ‘le fini’ (afgewerkt doek). Intrigerend is de stelling van Friedrich Teja Bach, die de typische storingselementen in het latere werk van Cézanne - bv. een abstracte vorm in een landschap - interpreteert als een overblijfsel van het motief van de gewelddadigheid dat in het vroege werk van de kunstenaar sterk aanwezig is.
Cézanne is een paradoxale figuur. Terwijl Monet oog had voor de poëtische kant van de nieuwe, industriële omgeving - denk aan zijn onvergetelijke serie doeken over stoomlocomotieven in het Gare Saint-Lazare - verafschuwde Cézanne gaslantaarns en walgde hij van de elektrische verlichting die men overal begon te plaatsen.
| |
| |
Het is deze man die, trouw aan een opvallend beperkt aantal nogal klassieke motieven, maar gedreven door een eigenzinnig elan, en daarnaast vaak geplaagd door een verscheurd gemoed, voor de moderne kunst nieuwe wegen heeft gebaand. Wie het tasten en zoeken van deze pionier van nabij wil volgen, kan ik Vollendet - Unvollendet aanbevelen. De tentoonstelling waarvan deze uitgave de catalogus is, loopt nog tot eind juli 2000 in Zürich.
□ Jan Koenot
Felix Baumann, Evelyn Benesch, Walter Feilchenfeldt en Klaus Albrecht Schröder (uitg.), Cézanne: Vollendet - Unvollendet, Hatje Cantz Verlag, Ostfildern, 2000, 408 blz., 360 afbeeldingen (waarvan 168 in kleur), DM 98, ISBN 3-7757-0878-2 (Duitstalig), ISBN 3-7757-0879-0 (Engelstalig).
| |
Theater
De Honden van King Lear
De Honden van King Lear van Jürgen Pieters dient zich aan als een essaybundel over theater, over de maatschappelijke, historische werkelijkheid waarin theater wordt opgevoerd en over de (on)mogelijkheid van politiek theater. Het engagement van de kunstvorm ‘theater’ kortom. Vanuit de sociaal-politieke context stapt Jürgen Pieters in deze bundel over naar esthetische vragen: wat is de eigenheid van de theatrale kunstvorm en legt deze formele eigenheid een specifieke manier van kijken op? Als dusdanig legt Pieters een weg af van het kunstwerk - als een mogelijk politieke daad - langs de kunstvorm zelf naar de ervaring van het kunstwerk, het kijken en denken. Auteur Jürgen Pieters schrijft / schreef theaterrecensies en artikels over theater en literatuur voor het Nieuw Wereldtijdschrift, Yang en De Vlaamse Gids, en doceert Nederlandse literatuur en algemene literatuurwetenschap aan de UG. Hij eet dus van twee walletjes, theorie en praktijk, zou je denken. Het is nu net de link tussen theorie en praktijk die in deze essaybundel problematisch is.
Kern van Pieters' verhaal is de paradox van het theater. Aan de ene kant ‘leeft’ theater: het woord wordt er vlees, om Jan Decleir te parafraseren; met andere woorden, theater representeert niet, maar presenteert. Aan de andere kant is er niets zo artificieels als theater! Die spanning tussen echtheid en onechtheid brengt heel wat boeiende implicaties mee voor de kunstvorm zelf en de perceptie ervan. Toch slaagt deze bundel er niet in, al dat ‘boeiends’ op een consequente manier op te delven. De auteur jongleert met zijn mateloze ‘belezenheid’ - een punt waar hij minder erudiete lezers graag op aanvalt - en haalt hiermee het hele opzet van het boek onderuit. Als ik de inleiding of zelfs maar de achterflap mag geloven, is dit een boek over ‘theater’, over discussiepunten binnen het hedendaagse theater. De bundel voldoet echter niet aan deze verwachtingen. De ene literatuurwetenschappelijke paus na de andere passeert de revue, waardoor een heel ondoordringbaar kluwen wordt gecreëerd. De voorbeelden van concrete hedendaagse voorstellingen worden te weinig uitgewerkt (bv. ‘ironie’ als politieke daad bij het gezelschap Stan), te nonchalant uitgekozen... Theaterwetenschap lijkt een goedkoop slippertje, literatuurwetenschap het echte ‘grote werk’. In het boek verdedigt Pieters dat theater in zijn meest perfecte vorm gekenmerkt wordt door
| |
| |
‘een harmonieus organisch samengaan van al zijn componenten’. Wel, de verschillende componenten van zijn eigen bundel leven allesbehalve harmonieus samen. Pieters krijgt het theater niet ‘levend’. Om een goede voetbalcommentator te zijn moet je een voetbalbeest zijn. Voor theater geldt hetzelfde. Pieters is minder theaterbeest dan wel literatuurwetenschapper. Op zich is dat niet verkeerd, maar voor wie is dit boek dan bedoeld? Voor theaterliefhebbers zit er te veel, zelfs hermetische theorie in, en literatuurwetenschappers zullen er niets nieuws in ontdekken.
De stilistische onvolkomenheden en de mislukte cocktail van theater en theorie - komt de theorie niet pas in de praktijk tot leven? - niet te na gesproken, levert deze bundel wel een hoop interessante invalshoeken op: over de ironie in onze maatschappij en de weerslag ervan in het theater, over kijkend denken en denkend kijken, over de meerwaarde van Muller op het werk van Brecht, over theater als denkplaats, over kunst als ontmoetingsplek met de ander en het ‘zelf’...
□ Joost Houtman
Jürgen Pieters, De Honden van King Lear. Beschouwingen over hedendaags theater, Historische uitgeverij, Groningen, 1999, 164 blz., 800 fr., ISBN 90-6554-482-8.
| |
Literatuur
Oversteegen en Nord
Lezers van J.J. Voskuils monumentale debuutroman Bij nader inzien (1963) zullen zich ongetwijfeld Paul Dehoes herinneren, de arrogante, betweterige Forum-epigoon die naast Maarten Koning, Voskuils alter ego, het hoofdpersonage van het boek is. Minder bekend is dat de onlangs overleden hoogleraar Nederlandse letterkunde J.J. Oversteegen (1926-1999) model heeft gestaan voor deze Paul Dehoes. Wie echter de lectuur aanvat van Etalage, Oversteegens memoires, al wilde hij het zelf zo niet noemen, wordt meteen geconfronteerd met het verwaande toontje dat Voskuil Paul Dehoes aanmat. Een toontje dat ik nochtans niet ken uit Oversteegens literair-wetenschappelijke publicaties zoals Vorm of vent (1969). Een toontje dat mij in Paul Dehoes enkel kon amuseren, maar mij hier danig geïrriteerd heeft.
In Etalage probeert Oversteegen aan de hand van zijn leeservaringen zijn leven te schetsen. Een beetje zoals zijn, ietwat geheimgehouden grote voorbeeld, Du Perron, deed in Cahiers van een lezer. Hij begint dus bij zijn vroegste lectuur: heel nauwkeurig, iets té naar mijn mening om geloofwaardig te kunnen zijn als herinneringen. Geleidelijk aan moet Oversteegen echter dat pad verlaten - omdat hij zo gedetailleerd te werk gaat - en wandelt hij verder door zijn leven aan de hand van portretten van vrienden en kennissen.
Dan wordt het ook iets interessanter, want Oversteegen heeft, eerst als directeur van de Stichting voor Vertalingen en later als hoogleraar, natuurlijk een boel interessante mensen ontmoet. Ik noem slechts Nescio, T.S. Eliot, J.-P. Sartre, E. Doctorow. Opvallend veel aandacht gaat naar ene Roberto ‘Bobi’ Bazlen. Deze Bobi moet in Italië een hele meneer zijn geweest, maar is mij volslagen onbekend, en de bladzijden die Oversteegen hier aan de man besteedt, hebben mijn interesse ook helemaal niet kunnen wekken. Dat komt vooral ook weer door dat irritante toontje van ‘kijk mij eens!’ dat de
| |
| |
lectuur van dit boek grotendeels vergalt. Oversteegen heeft het overigens slechts even over zijn ‘goede vriend’ Han Voskuil. Over Bij nader inzien zwijgt hij als vermoord. Begrijpelijk misschien, want Voskuil heeft hem in die roman verre van vleiend, maar zeer zeker raak geportretteerd.
Heel anders zijn de memoires, die in de ondertitel ook zo mogen heten, van Max Nord (o1916), Achterwaarts. Max Nord is tien jaar ouder dan Oversteegen en wat het karakter betreft diens antipode: terwijl laatstgenoemde zichzelf graag in het zonnetje zet, lijken de gedenkschriften van Nord wel de memoires van een loser. Nord beschrijft immers met een haast masochistische precisie zijn professionele mislukkingen en andere ongelukkige levenservaringen: hoe de oorlog uitbreekt kort voor hij als jonge journalist naar Nederlands-Indië kon vertrekken; hoe er later aan zijn zo nagestreefde correspondentschap in Parijs, dat hij zo geambieerd had, een einde komt door een zwaar auto-ongeval waarin hij zijn vrouw verliest; hoe hij in 1956 moet aftreden als voorzitter van de Vereniging voor letterkundigen. Voorts was Max Nord als journalist, criticus, vertaler en auteur weliswaar een figuur van het tweede plan, maar zijn vriendenen kennissenkring moet met namen als Menno ter Braak, Jacques Bloem, Simon Vestdijk, Simon Carmiggelt en Yasunari Kawabata absoluut niet onderdoen voor die van Oversteegen. Spectaculaire onthullingen bevatten deze memoires niet, maar voor de liefhebber van het genre is Achterwaarts eenvoudige doch voedzaame lectuur.
□ Manu van der Aa
J.J. Oversteegen, Etalage. Uit het leven van een lezer, Meulenhoff, Amsterdam, 1999, 285 blz., ISBN 90-290-5927-3. Max Nord, Achterwaarts. Memoires, Meulenhoff, Amsterdam, 1998, 287 blz., ISBN 90-290-5747-5.
| |
Alles over de Germanen
Over de oude Germanen zijn we tamelijk slecht ingelicht. De belangrijkste bron is een klein geschrift van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus. Op het eind van de eerste eeuw stelde deze een beknopte etnografische beschrijving samen van land en volk van de Germanen. In dit werkje, de Germania, krijgt de lezer een algemeen overzicht van de Germaanse cultuur, gevolgd door een overzicht van bijzonderheden per stam. De grenzen tussen feit en fictie blijken nogal eens vaag, zeker als het om stammen in het verre noorden en oosten gaat. Tacitus baseerde zich dan ook niet alleen op ooggetuigenverslagen, maar staat in een traditie van etnografische literatuur, die teruggaat tot de vroegste Griekse proza-auteurs.
In Duitsland wordt de Germania telkens weer uitgegeven en bestudeerd, maar daarbuiten was de belangstelling tot voor kort veel geringer. Engelstalige lezers moesten het lange tijd doen met een verouderd vooroorlogs commentaar. Onlangs zijn, vrijwel tegelijkertijd, twee nieuwe Engelse uitgaven met commentaar verschenen. Het boek van Rives bevat een heel uitgebreide inleiding en commentaar, waarin de nadruk ligt op de talloze historische problemen die met de tekst verbonden zijn. Ook maakt Rives gebruik van recent archeologisch onderzoek. Zijn commentaar laat zich haast zelfstandig lezen, als een historische studie naar de Germanen. Wie dus meer wil weten van onze verre voorvaderen, kan hier terecht voor een rijkdom aan historische achtergronden. De editie van Be- | |
| |
nario is veel beknopter en is vooral bedoeld om de tekst van Tacitus zelf te kunnen lezen. Het boek bevat een overzichtelijke, goede inleiding, Latijnse tekst en vertaling en nuttig commentaar, dat dicht bij de tekst blijft.
Met beide nieuwe commentaren gewapend kan de lezer het intrigerende werkje van Tacitus met vrucht bestuderen. Latijn behoeft men er niet eens voor te kennen: beide commentaren zijn ingericht op de Engelse vertalingen. Twee zeer welkome aanwinsten dus, die beide warm zijn aanbevolen.
□ Vincent Hunink
Tacitus, Germania. Translated with introduction and commentary by J.B. Rives (= Clarendon Ancient History Series), Oxford University Press, Oxford, 1999, 346 blz., ca. f 80, ISBN 019-924000-0.
Tacitus, Germany. With an introduction, translation and commentary by Herbert W. Benario, Aris & Phillips Ltd., Warminster, 1999, 123 blz., ca. f 50, ISBN 0-85668-716-2.
| |
Nachtvlucht en Aarde der mensen
De meesten onder u kennen Antoine de Saint-Exupéry waarschijnlijk als de auteur van Le Petit Prince. Zelf ontdekte ik dit prachtige sprookje relatief laat: via een leerkracht Frans die het ons in het vijfde jaar van het secundair onderwijs (!) met tranen in de ogen voorlas. Voor mij was dat toen de aanleiding om op zoek te gaan naar andere boeken van Saint-Exupéry. Die vond je enkel in tweedehandsboekhandels - tenminste als je op zoek was naar Nederlandse vertalingen. Zo kwam ik in het bezit van een Nederlandse vertaling uit 1960 van Courrier Sud (Postvlucht naar Dakar) en eentje uit 1982 van Vol de nuit - Nachtvlucht, zoals de titel ook luidt in de nieuwe vertaling die door Meulenhoff recent op de markt werd gebracht. In die nieuwe vertaling vinden we ook nog een vertaling van de autobiografische notities Terre des Hommes.
In het woord vooraf van Hugo Pratts stripverhaal Saint-Exupéry. De laatste vlucht (1995) stelt Umberto Eco dat de magie van Saint-Exupéry enkel werkt als je hem tijdens je jeugd leest. Ik vermoed dat daar iets van aan is. Als ik de boeken doorblader die ik rond mijn zeventiende kocht, vind ik allerlei passages aangekruist, en ik herinner me enigszins euforisch te zijn geweest over het poëtische gehalte van bv. Postvlucht naar Dakar. Toen ik nu aan Nachtvlucht begon, verwachte ik opnieuw zo'n poëtische ervaring te ondergaan, maar ik kwam nogal bedrogen uit. De tekst kwam me bijzonder archaïsch voor en ik schrok van clichés als: ‘Hij merkte dat hij gaandeweg al wat het menselijk leven veraangenaamde, had uitgesteld tot zijn oude dag, voor “wanneer hij eindelijk de tijd zou hebben”’ (blz. 15). Het boek leert me hoogstens iets over de sfeer die er moet geheerst hebben onder de pioniers van de eerste (post)vluchten in de jaren twintig-dertig - een sfeer van ‘heroische kameraden’, die nu nogal bevreemdend overkomt. Als literatuur valt dit moeilijk te verteren. Daarom misschien ook dat ik me minder geergerd heb aan Aarde der mensen, dat gelezen kan worden als een verslag over de ervaringen van Saint-Exupéry als piloot. Maar zelfs dan kun je bijna niet anders dan je (toch) ergeren aan de pathetische ondertoon die je op elke bladzijde terugvindt.
Ik heb al vaker bedacht dat je boeken waaraan je goede (jeugd)herinneringen bewaart, niet opnieuw mag vastnemen, anders loop je het risico teleurgesteld te worden - niet alleen in
| |
| |
het boek, maar ook in wie je zelf vroeger was, en wat je als belangrijk en waardevol aanzag. En dat eigenlijk geheel onterecht het is maar door hoe je vroeger over dingen (na)dacht, dat je nu kritischer kunt aankijken tegen soortgelijke ervaringen. Neen, dan is het vaak beter de herinnering te koesteren en ze af en toe opnieuw te laten opborrelen, zoals ik ervaarde toen ik een gesluierd moslimmeisje op een vochtige en rumoerige tram in le bas Sint-Gilles in Brussel plots Le petit prince uit haar tas zag halen en beginnen te lezen. Pure poëzie vond ik dat.
□ Johan Van der Auweraert
Antoine de Saint-Exupéry, Nachtvlucht & Aarde der mensen, Meulenhoff, Amsterdam, 1999, 253 blz., 798 fr., ISBN 90-290-5793-9.
| |
Geschiedenis
Hakenkruistocht
Is Arno J. Mayer de noodzakelijke correctie op Daniël Goldhagen? Verschillende critici willen het ons doen geloven: terwijl Goldhagen al te vooringenomen en al te fanatiek op de Duitsers zou inhakken, en zijn thesis niet voldoende wetenschappelijk zou ondersteunen, zou Mayer veel objectiever, gefundeerder, serener en dus beter de jodenvervolging behandelen. Maar dat is niet zo.
Mayer evoceert de geschiedenis van het nazisme vanaf Mein Kampf tot het zeer bittere einde van de uitroeiingskampen. Hij situeert dit in zijn persoonlijke (Luxemburgs-joodse) familie-geschiedenis en in het antisemitisme in de Europese geschiedenis; waarbij hij zich zeer gewaagde parallellen veroorlooft tussen de middeleeuwse pogroms n.a.v. de Kruistochten en het nazisme - de ‘rituele’ overeenkomst tussen beide vindt hij zeer frappant. Hij benadrukt het parallellisme tussen antibolsjewisme en antisemitisme, en trekt die sfeer door tot de Koude Oorlog: het gaat steeds om een (rituele) kruistocht tegen ‘rood en jood’.
Binnen deze algemene tendens stelt Mayer dat de nazi's slechts laat tot de Endlösung beslisten, en wel toen de andere mogelijkheden (zoals het Madagascarplan) uitgesloten waren en de joden rechtstreeks als zondebok voor al de Duitse ellende werden voorgesteld. Geen wonder dat zijn stellingen door de joodse gemeenschappen niet overal in dank zijn aanvaard; in een slotessay gaat Mayer op die tegenstand in, en hij grijpt de gelegenheid aan voor een zeer ruime beschouwing over de problematiek van de Holocaust en de herinnering.
Het boek van Mayer is uiteindelijk onbevredigend, omdat zijn opvattingen even polemisch, en dikwijls even weinig onderbouwd worden geponeerd als die van Goldhagen. Bovendien zijn Mayers epische gaven beperkt: hij kan zijn verslag niet individualiseren, en grote gedeelten van zijn relaas bestaan dan ook uit gortdroge cijfers die de echte tragiek maskeren. Jammer.
□ Jacques De Maere
Arno J. Mayer, Hakenkruistocht. Tegen rood en jood, EPO, Berchem, 1999, 303 blz., 950 fr., ISBN 90-6445-099-4.
|
|