Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| ||||||||
Kathleen Gyssels
| ||||||||
[pagina 519]
| ||||||||
doden. Volgens historici maakten de machetes echter op z'n minst vijfentwintigduizend slachtoffers. Volgens Danticat is dat cijfer nog te laag: zij lijkt met het bijbelse citaat het aantal veertigduizend te willen bevestigen. Om de ‘Endlösung’ door te voeren, maakten de soldaten gebruik van een uitspraaktest, aangezien Haïtianen en althans de arme Dominicanen dezelfde huidskleur hebben. Er werd gekozen voor het woord ‘peterselie’, dat door Haïtianen steevast uitgesproken wordt als pewegil, in plaats van met een rollende ‘r’: perejil (Land voor de levenden, blz. 113 en 254). Zo werden de ‘slechten’ van de ‘goeden’ onderscheiden. Daaraan herinnert ook de Afrikaans-Amerikaanse dichteres Rita Dove in haar gelijknamige gedicht ‘Parsley’Ga naar eind[2]. Op grond van één enkel juist of verkeerd uitgesproken woord werd over leven en dood beslist. Nochtans hadden talloze non-vwayagé-Haïtianen al generaties lang in de Dominicaanse republiek geleefd, en er het leven van hun ‘frères de couleur’ gedeeld: ‘Het waren mensen van wie de familie al generaties lang in Alegría woonden: landeigenaren, boeren, metaalarbeiders, steenbouwers, kleermakers, schoenmakers, een getrouwd lerarenechtpaar en een Haïtiaanse priester, pater Romain. Sommigen hadden Dominicaanse echtgenotes. Velen waren in Alegría geboren. Wij zagen hen allemaal als mensen die hun lot in eigen hand hadden.’ (Land voor de levenden, blz. 73) Edwidge Danticat is in 1969 geboren. Toen ze twaalf jaar oud was, verliet ze haar geboorteland, dat toen geteisterd werd door het regime van ‘Baby Doc’, Jean-Claude Duvalier. Sinds het begin van de jaren zestig was er een massale exodus van bemiddelde Haïtianen die aan de hel van ‘le président à vie’ wilden ontsnappen. Miami (waar bijvoorbeeld Dany Laferrière woont en werkt), Québec (Emile Ollivier, Gérard Etienne), en uiteraard New York werden de meest geliefde ballingsoorden in de ‘Nieuwe Wereld’. Op vijfentwintigjarige leeftijd debuteerde Danticat in het Engels met Breath, Eyes, and Memory, meteen een succes. Danticat maakt deel uit van die jonge generatie Caribische auteurs die als kind in een anderstalige grootstad zijn terechtgekomen en door de cultuur van hun adoptiestad zijn beïnvloed. Tot die generatie behoort ook de Dominicaanse Lydia Alvarez, die in haar roman En el tiempo de los mariposos (In de tijd van de vlinders, 1994) eveneens het regime van Trujillo aanklaagt. Net als Danticat voegt zij aan haar roman een nederig nawoord toe. Daaruit blijkt de bescheidenheid van de vrouwelijke auteurs. Zij leggen er de nadruk op dat hun roman een fictief verhaal is, weliswaar gebaseerd op historische feiten. Beiden twijfelen zij eraan of ze wel voldoende talent hebben om de pijnlijke episode uit de geschiedenis van hun volk in een literair werk op een passende wijze weer te geven. Zelf vind ik het relaas van Alvarez minder geslaagd dan dat van Danticat, die met sobere | ||||||||
[pagina 520]
| ||||||||
middelen en weinig personages de dramatiek in haar verhaal weet te houden, zonder ooit in exotisme en folklorisering te vervallen. Steeds meer Haïtiaanse, Dominicaanse en Puertoricaanse auteurs breken snel in de Verenigde Staten of Canada door, en niet in Frankrijk, landen die vanwege het koloniale verleden een logischer adoptieland lijken. Zo bevestigde de Haïtiaanse schrijver Dany Laferrière onlangs op een colloquium in BrusselGa naar eind[3] dat hij door zijn emigratie naar Canada en later naar de States, als een Amerikaans auteur wordt beschouwd en minder bekend is in de francofone literaire wereld. Het succes van deze nieuwe nomaden heeft veel te maken met het feit dat zij meteen in het Engels publiceren. Op de gigantische Amerikaanse markt zijn ‘ethnic’ en ‘minority literatures’ erg in trek. Die literatuur krijgt een eigen charme, zowel van de aangehaalde thema's als van de eigen stijl. Vanwege hun twee- of meertaligheid springen de Caribische auteurs heel creatief om met de wereldtalen en zorgen zij voor een stilistische vernieuwing. Diglossie kenmerkt alle ontwortelde migranten uit het Caribische gebied: de seizoenarbeiders uit Haïti, en zeker degenen die er blijven hangen omdat er in het thuisland geen werk is en het er politiek onveilig is. Zij spreken een ‘mengeling van Alegriaans Kreyol en Spaans, het mengtaaltje van de mensen die altijd begonnen te stamelen zodra ze iets zeiden, balancerend op de smalle richel tussen twee talen die als het ware hun moedertaal waren’ (Land voor de levenden, blz. 74). De jonge schrijfster Danticat behoort door haar thematiek en narratieve eigenschappen tot de traditie van talentvolle zwarte schrijfsters als Paule Marshall en Toni Morrison. Niet toevallig heeft zij haar debuut, Breath, Eyes and Memory aan de Afro-Caribische Paule Marshall opgedragen, die zich eveneens in Brooklyn gevestigd heeft. Ook Marshall heeft een dubbele identiteit: als dochter van Caribische ouders behoort zij tot de West-Indische literatuur, maar als zwarte in New York wordt zij als een Afrikaans-Amerikaanse schrijfster beschouwdGa naar eind[4]. In ‘The Making of a Writer. From the Poets in the Kitchen’ (1983) reveleert Marshall hoe zij haar inspiratie, meer nog, haar schitterende verhaaltrant te danken heeft aan eindeloze gesprekken tussen haar moeder en de buurvrouwen, rond de keukentafel: dit werd haar literaire leerschool. Ook Danticat heeft haar wortels in die typische vrouwencultuur, die nota bene door het westerse, lees blanke feminisme wordt afgezworen. De voedingsbodem van haar romans zijn de overleveringen van moeders op dochters, van vrouwen op vrouwen, en zelfs van doden op levenden, volgens een Haïtiaans bijgeloofGa naar eind[5]. Zij is boeken gaan schrijven om het verleden in leven te houden en een spirituele erfenis door te geven. Voor haar is dat een levensroeping. Naast die traditie van een vrouwencultuur, waarin de moedergodin, de incarnatie van dapperheid, fierheid, rechtvaardigheid en oprechtheid centraal staat, heeft Danticat nog een tweede bron van inspiratie, die met | ||||||||
[pagina 521]
| ||||||||
het historisch en politiek bewustzijn van haar volk te maken heeft. Daarmee staat ze op één lijn met Toni Morrison, met wie ze terecht vergeleken wordt. De Afrikaans-Amerikaanse Nobelprijswinnares draagt immers haar magistrale roman Beloved (1987) op aan ‘the Sixty Million and more’, m.a.w., aan de ontelbare Afrikanen die tijdens de zwarte ‘holocaust’ de dood hebben gevonden. Danticat zit op hetzelfde spoor, als zij het aantal slachtoffers van het bloedbad beduidend hoger inschat dan de officiële bronnen. In haar boek gedenkt zij alle ‘mensen zonder naam of gezicht die in het niets oplossen, als rook in de vroege-ochtend-lucht’ (Land voor de levenden, blz. 269). Naar het voorbeeld van Morrison doet Edwidge Danticat aan ‘rememory’. Zij vestigt de aandacht op een tragedie die althans in de eurocentrische annalen, in de media van de blanke wereld nauwelijks vermeld wordtGa naar eind[6]. ‘Rememory’, zo noemt Morrison haar taak de onbekenden en de anoniemen opnieuw een plaats en een naam te geven, en in een literair werk postuum te eren. Van Toni Morrison nam Danticat meerdere literaire procédés over. De keuze van een bijbels citaat als motto is er één van. Net als Morrison schrijft zij historiciserende ficties die mythische proporties aannemen en een parabel brengen over ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Voorts vind je het thema van de slavernij zowel bij Morrison als bij Danticat, die bv. in Het Land voor de levenden een nare droom van een suikerrietoogster vertelt: ‘Alweer. [...] Om haar gezicht zit een glanzende zilverkleurige muilkorf en om haar nek draagt ze een halsband waar een gesloten hangslot aan bungelt’ (Land voor de levenden, blz. 130). Het oproepen van de meest onmenselijke omstandigheden waarin de slaven op de plantages van de Caraïben en in ‘the Deep South’ werkten, is een van de gemeenschappelijke motieven van de huidige zwarte auteurs. In de roman van Danticat tref je bv. volgende aangrijpende passage aan: ‘In mijn slaap zie ik mijn moeder opstijgen, als de moederziel der rivieren, boven het water dat haar heeft verzwolgen. Ze draagt een jurk van glas [...]. Haar gezicht is nu precies als mijn gezicht. [...] Sommige zinnen van Het land voor de levenden zijn helemaal in de stijl van Morrison geschreven. Haar personages zijn getraumatiseerde figuren, van wie het psychisch evenwicht onder het gewicht van de steeds weerkerende herinneringen dreigt te bezwijken: | ||||||||
[pagina 522]
| ||||||||
‘Sebastien [...] heeft het gevoel achternagezeten te worden door het koeren van duiven. [...] de manier waaarop duiven weeklagen [is dezelfde als die] waarop geesten jammeren als ze te eenzaam of te treurig zijn, als ze al zo lang dood zijn dat ze niet meer weten hoe ze hun eigen naam moeten uitspreken’ (blz. 32). Zoals Morrison geprobeerd heeft de ‘Unspeakable Thoughts Unspoken’ onder woorden te brengen - zo luidt de titel van een artikel uit 1989Ga naar eind[7] -, zo ook zijnde fictieve personages van Danticat ooggetuige van een tragedie die ongezien en ongehoord is gebleven, en waarvan de slachtoffers hun gezicht en hun naam hebben verloren: ‘“Wat is je echte naam”, vroeg ik, “de naam die je had voordat je hiernaartoe kwam?”’ (Land voor de levenden, blz. 120 en 255-256). Het verlies van de oorspronkelijke naam is een andere, collectieve kwetsuur onder de Zwarte Diaspora - Caryl Phillips heeft erop gewezenGa naar eind[8]. The Farming of Bones is typisch Caribisch door de constante vervlechting van werkelijkheid en onwerkelijkheid, herinnering en collectieve geschiedschrijving, het profane en het sacrale, leven en dood, woord en schrift. Al die elementen worden gemengd, ‘ge(me)tisseerd’. Het eerherstel van de orale traditie waarin de Haïtianen, veelal analfabeten, nog steeds opgroeien, is een gemeenschappelijk kenmerk van de literatuur van de Zwarte DiasporaGa naar eind[9]. De eerbied voor de mondelinge traditie, die de superioriteit van de geschreven tekst in de westerse traditie relativeert, kwam reeds tot uiting in de titel van Danticats eerste novellenbundel, Krik? Krak? Met die woorden beginnen immers de traditionele vertelavonden: de ‘maître conteur’ of ‘la conteuse’ zegt ‘Krik?’, waarop het publiek te kennen geeft dat het paraat zit door ‘Krak!’ te rcepenGa naar eind[10]. In die bundel blikt Danticat terug op haar relatie met haar moeder, die haar steevast verweet dat ze haar tijd verkwistte als ze in een hoek zat te schrijven, terwijl haar tien vingers zoveel andere, nuttige(r) dingen konden doen. De eerste twee novellen zijn erg beklemmend. ‘Children of the Sea’ is het in elkaar gevlochten relaas van twee dagboeken. Het eerste is van een jonge Haïtiaan die met andere boat people probeert naar Miami te vluchten, een uittocht die al te vaak tragisch afloopt, zoals persberichten ons geregeld melden. Om aan de ondraaglijke promiscuïteit en de macabere sfeer aan boord te ontsnappen, begint hij een dagboek te schrijven, gericht tot zijn geliefde. Op de boot zit ook Céline, amper vijftien jaar oud en zwanger gemaakt door haar broer, onder toezien van de Tonton Macoutes. Het kind dat ze ter wereld brengt is dood en wordt meteen overboord gegooid. Céline springt daarna zelf overboord, en die scène herinnert aan de talloze zelfmoordenGa naar eind[11] tijdens de ‘middle passage’, de overtocht die door Steven Spielberg onlangs werd verfilmd (in Amistad, 1998). Wanneer de kapitein bevel geeft al het overbodige overboord te gooien om het zinken van de lekke boot zo veel mogelijk te vertragen, vertrouwt | ||||||||
[pagina 523]
| ||||||||
de mannelijke verteller zijn dagboek aan de zee toe, zich van de naderende dood bewust. Het andere dagboek is van een vertelster die abrupt met schrijven ophoudt als ze verneemt hoe de zoveelste boot gezonken is voor de Amerikaanse kust. Danticat, die wil spreken voor al diegenen ‘wier graf even onvindbaar is als sterren die in het heelal exploderen’, maakt van zulke drenkelingen een leidmotief. In de novelle ‘Carolines huwelijk’ was er ook al sprake van een dodenmis voor ‘een jonge vrouw van wie we de naam niet kennen’, ‘die zwanger was toen ze aan boord stapte om Haïti te verlaten en later op de boot haar kind baarde. Een paar uur nadat het kind geboren was, doofde het gekoesterde licht, als een kaars in een storm, en de moeder sprong met het kind in haar armen in zee’ (Krik? Krak!, blz. 116). De andere novelle beschrijft het onnoemelijke fysische en psychische leed van de achtergebleven Haïtianen. Een meisje vertelt hoe een buurvrouw erom smeekt het lijk van haar door de soldaten vermoorde zoon te mogen meenemen. Maar ze krijgt alleen zijn hoofd, waarna ze zelf doodgeklopt wordt in haar huis, terwijl niemand haar verdedigt. Ieder voor zich, lijkt de leuze. Die tweede novelle, ‘1937’ getiteld, gaat over ‘El Corte’, of ook nog wel ‘les vêpres dominicaines’ genoemd in Les Arbres musiciens van de Haïtiaanse Jacques Stephen Alexis, zelf een slachtoffer van de Tonton Macoutes. Het bloedbad aangericht door diegene die Alexis ‘le chacal dominicain’ noemt, is weinig gedocumenteerd; meerdere verhalen erover zijn onder het Haïtiaanse volk in omloop. De schrijfster, die de mondelinge varianten aan de officiële bronnen heeft getoetst, heeft de verscheidenheid van al die versies zo getransponeerd in haar roman, dat die er een meerstemmig verhaal door is geworden. Ook heeft zij de briefwisseling gelezen van Trujillo met de Haïtiaanse president, Sténio Vincent, aan wie de Dominicaanse dictator een schadevergoeding van 570.000 dollar zou hebben betaald. Daarmee werd het ‘incident’ politiek geklasseerd. Zowel in de novelle ‘1937’ als in de roman vormt het syndroom van de overlevende de kern van het verhaal: de personages kunnen hun geliefden niet vergeten, blijven daardoor aan het schrikbewind van de dictator en aan de slachtpartijen denken. Ze zijn dermate door elkaar geschud, dat ze nooit een gewoon leven zullen leiden. Een vrouw die aan het bloedbad wist te ontsnappen en een nieuw leven wil beginnen, wordt al gauw als een soucougnan (heks) beschouwd, niet zozeer vanwege haar eigenaardig, onaangepast gedrag, dan wel omdat haar aankomst in de stad samenvalt met de dood van een baby bij de buren van het gezin dat haar onderdak verschaft. Het bijgeloof is onder de getraumatiseerde en geterroriseerde Haïtiaanse bevolking alomtegenwoordig. Magisch-religieuze gewoontes en rites worden meegenomen naar de metropolen van Amerika, Canada en Frankrijk, en spreken tot de verbeelding. Caribische | ||||||||
[pagina 524]
| ||||||||
auteurs worden al te gemakkelijk met het magisch realisme geassocieerd en worden verondersteld de folklore en ‘le dépaysement’ in barokke kleuren en termen weer te geven. Hiertegenover staat de sobere, als het ware opmerkelijk ‘stille’ aanpak. Magisch-realistische scènes krijgen bij haar een hallucinerende uitwerking, ver van de betoverende beelden. Zo beschrijft Danticat bv. de vlucht van een opgejaagde zwangere vrouw, die voor haar leven vecht: de doodsangst geeft haar vleugels, vleugels als tongen van vuur. Realiteit en irrealiteit lopen in elkaar over, onze empirische waarneming en ons oordeelsvermogen worden aan het wankelen gebracht. Ellende en armoede zijn de hoofdthema's, of haar verhalen zich nu op Haïti of elders afspelen. Vervreemding en ontworteling zijn de prijs die elke geïmmigreerde Haïtiaan betaalt. De culinaire en vestimentaire, individuele en collectieve rituelen die ze bewaren, zijn maar een krampachtig middel om het nieuwe, soms nauwelijks betere leven door te komen. Het verlies van de eigen cultuur en de veramerikanisering in ‘Nueva York’, de drang om het Amerikaanse staatsburgerschap te bemachtigen, brengen een generatieconflict mee dat de reeds uiteengerukte families nog verder uit elkaar drijft. De moderne dochter die het wil maken in de States gaat in de ogen van haar verbouwereerde moeder door voor een ‘yankee’. Danticat getuigt van de talrijke conflicten die de nieuwe migraties met zich meebrengen; zij verbindt er zich toe zowel het heden als het verleden van de zwarte gemeenschappen onder woorden te brengen en vooral de meest pijnlijke, beschamende en verzwegen kwetsuren in haar eigen bewustzijn en dat van haar getourmenteerde volk aan te kaarten. | ||||||||
[pagina 525]
| ||||||||
Literatuur
|
|