Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Paul Pelckmans
| |
[pagina 494]
| |
Geweld en geweldbeheersingDe stellingen van René Girard zijn intussen, zeker bij de lezers van StrevenGa naar eind[5], voldoende bekend. Zijn hele oeuvre gaat over de intuïtie dat mensenmaatschappijen zich altijd en overal ter wereld vooral moe(s)ten indekken tegen een permanent risico van conflicten en intermenselijk geweld. Die dreiging zou met name samenhangen met het mimetische karakter van alle menselijk verlangen. Mensen zijn, anders dan dieren, niet instinctief-dwingend geprogrammeerd, ze moeten zelf uitzoeken wat ze willen, en komen, omdat ze zich daarbij vanzelf richten op allerlei voorbeelden in hun omgeving, onvermijdelijk in eindeloze rivaliteiten terecht. Als de conflicten interfereren en escaleren, kan zoiets uitlopen op een oorlog van allen tegen allen, die de betrokken groepen in extreme gevallen tot de laatste man fataal kan worden. Het gevaar kan maar ontweken worden als alle animositeit op één slachtoffer gericht wordt; de zondebok bekoopt het met zijn leven, maar, omdat iedereen van zijn schuld overtuigd is, sticht hij daardoor meteen een nieuwe unanimiteit. René Girard beschrijft dat scenario als de meest primitieve vorm van verstandhouding: een moment van gewelddadige en fundamenteel willekeurige unanimiteit, waar alle meer gesofistikeerde vormen van menselijk samenleven in laatste instantie op zouden teruggaan. Voor de gemeenschap die op het laatste nippertje aan een hecatombe ontsnapt, krijgt het zondebokscenario met zijn omslag naar een onverwachte vrede onvermijdelijk de allures van een mirakel. De mythes bezorgen het verbijsterende verhaal van die crisis. De zondebok wordt er tot bovenmenselijke proporties uitvergroot, omdat hij enerzijds verantwoordelijk heet voor alle horror die kennelijk met hem verdwenen is, en omdat hij anderzijds overkomt als een weldadige godheid, die, zij het na een uitputtende beproeving, de zegeningen van een nieuwe vrede heeft gebracht. Offerrituelen proberen het wonder naar best vermogen te herhalen. Die volgen daarbij strakke regels, omdat de offeraars hoe dan ook willen voorkomen dat het geweld waarmee het slachten van een offer gepaard gaat, zou ontsporen. Het vervelende is dat dit soort voorzorgen nooit honderd procent doeltreffend is. Als we René Girard mogen geloven, blijven alle sociale structuren die uit het zondebokscenario stammen, onherstelbaar getekend door hun gewelddadige oorsprong - met als gevolg dat ze vroeg of laat uit de hand lopen, of aan nieuwe opwellingen van geweld ten onder gaan. Als het zo ver komt, kan het in wezen gruwelijke verhaal van het zondebokscenario opnieuw beginnen. De Bijbel zorgt voor een radicaal nieuwe start, omdat de illusies omtrent het zondebokscenario erin worden ontmaskerd. Net zoals in de mythe gaat het in de Bijbel geregeld om geweld, dat zich ook hier volgens | |
[pagina 495]
| |
het beproefde recept toespitst op één slachtoffer. Het verschil is dat de slachtoffers hier uitdrukkelijk onschuldig zijn. Ze zijn op geen enkele manier verantwoordelijk voor het onheil dat de woedende gemeenschap aan hen toeschrijft. De horror die ze ondergaan is willekeurig, weinig meer dan een blinde ontlading van de laagste instincten van hun aanvallers. Kaïn heeft geen goede reden om ‘Abel de rechtvaardige’Ga naar eind[6] neer te slaan; als hij daarna de eerste stad sticht, suggereert die opeenvolging van gebeurtenissen een essentiële link tussen cultuur en geweld, die de Bijbel in zijn hele verdere verloop steeds radicaler zal aanklagen. Het Passieverhaal vertelt in dat perspectief een zoveelste explosie van unaniem geweld tegen een in casu absoluut onschuldig slachtoffer. Het unieke is dat enkele gegadigden ditmaal vlug genoeg uit hun roes ontwaken en tot een objectieve visie komen, en zo de aloude mysteriën van het geweld reddeloos compromitteren. Het christendom heeft de boodschap begrepen en zal voortaan principieel twijfels koesteren over de schuldigheid van slachtoffers, waar dan ook. Zo is dan, nog steeds volgens René Girard, het startsein gegeven voor een nieuwe, idealiter geweldloze geschiedenis. | |
Openbaring in raadselsDe theorie van René Girard blijft ongetwijfeld een van de meest indrukwekkende visies uit de huidige menswetenschappen. Nu zijn nieuwe boek ze in relatief kort bestek recapituleert en zich meteen toespitst op het centrale keerpunt van het hele verhaal, wil het me toch voorkomen dat sommige zwakkere schakels van het geheel hier net iets opvallender dan elders in gebreke blijven. Het is, laat dat duidelijk zijn, zeker geen reden om de hele theorie liever op te geven; wel zijn er mijns inziens een aantal punten die verfijning behoeven. De analyses van René Girard staan en vallen met de overtuiging dat het zondebokmechanisme en de vele structuren die eruit voortvloeien, maar werken zolang de illusies erover intact blijven. De Bijbel haalt ze onderuit door ze genadeloos bloot te leggen. Een eerste bedenking die me daarbij van het hart moet, is dat de betrokken bijbelpassages zo te zien nogal veel interpretatie nodig hebben. Girard toont overtuigend dat archaïsch ogende teksten over het skandalon of over Satan bij nader toezien en voor wie erop doordenkt, onverwacht rijke intuïties opleveren. Het gaat daarbij wel dikwijls om lapidaire uitspraken, die klinken als vrijblijvende affirmaties en die op z'n zachtst gezegd niet evident geschikt zijn om complexe verbanden op welke manier dan ook duidelijk te maken. Van een ‘openbaring’ zou men verwachten dat ze de zaken uitlegt; dat kan desgewenst ‘in gelijkenissen’ of in verhalen over een semi-mythische | |
[pagina 496]
| |
Satan, maar het gebeurt hier al te vaak in nagenoeg cryptisch te noemen aforismen. Girard duidt de evangelische Satan als een symbolische benaming van het hele proces van de gewelddadige mimesis. Satan wordt terecht de prins van deze wereld genoemd, omdat al wat traditionele maatschappijen in stand houdt, uiteindelijk teruggaat op die mimesis. Girard herkent die genealogie in de beweringGa naar eind[7] dat Satan Satan kan uitdrijven. Die bewering zou verwijzen naar de paradox van het zondebokscenario, dat een topmoment van sociale gewelddadigheid is en tegelijk alle geweld doet verdampen. EldersGa naar eind[8] lezen we, op twee regels afstand, dat de duivel een ‘moordenaar van in den beginne’ en ‘een leugenaar, ja de aartsleugenaar’ is. Wie met Girard vertrouwd is, denkt aan de oorspronkelijke lynchpartijen en hun mythisch-ongerijmde beschuldigingen; buiten die context klinkende verwijten bijna stereotiep en zullen de toehoorders er nauwelijks van opgekeken hebben dat de duivel weer eens van de ergste gruweldaden beticht werd. | |
Satan en PilatusGirard zou ongetwijfeld antwoorden dat de globale voorkeur van de Bijbel voor de slachtoffers duidelijk genoeg is, en hoe dan ook een antropologisch unicum blijft. Zijn duidingen van losse woorden of zinsneden uit het Evangelie ontdekken er misschien al te gretig onvermoede doorbraken in. Die overdrijvingen, als het dat al zijn, hebben minstens het voordeel dat ze te ver gaan in een richting die de tekst als geheel inderdaad aanwijst. Girard zou daar misschien aan toevoegen dat de Bijbel opbood tegen denkpatronen en illusies die zo oud waren als de mensheid zelf, en het dus vooral moest hebben van aanzetten, suggesties en doordenkers; een rechtstreekser en van meet af aan volledige verkondiging had wellicht een compleet ontoegankelijke boodschap opgeleverd. Ik hoop dat iemand ooit Girards vele losse opmerkingen over die bijzondere pedagogiek verzamelt en systematiseert. In het korte bestek van deze bijdrage laat ik ze verder terzijde en ga ik liever in op de eigenlijke inhoud van de boodschap. Girard stelt dat het Passieverhaal door zijn ontmaskering van het zondebokscenario meteen ook alle traditionele ordes op losse schroeven zet. Hij beschouwt dat als een ongehoorde vooruitgang, omdat de oude maatschappijvormen die op het offermechanisme gegrond zijn, onherroepelijk besmet zouden blijven door hun gewelddadige oorsprong, en dus altijd tot nieuw geweld zouden leiden. Die interpretatie klinkt visionair en geeft zeker bij een eerste lectuur de indruk dat Girard hier de geheime wortels van een heel oud zeer | |
[pagina 497]
| |
blootlegt. Bij nader toezien valt op dat zijn uitspraken op dat punt nogal algemeen en metaforisch blijvenGa naar eind[9], en dat we nergens systematisch vernemen wat we ons bij die onvermijdelijke terugval moeten voorstellen. In Girards jongste boek lezen we dat Satan geregeld bereid is zichzelf uit te drijven, omdat hij daarna weer onmiddellijk aan de slag kan om opnieuw onrust te stokenGa naar eind[10]. Zou de mensheid zichzelf definitief uitmoorden, dan was de pret voorbij! Die redenering gaat misschien op voor Satan, maar past evident veel minder bij de inspanningen van de velen die de uit het zondebokmechanisme gegroeide instellingen trachten te consolideren. Mythes, riten, taboes en dergelijke mogen dan al hun wortels hebben in primitief geweld, ze getuigen minstens evenzeer van een fundamentele vredeswil. Naarmate de instellingen evolueren, richten ze zich alsmaar explicieter op maximaal (zelf)behoud, een zorg die, omdat niemand alléén in vrede kan leven, meteen ook rust voor de anderen nastreeft. Het gaat dan wat kortademig klinken dergelijke complexe situaties eenduidig terug te voeren tot de bedenkelijke kanten van hun startmoment. De geschiedenis van Rome begint volgens het bekende verhaal bij de broederstrijd van Romulus en Remus; de weldaden van de pax Romana zijn daarmee niet echt gediskwalificeerd. Girard gaat zich geregeld te buiten aan een al te negatieve inschatting van alle traditionele structuren. Het Passieverhaal betreft, anekdotisch bekeken, een kleine, erg lokale crisis binnen de pax Romana, die deze keer inderdaad niet opgewassen blijkt tegen een woedende menigte. Pilatus vecht een tijdlang om de onschuldige te redden; hij geeft uiteindelijk toe om erger te voorkomen, zodat het zondebokscenario zich in zijn volle gruwel herhaalt. Maar het zou toch ongerijmd zijn te veronderstellen dat Pilatus een en ander laat gebeuren om zo vlug mogelijk nieuwe conflicten uit te lokken. De landvoogd wil gewoon zo veel mogelijk onlusten vermijden en dat is, hoe prozaïsch en onrechtvaardig ook, een heel andere ambitie. | |
Een problematische apologiePilatus is niet zomaar een handlanger van SatanGa naar eind[11]. Hij is ook de vertegenwoordiger van een menselijke orde die er, met alle onvolkomenheden en mislukkingen die ermee gepaard gaan, primair naar streeft heel wat geweld te voorkomen. Voor zover de Bijbel hetzelfde ideaal nastreeft, is het contrast met al wat voorafging misschien minder absoluut dan Girard graag voorgeeft. Welbeschouwd had hij net zo goed kunnen zeggen dat de Bijbel de ultieme bekroning is van een vredesproces dat eigenlijk al begonnen is bij de eerste poging om het zondebokscenario in geritualiseerde vorm over te doen. | |
[pagina 498]
| |
Zijn theorie zou, in die versie, ongeveer al haar concrete analyses kunnen handhaven, maar ze zou wel veel minder abrupt klinken. Alleen de apologetische kant van de onderneming zou er enigszins door in het gedrang komen. Girard stelt graag dat de Bijbel zo'n radicaal nieuw inzicht verwoordt dat die uitzonderlijkheid op zich reeds het bewijs levert van de bovennatuurlijke oorsprong ervan: geen enkele cultuur was er ooit in geslaagd zelfs maar te vermoeden wat hier meegedeeld wordt, en kennelijk alle menselijk begrip te boven ging. Girard moet daarvoor wel vergeten dat hij zes jaar voor Des choses cachées al een andere doorbraak nagewezen had: in La violence et le sacré lazen we dat de Griekse tragedieschrijvers op hun manier de mythe hebben afgebouwd. Girard had het toen ook over de diepgang van sommige presocratische aforismen: de mededeling dat Satan Satan kan uitdrijven is niet a priori rijker of verhelderender dan de uitspraak van Heraclitus dat ‘oorlog’ de vader van alle dingen is. Dat ‘Griekse wonder’ lijkt sindsdien op het appel te ontbreken... Door de continuïteit tussen de Bijbel en de vredeswil elders nadrukkelijker te thematiseren, had René Girard zich misschien een ander probleem kunnen besparen. In Je vois Satan lezen we dat de wereld tot Jezus' Passie in handen was van de duivel. De gruwelen die dat meebracht, heeft Girard vanuit zijn negatieve inschatting van de op het offer gevestigde maatschappijvormen eerder op de spits gedreven dan gerelativeerd. Daardoor botst zijn apologie van het christendom echter op haar beurt op het misschien wel irriterendste struikelblok dat dergelijke ondernemingen op hun weg plegen te ontmoeten: de lezer gaat zich onvermijdelijk afvragen waarom God het kwaad zo lang heeft laten heersen. Girard ontleent zijn antwoord aan de Griekse kerkvaders, en herneemt zodoende een van de meest mythische formuleringen van het christendom: God zou Satan eeuwenlang ongestoord zijn gang hebben laten gaan, omdat Hij van tevoren wist dat de Passie van zijn Zoon die Satan uiteindelijk zou ontmaskerenGa naar eind[13]. Ik stel me voor dat er een aannemelijker theodicee te schrijven valt vanuit de gedachte dat de Bijbel in de geschiedenis van de mensheid pas zo ‘laat’ verschijnt, omdat het definitieve inzicht dat erin aangereikt wordt millennia zoeken en tasten in dezelfde richting vooronderstelt. | |
Bezorgd om slachtoffersJe vois Satan eindigt met een paar hoofdstukken over onze eigen tijd. Ook die hernemen allerlei topics die we al uit vorige werken kennen. We vernemen opnieuw dat de onthulling van het zondebokmechanisme | |
[pagina 499]
| |
allerminst een onverdeelde zegen was. Nu Satan Satan niet meer kan uitdrijven, kunnen de mensen zich niet meer rond hun slachtoffers verzoenen. Het geweld dreigt daardoor eindeloos voort te woekeren en ongeziene rampen uit te lokken. De Bijbel zou trouwens ook dat risico lucide ingeschat hebben: het vormt de centrale inzet van de Apocalyps. Met die interpretatie slaagt Girard er weer eens in een onmogelijk stuk Bijbel onverwacht te actualiseren. Daarnaast besteden zijn slothoofdstukken vooral aandacht aan de doorwerking van de christelijke boodschap in de moderne wereld. Ondanks en door alle ontkerstening heen wint het evangelische pleidooi voor de slachtoffers alsmaar veld. Het feit alleen al dat alle moderne talen de term ‘zondebok’ kennen en hem moeiteloos in psychologische eerder dan mythische zin gebruiken, getuigt van een spontaan, zowat instinctief geworden inzicht, dat in de traditionele maatschappijen compleet ontbrak. Geen enkele cultuur in de hele geschiedenis is ooit zo sterk als de onze begaan geweest met het rechtzetten van structureel onrecht en met maximale hulpverlening aan alle slachtoffers van welk onheil dan ook. Marx heeft beweerd dat godsdienst opium van het volk is. Hij dacht daarbij vooral aan de kerken in zijn kapitalistische omgeving. Zijn boodschap blijft niettemin door en door joods-christelijk van inspiratie omdat ze, zij het blijkbaar niet met de meest geschikte middelen, opkwam voor de verworpenen der aarde. Nu de grote ideologieën uitgediend hebben, blijft alleen de zorg om de slachtoffers overeind; de postmoderne scepsis blijkt niet sterk genoeg om die ene resterende imperatief te relativeren. Girard voegt daar enigszins verrassend aan toe dat die imperatief nu op zijn beurt de inzet wordt van een mimetische concurrentieslag: ‘Le souci des victimes est devenu un enjeu paradoxal des rivalités mimétiques’Ga naar eind[14] Mensen lijken vooral begaan met het onrecht van anderen en zijn daar des te scherper over, omdat die verontwaardiging meteen de eigen superioriteit garandeert. Een wat moraliserende opmerking, die nog vreemder gaat klinken als die ‘surenchère concurrentielleGa naar eind[15] zich op haar beurt voornamelijk op één zondebok blijkt te richten. Girard beschrijft het als een diffuus links totalitarisme, dat de zorg om de slachtoffers als zijn exclusieve waarmerk zou opeisen, en met name het christendom eindeloos verwijt dat het ondanks alle mooie woorden de facto altijd een religie van verboden en onderdrukking is geweest. Ook dat stond overigens allang in de Bijbel: de Apocalyps voorzag, op het einde der tijden, een soort demonische dubbelganger van de Messias, de Antichrist. | |
[pagina 500]
| |
Overtrokken contrastenHet zijn merkwaardige bladzijden, die sterk de indruk geven dat de intussen zevenenzeventigjarige auteur zowat zijn geestelijk testament wou schrijven. Girard zegt er overigens ook met zoveel woorden bij dat het bij globale intuïties en grote lijnen blijft; een uitgewerkte analyse zou allicht voldoende stof opleveren voor weer een nieuw boek. Bij alle begrip voor de onvermijdelijke lacunes van een summiere diagnose kan ik me toch niet van de indruk ontdoen dat Girard de absolute uniciteit van de Bijbel zo sterk mogelijk wil benadrukken, en daardoor sommige perspectieven vertekent. Wat Girard zorg om de slachtoffers noemt, betreft in principe al wie op de een of andere manier in de verdrukking raakt, en heeft eigenlijk nog maar zeer indirect te maken met het zondebokscenario. Girard houdt zijn theorie coherent (of laat ze althans zo klinken) door de term ‘victimaire’ maximaal uit te breiden; moderne mensen zouden beter dan ooit tevoren beseffen, ‘dat om het even welke maatschappij ertoe kan komen haar leden te vervolgen, hetzij door plots, eender waar, eender wanneer, eender hoe, onder eender welk voorwendsel tegen eender wie samen te spannen, hetzij, en dat komt nog vaker voor, door duurzame structuren op te zetten die de enen bevoordelen ten koste van de anderen en zo, eeuwen of zelfs millennia lang, onrechtvaardige samenlevingsvormen in stand houden. De zorg om de slachtoffers tracht ons te beschermen tegen deze ontelbare modaliteiten van het slachtoffermechanisme.’Ga naar eind[16] Girard stelt - terecht - dat het vermogen om allerlei vormen van onrecht te onderkennen die vroeger onopgemerkt bleven of onvermijdelijk leken, een ‘grande première anthropologique’Ga naar eind[17] is. Dat nooit eerder vertoonde vermogen valt, als men het doordenkt, samen met het geloof in de maakbaarheid, de universele plasticiteit van de wereld, een overtuiging die ook veel andere cultuurcritici als typisch modern beschouwen. Wat ooit noodzakelijk kwaad heette, wordt onaanvaardbaar zodra men aanneemt dat er aan zowat alles te herschikken en te sleutelen valt. Girard heeft een label gekozen dat optimaal in zijn theorie past. Het volstaat een andere terminologie te kiezen om te beseffen dat ongeremde ondernemingszin en de ambitie om alles radicaal te herschikken de joods-christelijke genealogie van de moderniteit minstens op de helling zetten; echt bijbels is die gedachte zeker niet. In de Apocalyps komt het nieuwe Jeruzalem, waar alle tranen zijn gewist, uit de hemel neergedaald. Het is de mensheid niet gegeven dit novum zelf te maken. De idee dat zoiets middels de nodige social engineering wel moet lukken, is veel recenter. Ze hoort bij de Aufklärung en bij de Amerikaanse of Franse revoluties. | |
[pagina 501]
| |
De these dat de moderne zorg om de slachtoffers zich zou bezondigen aan een soort concurrentieslag met het christendom, heeft anderzijds de vervelende implicatie dat ze alle geseculariseerde versies van die zorg nodeloos diskwalificeert. Het kan best waar zijn dat het nazisme geprobeerd heeft naar een archaïsche orde terug te keren en dat de Holocaust een poging was om de zorg om de slachtoffers te overtroeven. De aantekeningen van Nietzsche die Girard in dat verband weer eens uit de kast haaltGa naar eind[18], suggereren bovendien dat hele sectoren van het moderne denken weliswaar op een minder opzichtige wijze en, omdat ze speculatief blijven, met minder gruwelijke gevolgen, in dezelfde richting gaan. Dat alles neemt niet weg dat het linkse totalitarisme dat in onze eigen tijd, vijftig jaar na de Tweede Wereldoorlog, zowat overal de dienst zou uitmaken, hoe dan ook voor een veel zachtere boodschap staat. Girards betoog raakt hier aan allerlei ingewikkelde en controversiële ethische dossiers - abortus, euthanasie, bewapening... -, waarbij hij steevast voor de gangbare ‘katholieke’ oplossing kiest. Dat is uiteraard zijn goed recht, maar gebeurt hier wel binnen een schema dat elke reële, argumenterende discussie dreigt uit te sluiten, omdat alle tegenpartijen uiteindelijk gereduceerd worden tot een zoveelste achterbakse berekening van Satan. De analyse had genuanceerder kunnen uitvallen, was de apologeet bereid geweest te erkennen dat er ook buiten de Kerk plaats is voor heil, in casu voor eerlijke en heilzame bedoelingen.
Girard bespreekt de bijbeltekst die hij als titel koos pas in zijn slothoofdstuk. De val van Satan heeft dan te maken met de onttroning van de Prins van deze wereld door de openbaring. De uitspraak volgt, bijzonder gepast, op het relaas van wat we met enig anachronisme de eerste missie kunnen noemen. De ‘tweeënzeventig leerlingen’, die een ruimer college naast de twaalf apostelen vormden en die twee per twee op stap gezonden waren, komen dan net van hun eerste zending terug. Als ik de tekst erop nasla, vind ik een vervolg dat Girard niet meer citeert. De passus over de val van Satan loopt uit op een waarschuwing aan het adres van de terugkomers, die kennelijk van hun succes genoten hadden: ‘Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden, te heersen over heel de kracht van de vijand; en niets zal u kunnen schaden. Toch moet ge u niet verheugen over het feit dat de duivels aan u onderworpen zijn, maar verheugt u omdat uw namen staan opgetekend in de hemel.’Ga naar eind[19] De raad komt er in moderner verwoording op neer zich liever te verheugen om de intrinsieke positiviteit van de waarheid dan om de triomfen die men ermee kan boeken. René Girard zette naar mijn overtuiging een beslissende stap vooruit in ongeveer alle menswetenschappen die hij in | |
[pagina 502]
| |
zijn oeuvre aanraakt. Zijn nieuwe boek bevestigt in mij de indruk dat het eigenlijk alleen verkeerd gaat telkens wanneer hij zich laat verleiden tot te verpletterende successen. Ga naar eind[12] |
|