Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Jan Koenot
| |
Onschuld en betoveringOnder de negentiende-eeuwse schilders die het niet laten konden slapers uit te beelden, zijn vooral Gustave Courbet en de bij ons minder bekende Zwitser Albert Anker te noemen. Courbet heeft een vijftigtal schilderijen en tekeningen van slapers nagelaten. In haar opstel in de catalogus wijst Petra ten-Doesschate Chu op de meerduidigheid van het motief in zijn oeuvre. Een doek als La Voyante (rond | |
[pagina 187]
| |
1855) lijkt in te spelen op de toenmalige populariteit van het zogenaamde mesmerisme (naar de naam van Franz Anton Mesmer, 1734-1815, een Oostenrijkse arts die zich over slaapverschijnselen gebogen heeft en zieken probeerde te genezen door een vorm van hypnose). In de negentiende eeuw leefde in de volkscultuur het geloof in het ‘dierlijk magnetisme’, een soort fluïdum waardoor de ene persoon op de andere kon inwerken. Wetenschappers onderzochten de eigenschappen en geheimzinnige mechanismen van de slaaptoestand. Die context, die overigens de bodem vormt waarop Freuds psychoanalytische benadering zal groeien, verklaart waarom slapers vaak voorkomen in de kunst van de negentiende eeuw, ook bij Courbet. Bij hem spelen echter nog andere elementen mee. La Fileuse endormie bv. (1853) staat in de traditie van het motief van de slapende knecht, dat je al in de zeventiende-eeuwse Hollandse kunst aantreft.Ga naar margenoot+ Daaruit kan het misprijzen van de burger blijken voor de volksmens, die gewoon niet vooruit kan komen vanwege zijn gebrek aan werklust en discipline. Maar Courbet herneemt dat motief in de tijd van Millet. Vermoedelijk leeft er ook bij hem een oprechte sympathie voor de lagere sociale standen, en klaagt hij een maatschappij aan die arbeiders en boeren uitbuit en vernedert. Ook Courbets slapende naakten zijn dubbelzinnig. Gaat het louter om een actualisering van een klassiek mythologisch motief (denk aan Giorgione's Slapende Venus), of geeft Courbet vooral een realistische schildering van een nieuwe, eigentijdse bestaansconditie, die van de hoer in de snel evoluerende stadscultuur? Wat bij Anker opvalt, is zijn nagenoeg exclusieve interesse voor slapende kinderen. Languit liggen ze op de grond, in het bos of op het hof, een enkele keer in de armen van een volwassene. Anker moet het werk van zijn landgenoot Johann Kaspar Lavater (1741-1801) gekend hebben, een deskundige op het gebied van de fysiognomiek, of gelaatkunde. Die leer gaat ervan uit dat je het karakter van een mens kunt kennen uit zijn gelaatstrekken en fysieke verschijning. Lavater gaf de raad de mens te observeren wanneer hij slaapt, want dan zijn zijn gelaatstrekken ontspannen, en neemt hij spontaan een lichaamshouding aan waaruit je zijn hele persoonlijkheid kunt afleiden. Dat inzicht heeft Anker hoogstwaarschijnlijk beïnvloed. Opmerkelijk is inderdaad dat elk slapend kind dat hij schildert, niet zomaar aan een universeel type van de slaper beantwoordt, maar ook een eigen temperament verraadt. Toch lijkt de nauwkeurige analyse van | |
[pagina 188]
| |
het menselijk uiterlijk niet Ankers hoofdbekommernis. Alle doeken van hem die in de catalogus gereproduceerd zijn, lijken in een sacrale sfeer te baden. Anker heeft een religieuze eerbied voor het slapende kind, dat zuiverheid en onschuld belichaamt, innerlijke vrede en restloze overgave uitstraalt. Interessant is de vergelijking met de romantische traditie. Anker is een realist. Zijn religieus gevoel staat bij wijze van spreken met beide voeten op de grond. Hij toont de nuchtere werkelijkheid van het eenvoudige leven, - slapende volkskinderen die rust vinden in hun natuurlijk milieu. Symbolisten, die de romantische traditie voortzetten, zullen daarentegen slapers voorstellen die zich aan hun omgeving onttrekken en naar hogere regionen opstijgen. Slaap is voor hen een toevluchtsoord, of een springplank, terug naar de mythische, ongerepte oorsprong. In het symbolisme gaat het niet langer om een realistische observatie van de slaper, maar om een romantische verheerlijking van de dromer, die heil zoekt in een andere werkelijkheid. Dat blijkt bv. uit Odilon Redons voorstellingen van slapers - bij hem zijn dat telkens zieners van een inwendige wereld - en uit Edward Burne-Jones' vierdelige cyclus over Doornroosje. Veelzeggend is dat de Engelse symbolist geen aandacht schenkt aan de onheilspellende voorgeschiedenis van de slapende prinses, noch aan de kus die haar zal wekken, maar uitsluitend aan de geheimzinnige charme van de honderdjarige toverslaap zelf. Die slaap is als een beeld van een tijdloos, bedwelmend mysterie, dat, hoewel nog niet helemaal bereikbaar, toch nu reeds soelaas biedt uit de heilloze aardse werkelijkheid, en waar de kunstenaar zijn hele begeren op richt. | |
Intimiteit en innerlijkheidIn de loop van de twintigste eeuw zijn er geregeld voorstellingen van slapers geweest. Onder meer Picasso en Lucian Freud (jawel, de kleinzoon van Sigmund!) hebben zich aan het thema gewaagd. Bij Balthus komen slapende jonge dames wel vaker voor. Boeiend wordt het pas echt in de hedendaagse tijd. Paradigmatisch voor een bepaalde strekking van de huidige kunst is Sleep, een zes uur durende film van Andy Warhol, die alleen maar een slapende man laat zien. Verder gebeurt er niets. Eigenlijk gaat het om een sequentie van twintig minuten, die tot vervelens toe herhaald wordt, - tot de kijker er zelf bij in slaap valt. Typisch daarin is het doorbreken van het taboe van de intimiteit. Onze hedendaagse beeldcultuur gaat nog steeds op dat spoor door. Terwijl Warhol altijd een humoristische of ironische afstandelijkheid bewaarde, heeft Sophie Calle een project uitgewerkt waarin ze bewust haar eigen gevoelens op de proef heeft gesteld. Begin april 1979 liet ze achtentwintig mensen - familieleden, beken- | |
[pagina 189]
| |
den en buren van haar - na elkaar telkens voor een periode van acht uur in haar eigen bed slapen. Zelf bleef ze op, om haar slapende gasten te fotograferen. Het resultaat werd een installatie met 199 foto's van slapers, en teksten die de neerslag zijn van gesprekken van de kunstenares voerde met haar gasten, over hun dagelijkse rituelen 's avonds bij het slapengaan en over hun dromen. Van een heel andere aard zijn de talrijke video-installaties van Bill Viola, waarin bedden en slapers voorkomen. Slapen is voor Viola het loslaten van de rationele controle over de werkelijkheid. Als het verstand buiten spel wordt gezet, komen andere lagen van het bewustzijn en onbewuste aan de oppervlakte. Viola verkent de innerlijke wereld, die opgeschud wordt door angsten en driften, maar ook een oord van vrede en verwondering kan zijn, als de aandacht zich vestigt op het mysterie van het bestaan. Bij Viola gaat het om de rijke inwendige werkelijkheid, binnen in onszelf en in het hart van het grote universum, die veel meer te bieden heeft dan de stoffelijke schijn die door het berekenende verstand wordt beheerst. De catalogus verwijst naar Viola's installatie The Sleepers (1992), waarin op zeven, in het water gedompelde videoschermen gezichten van slapers te zien zijn. Maar andere werken van deze kunstenaar zijn veel pakkender. Merkwaardig genoeg wordt Viola's The Sleep of Reason niet vermeld, terwijl de titel van de tentoonstelling in Lausanne - Le Sommeil, ou quand la raison s'absente - erop lijkt te alluderen. Maar vooral Treshold, een werk van 1992, had niet mogen ontbreken. Die installatie bestaat uit een donkere cel, waarin de toeschouwer geconfronteerd wordt met drie slapende gezichten. Terwijl hun beeld meer dan levensgroot op de wanden geprojecteerd wordt, hoor je ze vreedzaam ademen en zich af en toe omdraaien onder de lakens. Op de buitenkant van de cel zie je wat anders: daar verschijnen in grote letters, die gedurig voorbijflitsen naar het model van bepaalde lichtreclames, de nieuwsberichten van de dag (overal waar de installatie getoond wordt, is een verbinding tot stand gebracht met de plaatselijke radionieuwsdienst, zodat de berichtgeving altijd actueel is). Zo ontstaat een geweldig contrast tussen de zalige rust van de slapers en de tragische onrust van de buitenwereld. Treshold illustreert zowel de noodzaak van de terugtocht in de eigen innerlijke wereld, om stand te houden in het gewoel van het leven, als het gevaar van de vlucht uit de werkelijkheid en struisvogelpolitiek: wakkere mensen zijn onmisbaar om van de wereld een thuis te maken waar iedereen een zalige rust kan genieten. Eenzelfde kritische kijk op de slaap vind je bij Marlene Dumas, van wie de catalogus wel twee bijzonder relevante werken opneemt: Snow White and the Broken Arm, en The Ritual - The Sleeping Beauty (uit 1988-1991). Op beide schilderijen is een liggende naakte vrouw te | |
[pagina 190]
| |
zien, omgeven door een rij kinderen. Van de betoverende sfeer waarin de symbolisten Sneeuwwitje en Doornroosje neerzetten, blijft bij Dumas niets over. Zij toont een haast levenloze gestalte, herleid tot een object dat bespied wordt door enigszins misleide kinderen. Marlene Dumas heeft in de catalogus voor een eigen bijdrage gezorgd, op een dubbele pagina: links staat midden op de witte bladzijde de zin ‘Sleep is a waste of time’; op de rechterpagina is een reproductie van haar doek The Sleeping Beauty won't sleep: Doornroosje zal niet slapen. Inderdaad, klaar wakker ligt zij, de rollen keert ze om, en ongegeneerd komt zij op voor haar eigen gevoelens en belevingswereld. | |
Half slapenVerbijsterend vind ik Thomas Hubers bijdrage in de catalogus, - een uittreksel van een toespraak die deze Duitse kunstenaar in 1996 in Hamburg gehouden heeft, onder de titel ‘Les tableaux dorment’. Schilderijen slapen, beweert hij, musea zijn slaapkamers. Van vermoeidheid ingedommelde kunstwerken wiegen er de bezoekers in slaap. Eigenlijk is het onbetamelijk ernaar te kijken: slapende wezens staar je niet aan. Bovendien is het volstrekt onbelangrijk ze te aanschouwen. De onzichtbaarheid van schilderijen - wat dat ook moge betekenen - is veel belangrijker. Aan die gedachtestroom van Huber zullen vast wel spitsvondigheden ten grond liggen die mij ontgaan. Maar zo'n sombere gewichtigdoenerij mag je niet laten passeren, lijkt me. Dat schilderijen slapen? Onzin. Ik neem lukraak een paar voorbeelden. Les Demoiselles d'Avignon in Morpheus' armen? Zij weten wel beter. Bacons schreeuwende Pausen in dromenland? Hun oerkreet dringt je nog altijd door merg en been. De Koonings explosieve kleurpartijen ingedut? Kom nou, er zit meer energie in dan in een voorgeschreven kuur vitaminetabletten. Ook de ingetogen ‘stillevens’ van Morandi zijn wakkere beelden, door een innige aanwezigheid bezield. Het lijkt wel, of Thomas Huber nooit échte kunstwerken gezien heeft. Terecht beweert Gerhard Richter dat de doeken die hij schildert, sterker, wijzer, levendiger zijn dan hijzelf. Zeker, allerlei omstandigheden kunnen samenspannen om de kracht van kunst te neutraliseren. Maar de meesterwerken laten zich niet doen. Van Goghs zaaiers, zij zaaien nog steeds. Ook de voorstellingen van slapers die in dit stuk besproken werden, gaan niet over slaperigheid, maar over alertheid en openheid voor de verborgen dimensies van het leven. Geen enkele keer hebben we een werk aangetroffen dat de anesthesie van de slaap verheerlijkt. Telkens ging het om een verkenning van de meerzijdigheid en rijkdom van het bestaan. Elke slaper leeft, - als een stille, onaanraakbare aanwezigheid (Anker), een intrigerende, begerenswaardige persoon- | |
[pagina 191]
| |
lijkheid (Courbet), een dromer die in een hogere werkelijkheid troost vindt (de symbolisten), een zoeker die de sprong waagt in het mysterie van het al (Viola). Het slapende doornroosje slaapt tenslotte niet (Dumas). Juist omdat kunst levenwekkend is, kan ze de omweg van de slaap niet missen. Prestatiedruk, behoefte aan rationele controle en allerlei subtiele sociale en psychische verdedigingsmechanismen beletten dat wij, in de maatschappelijk gereguleerde waaktoestand, waakzaam zijn voor de werkelijke krachten waaruit wij leven. De slaap schakelt die semi-automatische controlesystemen uit en maakt de geest ontvankelijk voor datgene wat zich niet via rationele analyse, maar door verbeelding en langs dromen openbaart. In de kunst komt de slaap van het (rationalistisch opgevatte) verstand met het waken van de geest overeen. Op zijn manier heeft Jean Cocteau die paradoxale waarheid uitgedrukt in tekeningen en gedichten. Het artikel dat Danielle Chaperon aan hem heeft gewijd, is misschien wel het sterkste stuk van de catalogus van Lausanne. Cocteau heeft onder meer tekeningen gemaakt van een slapende jonge schrijver, die hem bewonderde en met wie hij bevriend was geraakt. Tekenen en dichten waren voor Cocteau technieken om vorm te geven aan chaotische krachten. Om die naar boven te laten komen, moet je het aandurven de rationele zekerheden los te laten en je aan de slaap over te geven. Die overgave mag echter niet volledig zijn, wil je als kunstenaar nog een werk kunnen scheppen. Cocteau kiest voor een evenwicht tussen bewustzijn en onbewuste, voor een toestand van ‘halve slaap’. Je moet net voldoende slapen, zodat de nachtzijde van het leven -‘la nuit humaine’ - uit de coulissen van onze geestesvermogens op het toneel kan verschijnen, en tegelijk voldoende waakzaam blijven, zodat je de geopenbaarde schatten kunt opnemen in je bewustzijn en onderbrengen in passende artistieke vormen, naar mensenmaat. ‘La nuit humaine’ is voor Cocteau niet een onbewustzijn dat uitpuilt van verdrongen begeerten, zoals bij Freud, maar, veel ruimer, in een jungiaanse richting, een rijke ondergrondse stroom die de individuele geschiedenis overstijgt en waaruit alle mythen, fabels en dromen van de mensheid geboren zijn. | |
Terwijl de boer slaaptOm de paradoxale overgangen tussen slapen en waken, dromen en leven op de spits te drijven, voeg ik bij deze beschouwingen over kunst een theologisch toemaatje. Mensen slapen, God nooit. Mensen dromen, God belooft. Gemakkelijk wordt gesproken van het Rijk Gods als een droom van God over de geschiedenis, dat alles ooit wel tot een gelukkig einde zal worden gebracht. Echter, in de Bijbel zien | |
[pagina 192]
| |
we God nooit dromen. Wel spreekt Hij tot mensen in hun dromen, en het woord dat mensen van Hem vernemen is dan altijd een woord van belofte. En God doet zijn woord gestand. De kern van het ongeloof is te beweren dat het geloof van mensen in God de valstrik is van al te menselijke dromen. De kern van het geloof daarentegen is erop te vertrouwen dat menselijke dromen voortgaan op een onwankelbare belofte van God. Wakkere gelovigen zullen daarom op gezette tijden slapen en dromen, en zich volledig overgeven aan de liefdevolle grond waarop de hele werkelijkheid rust. Want, ook terwijl de boer slaapt, kiemt het zaad (vgl. Mc. 4, 27). Zo worden slaap en droom gerehabiliteerd. Ik denk dan terug aan mijn uitgangspunt. Kunst en slaap hoeven uiteindelijk niet per se tegenover elkaar geplaatst te worden. Kunst die leeft, moet niet bang zijn voor slapers. Ik blijf erbij, kunst zelf slaapt niet. Maar wij, toeschouwers, mogen ons overgeven aan de rust van de nacht. Terwijl wij slapen, werken de beelden in stilte door in de verborgen kamers van onze geest, zodat we als wakkerder mensen zullen opstaan. Le Sommeil, ou quand la raison s'absente. Met teksten van Jörg Zutter, Petra ten-Doesshate-Chu, Paul Müller, Caroline Nicod, e.a., Musée Cantonal des Beaux-Arts, Lausanne, 1999, 128 blz., SFR 15, ISBN 2-940027-27-7 (te bestellen op volgend adres: La Boutique du Palais de Rumine, Place de la Riponne 6, CH-1000 Lausanne 17). |
|