Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Pieter R.D. Stokvis
| |
[pagina 163]
| |
verwijst naar waarden, vrijheid en gelijkheid bijvoorbeeld, als naar individueel economisch succes. Voor sommigen was en is de Amerikaanse droom weinig meer dan een materialistisch waardesysteem, waarbinnen een goedbetaalde baan, een mooi huis in een buitenwijk en een goede opleiding voor de kinderen voorop staan. Voor anderen zijn deze doeleinden eerder middelen om het goede leven mogelijk te maken en dienen werk en geld als voorwaarden om persoonlijke, collectieve en spirituele waarden te realiseren. In beide gevallen is de Amerikaanse droom een moreel kader (of ideologische constructie) die mensen aanmoedigt om hard te werken in de hoop dat hun inspanningen beloond zullen wordenGa naar eind[3]. Als ‘een utopia van de gewone man’ hield Amerika voor Europese immigranten de belofte in van politieke, godsdienstige en economische vrijheid en sociale gelijkheidGa naar eind[4]. Tot de Russische Revolutie van 1917 zagen veel socialisten Amerika als land van de toekomst waar het kapitalisme en de daaraan inherente tegenstelling tussen kapitaal en arbeid het verst gevorderd waren.Ga naar margenoot+ Enerzijds stonden zij huiverig tegenover het ongebreidelde Amerikaanse kapitalisme, anderzijds verwachtten de orthodoxe marxisten onder hen een spoedige dialectische omslag. Toen die omslag plaatsvond in het achterlijke Rusland meenden radicalen in Amerika en Europa dat hun socialistische idealen daar gerealiseerd zouden worden en droomden van een dergelijke revolutie in eigen land. Gematigde ‘liberals’ geloofden evenals het gros van de Amerikaanse arbeiders dat de toekomst in Amerika al begonnen was en ijverden hoogstens voor sociale wetgeving en de organisatie van belangengroepenGa naar eind[5]. Voorzover de Nederlanders zich in de Verenigde Staten als etnische groep manifesteerden, waren zij in het algemeen afkerig van socialisme en vakbeweging. Dat kwam doordat zij zich hoofdzakelijk rond gereformeerde kerken organiseerden. Meer dan de helft van de Nederlandse immigranten behoorde tot de arbeidende klasse en daaronder waren zeker ook wel socialisten. Binnen de Nederlandse gemeenschappen werden zij allereerst in beslag genomen door de dagelijkse strijd om het bestaan en werden zij geconfronteerd met het allesdoordringende calvinistische gedachtegoed. De ervaringen van enkele Nederlandse socialistische immigranten getuigen daarvan. Hoe verschillend er op de Amerikaanse droom en de Amerikaanse realiteit gereageerd werd, kan afgeleid worden uit de levensverhalen van enkele buitenbeentjes van Nederlandse afkomst en de lotgevallen van een aantal socialistische immigranten. | |
[pagina 164]
| |
Leiders van de arbeidersbeweging en calvinistische radicalenTwee Nederlandse immigranten die als woordvoerder van de Amerikaanse arbeidersbeweging furore maakten, waren allerminst exemplarisch voor de Nederlandse immigratie als zodanig. Samuel Gompers (1850-1924) en Daniel de Leon (1852-1914) waren beiden uit joodse ouders buiten Nederland, respectievelijk in Londen en Curaçao, geborenGa naar eind[6]. De vader van Samuel was als sigarenmaker verhuisd van Amsterdam naar Londen en vandaar in 1863 naar New York. Een jaar na aankomst sloot de jonge Samuel zich bij de ‘Cigarmakers Union’ aan. Vanuit deze vakvereniging gaf hij de stoot tot de oprichting van de ‘American Federation of Labor’ (AFL). Vanaf de totstandkoming in 1886 tot zijn dood in 1924 gaf Samuel Gompers leiding aan deze vakcentrale. In zijn autobiografie maakt hij melding van zijn kennis van de Nederlandse taal en van zijn Nederlandse achtergrond. De kinderen werden regelmatig in de wastobbe geschrobd ‘with thorough-going Dutch cleanliness’. Het huishouden werd getekend door Nederlandse tradities: ‘My parents were both Hollanders born in Amsterdam. Our home preserved many of the customs of the Dutch community from which mother and father came. In our big room was a large fire place, in which mother had a Dutch oven... All mother's cooking utensils were of the squat, substantial Dutch make, necessary for the old-fashioned Dutch cooking that nourished us youngsters three times a day. We had plenty of dishes - an unusual possession in our neighborhood. These mother brought to this country’Ga naar eind[7]. Terwijl de uit het asjkenazische jodendom stammende Samuel Gompers een pragmatische vakbondsman was, was de uit de sefardische groep afkomstige Daniel de Leon een gedreven theoreticus van de revolutie. Daniel was de zoon van een legerarts op Curaçao, die tussen 1866 en 1874 enige middelbare en hogere scholing had genoten in Amsterdam en Hildesheim. In 1874 vestigde hij zich in New York, waar hij in 1878 een juridische graad aan het Columbia College behaalde. Vanaf zijn lidmaatschap van de ‘Knights of Labor’ in 1888 speelde hij een vooraanstaande rol in de socialistische beweging. In 1890 sloot hij zich aan bij de uit 1877 daterende ‘Socialist Labor Party’ (SLP), waarvan hij het weekblad The People vanaf 1892 redigeerde. Binnen de partij rees zoveel verzet tegen de doctrinaire, autoritaire antivakbondskoers van deze Amerikaanse Lenin dat de revisionisten en reformisten zich in 1899 met de ‘Social Democrats’ van Eugene Debs verenigden in een partij die in 1901 de naam aannam van ‘Socialist Party of America’. Ook de ‘Industrial Workers of the World’ die hij in 1905 hielp oprichten, kozen spoedig voor een syndicalisme dat hem niet aanstond, zodat hij in 1908 een eigen revolutionaire ‘Workers International Industrial Union’ in het leven riep. Als theoreticus van de revolutie dwong hij de bewondering af van geestverwanten zoals Lenin, als | |
[pagina 165]
| |
politicus oogstte hij wat hij zaaide, namelijk verdeeldheid en sectarisme. Deze voormannen van de arbeidersbeweging hadden geen wortels in de Nederlands-Amerikaanse gemeenschap zoals de politiek actieve predikanten Abraham Muste en Pierre van Paassen. Het levensverhaal van Abraham J. Muste (1885-1967) illustreert de invloed van het calvinisme op de Nederlanders als etnische groep. Ook Mustes nonconformistische standpunten hebben een ‘calvinistisch’ principiële inslag. In 1891 verhuisde zijn familie van Zierikzee naar Grand Rapids. Als predikant in New York verkondigde hij aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog het ‘social gospel’. Via de pacifistische ‘Fellowship of Reconciliation’ raakte hij in trotskistisch vaarwater, totdat hij in 1936 terugkeerde tot een religieus getint pacifisme dat hij tot zijn dood in woord en daad beleedGa naar eind[8]. In zijn autobiografie schrijft hij dat Nederlandse immigranten zeer gewaardeerd werden vanwege hun sobere godsdienstige levensstijl, hun ijver en antivakbondsmentaliteit. ‘The church, especially in the first years, when our life was mainly lived within the Dutch community was the center of social life and culture, as well as of worship and religious training ... The Hollanders settled in the Middle West in the decades before World War One, formed a fairly numerous group in Grand Rapids... With the rarest of exceptions every Dutch family belonged to a church, the Reformed or Christian Reformed, to which it had belonged in the old country. The services and the preaching were all in Dutch. In the larger population in Grand Rapids the Dutch constituted a lower stratum.’Ga naar eind[9] Minder radicaal dan Abraham Muste was Pierre van Paassen (1895-1968) die in 1914 met zijn ouders van Gorcum naar Canada verhuisde en vandaar in 1923 naar de Verenigde Staten. Hoewel in Canada afgestudeerd als theoloog besteeg hij na zijn demobilisatie uit het Canadese leger niet de kansel, maar nam hij de pen op als journalist. Als zodanig kreeg hij grote vermaardheid door zijn ijveren voor het zionisme en tegen het nationaal-socialismeGa naar eind[10]. De tot nu toe genoemde personen werden politiek bewust en actief in de Verenigde Staten. De vraag blijft dus hoe het immigranten verging die in de Oude Wereld al voor het socialisme gekozen hadden. | |
Socialistische immigranten uit de Lage LandenDe eerste Nederlandstalige socialist die als immigrant bijna twee jaar in Amerika woonde en over zijn Amerikaanse ervaringen heeft geschreven, is de Gentse socialist Pol De Witte (1848-1929). Deze kleermaker was lid van de Eerste Internationale. De bloedige onderdrukking van de Parijse Commune-opstand in 1871, de twisten tussen aanhangers van Marx en Bakoenin in 1872 en mislukte stakingen in Gent deden | |
[pagina 166]
| |
hem ontwaken uit zijn socialistische droom. In maart 1873 vertrok hij naar Amerika met vage plannen om daar een communistische gemeenschap op te zetten. In New York maakte zijn gastheer, de Nederlandse kleermaker Pasman, hem vertrouwd met Amerikaanse zeden en gewoonten: ‘Wel zeker, voor niets heeft de bevolking hier meer achting en bewondering dan voor de man die veel dollars bijeen weet te scharrelen (om het even op welke manier, of van waar of van wie). [...] Dit komt doordat de dollar hier God is, die men aanbidt en voor wie men knielt’. Pol vroeg zich ontgoocheld af: ‘Was dit dan die vrije, democratische republiek waarmee men in Europa zo hoog opliep? En de wetten, zijn die dan in een volksrepubliek waar alleman stemrecht heeft, niet voor iedereen gelijk?’ Op zijn vraag of men de negers niet mocht lijden, kreeg hij ten antwoord: ‘Niet lijden? Ze worden gehaat, want men laat ze niet toe in de trams, in de schouwburgen, nergens. Men gebruikt ze voor het vuilste, zwaarste en minst lonende werk’. Wat Amerikaanse arbeiders en immigranten voor hadden op hun lotgenoten in Europa was: ‘Zij mochten beter eten... Geen wonder dat de landverhuizers uit het armoedig Europa bij het zicht van die overvloed aan lekkere spijzen meenden in het luilekkerland terechtgekomen te zijn’. Toen Pol in een Vlaamse biersalon vroeg naar het verschil tussen Republikeinen en Democraten, verklaarden de aanwezigen eenstemmig: ‘O! die, dat zijn allen zwendelaars, zakkenvullers en anders niet’. Pols betoog over de Internationale en het communisme werd door Pasman afgekapt als een onmogelijke droom. Behalve met Nederlandse en Vlaamse immigranten trok Pol op met Duitse geestverwanten die hem sterkten in zijn socialistische geloof: ‘Ik geloofde vast dat de boel in Amerika ineen ging storten, en dat, wat in Parijs in 1871 mislukt was, hier een kans had met meer geluk te slagen. Mijn nieuwe vrienden uit een van de Duitse secties van de Internationale, waarvan ik lid geworden was, dachten er ook zo over’. Op zoek naar werk kocht hij dagelijks de New York Herald Tribune en de New Yorker Staatszeitung, maar door de conjuncturele crisis was er weinig vraag naar kleermakers en daarom keerde hij in januari 1875 met een Duits stoomzeilschip terug naar AntwerpenGa naar eind[11]. De Hagenaar Louis van Koert, lid van de Sociaal-Democratische Bond die onder leiding stond van de voormalige lutherse predikant Ferdinand Domela Nieuwenhuis, stak twintig jaar later, in 1893 de oceaan over. Hij liet zijn vrouw en kinderen en een zwangere vriendin in Nederland achter. In brieven aan Domela Nieuwenhuis rapporteerde hij uitvoerig over zijn persoonlijke lotgevallen, de toestand van de arbeidende klasse en de Amerikaanse arbeidersbewegingGa naar eind[12]. Hij werkte hoofdzakelijk als bouwvakker samen met gelijkgezinde landgenoten in Chicago en Grand Rapids. Zijn vrienden waren lid van een Duitse schildersvakbond in Chicago. Tot zijn teleurstelling kwamen er maar | |
[pagina 167]
| |
een duizendtal mensen opdagen voor de herdenking van de Martelaren van Haymarket, anarchisten verdacht van een bomaanslag, die op 11 november 1886 in Chicago opgehangen waren. Socialistische manifestaties in Den Haag brachtten meer mensen op de been! Over verkiezingen en volksvertegenwoordiging schreef hij: ‘Hier in Amerika komt men eerst goed aan de weet hoe al deze dingen niets betekenen. De bourgeoisie speelt hier veel meer de baas als in Europa, en de politie is almachtig. Dat hier vreeselijke dingen zullen gebeuren, betwijfel ik niet, het volk is hier meer dan in eenig ander land revolutionair, alleen er is geen organizatie’. Waarom het georganiseerde socialisme niet van de grond kwam, had een reden: ‘De zucht naar den dollar bederft hier iedereen. Alles wordt vergeten voor dat eene. Dat is in mijn oog een van de voornaamste reden waar om er in Amerika zoo weinig organizatie in onze richting is. De zwendel met alles en alles is hier eenig. En de staaltjes van omkoopen met verkiezingen zijn ongeloofbaar’. De vakbonden die wel van de grond kwamen, bevorderden het klassenbewustzijn niet, omdat ze per ambacht en dikwijls ook per etnische groep georganiseerd waren en bovendien geleid werden door corrupte voormannen. De leden van de Duitse schildersvakbond waar Louis van Koert contact mee had, hielden zich hoofdzakelijk onledig met bier drinken en luid kletsen. Over de vakbeweging in het algemeen schreef hij: ‘Het ware voor de arbeiders te wenschen dat de unions verdwenen, of dat zij zich op economisch gebied gingen bewegen, want zooals het nu gaat is het treurig. In de boezem der vergadering mag over geen politiek worden gesproken, nikkers worden niet toe gelaten tot de union, althans niet bij de schilders. En wanneer ge de verhalen gelooft die mij door oude union lui zijn verteld tijdens de verkiezingen, dan walch je van de groote vuile rot kliek. Met zulke gelegenheden, wordt door de besturen vreeselijk gezwendelt, en geknoeit. En somtijds denk ik wel eens, zou de bourgeoisie gelijk hebben, wanneer zij zeggen, het volk is nog niet rijp’. In Grand Rapids sprak hij op openbare vergaderingen van de Christelijke Werkliedenvereniging ‘Patrimonium’ en richtte hij een socialistische debating club op die zich in 1894 aansloot bij de Socialist Labor Party. De meeste leden waren buitenkerkelijk of kerkten bij de Vrije Gemeente van dominee Hugenholtz. Over de tegenwerking van gereformeerde kerken en dominees schreef Van Koert: ‘Grand Rapids is een prachtnolle stad, er wonen 30.000 Hollanders, dus een groot arbeidsveld voor 't socialisme. Veel moeite en arbeid zal er noodig zijn om in die roestige koppen der Hollanders leven te brengen, de kerk is hier zoo vuil, nog gemeener als de katolieken, en de Hollandse bladen die hier verschijnen zijn even gerafineerd’. Van Koerts pogingen om een socialistisch blad op te richten als tegenwicht voor de ‘vervloekte leugenachtige godsdienstige bladen’ hadden geen succes. | |
[pagina 168]
| |
Toen hij in New York een drukkerij bezocht (waar mogelijk het aan Recht voor Allen verwante Der Anarchist gedrukt werd), vertelde de drukker hem over de oplichterspraktijken van een partijgenoot die ook met Domela Nieuwenhuis correspondeerde. Die partijgenoot was Freiherr Hans von Barnekow (1855-1930), een louche Duitse aristocraat die lid was van de SDB en in 1891 hals over kop naar Amerika was vertrokken om strafvervolging wegens fraude te ontgaan. Gemeden door socialisten in Amerika die door hun Nederlandse kameraden ingelicht waren, wendde hij zich tevergeefs tot de Nederlandse consul-generaal met een verzoek om geldelijke ondersteuning in ruil voor informatie over Nederlandse socialisten. Tot zijn terugkeer naar Duitsland in 1910 verdiende hij de kost als journalist bij Duitstalige bladen en andere baantjesGa naar eind[13]. Een respectabeler partijgenoot was Hendrik Jan van Steenis (1862-1939) die de tweede helft van de jaren negentig in de Verenigde Staten verbleef. In New York woonde hij de redactievergaderingen bij van Der Anarchist: Anarchistisch-Communistisches Organ, een Duitstalig blad dat ook door Nederlandse geestverwanten in Chicago, Grand Rapids en Holland gelezen werd. In reisbrieven ‘Uit Amerika’ die hij in het Haagse blad Anarchist publiceerde, betreurde hij dat zelfs anarchisten evenals andere immigranten zo gauw en zo veel mogelijk deel wilden hebben aan de Amerikaanse levenswijze en welvaart. Hij moest echter wel toegeven dat de indrukwekkende technische en organisatorische vooruitgang in de Nieuwe Wereld ook aan arbeiders ten goede kwamGa naar eind[14]. Van Steenis en Van Koert waren actief geweest in de Haagse afdeling van de SDB die in Friesland vooral aansloeg bij landarbeiders. Toen sociaal-democratisch gezinde landarbeiders in Het Bildt zich aaneensloten in ‘Broedertrouw’ (1889-1892) en langdurig staakten, vormden uitgeweken kameraden in Chicago en elders de vereniging ‘Hulpbetoon’ om de stakers geldelijk te ondersteunen. De stakers trokken desondanks in 1891 aan het kortste eind en heel wat ‘Bildkers’ richtten toen hun blik op het land dat in de ‘Lanforhuzerssang’ uit 1881 door Tjibbe Geerts van der Meulen werd aangeprezen als ‘Ian fan dream en winsken’ (land van droom en wensen). Zo waagde de teleurgestelde stakingsleider Jan Stap (1859-1908) de oversteek in 1896Ga naar eind[15]. Een andere activist, Tjeerd Stienstra (1859-1935), vertrok in hetzelfde jaar, maar om persoonlijke redenen, namelijk een slecht huwelijk. Met zijn minderjarige zoon voegde hij zich in Patterson bij zijn broer Tjibbe, die een jaar eerder vertrokken was. Daar trof hij andere, hoofdzakelijk Friese socialisten, zoals Jan Stap, die in Patterson en elders afdelingen van de Socialistenbond hadden opgericht. Daarnaast waren ze actief in Amerikaanse vakbonden en de SLP. Politieke ontwikkelingen in Nederland werden nauwgezet gevolgd, met name de Hogerhuiszaak, waarbij P.J. Troelstra als verdediger betrokken was. Omdat Tjeerd | |
[pagina 169]
| |
weigerde naar Nederland terug te keren om in deze naar klassenjustitie riekende zaak te getuigen, werd hij naderhand door zijn voormalige kameraden met de nek aangekeken. Hij ging dan ook zijn eigen weg in de Nieuwe Wereld. Eerst was hij te midden van Amerikanen als kleermaker werkzaam in Little Falls, waar hij goed verdiende en nog actief was in de SLP. Terug in Patterson keerde hij zich van het revolutionaire socialisme af om zich te wijden aan het propageren van gemeenschappelijk grondbezitGa naar eind[16]. Ook zijn jongere broer Klaas (1871-1929) die als revolutionair toneelschrijver naam had gemaakt met ‘Dy Godloazen’ (1896), hield na aankomst in Amerika het socialisme voor gezien. In 1900 vestigde hij zich met zijn moeder in Patterson, waar hij opklom van kleermaker tot winkelier. Na zijn huwelijk met een Friese immigrantendochter in 1904 was hij alleen nog actief in de Friese culturele kring ‘Untspanning troch Ynspanning’ (ontspanning door inspanning)Ga naar eind[17]. De neiging om het socialisme te verzaken voor of door materiële bestaansverbetering en inburgering in de Amerikaanse samenleving schijnt vrij algemeen geweest te zijn en werd bovendien bevorderd door de Amerikaniseringsbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zo schreef de voormalige Twentse textielarbeider G. Elfering in 1922 aan J. van Hinte dat hij tevergeefs had geprobeerd in Rochester een socialistische vereniging van de grond te krijgen. Ook een Domela Nieuwen-huisclub’ die onderlinge bijstand ten doel had, was geen lang leven beschoren. Volgens Elferink ging het de mensen materieel zo goed dat ze geestelijk ‘onder de schimmel’ waren komen te zittenGa naar eind[18]. De socialistische drankbestrijder N.A. de Vries constateerde in 1923 tot zijn spijt dat zijn vroegere strijdmakkers in Amerika ingeburgerd en daardoor verburgerlijkt waren: ‘Velen die nog altijd behoeft gevoelden aan den strijd voor idealen, werden opgezogen in den maalstroom der moneymakers en verdronken daarin. Ik heb ze gesproken, goede Hollandsche socialistische oudstrijders die hier zijn aangeland en al hunne idealen nu hebben verloren. Achterover in een pluche leunstoel wijzen zij op het verkregene. Daar hebben wij immers, zeggen zij me - als ik durf te verwijten - altijd voor geleden en gestreden: een goed huis, een auto, de gelegenheid om wat van de wereld te zien, de kinderen beter op te voeden’Ga naar eind[19]. De Amerikaanse droom van economische vrijheid en gelijke kansen bekoorde ook de sociaal bewogen onderwijzer en schrijver Christiaan van Abcoude (1880-1960). Het geld dat hij met zijn succesboek Pietje Bell (1914) verdiende, stelde hem in staat na zijn demobilisatie in 1916 voorgoed naar Amerika te vertrekken en evenals zijn held het vrijheidsbeeld te groetenGa naar eind[20]. Een enkele Nederlandse socialist bracht het zelfs tot kapitalistisch ondernemer. Met de opening van een kruidenierszaak in Greenville, Michigan, legde Hendrik Meijer (1883-1964) in 1934 de grondslag voor | |
[pagina 170]
| |
‘Thrifty Acres’, een keten van goedkope warenhuizen. Als derde van zeven kinderen was Hendrik ter wereld gekomen in Hengelo, waar zijn vader bij de machinefabriek van Stork werkte. Na zijn schooltijd werd hij in 1896 als leerling-spinner aangenomen bij de textielfabriek van Stork. In militaire dienst (1903-1906) leerde hij orde en netheid waarderen en genoot hij van het buitenleven. Zijn anarchistische overtuiging stak hij intussen niet onder stoelen of banken. Hij was lid van de zangvereniging van vrije socialisten, waar hij zijn toekomstige vrouw Gezina Mantel (1888-1978) ontmoette. De Mantels waren militante socialisten, medewerkers van het blad Recht door Zee, geheelonthouders, vegetariërs en neomalthusianen. Omdat Hendrik in Nederland geen kans zag op bestaansverbetering, overwoog hij in Duitsland of Amerika zijn geluk te beproeven. Na ampel beraad vertrok hij in 1907 met een zuster en zijn vader, die door het fabriekslawaai doof geworden was en bij een arbeidsongeluk zijn oog verloren had. Zijn aan drank verslaafde moeder en zijn toekomstige bruid bleven achter. In zijn brieven aan Gezina, die vijf jaar moest wachten, deed hij verslag van zijn ervaringen. Omdat ze tweede klas reisden en niet tussendeks zoals de meeste (arme) landverhuizers, konden ze snel van boord gaan en de trein naar Holland, Michigan, nemen. Het leven in deze stad van houten, vrijstaande huizen was anders dan in Hengelo: ‘Niemand loopt 's zondags op straat [...] iedereen (behalve ik) zit in een van de twintig tot vijfentwintig kerken’. Hij stond erover verbaasd hoe snel en gemakkelijk men van baan en baas wisselde. De socialistische vereniging waar hij lid van werd, was meer tot pragmatisch socialisme dan tot radicalisme geneigd. Met een dozijn medestanders vormde hij daarom een vrij socialistisch (anarchistisch) clubje. Een herdenkingsbijeenkomst van de anarchistische martelaren van Haymarket bracht welgeteld twee dollar op voor het ‘Anarchist-Communist Congress’. De inspanningen om het socialistische blad De Volksstem gaande te houden liepen spaak op meningsverschillen tussen gematigde Engelstalige aanhangers van Eugene Debs en anarchistische immigranten zoals Hendrik, die meer geporteerd waren voor de revolutionaire retoriek van Daniel de Leon. Na heel wat omzwervingen en wisselingen van baan vestigde hij zich in 1912 uiteindelijk als kapper in Greenville en liet Gezina overkomen. De datum van hun huwelijk (11 november) op de dag dat de martelaren van Haymarket herdacht werden, was een laatste (onbedoelde) echo van een revolutionair verledenGa naar eind[21]. Evenals Klaas Stienstra hield Hendrik Meijer, die ook vrijmetselaar en sympathisant van de IWW was, na zijn huwelijk en vestiging als middenstander zijn socialistische idealen binnenskamers. Een dergelijke keuze hing zeker samen met hun gehuwde staat en maatschappelijke positie. Degenen die politiek actief bleven waren tijdelijke arbeidsmigranten zoals Hendrik Jan van Steenis en Gerrit Roorda, of door de | |
[pagina 171]
| |
socialistenvervolging gestigmatiseerden zoals wederom Gerrit Roorda en Nicolaas Steelink. Gerrit Roorda werd in 1890 als zoon van een onderwijzer en vrijdenker in de Friese venen geboren. Met een kameraad die daar eerder gewerkt had, trok de tot timmerman opgeleide Gerrit in 1906 naar het Ruhrgebied, waar meer te verdienen viel. In 1910 besloot hij zijn oudere broer Tjerk te volgen, die in 1891 al naar een oom in Orange City, Iowa vertrokken was. In Iowa zwierf hij van de ene (Friese) werkgever naar de andere. Ten slotte trad hij in dienst van een Amerikaanse timmerman om de inheemse werkwijze en de taal onder de knie te krijgen. Evenals Hendrik Meijer in Michigan ondervond hij in Iowa: ‘Wie hier onder kerktijd op straat loopt, staat direct slecht bekend’. Toen de dominee in de Hollandse kerk van Sheldon uitvoer tegen vrijmetselarij en vakbonden, werd Gerrit van de weeromstuit in 1917 lid van een loge en in 1918 van de IWW. Hij waardeerde de informele omgang met logebroeders: ‘ieder noemde elkaar bij de voornaam ongeacht rang en stand’. Zowel vrijmetselaars als ‘wobblies’ stonden in de reuk van pacifisme, dat als on-Amerikaans en pro-Duits beschouwd werd. De ‘Dutch’ werden overigens in Iowa veelal met de ‘Deutsch’ over één kam geschoren, omdat ze vanwege de Boerenoorlog anti-Brits waren, naar Nederlandstalige preken luisterden en weigerden een Amerikaanse vlag in Gods huis, de kerk, toe te laten. Een zwager van Gerrit werd door een menigte van zijn bed gelicht om de Amerikaanse vlag op de deur van de Hollandse kerk te spijkeren. Elders ging zelfs een Hollandse kerk in vlammen op. Geradicaliseerd onder invloed van deze gebeurtenissen en een gedwongen verblijf in het Amerikaanse leger keerde hij in 1919 naar Nederland terug als een fervent aanhanger van de Russische RevolutieGa naar eind[22]. Een Nederlandse immigrant die dezelfde ontwikkelingsgang doormaakte als Gerrit Roorda, maar in Amerika bleef, was Nicolaas Steelink (1890-1989). In zijn boeiende autobiografie Reis in Droomland, waarmee dit artikel opende, vertelt hij over zijn leven totdat hij in 1920 als ‘misdadige syndicalist’ (IWW-lid) opgesloten werd in San Quentin. Na zijn vaders dood hield de wilskrachtige moeder in Amsterdam en Haarlem het hoofd boven water door een kruidenierszaak te openen, de was voor anderen te doen, geregeld te verhuizen, kostgangers te nemen en gebruik te maken van familieconnecties. Een kleermaker die bij hen in de kost was en met de moeder samenleefde, maakte Nicolaas vertrouwd met het socialistische gedachtegoed en nodigde hem later uit naar Seattle te komen. Niet tevreden met het kantoorwerk dat hij sinds 1903 deed, boekte hij in 1912 een tweedeklasreis naar Amerika. Tevergeefs gaf een medereiziger, de zoon van een bankier, hem de welgemeende raad het socialisme te vergeten als hij in Amerika vooruit | |
[pagina 172]
| |
wilde komen. Na zijn aankomst in Seattle zwierf hij van baan naar baan. Toen hij als landarbeider hop plantte in de buurt van Yakima, werd hij door de Nederlandse voorman ontslagen, omdat hij zich ondanks aanmaningen niet in de gereformeerde kerk vertoonde. Uiteindelijk vond hij een redelijk betaalde baan als boekhouder en liet in 1914 zijn moeder en zuster overkomen naar Los Angeles. Daar vond hij een kring van idealistische geestverwanten - pacifisten, socialisten en ‘wobblies’ - en werd hij geconfronteerd met de vervolging van pacifisten en linkse ‘oproerkraaiers’ gedurende de chauvinistische kruistocht tegen on-Amerikaanse activiteiten van 1917 tot 1920. Als anti-militarist verdacht van Duitse sympathieën werd hij in 1917 in hechtenis genomen. Verontwaardigd over die behandeling werd hij lid van de IWW en kreeg te maken met huiszoekingen van federale en lokale agenten, de infiltratie van provocateurs en aanvallen van de rechtse knokploegen van het ‘American Legion’. Federale en deelstaatswetten tegen ‘misdadig syndicalisme’ moedigden het lynchen van vooraanstaande kaderleden aan en maakten de veroordeling mogelijk van Nicolaas Steelink en anderen wegens het lidmaatschap van de syndicalistische IWW. Zowel Nicolaas als zijn in Rusland geboren vrouw Fannia bleven desondanks overtuigde syndicalisten en vrijdenkers. Bij zijn overlijden in Tucson werd hij behalve als vakbondsman herdacht als voetbalpromotor. Anders dan gelijkgezinde landgenoten keerde hij niet ontgoocheld terug noch liet hij zijn socialistische idealen varen om vooruit te komen. | |
Samenvatting en conclusiesOnder de immigranten uit de Lage Landen die merendeels tot de arbeidende klasse behoorden, waren zeker ook socialisten. Toch drukten zij als groep bepaald geen stempel op de Amerikaanse arbeidersbeweging. Ze kwamen dan ook niet om de Amerikaanse maatschappij te veranderen, maar om hun eigen bestaan te verbeteren. Als ze zich in Nederlandse gemeenschappen vestigden, dan zorgde de kerk als dominante institutie er wel voor dat ze dergelijke ongodsdienstige bewegingen vaarwel zeiden. Degenen die actief bleven, lazen dikwijls Duitstalige periodieken, zochten Duitse geestverwanten op of sloten zich bij Amerikaanse organisaties zoals de IWW aan. Overigens zagen veel immigranten hun idealen van vrijheid en gelijkheid gerealiseerd in de vorm van kansen om te profiteren van de economische vrijheid en hun maatschappelijke positie te verbeteren. Zij ruilden hun socialistische droom van een betere samenleving in voor de Amerikaanse droom van een beter individueel bestaan. Hoewel men op grond van enkele levensverhalen moeilijk kan generaliseren, is het wel opvallend dat juist diegenen die huwden en eigen baas werden, het socialisme vaarwel zeiden. Ingeburgerde en verburgerlijkte arbeiders kozen voor de | |
[pagina 173]
| |
materialistische versie van de Amerikaanse droom. Van de twee immigranten die te lijden hadden onder de socialistenvervolging van 1917 tot 1920, bleef de gehuwde Nicolaas Steelink als gestigmatiseerde ‘wobbly’ actief in Amerika en keerde de ongehuwde Gerrit Roorda terug naar Nederland om een communistische droom na te jagen. Nicolaas' reis in droomland eindigde in de gevangenis, maar in wezen bleef hij zijn hele leven trouw aan de idealistische versie van de Amerikaanse droom. |
|