Streven. Jaargang 67
(2000)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |||||||||||||||
Ludo Abicht
| |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
hij de emancipatiebelofte tot de leden van alle sociale klassen wil uitbreiden, juist door te vechten voor de opheffing van het klassensysteem zelf. Hertzberg interpreteert de ‘joodse identiteit’ als een uitverkoren-zijn, niet vanwege de speciale verdiensten van dat volk, maar omwille van de goddelijke opdracht die het nu eenmaal gekregen, en niet zonder tegenstribbelen aanvaard heeft. Deze vorm van jodendom is echter per definitie een uitgangspunt, want de opdracht richt zich tenslotte tot alle geslachten en volkeren der aarde. Toeval? In dit essay, dat over ‘dromen’ gaat, wil ik aantonen dat men de dagdromen van mensen als Marx en de latere marxistische filosoof Ernst Bloch onmogelijk kan begrijpen buiten de heilshistorische context waar Hertzberg naar verwijst. Het is weinig zinvol, aan de hand van cryptische biografische details te willen bewijzenGa naar margenoot+
a) dat Marx, door zijn talmoedistische en rabbijnse afkomst, vertrouwd is geweest met de geschriften of op zijn minst de ideeën van de kabbalist Isaac Loeria, de mysticus van het ‘tikkoen olam’ (het herstel van de kosmos);
b) dat Hertzberg geïnspireerd was door het marxisme of in elk geval door de filosofie van Ernst Bloch, en dat het daarom geen wonder is dat hun gedachten zo vaak zo dicht bij elkaar komen.
Wat de eerste hypothese betreft, is de waarschijnlijkheid trouwens uiterst gering. Marx had vooral oog voor de sociale positie van de intussen geëmancipeerde, deels geassimileerde West-Europese joden, die voor hem hét prototype voorstelden van de nieuwe kapitalistische bourgeoisie (Zur Judenfrage, 1845) en als zodanig moesten worden bestreden. Hertzberg daarentegen verwijst in zijn boek heel vaak naar Marx, en het zou daarom verwonderlijk zijn dat hij bepaalde kernteksten van Ernst Bloch, die hij weliswaar niet expliciet vermeldt, niet zou kennen. Het gaat hier niet om formele of inhoudelijke beïnvloeding, maar om een diepere overeenkomst tussen de ‘dromen’ van deze drie vooraanstaande joodse denkers. Door zijn maatschappelijk engagement en zijn uitgesproken belangstelling voor zowel de kabbala als de christelijke mystiek, slaat Bloch een brug tussen Marx en Hertzberg. Het is boeiend en leerrijk vandaag, meer dan tien jaar na de ineenstorting van het ‘reëel bestaande socialisme’ van de Sovjet-Unie en het Oostblok, opnieuw de teksten te lezen uit de jaren zestig en zeventig. Voorstanders van het ‘marxistische humanisme’, zoals Calvez, Kolakowski, Lewis, Anderson, Van Bladel, | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
probeerden toen op basis van de continuïteit tussen Marx' Frühschriften (1837 tot 1848) en de pas in 1953 gepubliceerde Grundrisse der Kritik der politischen Oekonomie (1857-1858) te bewijzen dat de zuiver ‘antihumanistische’ (Althusser) of ‘marxistisch-leninistische’ interpretaties van zijn werk een verenging en dus vervalsing van zijn gedachtegoed waren, met alle onmenselijke gevolgen vandien. Ik denk dat ze gelijk hadden, maar het blijft een feit dat de jonge Marx van de ‘Traum von einer Sache’ stilaan plaatsgemaakt heeft voor een andere Marx, die zich steeds meer toespitste op de studie van de evolutie van de materiële krachten (het zogenaamde ‘historisch en dialectisch materialisme’) én op zijn eigen rol in de internationale arbeidersbeweging, die verengende interpretatie en praktijk, die dan door Lenin, en vooral Stalin en Mao, tot het dominante dogma werden uitgeroepen. Dat was de ‘koude, pragmatische, zelfs positivistische stroom van het marxisme’, waartegen Ernst Bloch zich tot aan zijn dood in 1977 heeft verzet. | |||||||||||||||
Dagdromen‘Hoe gaat het, zeggen we, goed? Het is gek dat we zo groeten. Dat we zonder meer aannemen dat het goed gaat. Het antwoord wordt gegeven, zodat je niets anders moet horen. We weten toch dat het met ons niet altijd zo goed gaat. Tenslotte zouden we het ook moeilijk kunnen verkroppen als al de anderen tevreden waren, en wij niet. Er steekt ook geen goedheid in onze op voorhand gegeven wens, maar wat dan?’ (Spuren, 1930) Bijna elk boek, haast elk groter hoofdstuk van Bloch begint op dezelfde, voorzichtig tastende manier. Je krijgt het gevoel dat hier voortdurend, systematisch geëxperimenteerd wordt. Krantenberichten, spreuken, faits divers, zogenaamde volkswijsheden, korte beschrijvingen leiden de tekst in. Net of de tocht telkens opnieuw begint. Men kan deze methode poëtisch noemen, of fenomenologisch. Bloch spreekt over ‘sporen zoeken’. Die sporen en tekens zitten overal, maar je moet ze leren zien. Hier worden geen filosofische systemen samengevat en handig verpakt, maar de lezer wordt gedwongen met de auteur en zijn filosofen mee te denken, - ontvankelijk, maar met de nodige kritische zin, dialectisch dus. Voor een wereldbeschouwing (en wereldbeleving) die juist vanuit dit aanvoelen van een onaf-zijn vertrekt, moest een eigen methode ontwikkeld worden, die aan de gezochte waarheid beantwoordt. Een van die ‘sporen’, die aan het begin van zijn magnum opus, Das Prinzip Hoffnung (geschreven in de Verenigde Staten tussen 1938 en 1947, herzien in de DDR in 1953 en 1959) een belangrijke plaats inneemt, is de ‘dagdroom’. In tegenstelling tot de nachtdromen, die hij onder invloed van Freud als een verwerking van onderdrukte lustgevoelens interpreteert, beschouwt Bloch deze dagdromen niet als voorstadia van de nachtdromen, maar als uitingen van een ‘vrije vaart’, waarbij | |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
het ego niet door het onderbewuste of onbewuste wordt overschaduwd, maar bewaard blijft. Dagdromen hebben altijd iets te maken met de verandering en verbetering van de eigen toestand en die van de wereld. Vaak zijn ze vrijblijvend of escapistisch - en daar spelen bv. de reclame en de politieke demagogie vakkundig op in -, maar ze kunnen ook doelgericht zijn en tot handelen aanzetten. Ze zijn eigen aan alle individuen en groepen, en daarom nemen ze in de filosofie van Bloch een centrale plaats in als eerste, ‘voorbewuste’ tekens van de hoop. In de verschillende culturen worden die dagdromen verteld en vertaald in volksvertellingen, legenden en sprookjes, in mythen en heldenverhalen, die de nieuwe generaties telkens opnieuw aanspreken, omdat ze nog niet, of nog niet helemaal in vervulling getreden zijn. Zulke dagdromen noemt men ‘utopieën’, collectieve wensdromen van beschavingen en culturen. De utopie wordt dan als het ware de culturele uitdrukking van de door velen (of door meerdere generaties) gedeelde dagdroom.Ga naar margenoot+ Naargelang van de invulling van dit begrip, kan men de Europese utopische traditie laten beginnen in de Griekse Oudheid, of anders tijdens de periode van het humanisme en de Renaissance (Thomas More schreef zijn Utopia in 1516). Waarschijnlijk om het universele karakter van deze collectieve dagdromen te beklemtonen, kiest Bloch voor de eerste optie. Daarnaast is er echter een nog veel belangrijker onderscheid, tussen de utopie als ‘irrealiteit’, als onvervulbare maar therapeutisch kalmerende vlucht uit de onuitstaanbare realiteit, te vergelijken met de vrijblijvende, passief makende dagdroom, en de utopie als aanzet tot een alsnog te realiseren project. Bloch spreekt hier van abstracte (aan de werkelijkheid onttrokken) versus concrete (de werkelijkheid potentieel veranderende) utopie, inderdaad de ‘droom van een zaak’ waarvan mensen zich bewust moeten worden, om ze hopelijk te verwezenlijken. Omdat hij heel goed wist welke weerstanden er in onze cultuur zowel bij conservatieven als progressieven tegen de utopie als zodanig bestonden, besteedde hij een groot gedeelte van zijn levenswerk aan het ‘opsporen’, het ‘zoeken van de sporen’ van de utopieën van het verleden. Gedeeltelijk zijn die al gerealiseerd, deels wachten ze nog op voltooiing. De spoortocht van Bloch werd encyclopedisch, omdat er vrijwel geen gebied van de westerse cultuur is waarop de concrete utopie geen stimulerende rol heeft gespeeld. In de wetenschappen en de medicijnen, in literatuur en kunst, in techniek en politiek, overal is utopie werkzaam geweest. | |||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||
Der Schneider von Ulm
Bischof, ich kann fliegen
Sagte der Schneider zum Bischof.
Pass auf, wie ich' mach!
Und er stieg mit so'nen Dingen
Die aussahn wie Schwingen
Auf das grosse, grosse Kirchendach.
Der Bischof ging weiter.
Das sind lauter so Lügen
Der Mensch ist kein Vogel
Es wird nie ein Mensch fliegen
Sagte der Bischof vom Schneider.
Der Schneider ist verschieden
Sagten die Leute zum Bischof.
Es war eine Hatz.
Seine Flügel sind zerspellet
Und er liegt zerschellet
Auf dem harten, harten Kirchenplatz.
Die Glocken sollen läuten
Es waren nichts als Lügen
Der Mensch ist kein Vogel
Es wird nie ein Mensch fliegen
Sagte der Bischof den Leuten.
(Bertolt Brecht, ‘Kinderlieder’, uit Svendborger Gedichte, 1933-1938)
Zoals hij van de toeschouwers van zijn epische theaterstukken verwacht dat zij de laatste scène zelf zullen bedenken, laat Brecht hier de lezers de laatste strofe van het gedicht zelf schrijven: Concorde, Space Shuttle, Airbus. Wat ooit als een absurde utopie of spielerei werd beschouwd, is intussen reeds lang realiteit geworden. De mythische droom van Icarus en de onhandige waaghalzerij van de kleermaker veranderden in de loop der eeuwen in haalbare, met succes bekroonde projecten. De gedetailleerde studie van de intussen verwezenlijkte concrete utopieën of dagdromen bracht nog iets anders aan het licht: ‘utopieën hebben een reisplan’. Bloch ging op zoek naar de verschillende achtereenvolgende stappen die een dergelijk project moest doorlopen voor het kon worden uitgevoerd. Daaruit volgde dan het meest kwetsbare gedeelte van zijn filosofie, namelijk het onderscheiden van die tendensen in de geschiedenis die hervormingen in de maatschappij hebben opgeleverd, en andere die doodlopende sporen zijn gebleken. Dat onderzoek zou ons het nodige inzicht moeten opleveren om te onderscheiden welke nieuwe projecten kans van slagen hebben. | |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
Worden de dromen van de heersers de heersende dromen?Hiermee zijn we in een andere, ethische dimensie van het utopische denken beland. In het verleden werden een aantal sociale utopieën door ambitieuze vorsten en politieke of religieuze heersers als leidraad voor hun beleid gebruikt: Dionysius van Syracuse, Calvin, Robespierre, Stalin en Mao, om maar een paar van de bekendste te noemen. Naast deze figuren die verantwoordelijk waren voor mislukte en vaak onmenselijke experimenten, zijn er ook voorbeelden van meer bescheiden en minder negatieve utopische projecten, onder meer de ‘reducciones’ van de jezuïeten in Paraguay, New Harmony van Robert Owen, de ‘ujamaa’-dorpen van Julius Nyerere in Tanzanië en de basiscommuniteiten van de zapatisten in Chiapas. Echter, ook van deze geslaagde projecten is onder externe of interne druk het merendeel teloorgegaan of geperverteerd geraakt, en in elk geval wegen ze niet op tegen de afschrikwekkende voorbeelden uit de eerste lijst.Ga naar margenoot+ Sommige auteurs, onder meer Hans Achterhuis (Streven, juni 1998), hebben daaruit geconcludeerd dat men zich het liefst beperkt tot zuiver technologische utopieën, terwijl andere, zoals Hans Crombach en Frank Van Dun, de ‘utopische verleiding’ in haar geheel als een gevaarlijke sirenenzang afwijzen. Het debat hierover is nog lang niet afgesloten. Het dwingt ons alvast de onvermijdelijke band tussen macht en ‘gerealiseerde utopie’ aandachtiger te bekijken. Wat gebeurt er als de dagdroom van een heerser, zelfs met de beste bedoelingen, opgedrongen wordt aan een groep (Jonestown) of aan een hele bevolking? Als, met andere woorden, de miljoenen dagdromen van de afzonderlijke leden van die bevolking geen enkele rol meer kunnen of mogen spelen, en als bovendien de compromisloosheid van zo'n heersersdroom de basis vormt van een regime dat niet anders dan totalitair kan zijn, omdat niets de zuiverheid van die droom in de weg mag staan? We kennen het antwoord op deze retorische vraag, en weten dat ook Bloch, naast zovele andere letterlijk ‘links en rechts’ geëngageerde intellectuelen uit de jaren dertig en veertig, moeite heeft gehad met een regime dat beweerde aan de realisatie van zijn sociale utopie te werken, terwijl de leiders ervan, met de woorden van Sloterdijk, ‘logen juist door de waarheid uit te spreken’. Men zou van grote geesten als Bloch en Heidegger mogen verwachten dat ze deze contradicties vlugger zouden hebben ingezien dan de gewone burgers, maar dat is helaas veelal niet | |||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||
het geval geweest. De dromen van de heersers - en het maakt niet uit dat die heersers hun dromen van anderen gestolen hadden - werden tot de heersende dromen van de samenleving uitgeroepen en onder dwang uitgevoerd, ook al moest een deel van de bevolking daaraan ten gronde gaan. In haar briljante satire op een toekomstige overwinning van een coalitie van ultrafeministen en christelijke fundamentalisten in de Verenigde Staten, The Handmaid's Tale (1985), beschrijft Margaret Atwood hoe de overigens eerlijke droom van ‘zuiveren’ en ‘politiek correcten’ binnen de kortste keren in een weerzinwekkende bloedige nachtmerrie kan omslaan. Over het algemeen beschikken filosofen en dromers van utopische projecten niet over de macht om te beletten dat hun toekomstvisioenen in dergelijke toepassingen ontaarden. Zou het dan niet verstandiger zijn dit soort dagdromen te beperken tot het privédomein - dromen staat vrij - en tot het terrein van de schone letteren, waarbinnen de utopische romans moeiteloos onder de rubriek ‘sciencefiction’ gecatalogeerd kunnen worden, en zodoende meteen ontmijnd worden?Ga naar margenoot+ Postmoderne auteurs als Fukuyama en de latere Baudrillard hebben die vraag al beantwoord: wie meer wil bereiken dan kleine verbeteringen binnen het bestaande systeem, bijvoorbeeld een socialistische maatschappij of universele rechten van de mens (en het kind), brengt het huidige wankele evenwicht in gevaar en effent de weg voor chaos en terrorisme, want ook terroristen zijn notoire droomjunkies. Het prometheïsche Verlichtingsproject heeft de wereld niet werkelijk verbeterd, integendeel. Daardoor lijkt het nu, of elke concrete utopie een vorm van hybris is. Het wantrouwen tegenover dagdromen kan zelfs een godsdienstige dimensie krijgen: concrete utopieën zijn in feite niets anders dan diesseitige voorafschaduwingen van vormen van geluk, die we slechts door een goddelijke tussenkomst (en waarschijnlijk pas na dit leven of na het Einde der Tijden, in ieder geval in het Jenseits) echt zullen kunnen verwerven. Sommige theologen en gelovigen zullen het dan weer eens zijn met de mystieke inzichten van Isaac Loeria, die juist de continuïteit tussen dit leven en het goddelijke heeft beklemtoond, en die uitdrukkelijk gesteld heeft dat het uiteindelijke herstel van de kosmos, het ‘tikkoen olam’, niet zonder de medewerking van de mensen zal gebeuren. In dezelfde geest zegt Bloch hierover: ‘De Messias zal pas dan komen, als alle gasten al aan tafel zitten’. Geen | |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
wonder dat de joodse ‘atheïst’ Bloch een plaats heeft gekregen op de heiligenkalender van de bevrijdingstheologie. | |||||||||||||||
De toestand is nog niet verbeterd, onze droom welDe laatste weken brengt het nieuws tegenstrijdige berichten. Hier en daar breken nieuwe bloedige conflicten uit, maar tegelijkertijd worden aan alle kanten akkoorden gesloten en vredesonderhandelingen heropgenomen (Kosovo, Oost-Timor, Koerdistan, Palestina, Chiapas, Noord-Ierland). Onlangs zei een politiek leider, ik weet echt niet meer van welke bevolkingsgroep, in een interview: ‘de toestand is niet verbeterd, onze droom wel’. Het was, in de context, niet eens cynisch bedoeld. Je moet nu eenmaal zelf blijven geloven dat de omstandigheden kunnen veranderen, wil je je daadwerkelijk inzetten voor een betere toekomst. In de opmerkelijke holocaustroman Jakob der Lügner (1968) van de Oost-Duitse schrijver Jurek Becker probeert een dorpsfantast de hoop van zijn lotgenoten in een Pools getto wakker te houden door allerlei leugens te vertellen over de ‘opmars’ van de geallieerden, waarover hij via een geheime radio-ontvanger geïnformeerd zou zijn. De dorpsgenoten kennen Jakob, en hebben alle reden om sceptisch te staan, maar dat is het juist: ze willen hem geloven, tegen alle logica in. Jakob kan weliswaar het dorp niet van de ondergang redden - hier wordt geen Hollywoodsprookje verteld -, maar de mensen beleven hun laatste weken op een waardige wijze en ze gaan heel anders de dood tegemoet. Dat is het, denk ik, wat die leider bedoeld heeft: de droom, als uiting van hoop, biedt geen enkele zekerheid, maar het alternatief is de resignatie die elke redding al van tevoren uitsluit. Die resignatie is trouwens de tegenhanger van de escapistische abstracte droom: wie op een totaal onkritische manier gedroomd en gehoopt heeft, moet ooit wel in het zwarte gat van de resignatie vallen, als hij ontdekt dat zijn droom bedrog blijkt te zijn. Wie niet in cynisme en resignatie wil vervallen, moet zijn dromen ‘kritisch’ onderzoeken, - maar is dat geen contradictio in terminis? Bloch onderscheidt twee vormen van ‘realisme’: het plat materialistische realisme, dat weigert ook maar één stap verder te denken dan de gegeven realiteit, en het realisme dat weet heeft van de verborgen mogelijkheden die in de huidige werkelijkheid schuilen. Die mogelijkheden uiten zich in dagdromen, plannen, projecten en utopieën. Maar niemand mag zich van de verplichting ontheven achten, zijn dagdromen op hun waarheidsgehalte te onderzoeken, en de waarheidskern en het bijkomstige te onderscheiden. In haar autobiografische roman Through a Narrow Gate (1982) beschrijft de Engelse theologe Karen Armstrong de droom van haar jeugd, een vrome kloosterzuster te worden. In de preconciliaire tijd betekende dit, de geloften van armoede, maagdelijkheid en gehoorzaamheid | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
zonder morren of twijfel tot in het absurde te beleven. De auteur komt langzamerhand tot de vaststelling dat er iets in haar leven niet klopt: ‘zondig ik tegen de heilige regels, of heb ik gewoon gelijk?’ Na zeven jaar komen zij en haar oversten tot het inzicht dat ze op die manier niet verder kan gaan. Maar, in tegenstelling tot hetgeen uit het levensverhaal van zovele uitgetreden religieuzen blijkt, is zij er volgens dit boek in geslaagd de kern van haar droom trouw te blijven, zij het dan niet op de door de kloosterregels voorgeschreven weg. Haar kritische zin heeft haar ervoor behoed vol rancune af te rekenen met een wereld die niet langer de hare is, maar waarvan ze de innerlijke schoonheid en waarde nooit heeft willen ontkennen. In dezelfde geest werpt Bloch nooit iets waardevols weg, omdat hij beseft dat ‘de mensheid niet telkens helemaal opnieuw begint, maar een opdracht uit het verleden uitvoert’.Ga naar margenoot+ Dat geldt in de eerste plaats voor zijn wortels in de joodse profetische traditie en de kabbala, waarmee hij onder meer dankzij Gershom Scholem en zijn vriend Georg Lukács in aanraking was gekomen. Via zijn eerste vrouw, de vrome protestantse Else von Stritzky, raakte hij bekend met het evangelie, het piëtisme en de christelijke mystiek in het algemeen. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat hij bij de marxistische militanten van de Derde Internationale, en later bij de partijleiding van de DDR, verdacht overkwam, want zij wilden juist de hele vermolmde burgerlijke maatschappij met zijn leugenachtige ideologieën van de tafel vegen (‘du passé, faisons table rase’) en de nieuwe mens volgens strikt wetenschappelijke criteria opvoeden. Echter, zoals Karen Armstrong wel het klooster heeft verlaten, maar nooit het religieuze leven, nooit haar droom opgaf, werd Bloch in 1961 de DDR, het modelland van het ‘reëel bestaande socialisme’, uitgezet, maar bleef hij trouw aan zijn droom. Op de vraag of hij de droom had opgegeven, antwoordde hij met zijn inaugurale rede aan de universiteit van Tübingen, ‘Incipit vita nova’. | |||||||||||||||
De noodzaak van dagdromen en utopieën vandaag. Zeven Stellingen
| |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
|
|