Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 985]
| |
Gert Verschraegen
| |
[pagina 986]
| |
en doden van anderen groot was’Ga naar eind[4]. Martelen, kwellen en doden vormden ‘een sociaal geaccepteerde vorm van plezier’. Men hield van het krijgstumult en vond een duivels genoegen in de opwinding en pijn van het gevecht, want juist daarin werden de intensiteit en sacraliteit van het leven geopenbaard. Elias haalt aan hoe die middeleeuwse lusten van moord en strijd geëvoceerd worden in de kronieken van die tijd: ‘Ik hou van het gewoel der schilden met hun tinten blauw en vermiljoen, de vaandels en banieren in wervelende kleuren, de tenten, sommige groot en rijk, opgezet in het veld, de lansen die afbreken, de schilden die doorboord, de blinkende helmen die doorkliefd worden, de slagen die men geeft en krijgt [...] Iedere ridder die ik gevangen neem, maak ik te schande en snijd ik zijn neus en oren af. Is het een dienaar of handelsman dan verliest hij een voet of arm’Ga naar eind[5]. Niet dat de middeleeuwse mens voortdurend op oorlog en moord belust was. Er werd ook ten volle gebeden, gevreeën en gefeest. Gemeenschappelijk was wel de heftigheid en hartgrondigheid waarmee alles gebeurde. ‘Veel van wat ons tegenstrijdig aandoet, de intensiteit van hun vroomheid, de hevigheid van hun angst voor de hel, van hun schuldgevoelens, hun boetedoeningen, de enorme uitbarstingen van vreugde en plezier, het plotselinge opflakkeren van en de ontembare kracht van hun haat en aanvalslust, al deze uitingen en ook de betrekkelijk snelle omslag van de ene in de andere stemming, zijn in werkelijkheid symptomen van een en dezelfde structurering van het emotionele leven. De driften, de emoties waren minder gebonden, rechtstreekser, onverhulder dan in later tijd’Ga naar eind[6]. Inderdaad, niets wijst erop dat de moderne mens zijn driften en affecten op een zelfde directe en organische manier uitleeft. In het algemeen getuigen onze gedragingen van een zekere lichaams- en affectbeheersing. We geven niet stante pede toe aan allerlei seksuele opwellingen. Evenmin gaan we voor een bagatel op de vuist. Wij hebben geleerd een zekere terughoudendheid aan de dag te leggen tegenover spontane lichamelijke impulsen als eetlust, geilheid en agressie. We bewaken ons lichaam voortdurend, stellen onze spontane behoeften uit of bevredigen ze op een gelegitimeerde, minder directe manier. Volgens Elias wordt de beleving van lustvormen als agressie en eetlust vanaf de Middeleeuwen langzaam ‘verfijnd’ of ‘geciviliseerd’. Zo wordt het voedsel niet langer met de vingers in de mond gepropt, maar met mes en vork gegeten, wat een zekere ‘verfijning’, een zekere afstand tot de eigen lustbeleving meebrengt. ‘Het eten met de hand verbindt het individu direct met de materie en is daarmee uiting van ongeremde begeerte’Ga naar eind[7], schreef Georg Simmel ooit. Met mes en vork eten dwingt daarentegen tot enige distantie van de eigen eetlust. Het eten vergt meer tijd; het voedsel moet eerst verdeeld, omgeroerd, gesneden en opgeprikt worden voor het in de mond kan verdwijnen. Zo wordt | |
[pagina 987]
| |
de lichaamscontrole opgevoerd. Hetzelfde geldt voor andere lichaamsverrichtingen als zijn neus snuiten of seksuele handelingen. Men kan niet langer op straat in zijn neus staan te peuteren; geleidelijk wordt de zakdoek algemeen gebruik. Op het naakt slapen met vele anderen zoals dat in de Middeleeuwen gebruikelijk was, komt een taboe te staan. ‘Intieme’ lichaamsverrichtingen verdwijnen ‘achter de coulissen’ en worden alleen nog in de private ruimte, in de slaap- of badkamer geduld. Ook het terugdringen van geweld uit het alledaagse leven vormt een centrale component in het ontstaan van de westerse beschaving. Elias besteedt in zijn studie Het civilisatieproces veel aandacht aan de strenge restricties die vanaf de zestiende eeuw op de beleving van de vechtlust komen te staan. Dat komt onder meer doordat gemechaniseerde wapens hun intrede doen. Het rechtstreekse lijfelijke vechten van man tot man is niet langer doeltreffend. Wie zijn agressieve impulsen direct volgt en krijgslustig ten aanval trekt, wordt gewond of gedood door een regen van kogels. Met het ontstaan van de moderne staat wordt het recht op fysiek geweld bovendien gemonopoliseerd door het centraal gezag. Fysieke agressie is dan slechts aan diegenen voorbehouden die er door het centraal gezag toe gerechtigd zijn. Wie zijn vechtlust al te direct botviert en bijvoorbeeld zijn tegenstander doodslaat, komt in de gevangenis terecht. | |
De visualisering van geweldMet het ontstaan van de moderniteit wordt de vechtlust niet langer ongeremd uitgeleefd op straat, maar beperkt tot een nauwkeurig afgebakende ruimte. Directe fysieke agressie wordt afgestraft en verdwijnt achter de hoge muren van de gevangenis. Jonge vechtjassen verhuizen naar het verbeteringsgesticht. Wie last heeft van heftige woede-uitbarstingen moet heropgevoed worden. Men ervaart lijfelijk geweld niet langer als een vanzelfsprekendheid, maar als een te disciplineren anomalie, iets wat niet echt thuishoort in het dagelijks leven. Toch verdwijnt de gewelddadigheid niet helemaal achter de coulissen van de moderne maatschappij. Hoewel het dagelijks leven van de moderne mens gepacificeerd is, blijft het geweld als een spook de collectieve verbeelding bestoken. Het verdwijnt grotendeels van de straten, maar duikt weer op in allerlei collectieve voorstellingen in kranten, strips, foto's, films en op het tv-scherm. Vergeleken met de premoderne samenleving is het geweld nu minder prominent aanwezig in de directe omgang, maar het is alomtegenwoordig in de collectieve verbeelding, waar een vreemde fascinatie ervoor tentoongespreid wordt. Volgens Elias is deze visuele fascinatie niet verwonderlijk. Ze kadert in een beschavingsproces dat driften als vechtlust en agressie leert te bedwin- | |
[pagina 988]
| |
gen, zodat ze met meer terughoudendheid worden uitgeleefd, met ‘consideratie voor andere mensen’. Als je je geen directe gewelddadigheid meer mag veroorloven, dan zoek je andere, maatschappelijk gelegitimeerde uitwegen voor de lustbeleving. Zo grijpt er een verschuiving plaats van het directe handelen naar het toekijken. Vechtlust en agressie worden voortaan tentoongesteld, geënsceneerd, zodat de lustbeleving ‘zich vooral uit in het “toekijken”, in het als toeschouwer kijken naar bijvoorbeeld bokswedstrijden, in de dagdroomachtige identificatie met een paar enkelingen aan wie een beperkte, nauw gereguleerde speelruimte voor de ontlading van zulke affecten is gegeven’Ga naar eind[8]. Geweld wordt thans minder beleefd in concrete situaties en gedragingen waarbij men zelf fysiek betrokken is, maar verhuist naar het podium en het scherm. Er wordt natuurlijk nog gevochten en gemoord, maar de restricties op de directe agressie worden sterker en de lustbeving wordt meer en meer bemiddeld door visuele voorstellingen, door wedstrijden, schouwspelen en spektakels. Verwijzend naar de etiquetteboeken uit de zestiende en zeventiende eeuw beschrijft Elias hoe men zijn affecten van jongs af aan op een visuele manier modelleert: ‘Al in de opvoeding, in de voorschriften ter conditionering van jonge mensen, wordt gewerkt aan de verandering van wat zich oorspronkelijk als actieve, vaak agressieve lustuiting manifesteert in de meer passieve, meer “geciviliseerde” lust van het toeschouwen, dus in de pure kijklustigheid. In de uitgave van 1774 van La Salles Civilité staat bijvoorbeeld: Kinderen houden ervan kleren en allerlei dingen die hun bevallen met de handen aan te raken; het is nodig deze aanvechting te corrigeren en ze te leren om alles wat ze zien alleen maar met de ogen te beroeren’Ga naar eind[9]. Daardoor krijgen de ogen een sterk bemiddelende functie in de lustbeleving. Niet het geweld zelf, maar het kijken naar geweld wordt nu opwindend. Het rechtstreeks bevredigen van de luststrevingen is in de moderne samenleving door talloze verboden en barrières ingeperkt, maar kijken mag je zowat naar alles. Catch, telegeleide bommen of splatterfilms (extreem gewelddadige films) met kettingzagen en grasmachines: ze tonen allemaal dat de moderne ervaring met geweld en agressie in hoge mate visueel gecodeerd is. De lust en angst die men beleeft aan de strijd en het fysieke geweld, kan nu op een gecontroleerde wijze uitgeleefd worden, wat een getemperder en gematigder affectbeleving tot gevolg heeft. Men kan het krijgsgewoel bekijken zonder er zelf aan deel te nemen. Want men bevindt zich niet op het slagveld maar erbuiten, en kijkt naar het geweld vanuit de positie van een toeschouwer. | |
Geweld en televisieGeweld komt heden ten dage vooral tot ons via het televisiescherm. Dat geeft specifieke contouren aan de beleving ervan. Bijna elke avond | |
[pagina 989]
| |
staren we naar televisiebeelden die ons massamoorden, verminkte lijken en ruïnes van dorpen tonen. Als televisiekijkers weten we niet goed hoe we met deze beelden moeten omgaan. Angst en lust gaan hier op een vreemde manier in elkaar over. Hoewel we vaak huiveren van die beelden van oorlog en geweld, kunnen we toch niet ophouden ernaar te kijken. We genieten en gruwen tegelijkertijd en worden gefascineerd door de obsceniteit van de beelden, door datgene wat we eigenlijk niet behoren te zien, maar wat ons toch open en bloot wordt getoondGa naar eind[10]. Cultuurfilosoof René Boomkens legt in een interessant boek over de cultuur van het visuele geweld uit dat de fascinatie van de kijker voor zulke beelden gebaseerd is op een intrigerende verhouding tussen nabijheid en afstand. Televisie morrelt aan het onderscheid tussen wat openbaar en privé is, zegt Boomkens. Want televisie wekt zowel distantie als nabijheid op. Als geen ander medium vertegenwoordigt televisie echtheid. Zij lijkt ons de wereld te tonen zoals ze echt is, ‘alsof we er zelf bij zijn’. En tegelijk hoeven we er niet bij te zijn. Televisie laat ons toe iets mee te maken, waar we tegelijk toch niet bij betrokken zijn. ‘Vlak na de coole, interactieve bloosbaby die ons op de superieure kwaliteit van Pampers wijst, krijgen we bijvoorbeeld een kijkje in een Somalische hut waar uitgemergelde zuigelingen hun laatste dagen slijten. Een dergelijke nabijheid is slechts verteerbaar omdat televisiekijkers toeschouwers blijven, moeten blijven dank zij het scherm dat zich bevindt tussen wat wordt getoond en wie toekijkt. Televisie maakt het mogelijk om op een veilige afstand alle uitersten van de moderne beschaving van zeer nabij te maken (in de betekenis van “te aanschouwen, te zien en te horen”). Wat we missen is de geur van rottend mensenvlees, de stank van diarree, de aanraking van pamperzachte babybilletjes en het douwen en stompen van dronken voetbalsupporters’Ga naar eind[11]. Als televisiekijkers blijven we per definitie toeschouwers. De inherente passiviteit van het medium televisie plaatst ons willens nillens in een nogal dubieuze positie die veel gelijkenissen vertoont met die van de voyeur. We kijken zonder deel te nemen. We worden niet fysiek en actief betrokken in een concrete situatie maar staren naar een weinig tastbare wereld door een scherm heen. Dat heeft waarschijnlijk consequenties voor ons gevoel van betrokkenheid. Een uitgemergeld kind, een vliegtuigkaping, een massagraf: het zijn geen zintuiglijke maar bijna abstracte beelden die afwisselend over ons netvlies glijden. Wij, westerse burgers, veilig en knus in de zetel en gewend aan een dagelijkse portie visuele ellende, kunnen er niet echt meer in de war van raken. In laatste instantie ervaren we onszelf zoals de media ons positioneren: als toeschouwers, als onmachtige voyeurs die alleen maar kunnen toekijken en laten gedijen. Televisie laat geen daadwerkelijke reactie, geen recht op antwoord toe. Zij kent geen evenredige relatie tussen zender en ontvanger, maar produceert | |
[pagina 990]
| |
enkel een stilte aan de kant van de kijkers. De televisie spreekt tegen ‘een zwijgende meerderheid’, zoals Baudrillard het ooit uitdrukte, een massa van mensen die niets kunnen, en veelal ook niets willen terugzeggenGa naar eind[12]. Want wat doet een willekeurige kijker in België of Duitsland wanneer hij of zij na het uitputtende werk nog even naar het televisie-journaal kijkt en een familiedrama in B., vijfhonderd doden bij een slachtpartij in Algerije en verkrachter X op het scherm de revue ziet passeren? Hij kijkt, schudt het hoofd en zapt vervolgens naar zijn geliefde programma. De stortvloed aan ellende die hij en zij over zich uitgeschud krijgen, laat uiteindelijk geen andere reactie meer toe. Op straffe van psychische overbelasting, kan men niet anders dan wennen aan de doorlopende stroom van gewelddadige beelden. | |
Abstract geweldWie lang en ononderbroken naar de televisie kijkt, kan zulke verschijnselen van afstomping en gewenning aan den lijve ondervinden. Als je uren aan een stuk blijft kijken, lijkt de wereld die op de televisie getoond wordt, op een vreemde manier ‘gedematerialiseerd’; je bent je bewust dat je naar een scherm aan het staren bent, naar beelden die niet echt reëel zijn, maar vrij rondvliegen in een soort imaginaire ruimte. Achter het beeldscherm ligt niet de echte, tastbare wereld, maar wel een zinloze machinerie (buislampen, elektronische schakelingen, etc...) die, als je ze in werking zet, één groot spel van illusies en fantasma's creëert. De manier waarop televisiebeelden aan de kijker aangeboden worden, draagt overigens bij tot dit gevoel van ‘derealisering’. Nieuws-programma's wisselen af met reclamebeelden, oorlogsreportages volgen op spelprogramma's, regeringstoespraken worden onderbroken door campagnefilmpjes voor het aids- of kankerfonds. Al deze verschillende genres staan op dezelfde hoogte en vechten om de aandacht van de kijker. Vaak lopen ze ook in elkaar over. De hightechstijl van de moderne oorlogsvoering bijvoorbeeld maakt het gemakkelijk te vergeten waar het bij al dat schieten en bombarderen juist om gaat. Piloten kunnen van een opdracht terugkomen en berichten dat het er ‘juist zoals in de film’ aan toe ging. En de televisiekijkers kunnen dan met ingehouden adem kijken naar beelden die ze van geavanceerde computerspelletjes kennen: men beweegt de joystick en drukt op een knopje om het puntje dat zich in het vizier bevindt te vernietigen. Dat is de wereld zoals de Franse apocalyptische mediafilosoof Jean Baudrillard ze beschrijft: een wereld van ‘simulacres’ waarin beelden werkelijker zijn dan de werkelijkheid zelf, een wereld waarin alles tot beeld geworden is en beelden niet meer te onderscheiden zijn van wat er juist verbeeld wordt. Geen wonder dat de betrokkenheid met wat we in de massamedia | |
[pagina 991]
| |
te zien krijgen miniem is. We staren naar een wereld van weinig tastbare en elkaar snel opvolgende beelden, waarvan we nooit echt weten wat ze nu juist te betekenen hebben. Als je afgaat op de heftigheid, snelheid en nadrukkelijkheid waarmee alles getoond wordt, krijg je het gevoel dat de wereld elk moment ten onder kan gaan. Maar we eten een broodje, knappen een uiltje, en worden niet echt geraakt door hetgeen we zien, want we zijn hoe dan ook van die wereld van spelletjes, oorlog, droefenis en geweld gescheiden door een ‘scherm’: ‘We verwachten niet dat het geweld door het scherm heen zal barsten (al wordt juist dat een favoriete griezelfantasie...) dat zou immers de huiselijkheid van het televisiekijken en onze rol van toeschouwers doorbreken’Ga naar eind[13]. Stel je voor dat we ‘werkelijk’ - dat wil zeggen met alle concrete zintuiglijkheid erop en eraan: bloederigheid, lichamelijke opwinding en lawaai - met al dat geweld geconfronteerd zouden worden. Zonder veel overdrijving kun je zeggen dat weinig moderne westerse kijkers een verblijf in zo'n wereld, die herinnert aan de overvloedige zintuiglijkheid en heftigheid van de Middeleeuwen, langer dan enkele minuten zouden uithouden. Wij zijn aan onze passieve toeschouwerspositie zo gewend en gehecht dat het actieve, zintuiglijke contact met de op het scherm gerepresenteerde wereld ons enkel vrees en weerzin inboezemt. We kijken naar het lijden, de seksualiteit, het geweld ‘daarbuiten’ door het glas van het voertuig, de lens van de camera of het scherm van de televisie. Maar meer dan ‘kijken’ wensen we eigenlijk niet te doen. Wanneer ons contact met wat buiten gebeurt, niet langer bemiddeld wordt door de binnenruimte van het raam, de lens of het scherm die afstand scheppen, voelen we ons ten prooi aan lichte angst en onzekerheid. Want we zijn de weerbarstige buitenwereld, de risico's van de ontmoeting en de moeilijkheden van het samenleven niet meer gewoon. We houden liever aan onze al bij al comfortabele toeschouwerspositie vast, waarbij de werkelijkheid ons ‘geserveerd’ wordt als een reeks spannende belevenissen, waaraan we toch nooit zelf deel hoeven te nemen. Volgens de Amerikaanse socioloog Richard Sennet ontstaat er zo een kloof tussen het ‘binnen’ en het ‘buiten’, tussen de wereld zoals we die via film of televisie beleven en de reële openbare ruimte zoals we die bv. in de grootstad terugvinden. Wat op het scherm getoond wordt, informeert ons niet langer over dat alledaagse leven, maar verwijst alleen maar naar zichzelf. In een van zijn recente boeken illustreert Sennet dit aan de hand van een verhaal dat hij zelf heeft meegemaakt. Hij vertelt hoe hij samen met een vriend naar een film gaat kijken. ‘Tijdens de oorlog in Vietnam had een kogel de hand van mijn vriend verbrijzeld, zodat de militaire chirurgen verplicht waren geweest ze boven de pols te amputeren. Nu droeg hij een mechanisch apparaat, uitgerust met | |
[pagina 992]
| |
metalen vingers en een duim waarmee hij bestek kon vasthouden en typen. De film die we zagen, bleek een bijzonder bloederig oorlogsepos te zijn. Gedurende de hele vertoning bleef mijn vriend kalm toekijken. Nu en dan deed hij een opmerking over technische details. Na de film bleven we buiten nog wat dralen; we rookten een sigaret terwijl we op enkele mensen stonden te wachten. Mijn vriend stak zijn sigaret langzaam op, hield ze dan stevig in zijn klauw, bijna trots, aan de lippen. De filmkijkers hadden juist twee uur lang opgeblazen en uiteengereten lichamen gezien, joelend bij de voltreffers en met volle teugen genietend van de bloederigheid. Rond ons stroomden de mensen naar buiten, wierpen een ongemakkelijke blik op de metalen prothese en maakten zich snel uit de voeten; al snel vormden we een eiland in hun midden.’Ga naar voetnoot[14] |
|