| |
| |
| |
Streven
december 1999
| |
| |
| |
Jürgen Moltmann
Einde en begin van een millennium
Armoede of rijkdom van de hoop?
Het jaar 2000, een getal nul?
Wat gebeurt er op 1 januari 2000? Begint er een ‘nieuw tijdperk’ of een ‘tijd voor een ommekeer’, met het traditionele Duitse noodlotsgevoel? Een nieuw ‘millennium’ in de vooruitgang van de moderne wereld, met de Millennium Dome in Londen, de Millenniumtoren in Frankfurt en de Expo 2000 in Hannover? Of begint de wereld te vergaan? Voor het gezonde mensenverstand niets van dit alles. De dag heeft geen andere betekenis dan alle dagen ervoor en erna. Aangezien de historische datum van Jezus' geboorte niet vaststaat, gaat het niet eens om exact het jaar 2000 na Christus.
Toch is er aan dit jaartal iets mysterieus, en dat komt door de decimale telling. Maar hoelang telt men eigenlijk al het verloop van de tijd in decimale getallen? De bijbelse en de antieke tradities kenden die tijdrekening niet. Men telde met generaties, zoals blijkt uit de lange geslachtslijsten; of naar de regering van de koningen, zoals in de roeping van de profeet Jeremia: ‘Tot hem kwam het woord van de HEER, in de tijd van Josia, zoon van Amon, koning van Juda. Het was in het dertiende jaar van zijn regering’ (Jer 1,2). Of men telde in Israël in septennia: zeven dagen, zeven jaren, zeven maal zeven jaren. In de oude christelijke chronologieën rekende men met de vijf wereldrijken uit hoofdstuk 7 van het boek Daniël, of met de drie wereldtijdperken van de drie-ene God of met de zeven tijdperken volgens de zeven dagen van de schepping van de wereld.
In de tiende eeuw besefte in Europa nauwelijks iemand dat hij in de ‘tiende eeuw na Christus’ te leven had. Daarom zijn er zo ontgoochelend weinig berichten over de verwachte ‘apocalyptische uitwerking’ van het jaar 1000. Pas bij de aanvang van de moderne tijd in de zeventiende eeuw werd de lineaire, louter kwantificerende tijdrekening
| |
| |
gemeengoed, om de niet te stuiten ‘vooruitgang’ van de mensheid uit het verleden naar een steeds betere toekomst te kunnen meten. ‘The Past is a Prologue of the Future’, staat er op een museum in Washington. Het verleden is een belofte voor de toekomst. Voor- en achteruitgang bepalen ook nu nog ons waardesysteem. Vandaar het thema: ‘Keerpunt - De wereld verandert’. Toen het jaar 1900 naderde in Europa, riep dat een fin-de-sièclestemming op. Op reusachtige wereldtentoonstellingen vierde men de technische vooruitgang, kritische commentaren op de tijdsgeest hekelden de morele decadentie van de moderne mens. Dat zouden wij nu ook kunnen doen bij het fin-de-millénaire om een winst-en verliesrekening op te maken van onze wereldwijde vooruitgang. Alle millenniumvoordrachten waarop men nu uitgenodigd wordt, gaan inderdaad over dit thema, maar stellen geen vragen bij wat vooruitgang heet.
De moderne tijdrekening volgens het decimale stelsel kan evenzeer als symbool dienen als destijds de apocalyptische tijdrekeningen. In onze telling is alles heel wonderbaar dat op nullen eindigt, omdat de nul als een ‘rond getal’ geldt, hoewel hij niet eens een getal is: om de tien jaar een jubileum, na vijftig jaar een gouden bruiloft, om de honderd jaar een eeuwfeest, om de duizend jaar een millennium. Wat is er dan opmerkelijker aan de nul dan aan de 7 of de 12? Dat zal wel de afsluiting zijn van een periode en de aanvang van een volgende, die dan weer met een 1 begint. Zoals het teken voor ‘oneindig’, is de 0 pas laat uit India over Arabië in ons rekenstelsel terechtgekomen. De adempauze of het mystieke moment van het ‘uur nul’ zit er blijkbaar in, zeker bij de jubilea. Telkens is het een aanleiding om terug te blikken op wat bereikt is en vooruit naar wat komt, al is er geen markante cesuur en geen kwalitatieve verandering in een leven geweest; dat soort cesuren houdt geen rekening met ons decimaal stelsel, dat weten wij. De leegte van zulke ‘jaren met nullen’ kan men opvullen met het ritueel van een feestelijke viering: eerst wat klassieke kamermuziek, dan de obligate toespraak van de voorzitter met de bekende en verwachte retorische gemeenplaatsen, opnieuw passende kamermuziek achter de bloemstukken en ten slotte een staande receptie met koud buffet. Dat was het dan: het uur nul, de nulpunt-existentie ‘tussen de tijden’, het nulfeest vanwege het ‘ronde getal’. Meer zal het ook niet worden in het jaar 2000 tussen de millennia in, want dit getal betekent niets en verdient niet beter.
Heel anders is het als wij kijken naar de gevaarlijke situatie bij het begin van volgende eeuw of millennium, waarin de tegenstelling opvalt tussen het tijdperk van de vooruitgang en dat van de vernielingen, de negentiende en de twintigste eeuw. Wij kijken niet alleen terug op grootse technische en wetenschappelijke vooruitgang, maar ook op de afgronden van een eeuw ongewone rampspoed: Verdun en Stalingrad,
| |
| |
Auschwitz en de Goelagarchipel, Hiroshima en Tsjernobyl zijn de namen van ontzettende misdaden tegen de mensheid in het progressieve Westen en de moderne wereld. Niet alleen kosten en baten van de vooruitgang roepen vragen op, de massamoorden, de massale vernietigingsmiddelen, uitroeiingskampen en wereldwijde golven van vernieling doen twijfelen of er wel vooruitgang is. Alle middelen voor de Endlösung van de mensheid zijn voorhanden en nemen nog toe. Het levensgevoel in de moderne wereld is niet langer dat van een fier vooruitgangsgeloof, maar het verdriet om teleurgestelde verwachtingen en de apathie van het fatalisme.
Daarom blijft er voor de postmoderne wereld kennelijk alleen nog het heden. Alles moet dadelijk, snel bereikbaar zijn. Postmoderne mensen leven ‘in compressed time’. Het verleden is voorbij, de toekomst is onzeker. ‘The Future is now’, zegt Internet. Deze obsessie van het heden maakt wel flexibel, maar ten koste van de identiteit. Die zich niets meer herinnert en niets meer verwacht, staat buiten zichzelf. Dit kan leiden tot een spitse tegenwoordigheid van geest, maar ook tot geestesziekte (Alzheimer), instantmystiek of gebrek aan samenhang. Ik geloof niet dat dit postmoderne nu een uitweg uit de geschiedenis is.
Als er een toekomst moet komen, de moeite waard om voor te werken en te leven, dan kan dat alleen een wereld zijn die op de overal gapende afgronden van vernietiging gebouwd wordt. Men hoeft geen pessimist te zijn om nog meer ‘etnische zuiveringen’, massamoord op minderheden, uitroeiing door honger en ziekten te vrezen in de volgende eeuw, in verhouding tot de aangroei van de mensheid en het slinken van de natuurlijke levensbronnen. Het vechten om zijn deel zal onverbiddelijker worden. Er zullen meer en meer ‘surplus people’ zijn. De waarde van een mensenleven zal dalen. Vóór wij ons, blij met de vooruitgang maar blind voor de gevaren, in het volgende millennium storten, moeten wij dus het verleden in de ogen kijken: de hoop van de negentiende en de gruwel van de twintigste eeuw. Zonder verzoening op de massagraven van de twintigste eeuw is er geen alternatieve toekomst voor het leven in de eenentwintigste eeuw.
In een eerste deel spreek ik over de ‘Geboorte van de moderniteit uit de geest van de messiaanse hoop’ om het Tijdperk van het begin zonder einde te begrijpen. In een tweede deel stel ik het Tijdperk van het einde zonder begin voor, dat begon met de Europese oercatastrofe van de Eerste Wereldoorlog. In een derde deel wil ik vragen naar een Nieuw begin in dit einde, naar het vers van T.S. Elliot: ‘In the end is my beginning’.
| |
De geboorte van de moderniteit uit de geest van de messiaanse hoop
De moderne wereld heeft vóór de tijd van de Verlichting minstens twee belangrijke bronnen: ten eerste, de conquista, de ontdekking en verove- | |
| |
ring van Amerika vanaf 1492; ten tweede, de wetenschappelijk-technische machtsgreep van de mens op de natuur.
[1] In 1492 werd de basis gelegd van de ‘nieuwe wereldorde’ die nu nog bestaat. Door de verovering van Amerika werd Europa, dat in de wereldpolitiek een marginale positie bekleedde, op slag het centrum van de wereld. In 1492 begonnen de Europeanen de macht over de continenten en de volkeren te verwerven. Dat was volgens Hegel het moment waarop de moderne wereld ontstond. Daarvoor waren de Europese machten op wereldschaal onbeduidend naast het Osmaanse rijk, het Indische mogolrijk en het Chinese keizerrijk. Spanjaarden en Portugezen en daarna Engelsen, Hollanders en Fransen hebben elk voor zichzelf Amerika ‘ontdekt’. Maar wat betekent dit ‘ontdekken’? Amerika werd noch ontdekt noch erkend, maar in bezit genomen en naar het goeddunken van de veroveraars uitgebouwd. ‘Amerika,’ zegt de Mexicaanse historicus Edmundo O'Gorman, ‘is een uitvinding van het Europese denken’. De eigen levenswijzen en culturen van de Azteken, Maya's en Inka's zijn tot op heden niet ernstig genomen. Ze zijn als iets afwijkends en vreemds onderdrukt en opgeofferd aan de hebzucht. Eilanden, bergen, stromen kregen Spaanse, meestal christelijke namen. De inheemse talen werden verboden. De mythes van het ‘onbeheerde goed’, van het ‘niemandsland’ en ‘de wildernis’ dienden als rechtvaardiging van roof en kolonisatie. Met de verovering van Amerika verwierf het christendom als Europese godsdienst de heerschappij over de wereld.
[2] De wetenschappelijk-technische machtsgreep op de natuur is de andere basis van de nieuwe wereldorde. In die eeuw tussen Nicolaus Copernicus en Isaak Newton ‘ontluisterden’ (Max Weber) de nieuwe empirische wetenschappen de natuur en ontnamen haar het goddelijke mysterie dat altijd als ‘wereldziel’ was vereerd. Daarbij vervielen de taboes van de eerbied voor ‘moeder aarde’ en het ‘Leven’ met een hoofdletter. De natuurwetenschappen leggen ‘moeder aarde en haar dochters’ aan de voeten van de mens, maken hem tot ‘heer en meester van de natuur’; zo werd de betekenis van het gebeuren verwoord door Francis Bacon en René Descartes. Natuurwetenschap en techniek herstellen 's mensen ‘gelijkenis met God’, die in bijgeloof en godendienst was teloorgegaan, en vestigen ook zijn ‘heerschappij over de aarde’ (dominium terrae) in eenklank met de heerschappij van God over hemel en aarde. Ook ontdekkingen op dit terrein zijn naar de ontdekker genoemd. Ook het natuurwetenschappelijke ontdekken doet meer dan onze onwetendheid wegnemen: het maakt van ons subjecten van deze objecten. Natuurwetenschappelijke rede werd daarna ‘instrumentele rede’ (Max Horkheimer), d.i. een rede die de kennis zoekt vanuit het
| |
| |
verlangen naar macht en nut. Zij verdrong de antieke opvatting van de rede als een ‘ondervragend orgaan’ en van de phronesis, die weten aan wijsheid verbindt. Na Kants rationalisering van de natuurwetenschappelijke rede, ‘ziet’ de rede alleen nog dat ‘in, wat zij zelf naar haar eigen ontwerp aan het licht brengt’, waarbij zij ‘de natuur uitnodigt op haar vragen te antwoorden’ (Vorwort zur Kritik der reinen Vernunft, 2e uitg.). Dit ‘uitnodigen’ van de natuur heet ‘experiment’ en werd in de achttiende eeuw graag met folteren vergeleken. ‘Weten betekent macht’ en natuurwetenschappelijk weten betekent macht eerst over de natuur, dan over het leven en nu over de toekomst. Uit de natuurwetenschap en de techniek verwierf Europa de kennis om te beschikken: om uit de bronnen van de gekoloniseerde wereld zijn wereldomspannende beschaving op te bouwen. Steeds verder de wereld inpalmend werd de christelijke wereld tot westelijke wereld en die westelijke wereld tot moderne wereld, waarvan men de historische bronnen niet meer herkent, want hij ziet er in Tokyo, Singapore, Chicago, en nu ook Frankfurt en Berlijn, overal hetzelfde uit.
Welke verwachtingen motiveerden de Europese ontdekking van de wereld? Het visioen van ‘de nieuwe wereld’.
Columbus zocht blijkbaar zowel Gods tuin van Eden als de goudstad Eldorado. ‘God en goud’ waren dan ook de sterkste drijfveren van de conquista. Het goud was niet alleen bedoeld voor persoonlijke verrijking, maar ook, zoals zijn dagboek vermeldt, voor de herovering van Jeruzalem. Want volgens de voorspelling van Joachim van Fiore zal ‘uit Spanje komen die de ark van Sion zal terugbrengen’. Waarom bepaald Jeruzalem? Waarom de Spanjaarden? Omdat de heilige stad de hoofdstad van het duizendjarige rijk van Christus zal zijn, waarin de wereldgeschiedenis voleind zal worden. Voor de Spaanse staatstheoloog, de zgn. Quintomonarchist, is de christelijke wereldmonarchie niets anders dan de ‘vijfde monarchie’, die volgens Daniël 7 zal komen na de vier wereldrijken van de dierenfiguren, waarvan het Romeinse het laatste is. Die monarchie is het rijk van de Mensenzoon, waarin de heiligen van de Hoogste de wereld zullen beheersen en de volkeren oordelen. Met ‘Daniëls steen’ (Dan. 2) of met het ‘Vuur uit de hemel’ (Dan. 7) worden alle andere wereldrijken vernietigd, zodat eindelijk de mensheid ‘één kudde onder één herder’ is. Volgens het ‘Messianisme in de Iberische culturen’ zal deze christelijke wereldmonarchie tot het einde der tijden duren. Zij is de ‘nieuwe wereldorde’, zoals de Spanjaarden beweerden, lang vóór de stichting van de Verenigde Staten van Amerika. Dit is ‘de nieuwe wereld’ in de messiaanse betekenis. Novus ordo saeculorum staat er op het zegel van de USA en op ieder biljet van 1 dollar. Dat is het messiaanse geloof van onze vaderen en de ‘nieuwe
| |
| |
wereldorde’ waarnaar iedere nieuwe president verwijst in zijn inaugurele rede. Het is de rol van Amerika voor de eindtijd (‘the millennial role of America’), want de VS is ‘the innocent nation’ en daarom ‘the redeemer nation’ voor de rest van de wereld.
Welke motieven dreven de moderne beschaving in de oude wereld? Het was en is het visioen van de ‘nieuwe tijd’.
Welke roeping bezielde en oriënteerde Europa toen het zijn wereldheerschappij opbouwde? Wij ontdekken dat in twee symbolen van toekomst-verwachting: de verwachting van een voltooiing van de geschiedenis in het ‘duizendjarige rijk’, waarin Christus met zijn volgelingen zal heersen en de volkeren oordelen; en de verwachting van de voleinding van de geschiedenis in het ‘derde rijk’ van de geest, dat naar de profetie van Joachim van Fiore het rijk van de Vader en het rijk van de Zoon zal opvolgen en voltooien. Beide verwachtingen noemt men ‘chiliastisch’ (chiliade = duizendtal) of ‘millennaristisch’ en hun motivering in het heden ‘messiaans’. Waar een van deze verwachtingen leeft, heerst niet meer het verleden over het heden zoals in de traditionele samenlevingen, maar de toekomst bepaalt hoe men de tijd beleeft. Dan is de ‘moderne samenleving’ geboren. Voor beide geldt verder dat zij de voltooiing van de geschiedenis in een historische toekomst verwachten, niet in een catastrofe die een einde maakt aan de geschiedenis. Het einde is telos, niet finis. Dan wordt het verleden ‘belofte van toekomst’ en kan men de tijden opdelen in trappen en stadia van vooruitgang naar hun voltooiing. ‘Zoals een kompas ons oriënteert in de ruimte en maakt dat wij ze kunnen veroveren, zo geeft het eschatologische kompas oriëntatie in de tijd, want het wijst naar het Rijk Gods als het laatste doel en eindpunt’ (K. Liiowith, Weltgeschichte und Heilsgeschehen, blz. 26). Karl Liiwith heeft aangetoond dat het moderne uitkijken naar de toekomst en het moderne vooruitgangsgeloof seculariseringen zijn van deze christelijke eindverwachtingen. Maar hij zag niet dat het alleen om seculariseringen van het chiliasme ging, niet van de christelijke eschatologie; dus alleen om seculeriseringen van de
historische hoop op het Rijk Gods, niet van de eschatologische hoop op de verrijzenis.
Vanaf de zeventiende eeuw ging er een golf chiliastische, messiaanse verwachtingen door Europa. We vinden ze terug in het joodse messianisme van de Sabbatai Zwi, in de puriteinse apocalypse bij Oliver Cromwell, in de ‘profetische theologie’ van de Hollanders en in de ‘Verwachting van betere tijden’ in het beginnende Duitse piëtisme bij Amos Comenius, Philip Jakob Spener en de Wrtenbergers Johann Albrecht Bengel en Friedrich Ötinger. Allen versmolten zij de hoop op het weldra aanbrekende millennium van Christus met de antieke verwachting van het ‘Gulden tijdperk’, dat volgens Vergilius zou volgen
| |
| |
op de ‘ijzertijd’. Chiliastische en apocalyptische eindverwachtingen zijn er in het christendom altijd geweest. Bij het begin van de moderne tijd in de zeventiende eeuw ontstaat echter het aankondigen van de tijd: nu is de tijd van de vervulling gekomen, vandaag kan die hoop werkelijkheid worden. Na de ‘Oudheid’ en de ‘Middeleeuwen’ begint nu de ‘Nieuwe tijd’, de tijd der voleinding. Nu wordt de wereldgeschiedenis voltooid. Nu wordt de mensheid volmaakt. Nu begint de vooruitgang ongehinderd op alle gebieden van het leven, er zullen geen kwalitatieve breukpunten meer komen.
Lessings beroemde spel in drie bedrijven Over de opvoeding van het menselijk geslacht in 1777 werd het basisdocument van de Duitse Verlichting. Lessing achtte zich de profeet van het door Joachim van Fiore aangekondigde ‘Derde tijdperk van de Geest’. ‘De tijd komt’ dat iedere mens zelf, zonder bemiddeling van de kerk, de waarheid aanneemt en het goede verricht, omdat het goed is en niet uit vrees voor een straf. Deze ‘nieuwe tijd’ begint ‘nu’ met de overgang van de mensen van het ‘historische kerkgeloof’ naar het ‘algemene verstandsgeloof’. Gods historische openbaring wordt de belofte van wat de mensen nu zelf kunnen waarnemen. Gods verborgen ‘voorzienigheid’ wordt nu het openbare pedagogische opvoedingsplan voor de mensheid die omhoog en voorwaarts streeft.
Ook bij Immanuel Kant vinden wij dit chiliastische pathos van de intrede van de mensheid in de Nieuwe Tijd van het geloof van de zuivere rede. De Franse Revolutie, voor de vrome christenen het teken van de apocalypse van de antichrist, was voor hem een ‘historisch teken’ voor de ontwikkeling van het menselijk geslacht ten goede. Wat ooit de naam ‘Rijk Gods’ had gekregen, werd voor Kant het symbool van het ethische doel dat de mensheid steeds dichter moet benaderen. Daarbij hoort ook zijn visioen van de ‘volmaakte burgerlijke éénwording van de menselijke soort’ in een ‘volkerenbond’, die ‘eeuwige vrede’ zal waarborgen. Want vrede is de toezegging van de mensenrechten.
Beschouwt men dit messianisme in de Nieuwe Tijd in Europa, dan verbaast het niet dat voor Kant de religieuze vraag niet is: wat verbindt ons met de oorsprong in het verleden? Of: Wat geeft ons houvast voor de eeuwigheid? Maar: Waarop mag ik hopen? Alleen een toekomst waarop men ‘mag hopen’ kan zin geven aan het leven in de historische tijd, aan het historische handelen en lijden. ‘Eind goed, al goed’. ‘Toekomst’, in deze empathische, religieus geladen betekenis, werd voor de moderne wereld een nieuw ‘paradigma der transcendentie’.
De negentiende eeuw - rekenend met de grote cesuren begon zij in Europa in 1789 en eindigde in 1914 - was het tijdperk waarop zoveel begon, de tijd van de utopie, de revoluties. Wat men vroeger alleen kon hopen, dat zal nu ‘verwezenlijkt’ worden. Voor het eerst zag men het alternatief voor de heersende slechte toestand in de wereld niet in het
| |
| |
hiernamaals, maar in de toekomst hier, niet in een andere wereld, maar in de reële veranderingen in deze wereld. Uit de Franse Revolutie groeide het democratische visioen van de soevereiniteit van het volk op basis van de mensen- en burgerrechten en de grote belofte: ‘Vrijheid - Gelijkheid - Broederlijkheid’ (de ‘zusterlijkheid’ was voor later). Uit Engeland kwam de industriële revolutie, zuster van de democratische revolutie, met de belofte van algemene welvaart en het grootste geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen. De socialistische revolutie moest, door de ‘klassenloze samenleving’, de democratische revolutie voltooien in het ‘Rijk der vrijheid’, op basis van het industriële ‘Rijk van het noodzakelijke’. Het geloof in de vooruitgang, aangewakkerd door voortdurend nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen en technische vondsten, vertrouwde op een begin zonder einde. Grote historische theorieën, zoals die van Auguste Comte, Hegel en Marx, beschreven de historische ontwikkelingen in het licht van de voleinding van de wereld. Intussen verdeelden de grote mogendheden van Europa onder elkaar de rest van de wereld in koloniale rijken, ongetwijfeld met de kwade bedoeling erover te heersen, maar zeker ook met de goede bedoeling opvoeding en ontwikkeling te verschaffen aan het achtergebleven en onderontwikkelde deel van de mensheid. Want de hele negentiende eeuw lang koesterden de ontwikkelde lagen van de Europese bevolking de droom dat de mens moreel verbeterd kon worden. Ook dit morele optimisme berustte op een oude chiliastische premisse. In Openbaring 20, 2-4 wordt in het duizendjarige rijk van Christus ‘de satan voor 1000 jaar in de boeien geslagen’, zodat het goede zich ongehinderd uitbreiden kan. Omstreeks 1900 leek de vervulling van deze droom van de Europese grootmachten bijna bewaarheid: na de Bokseropstand
begonnen ze China, het laatste onafhankelijke gebied, te verdelen. Alle christelijke missies stortten zich op de achtergebleven Chinezen met de eindtijdelijke verwachting van ‘de evangelisering van de wereld in deze generatie’ (John Mott).
Het beeld van dit tijdperk was Vooruitgang en Evolutie, Groei en Expansie, Utopieën en Revoluties van de hoop.
| |
Het tijdperk van de catastrofen en de uitroeiing
Een van de meest aangrijpende beelden van het omslaan van de beloftevolle vooruitgang in de gruwelijke catastrofen van de moderne wereld komt van Walter Benjamin: zijn Engel van de geschiedenis.
‘Er is een beeld van Klee dat Angelus novus heet. Er staat een engel op afgebeeld die blijkbaar weg wil van iets waar hij naar staart. Zijn ogen puilen uit, zijn mond staat open en zijn vleugels zijn uitgeslagen. Zo moet de engel van de geschiedenis eruitzien. Hij heeft zijn gezicht naar het
| |
| |
verleden gekeerd. Waar voor ons een reeks gebeurtenissen te zien is, ziet hij één catastrofe die onophoudelijk puin opstapelt en voor zijn voeten gooit. Hij zou wel willen verwijlen, de doden opwekken en het verbrijzelde weer samenvoegen. Maar er woedt vanuit het paradijs een storm die in zijn vleugels grijpt en zo sterk is dat hij ze niet meer dicht kan vouwen. Deze storm drijft hem onweerstaanbaar naar de toekomst, die hij de rug toegekeerd heeft, terwijl de puinhopen vóór hem tot in de hemel aangroeien. Wat wij vooruitgang noemen, dat is die storm’ (Illuminationen, blz. 273).
Waar vinden wij deze ‘opgestapelde puinhopen’, die onze vooruitgang achtergelaten heeft in de geschiedenis?
[1] De mooie messiaanse voorkant van de Europese geschiedenis heeft een afschuwelijke achterkant. De vooruitgang van de zegevierende Europese volkeren in de negentiende eeuw heeft de achteruitgang van de overwonnen volkeren veroorzaakt. Van de moderne wereld is slechts een derde moderne eerste wereld, twee derden ervan zijn de moderne derde wereld. De ‘Nieuwe Tijd’ heeft ze beide voortgebracht, de moderne en de submoderne, zoals ik ze zou willen noemen. Voor de verdrukte, lange tijd tot slavernij gedwongen, duidelijk uitgebuite volkeren van de derde wereld, is het messianisme van de Europese Nieuwe Tijd nooit iets anders geweest dan de apocalypse van hun vernietiging. Alleen het massale tot slavernij brengen van de Afrikanen van 1496 tot 1888 heeft de economie van de latifundia in Amerika mogelijk gemaakt. Suiker, katoen, koffie en tabak golden als ‘slavenoogsten’. Alleen het goud en het zilver uit Latijns-Amerika hebben het kapitaal verschaft waarmee de industriële samenleving van Europa opgebouwd is. Uit de trans-Atlantische ‘driehoekshandel’ - slaven uit Afrika naar Amerika, grondstoffen en edele metalen uit Amerika naar Europa, afgewerkte producten en wapens van Europa naar Afrika - groeide de rijkdom van de Europese landen. Maar die rijkdom verwoestte door mensenhandel de rijken en de culturen in Afrika en door de exporteconomie brak hij de subsistentie-economie af in Amerika en bracht daar de volkeren ten offer aan de Europese ontwikkeling. De gevolgen zijn nu in Afrika, Latijns-Amerika, de Caraiben, overal te zien. Rechtvaardigt onze vooruitgang deze offers?
[2] Niet veel beter is het de Natuur van de aarde vergaan. Met de moderne industriële samenleving begon ook de ‘ondergang van de natuur’. De uitdeinende beschaving van wetenschap en techniek die nog altijd voortgaat, heeft geleid tot het uitroeien van steeds meer soorten planten en dieren. De uitstoot van de gassen van de industrie verwekt het broeikaseffect, dat in de komende jaren nare gevolgen zal hebben voor het klimaat op aarde. De regenwouden worden gerooid, de woestijnen groeien aan. De wereldbevolking is in de laatste zestig jaar - mijn
| |
| |
leeftijd - viermaal groter geworden en zal nog groeien. Het bederf van de levensmiddelen en de afvalberg zullen in dezelfde mate toenemen. Het ecosysteem van de blauwe planeet raakt uit zijn evenwicht. Het gaat niet alleen om een crisis in het natuurlijke milieu, maar om een crisis van de industriële wereld zelf. De verstoring van de natuur die wij dagelijks met eigen ogen waarnemen, komt door een verstoorde relatie van de moderne mens en de natuur. Hoe kan nu iemand heer en meester over de natuur zijn als hij er zelf maar een deeltje van is en op haar aangewezen blijft? De moderne cultuur van het overheersen heeft haar eigen zwakke zijde veroorzaakt, die door het verdwijnen van het natuurlijke leefmilieu de ondergang ervan tekent. Hier zijn duidelijk de ‘op elkaar gestapelde puinhopen’ van Benjamin: als we de ontwikkeling van de nieuwste producten der industrie in EXPO 2000 bekijken, krijgen wij de indruk dat wij vooruitgaan; maar bekijken wij de groeiende massa afval te land, ter zee en in de lucht, dan bekruipt ons de angst voor een ramp. Rechtvaardigt onze vooruitgang deze offers?
[3] In de Eerste Wereldoorlog verwoestten de Europese, christelijke grootmachten elkaar. Het werd een vernielingsoorlog waarbij geen van beide zijden met een duidelijk doel leek te vechten; daarvan was de slag van Verdun in 1916 een sprekend voorbeeld. Van Duitse zijde stelde men het voor als een ‘slijtageslag’. Uiteindelijk waren er 600.000 doden en geen of nauwelijks enige verovering of verlies van terrein. De Duitsers begonnen de oorlog met gifgas en bereikten niets. De patriottische geestdrift van 1914 om ten oorlog te trekken sloeg om in de naakte bestialiteit van het zuivere nihilisme. ‘De lichten gaan uit in Europa’, heeft Lloyd George naar verluidt in Londen gezegd in 1914. Daarmee vielen ook de lichten van de Verlichting uit en van de triomfantelijke vooruitgang naar een betere wereld. Het leek of de vooruitgang zich tegen zichzelf had gekeerd en haar eigen kinderen opslokte. Wat wij in de twintigste eeuw meegemaakt hebben en nog meemaken, is een apocalypse zonder hoop, onverantwoord uitroeien, loutere drift om te folteren, verkrachten en moorden. De ‘ondergang van het avondland’ is in Europa uitgevoerd met de wellust van de zelfvernietiging. Het vernietigende niets vierde triomfen in het nihilisme van deze eeuw. Het tijdperk dat in 1914 begon en waarvan wij nog geen einde zien, is ‘het tijdperk van de angst’ (W.H. Auden) geworden.
De Tweede Wereldoorlog (van 1939 tot 1945) zette het nihilistische vernielingswerk voort. Vermomd achter de misbruikte symbolen van het ‘Derde’ of ‘Duizendjarige Rijk’ werd in Duitsland de ‘definitieve oplossing van het jodenvraagstuk’ in Auschwitz uitgevoerd en werden de zogenoemde ‘Volkeren van het Oosten’ door arbeid en honger uitgeroeid. De zelfvernietiging van Duitsland in 1945 werd met cynische uitspraken van zijn ‘Führer’ afgedaan. Toen begon het verdrijven van
| |
| |
volkeren, met miljoenen slachtoffers. Japan werd in augustus 1945 met twee atoombommen afgestraft; honderdduizenden kwamen op slag om. Het naakte, d.i. in geen enkel opzicht verantwoorde geweld, en de niets ontziende ‘macht om zijn wil op te leggen’ werden in een fascistische dictatorcultus gehuldigd. In de Sovjet-Unie roeide Stalin hele klassen en volken uit, eerst door honger, dan door dwangarbeid en ziekte in zijn Goelagarchipel. Mao Zedong nam dit partij- en staatsterrorisme van het buitenland over. Talloze kleine machthebbers leerden van hen het eigen volk uit te moorden. Op het einde van de twintigste eeuw is volkerenmoord heel gewoon. ‘Etnische zuivering’ is de schandelijke naam ervoor. Wij zijn vervallen in vormen van barbaarsheid, die men lang overwonnen waande: de verschrikking van wreedheden door individuen gepleegd tegen de zwakkeren in de Balkan, in Afrika en nu in Indonesië. Het is onzinnig nu nog te spreken van morele vooruitgang van de mensheid door beschaving. Hitler en Stalin en al hun bereidwillige helpers hebben ons getoond dat de macht van het ‘radicale boze’ niet gebroken is. Daarom vinden wij beelden van de ondergang van de wereld, fantasieën over verwoestingen en ‘Apocalypse Now’ realistischer dan de mooie negentiende-eeuwse verwachtingssymbolen van het gouden tijdperk en de eeuwige vrede.
Niet die chiliastische voltooiing van de wereld, maar het apocalyptische terrorisme maakten wij mee. Van Michaïl Bakoenin in de negentiende eeuw is de anarchistische uitspraak: ‘Ook de hartstocht om te verwoesten is een scheppende hartstocht’. Mao Zedong ontketende de culturele revolutie met de opdracht: ‘Geen opbouw zonder vernieling’. De prijs was de dood van miljoenen en de ondergang van de Chinese cultuur. De massamoordenaar Pol Pot voerde Mao's oproep naar de letter uit. Zijn Rode Khmers moordden de gehele oudere generatie uit in de killing fields van Cambodja en lieten een verwoest land achter. Waarvandaan deze wellust van het verwoesten? Willen wij een einde maken aan de wereldgeschiedenis, nu wij ze niet kunnen voltooien? Als de mens het boze niet kan overwinnen, willen wij dan de mens overwinnen of zelfs uitroeien? De stroming van het apocalyptische terrorisme is zo sterk dat zij tot massamoord en zelfs tot de zelfmoord van massa's leidt, zoals gebleken is bij apocalyptische sekten.
De twintigste eeuw heeft geen ideeën, visioenen of utopieën ingebracht die een zin konden geven aan de geschiedenis. De lijkenvelden van de geschiedenis, die wij gezien hebben, verbieden iedere zingeving, theodicee, vooruitgangsideologie en iedere zin om de wereld één te maken. De vooruitgang heeft in deze eeuw puin en slachtoffers achtergelaten en niets van wat de historische toekomst kan brengen maakt dit lijden weer goed. Geen enkele betere toekomst kan ons waarborgen dat hun lijden ‘niet tevergeefs’ is geweest. Een volslagen onmacht om een zin te ontdekken in de geschiedenis heeft het geloof in de toekomst
| |
| |
van de negentiende eeuw vervangen. Dat bedoelt Nietzsche allicht met zijn vaak verkeerd begrepen ‘dood van God’: geen zin meer kunnen hebben; het bewuste of onbewust werkende, het theoretische of zomaar concreet beleefde nihilisme. Als de vruchten van de wetenschap en techniek gebruikt kunnen worden om de mensheid te vernietigen - en wat kan, gebeurt ooit wel - hoe moet je dan nog blij zijn met EXPO 2000? Iedere opstapeling van macht stapelt ook het gevaar van machtsmisbruik op. Blijkbaar hebben wij nog geen ethische macht verworven over onze fysische macht en nog geen wijsheid in ons omgaan met onze om de vijf jaar verdubbelde kennis. Maar dit moeten wij toch uit de vergelijking van de twintigste eeuw met de negentiende geleerd hebben: het is niet mogelijk de geschiedenis te voltooien binnen de geschiedenis. Geen historische toekomst biedt die mogelijkheid. En het is niet mogelijk de geschiedenis te voltooien als men ook zelf als mens slechts een historisch wezen is.
| |
Bruggen naar de toekomst
De verwachtingen voor de toekomst in het volgende millennium noem ik Bruggen naar de Toekomst omdat zij moeten worden gebouwd over de afgrond van de verwoestingen die wij in de twintigste eeuw meegemaakt hebben. Het zijn praktisch dezelfde verwachtingen die in de negentiende eeuw geleid hebben tot het ontstaan van de moderne wereld - de democratische, de industriële en de socialistische revolutie - maar nu zijn het verwachtingen die door de kwade ervaringen wijzer moeten zijn. Niet meer dat vaste geloof in de vooruitgang, niet meer dat blind zijn voor de risico's. Voorzichtige, bescheiden verwachtingen moeten het nu zijn. Subjectief: hopen en werken voor de toekomst zonder hoogmoed en zonder vertwijfeling. Met de verwachtingen van de mensheid van de negentiende eeuw leven wij op de massagraven van de twintigste eeuw. Of wij ons vol hoop of sceptisch naar het volgende millennium keren, wij moeten ons verzoenen met het verleden van de twintigste eeuw, zodat die eeuw verleden wordt voor ons en ons niet telkens met haar catastrofen achterhaalt.
Opwekking van de doden: toekomstverwachting voor wie overleden zijn.
Ik heb het verder nog over het aanknopen bij de verwachtingen van de negentiende eeuw, nu wij de twintigste eeuw meegemaakt hebben. Eerst kom ik terug op de ‘Engel van de geschiedenis’ van Walter Benjamin: hij ziet voor zich hoe in het verleden ‘puinhoop zich opstapelt op puinhoop’, de berg puin van de geschiedenis groeit voor zijn wijd opengesperde ogen tot in de hemel. Hij is verstard, want de ‘storm
| |
| |
vanuit het paradijs’ is in zijn vleugels verstrengeld, zodat hij ze niet meer kan dichtvouwen. Maar wat wilde deze engel eigenlijk doen? Waartoe was hij uitgezonden? ‘Hij verlangde te verwijlen, de doden te wekken en het verbrijzelde weer samen te voegen.’ Maar dit kan hij niet zolang de storm in zijn vleugels vastzit. Deze ‘storm’ is ‘wat wij vooruitgang noemen’, zegt Benjamin. Dit betekent: als wij deze storm konden omkeren en niet langer de wind van de vooruitgang vasthouden, dan zou de engel de doden kunnen wekken en het verbrijzelde samenvoegen.
Het bijbelse beeld dat daarachter zit, staat in Ezechiël 37: De opstanding en hereniging van Israël. De profeet wordt in de geest van de Heer naar ‘de brede vlakte vol beenderen gebracht’. Dat is de terugblik op de lijdensweg van Israël. En de beenderen waren ‘zeer verdord’. Daarop hoort de profeet de stem: ‘Zie, ik ga de levensgeest (Ruah, adem) in u brengen en u komt weer tot leven’, en ‘Zeg tegen de levensgeest: Kom van de vier windstreken, levensgeest, en blaas in deze gevallenen zodat zij weer leven’. Na dit visioen van de opwekking der doden gaat de profeet naar zijn volk en verkondigt: ‘Nu zegt u: onze beenderen zijn verdord, onze hoop is vervlogen, het is met ons gedaan... Maar zo spreekt de Heer GOD: Ik schenk u mijn geest, zodat u weer leeft, en laat u op uw eigen land wonen’ (37, 11.14).
‘De doden wekken en het verbrijzelde samenvoegen’, dat is een toekomstverwachting voor het verleden. In een toekomst binnen de geschiedenis kan dit niet. Het moet een toekomst zijn voor de hele geschiedenis en ze moet daarbij een transcendente basis hebben. Want sterfelijke mensen zullen de doden niet kunnen opwekken, en wie verbrijzeld heeft zal het verbrijzelde niet kunnen samenvoegen. Geen menselijke toekomst kan de misdaden van het verleden ‘ongedaan maken’. Maar om met dit verleden van de puinhopen en slachtoffers te kunnen leven, zonder het te verdringen en zonder het te moeten herhalen, hebben wij deze transcendente hoop nodig van de opwekking der doden en de genezing van wat gebroken is. Op grond van de opwekking van de gebroken Christus is de christelijke toekomstverwachting in de kern een verrijzenishoop. De ‘opwekking’ op het einde der tijden moet dan ook diachroon voor alle doden tegelijk en ‘in één oogwenk’ gebeuren. Met de dood moet ook de macht van de tijd overwonnen worden. Deze toekomst van God is in alle tijden even nabij, zij heft het verleden op en verlost de geschiedenis. Deze hoop is niet gericht op een toekomst in de geschiedenis, maar op een toekomst voor de geschiedenis, waarin de tragische dimensies van de geschiedenis en van de natuur opgeheven worden.
Als de opwekking van de doden bepalend is voor de toekomst van de geschiedenis, dan treedt ons in die toekomst ons eigen verleden tegemoet. Onder de doden ontmoeten wij ook wie gevallen zijn, vergast,
| |
| |
vermoord en ‘verdwenen’. De doden van Verdun, Auschwitz, Nanking en Hiroshima verwachten ons. Alleen wie zich herinnert, kan deze toekomst in de ogen kijken, die ‘opwekking van de doden’ heet. En alleen wie deze toekomst tegemoet ziet, is in staat zich echt de mensen van vroeger te herinneren. ‘De doden zijn dood, maar wij wekken ze op’, zei Leopold von Ranke over de geschiedschrijver. ‘Wij gaan met hen om “oog in oog”. Zij eisen de waarheid van ons’ (R. Wittram, Das Interesse an der Geschichte, Gatingen, 1958, blz. 32).
Ook de ‘cultuur van de herinnering’ waar men in onze tijd graag over spreekt, heeft behoefte aan een toekomstverwachting om te blijven bestaan. Dat is de hoop op de opwekking van de doden door de levengevende God in het ‘leven van de komende wereld’. In die hoop blijven ons de doden voor de geest en wij leven in hun gemeenschap.
De stormwind die wij vooruitgang noemen, blaast, wanneer wij Benjamin naast Ezechiël leggen, in de tegengestelde richting. Hij waait ‘vanuit het paradijs’, zegt Benjamin, d.i. hij verdrijft de mensen steeds verder van hun oorspronkelijke thuis. De opwekkingsstorm blaast niet vanuit het verleden naar de toekomst, maar wel vanuit de toekomst naar het verleden en brengt wat niet terug te brengen is terug: de doden, - en geneest wat ongeneeslijk gebroken is: de puinhopen.
Wat is de verhouding tussen die twee stormen - ‘vooruitgang’ en ‘opwekking’? Hoe kan men de transcendente hoop op God verbinden met de immanente verwachtingen van de mensen? Ik denk: in tegengestelde richting. Omdat en in de mate dat de verwachting van de opstanding een toekomst openmaakt voor wie gestorven zijn, verwerven de mensen van nu moed voor de toekomst. Dankzij de grote hoop op het overwinnen van de dood en de vergankelijke tijd, worden onze kleine verwachtingen op komende betere tijden krachtiger. Midden in het tijdperk van de angst hopen wij ‘desondanks’ en geven ons niet gewonnen. Wij krijgen meer ‘Mut zum Dasein’ ondanks het Nichtsein, naar de treffende uitspraak van Paul Tillich. Onze begrensde menselijke toekomstverwachtingen beantwoorden dan aan de goddelijke toekomst voor wie gestorven zijn. Daaruit ontstaat zelfs het bewustzijn dat God niet alleen de transcendentie van onze hoop is, maar dat ook wij mensen de immanentie zijn van Gods hoop, naar het woord van Charles Péguy in 1929 in zijn ‘Mysterie van de hoop’: ‘God heeft op ons zijn hoop gesteld; betekent dit dat wij niet op Hem gehoopt hebben? God heeft zijn hoop op ieder van ons gesteld, op de ellendigste zondaar’.
Het visioen van de mensenrechten en het proces van de democratisering.
De moderne democratie is door de Amerikaanse en Franse ‘revolutie’ in het leven geroepen. Democratie is dan ook geen toestand maar een
| |
| |
proces, namelijk de voortdurende en steeds verder uitdeinende democratisering van het openbare leven in politiek en economie, cultuur en gezin. Valt dit proces stil, dan neemt de politieke interesse af; deelnemen aan de democratie wordt vervangen door wegblijven van de democratie: mensen trekken zich terug in hun privé-leven en willen dat de politiek hen niet meer lastig valt. Een klasse politici vervreemdt dan van het volk, dat vervalt in een groeiende apathie. Dan heersen de partijkaders over het volk en ‘treden’ helemaal niet meer ‘bij de wil van het volk’, zoals de [Duitse] Grondwet voorschrijft; Art. 21.1 noemt een dergelijke partijmacht anti-grondwettelijk en art. 20.2 bepaalt dat ‘alle staatsmacht uitgaat van het volk’. Dan worden de verkiezingen vervangen door opiniepeilingen en de mensen laten zich dit aanleunen.
Democratie als proces van de duurzame democratisering van de samenleving blijft maar gezond zolang haar motieven en inspanningen voortvloeien uit de hoop de mensenrechten in de burgerrechten van het volk op te nemen, zoals de Grondwet het uitdrukt in deel 1 over de ‘grondrechten’. De hoop opgeven dat de mensenrechten werkelijkheid worden, is de dood van de democratie. Zo stelt het ook de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1777:
‘Wij vinden volgende waarheden vanzelfsprekend, zij behoeven geen verder bewijs: Dat alle mensen gelijk geboren zijn, dat zij door hun Schepper met vaste, onvervreemdbare rechten toegerust zijn, waaronder leven, vrijheid en het streven naar geluk - dat, om deze rechten veilig te stellen, regeringen onder de mensen ingesteld zijn, die hun rechtmatig gezag ontlenen aan de instemming van wie geregeerd worden’.
Begrijpen wij de democratie als het niet in de geschiedenis voltooibare maar toch nooit op te geven proces van de permanente democratisering van het openbare leven, dan moeten wij ook aanvaarden dat dit proces van de ‘onvervreemdbare mensenrechten’ steeds meer domeinen van het sociale leven zal bestrijken en bepalen. Dus: mensenrechten voor de arbeiders, mensenrechten voor de vrouwen, mensenrechten voor de kinderen. Zijn alle mensen ‘gelijk’, dan mag niemand vanwege zijn geslacht, zijn ras, zijn geloof, achtergesteld of voorgetrokken worden. In het gezin leidt het democratische gelijkheidsbeginsel tot gelijkheid van man en vrouw. De democratisering van de economie moet logisch volgen.
Als de mensenrechten universeel gelden voor alle mensen, dan zijn ze ondeelbaar. Daaruit volgt dat ieder mens niet alleen lid van zijn volk is, burger van zijn staat en alles wat hem als persoon eigen kan zijn, maar ook drager van onvervreemdbare, universele mensenrechten. Het is een echte stap vooruit dat de mensenrechten nu niet meer louter een ‘ideaal’ van de Verenigde Naties zijn, maar dat ook de eerste gerechts- | |
| |
hoven bestaan waar men ze kan opeisen. Wat in de Balkan gebeurd is, is verschrikkelijk, maar dat wie verantwoordelijk zijn voor deze misdaad tegen de mensheid in Den Haag rekenschap moeten afleggen, is een stap vooruit. Zo is het ons nu mogelijk de verwachting van de mensheid, gewekt in de democratische revolutie van de negentiende eeuw, tot de onze te maken en ons in te spannen opdat ze werkelijkheid zou worden. Want vrede is het geheim van de mensenrechten. Het alternatief zou de barbarij zijn.
Nog een ander probleem houdt verband met de verwachting van de democratisering. Het is de verhouding van vrijheid en gelijkheid. De liberale democratieën hebben vrijheid gecreëerd ten koste van de gelijkheid, de socialistische democratieën gelijkheid ten koste van vrijheid. Na de overwinning van de liberale democratie in 1989 moeten wij leren dat vrijheid meer betekent dan ‘free enterprise’ en menswaardigheid iets anders is dan de marktwaarde van de mens. Een ‘vrijemarkt-economie’, die de sociale ongelijkheid alsmaar doet toenemen, gaat in tegen het gelijkheidsbeginsel van de politieke democratie. Daarom moet er nu dringend aan herinnerd worden dat de beloften die bij de ontluikende democratie gedaan werden, niet zijn vervuld. ‘Alle mensen zijn vrij en gelijk geschapen.’ De economische polariseringen in de westerse democratieën en tussen de landen van de eerste en van de derde wereld druisen ertegen in en zijn gevaarlijk.
Waarheen zou de ‘globalisering’ van de industriële revolutie moeten leiden?
De industriële revolutie hangt samen met de democratische. Zij wekte het geweldige vooruitgangsgeloof in de negentiende eeuw. Nu behoeven wij dit soort ‘geloof’ niet meer; wij hoeven er ook geen kritiek op uit te oefenen, want door de concurrentie is iedere productie gedwongen tot vooruitgang en wel tot een steeds snellere vooruitgang bij het aanmaken van nieuwe producten en het ontsluiten van nieuwe markten. Wie niet moderniseert en rationaliseert, raakt vlug op de achtergrond. En ‘wie op de tijger rijdt, komt niet meer omlaag’.
De door de concurrentie opgedrongen en versnelde vooruitgang maakt nu dat de handel de hele wereld en alle producten omvat, met het gevolg dat de beheersbare natuur van de aarde te koop is. Steeds minder en steeds grotere ‘global players’ verdelen de koek onder elkaar. Willen wij voorkomen dat de winst op korte termijn omslaat in het menselijke bankroet op lange termijn en in de ondergang van het aardse bestel, dan moet de milieuvernietigende vooruitgang wijken voor een ecologische ‘duurzame ontwikkeling’.
De wereldmarkt was tot nu toe eenzijdig op de mens gericht. Het aardse bestel was als een stomme bondgenoot die men niet ontzag,
| |
| |
maar uitbuitte. Rekenen wij met de lange termijn - d.i. hopend op de toekomst voor de komende generaties - dan is het nodig van het huidige ecologische beperken van de schade over te gaan naar een economische politiek van de aarde, zoals Ernst von Weizskker het terecht genoemd heeft. De aarde zal in de komende eeuw in de economische en politieke plannen de factor worden die overal geëerbiedigd moet worden.
Het doel waarop de hoop van de industriële ontwikkeling van de wereldmarkt gericht is, kan niet meer de heerschappij van de mensheid over de aarde zijn, maar alleen de duurzame inwoning van de mensheid in het natuurlijke bestel op deze planeet, dat het milieu levert dat het leven nodig heeft. Alleen wie ‘wonen’ wil, wil blijven. Hij zal zijn medeschepselen als medebewoners in het gemeenschappelijk huis van de aarde eerbiedigen. Wie ‘woning’ zoekt in het huishouden van de aarde, zal zichzelf als een ‘deel van de natuur’ aanvaarden, aangewezen op de levensomstandigheden die zij aanbiedt. Hij zal zijn eigen eindigheid, kwetsbaarheid en sterfelijkheid aanvaarden en zijn ongelukkig modern ‘godscomplex’ als ‘heer en meester van de natuur’ opgeven.
Wanneer dan de wereldpolitiek politiek van de aarde wordt, de wereldeconomie economie van de aarde en de mensen bewoners van de aarde, dan zal alleen nog die religie wereldreligie zijn die de aarde heiligt en de ‘eerbied voor het leven’ maakt tot een facet van haar eerbied voor God.
Vertaling Geert Boeve
|
|