Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 769]
| |
Streven oktober 1999 | |
[pagina 771]
| |
Stefan Crets
| |
Sociaal beleid in afwezigheid van de eigenaarsDe verzorgingsstaat is wel pas in de tweede helft van de twintigste eeuw tot voltooiing gekomen, maar is geleidelijk gegroeid als reactie | |
[pagina 772]
| |
op een sociale behoefte van de vorige eeuw. Toen was de grote uitdaging het gevaar van inkomensverlies door ziekte, ouderdom, arbeids-ongevallen, overlijden en werkloosheid. Ondertussen is de samenleving grondig veranderd. Thans hebben we te maken met globalisering (van de financiële markten), postindustrialisering, individualisering, en de ontwikkeling van de informatietechnologie. Dat alles resulteert in wat Castelis de ‘netwerksamenleving’ noemtGa naar eind[3]. Zygmunt Bauman vat de nieuwe situatie in een mooi sfeerbeeld samen: ‘De mobiliteit van het kapitaal koppelt de investeerders los van allerlei verplichtingen die ze vroeger wel hadden: niet alleen ten aanzien van werknemers, maar ook ten aanzien van jongeren en zwakkeren, van de ongeboren generaties en van de zelfreproductie van de levensvoorwaarden van iedereen. Deze ontkoppeling was nooit eerder zo onvoorwaardelijk (...). De nieuwe vrijheid van het kapitaal doet dan ook denken aan die van de immer afwezige landeigenaars uit het verleden, die berucht waren voor de verwaarlozing van die groepen die eigenlijk voor hen het eten op tafel brachten’Ga naar eind[4]. Als dat onze huidige realiteit is, dan staan we voor nieuwe, eenvoudige maar ook moeilijke vragen. Wat is de kern van de hedendaagse sociale problematiek? Op basis van welke concepten kan een nieuw sociaal beleid ontwikkeld worden? Op zoek naar een antwoord op zulke vragen ga ik uit van de wijze waarop de (langdurige) werkloosheid thans wordt aangepakt. | |
Werkloosheid als voorbeeldWerkloosheid is een heikel probleem. In de eerste plaats voor hen die van de ene dag op de andere hun baan verliezen. Zij moeten niet alleen een job en een inkomen missen, maar ook de rustgevende identiteit van een beroep en het vaste ritme van de arbeidsuren. Wie bovendien lange tijd werkloos is, heeft allicht meer tijd dan anderen, maar hoe zal hij die tijd besteden? Werkloosheid is ook maatschappelijk ongewenst. Bij toenemende werkloosheid moeten degenen die wel werken ook die sociale last op zich nemen. Dat is een rem op het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen en op de verdere economische groei. De massale omvang van de werkloosheid heeft de maatschappelijke ongewenstheid ervan in de jaren tachtig enigszins versluierd. De laatste jaren staat de legitimiteit van de werkloosheid echter opnieuw volop ter discussie, onder meer ten gevolge van het volgehouden pleidooi van de bedrijven voor loonkostenverlaging: in competitieve wereldmarkten zijn hoge loonkosten een nadeel dat slechts in beperkte mate door een hogere productiviteit gecompenseerd wordt. Vooral voor laaggeschoolden is deze ‘productiviteitsval’ aanzienlijk geworden. | |
[pagina 773]
| |
Niet alleen voor de economie van een land is werkloosheid een probleem. Een samenleving waarin een bepaalde groep mensen voor langere tijd uitgesloten wordt van een belangrijk onderdeel van het dagelijkse leven, heeft geen zicht meer op de levensomstandigheden, aspiraties en denkbeelden van die mensen. Zij worden sociaal onzichtbaar en verschijnen alleen als anonieme getallen in de statistieken, en wellicht ook in de verkiezingsuitslagen. Ondertussen werd een hele rits maatregelen getroffen om werklozen ertoe aan te zetten opnieuw een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren. De aard van deze maatregelen weerspiegelt de analyses die, expliciet of impliciet, van de werkloosheid worden gemaakt. | |
Activering als combinatie van rechten en plichtenIn de recente beleidsmaatregelen is activering het sleutelwoord: via voordeelbanenplannen, plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA's), jongerenstages, doorstromingsprogramma's, enz. probeert de overheid langdurig werklozen opnieuw in het arbeidscircuit te krijgen. ‘Activering’ staat tegenover de ‘passieve’ verzorgingsstaat, een systeem van sociale zekerheid en bijstand waarin de samenleving aan gerechtigden een vervangingsinkomen geeft, zonder maatregelen te nemen om de oorzaken van deze afhankelijkheid aan te pakken. Toch is activering geen nieuw gegeven, maar een voltooiing van de overgang van een caritatief stelsel naar een verzekeringsstelsel. Het gaat weliswaar niet meer alleen over het vooraf opbouwen van rechten door bijdragen, maar ruimer over de uitbreiding van de combinatie van solidariteit en individuele verantwoordelijkheidGa naar eind[5]. Ive heeft nu een PWA-statuut. Hij had zich aangemeld bij die jonge sociale werkster die in haar kantoor zijn gegevens noteerde. Toen ik zelf ging informeren of het mogelijk was op een ‘PWA'er’ een beroep te doen voor huishoudelijk werk, was het diezelfde juffrouw die mij vroeg of ik het erg zou vinden als het een man was die zou komen schoonmaken. Ik had daar geen moeilijkheid mee. In mijn latere gesprekken met Ive vroeg ik hem of hij dit werk zag zitten. ‘Niet echt, maar het geeft me een bezigheid, wat extra inkomen en ik vermijd zo dat mijn uitkering geschrapt zou worden’, was zijn antwoord. | |
De nieuwe sociale kwestieHet huidige beleid hecht veel belang aan vorming en opleiding, omdat vooral de laaggeschoolden zo moeilijk in het arbeidscircuit geraken. De uitdrukking ‘de nieuwe sociale kwestie’, zoals deze momenteel in de literatuur en in het beleid zichtbaar wordt, heeft juist betrekking op het toegenomen armoederisico voor laaggeschoolden, dat een rechtstreeks | |
[pagina 774]
| |
gevolg is van de verminderde vraag naar laaggeschoolde arbeid. Zijn bijkomende scholingsinspanningen echter voldoende om die arbeids-krachten te vormen die de gewijzigde economie nodig heeft? Productiviteit en competitiviteit zijn immers de drijvende krachten van onze economie, die daarom bijzondere eisen stelt aan de actieve bevolking. Niet zozeer kennis en vaardigheden worden gewaardeerd, maar wel het vermogen om voortdurend nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven en zichzelf constant opnieuw te programmeren. Naast vaardigheden en professionele kennis worden vooral attitudes op prijs gesteld: zich kunnen aanpassen aan veranderingen, mobiel zijn, op nieuwe opportuniteiten kunnen inspelen, zich in een job kunnen verkopen,... Maar is het wel billijk zulke hoge eisen te stellen? En kunnen dergelijke eigenschappen door opleiding en vorming worden bijgebracht? ‘Of er ook een opleiding voorzien was gedurende de periode dat hij in het PWAsysteem werkte?’, vroeg ik. ‘Ja’, zei Ive gelaten, ‘die juffrouw sprak wel van een opleiding, maar ik ben daar niet op ingegaan. Dat interesseerde me niet, want dat ging alleen maar over hoe je met borstel en dweil moet omgaan, en over de beste schoonmaakmiddelen. Niet echt de dingen waarvoor ik een bijzondere interesse had.’ | |
Stimuleren van de vraag naar arbeidOok aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt heeft het beleid een aantal nieuwe maatregelen genomen: loonmatiging, arbeidskostenverlaging en allerlei aanmoedigingen om werkgevers ertoe aan te zetten ‘moeilijke’ groepen aan te werven. In dezelfde lijn liggen ook de pogingen tot arbeidsherverdeling en arbeidsduurvermindering. Daarnaast streeft het beleid ook naar de creatie van een nieuwe arbeidsmarkt, waarin wel plaats is voor laaggeschoolden. Hierbij wordt zowel in de literatuur als door het beleid veelal gedacht aan activiteiten zoals kinderopvang, milieuzorg, renovatie, lokale dienstverlening, gidsen in steden,.... Activering is in deze optiek een eerste stap: de uitkering omzetten in actief loon voor gepresteerd werk, los van de context van dat werk. Op dat kruispunt van activering en ontwikkeling van nieuwe arbeidsmarkten is de sociale economie te situeren: via leerwerkplaatsen, kringloopwinkels en alternatieve bedrijven tracht die sector een alternatieve economie en nieuwe jobmogelijkheden te scheppen. Door de kleinschaligheid van die projecten en het ontbreken van aansluitingen bij de reguliere economie is de impact ervan echter beperkt. Ten slotte is er het werk aan de marge, waar het welzijnswerk, via een waaier van middelen, ook activerend tracht op te treden. Kenmerkend is echter ook voor deze initiatieven dat zij op zichzelf staan, en vaak zelfs niet eens aansluiting zoeken bij de lokale economie. | |
[pagina 775]
| |
Machteloosheid als moralisme verpakt?Het geheel van maatregelen valt samen met de ontluiking van een nieuwe moraliteit: de verzorgingsstaat bestaat uit rechten én plichten. Wie de nadruk legt op activering, scholing en permanente vorming, zal in de praktijk ‘automatisch’ het verantwoordelijkheidsgevoel van de werkzoekenden aanspreken. De Belgische minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke spreekt van een ethiek van de verantwoordelijkheid, die weliswaar niet alleen geldt voor de ‘armen en machtelozen’, maar ook voor de ‘rijken en machtigen’Ga naar eind[6]. Maar doet hij hier dan geen oneigenlijk beroep op ethische principes om de eigen machteloosheid tegenover de economische ontwikkelingen te ontwijken? Met dit ethische appel worden echter eerst en vooral de werklozen geconfronteerd: zij worden op hun gevoel van verantwoordelijkheid het eerst aangesproken. De verantwoordelijkheidskwestie kan echter pas gesteld worden wanneer men inzicht heeft in de beweegredenen die iemand heeft om zijn of haar verantwoordelijkheid al dan niet op te nemen. Iemand zal zich pas op een sociaal verantwoorde wijze gedragen als hij ook de kans krijgt om zijn persoonlijke ambities in de maatschappij waar te maken. Verantwoordelijkheidszin is geen karaktertrek noch een morele deugd, maar een sociale constructie. Welke mate van burgerschap mag je verwachten van een arbeider wiens fabriek gesloten is, en die enkele maanden later verneemt dat de winsten van het bedrijf enorm gestegen zijn? Wie het gevoel heeft geen greep te hebben op de omgeving en geen plaats te krijgen in het economische leven, zal het risico van de verantwoordelijkheid niet durven nemen. Pogingen van de overheid om een beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid zijn dan per definitie gedoemd te mislukken. Daarom moet de overheid integendeel een veld van mogelijkheden creëren waarin ook sociaal zwakkeren toekomst zien voor zichzelf. Verantwoordelijkheid moet door het sociaal beleid mogelijk gemaakt worden. | |
Een andere sociale kwestieDe werkloosheidsbestrijding plaatst het individu met zijn eigenschappen en tekorten tegenover een anonieme economie, en is erop gericht zijn (re-)integratie in het systeem te ‘forceren’. Nieuw is het expliciete discours over rechten én plichten, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Het beleid verwacht (te?) veel van bijkomende vorming, opleiding en scholing. De cruciale vraag, hóé mensen tot verantwoordelijkheid kunnen komen, wordt niet gesteld. Daarbij komt dat het beleid de ontwikkeling stimuleert van een tweede, als het ware secundaire economie, die vooral zorgarbeid betreft. | |
[pagina 776]
| |
De verzorgingsstaat is er alleen maar gekomen omdat, onder druk van de arbeidersbeweging, de staat het systeem aan de werkgevers heeft kunnen opleggen: de ‘afwezige eigenaars’ waren alleszins aanwezig binnen de landsgrenzen, en zij werden ertoe verplicht het stelsel mee uit te bouwen. In een ‘geglobaliseerde economie’, echter zonder centraal Europees, laat staan mondiaal politiek gezag, is een herhaling van deze krachttoer onmogelijk. De ‘passieve verzorgingsstaat’ werd volgens de Franse socioloog Rosanvallon gekenmerkt door een scheiding van het sociale en het economische: ‘l'état passif-providence se nourrit de la coupure entre l'economie et la société’Ga naar eind[7]. De welvaartsstaat en de nooit verdwenen informele systemen van zorg en bijstand leverden samen een sociaal aanvaardbare levensstandaard op voor een ruime meerderheid van de bevolking. De afhankelijkheid van de arbeidsmarkt bleef echter bestaan, zeker voor wie een volwaardige maatschappelijke participatie en integratie wenste. De splitsing tussen het sociale en het economische is alleen maar toegenomen, en het sociaal beleid lijkt, steeds opnieuw en voortdurend, deze evolutie achterna te moeten hollen. De kwalen die uit de splitsing tussen economisch systeem en sociale realiteit voortkomen, kunnen maar gedeeltelijk verholpen worden door de ontwikkeling van een ‘verzorgingseconomie’, want die blijft immers gescheiden van de reguliere, ‘echte’ economie. De centrale kwestie blijft onaangeroerd: welke maatschappelijke structuur en welke economie geven de bevolking het meeste kans om een voldoende mate van welzijn te kunnen realiseren? Hoe kan de overheid het economische opnieuw dienstbaar maken aan het welzijn van de hele maatschappij? Immers, ‘the only utility that economic efficiency has is to increase a society's level of social welfare’Ga naar eind[8]. In essentie zou sociaal beleid gericht moeten zijn op het ‘socialiseren’ van het economische leven. Eigenlijk is de inzet nog fundamenteler: de nieuwe sociale kwestie is niet zozeer de empirische vaststelling dat laaggeschoolden een groter armoederisico kennen, maar wel dat de traditionele solidariteits- en integratiemechanismen (familie, ‘vaste’ arbeid en de klassieke bescherming van de verzorgingsstaat) verzwakt zijn. Er is geen geloof-waardig maatschappelijk project voor in de plaats gekomen, waarin individuele burgers een toekomst voor zichzelf kunnen herkennen. De Engelse term involvement geeft dit nog beter aan: om je betrokken te voelen bij het maatschappelijke gebeuren, moet je niet alleen bescherming kunnen vinden in de samenleving, maar moet je ook merken dat je zelf een bijdrage te leveren hebt. Het sociaal beleid voor het volgende millennium zal zich uitdrukkelijk met de herwaardering van de sociale realiteit als dusdanig en met de herstelling van het sociale weefsel bezig moeten houden. Omdat de laaggeschoolden de eersten zijn die sociale integratie niet via de reguliere arbeidsmarkt kunnen | |
[pagina 777]
| |
realiseren, stelt deze problematiek zich het eerst voor deze groep. Deze sociale kwestie ontsnapt ten dele aan wat we tot op heden verstaan onder de notie ‘sociaal beleid’. Daarom is volgens Elchardus van de kant van de politieke, economische en culturele wereld een andere benadering van de burger nodigGa naar eind[9]. Ook Rosanvallon stelt dat de nieuwe sociale kwestie samenvalt met de kwestie van burgerschap: ‘Wanneer de verzekeringslogica van het systeem verbrokkeld, moet een solidariteitslogica voor de aflossing zorgen. Op deze wijze wordt teruggekeerd naar de essentie: daar waar de sociale en civiele relaties samenvallen’Ga naar eind[10]. Naast de traditionele functie van sociale bescherming gaat sociaal beleid niet in de eerste plaats om integratie in ‘de’ arbeidsmarkt. De werkelijke opdracht is, hoe alle burgers kansen te bieden om zich, onder andere via zinvolle loonarbeid, in te schakelen in het maatschappelijke leven. De traditionele analyses van sociaal beleid beperken zich te veel tot de maatschappelijke organisatie en doelmatigheid van het systeem. Essentiële kwesties blijven buiten beeld: welke arbeidsmarkten zijn zinvol, welke ambities willen mensen realiseren via de arbeidsmarkt, welke arbeid is haalbaar en zinvol? Het pleidooi voor de ontwikkeling van een zorgarbeidsmarkt is vanuit een macroperspectief wellicht terecht, maar blijft een van boven opgelegde piste voor het scheppen van meer werkgelegenheid. En die piste sluit niet noodzakelijk aan bij de aspiraties en wensen van degenen voor wie ze bedoeld is. De keuze tussen de reguliere ‘harde’ arbeidsmarkt, met haar flexibiliteit, wispelturigheid en hoge eisen, en de ‘secundaire’ zorgmarkt kan hoogstens een tussenfase zijn. Als eenmaal het sociaal beleid zich ook daadwerkelijk op het sociale zou richten, kan ook het wat moeilijke discours over rechten én plichten een andere inhoud krijgen. Zoals gezegd, kun je maar verantwoordelijkheidszin verwachten van burgers die in het maatschappelijke geheel ook een plaats vinden voor de realisering van hun eigen ambities. Maar hoe kan het sociaal beleid de gunstige voorwaarden creëren om dat mogelijk te maken? Ive was niet bijzonder geïnteresseerd voor schoonmaakwerk. Eigenlijk wilde hij liever in de tuinbouw of groenvoorziening aan de slag, maar daar kon hij via de VDAB geen bijkomende opleiding voor volgen. En voor andere programma's kwam hij niet in aanmerking, of hij had er geen zin in. Omdat hij in het centrum van Antwerpen woonde, had ‘zijn’ PWA-kantoor ook geen tuinonderhoudsklussen aan te bieden. In Kalmthout zou het wel kunnen, maar de verplaatsingskosten werden niet terugbetaald, dus was dat helemaal de moeite niet. Het was wachten op de zomer en hopen dat hij dan kon stoppen met schoonmaken zonder dat hij zijn werkloosheidsuitkering zou verliezen. Dat laatste bleef toch nog altijd zijn belangrijkste bekommernis. | |
[pagina 778]
| |
Concepten uit de Verenigde Staten en de Derde WereldEen belangrijke fout in het denken over de welvaartsstaat is dat het haast uitsluitend een macroperspectief kent: de economische context wordt als een gegevenheid beschouwd, en daar brengt men dan een vervreemdend moralisme binnen om de nieuwe uitdagingen aan te kunnen. Er is hoegenaamd geen aandacht voor de wijze waarop mensen hun eigen welvaarts- en welzijnspositie trachten te verbeteren. Dat is een gevolg van de wijze waarop de verzorgingsstaat zich ontwikkeld heeft: als een collectief, anoniem systeem, dat individuele rechten op ondersteuning, bescherming en solidariteit produceert. De praktische uitwerking van de verzorgingsstaat verloopt wel via een middenveld van sociale organisaties zoals vakbonden en mutualiteiten, maar die zijn stilaan ook zelf schakels geworden van het anonieme stelsel. Volgens Rosanvallon heeft de verzorgingsstaat tot op heden onder ‘de sluier van de onwetendheid’ gefunctioneerd, maar is de tijd gekomen om opnieuw het solidariteitsgevoel uit te vinden, in de relaties tussen mensen, in de concrete samenlevingGa naar eind[11]. Het is wellicht niet toevallig dat de meest belovende aanzetten tot een vernieuwing van het (denken over) sociaal beleid te vinden zijn in die landen waar er geen uitgebouwde verzorgingsstaat is: de Verenigde Staten en tal van ontwikkelingslanden, waar daarom meer aandacht is voor de dynamiek en mogelijkheden op meso- en microniveau. Zo wordt bijvoorbeeld in het ontwikkelingswerk veel meer aandacht geschonken aan micro-kredietschema's, waarbij mensen in groep verantwoordelijk zijn voor het succes van de inspanningen van de individuen die leningen aangaan. Met enige overdrijving kun je wellicht stellen dat de Europese verzorgingsstaten pas nu, met de ontwikkeling van Castells' geglobaliseerde netwerksamenleving, voor dezelfde maatschappelijke uitdaging staan: de ontwikkeling van een sociaal beleid bij een toenemende ongrijpbaarheid van het economische. Twee concepten kunnen helpen om een nieuw sociaal beleid uit te werken: dat van capabilities, van Amartya Sen, en dat van ‘sociaal kapitaal’, dat momenteel zowel in de Verenigde Staten als in tal van ontwikkelingslanden als een sleutel voor een effectief sociaal beleid wordt beschouwd. | |
HandelingsmogelijkhedenHet is een van de grote verdiensten van Amartya Sen dat hij een theorie ontwikkeld heeft die zowel het individuele als het maatschappelijke welzijn als inzet heeft. Het begrip capabilities staat in zijn werk centraal. De toestand waarin iemand zich bevindt, wat hij is en wat hij weet | |
[pagina 779]
| |
te ondernemen, wordt door Sen als ‘achieved functionings’ aangeduid, maar zou grofweg ook als welzijn vertaald kunnen worden. De handelingsmogelijkheden (‘capabilities’) van een individu zijn dan de set van functionings waaruit hij kan kiezen. Welzijn vloeit voort uit het geheel van mogelijkheden waaruit iemand kan kiezen om zijn leven vorm te geven en zijn wensen te realiseren: ‘De mogelijkheden voor welzijn variëren van zeer elementair (zoals de mogelijkheid tot gezondheid, het kunnen beschikken over voldoende voedsel, het zich kunnen verplaatsen, enz.) tot zeer complex (zoals de mogelijkheid tot gelukkig zijn, zelfrespect kunnen hebben en het zonder schaamte kunnen participeren aan het maatschappelijk leven)’Ga naar eind[12]. Wie een sociaal beleid wil evalueren, moet bijgevolg niet kijken naar het gerealiseerde welzijn, maar naar de handelingsmogelijkheden die het bevorderd heeft, dus niet naar het inkomen, het vermogen en het bezit van de burgers, maar naar de mogelijkheden die ze krijgen om zich te voeden, zich te verplaatsen, en deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Een tweede belangrijke punt in Sens aanpak is dat hij individuen niet benadert als atomaire ontvangers van rechten en dragers van individuele verantwoordelijkheden tegenover een bepaalde gemeenschap, maar als handelende actoren die samen verantwoordelijkheid dragen in de samenleving. Het is door de onderlinge betrokkenheid van de burger dat de kwaliteit van het leven wordt bepaald: ‘the capability of a person depends on a variety of factors, including personal characteristics and social arrangements’Ga naar eind[13]. Handelingsmogelijkheden komen voort uit individuele bronnen, zoals financiële middelen, rechten, opleiding en vorming (‘human capital’), maar evenzeer uit de sociale omgeving. De kansen die de maatschappij hem te bieden heeft, zijn voor het individu even belangrijk om tot welzijn te komen, als de persoonlijke bronnen waaruit hij kan putten. Dat lijkt evident, maar in het huidige sociaal beleid is daarvan weinig te merken. In de strijd tegen de werkloosheid ligt het accent louter op het stimuleren van de individuele bronnen, met inkomen en scholing als belangrijkste componenten. Het gevaar van de gangbare nadruk op laaggeschooldheid is daarom een ‘scholingsfetisjisme’, dat vergelijkbaar is met wat Sen in verband met de benadering van armoede in termen van basisbehoeften het ‘goederenfetisjisme’ heeft genoemd. Allerhande opleidingen voorzien is één zaak, maar een ‘netwerk van handelingsmogelijkheden’ uitbouwen voor alle burgers nog wat anders. Wat heeft Ive eigenlijk gekregen van het PWA-kantoor? Een beperkte structurering van zijn tijd en wat extra inkomen. In ruil heeft hij zijn bereidwilligheid getoond en zijn arbeidskracht ingezet in het huis van een vreemde. Zijn handelingsmogelijkheden werden alleszins niet verhoogd: hij kreeg geen opleiding of werk in een | |
[pagina 780]
| |
richting waar hij interesse voor had, en hij kwam evenmin in contact met mogelijke werkgevers in de tuinbouw, zelfs niet met andere mensen die ook in zijn situatie verkeren. | |
Sociaal kapitaalEr zijn twee verschillende benaderingen van de term ‘sociaal kapitaal’. De meest bekende is die van Putnam, die in een studie over de kwaliteit van de regionale overheden in Italië kon aantonen dat de bestuurskwaliteit van die overheden afhankelijk was van de kwantiteit en de kwaliteit van de ‘civil society’Ga naar eind[14]. Bij andere auteurs, zoals Bourdieu en Coleman, is sociaal kapitaal een eigenschap van het individuGa naar eind[15]. ‘Sociaal kapitaal’ betreft hier het geheel van hulpbronnen dat aanwezig is in het netwerk van een individu: de normen en wederkerige verwachtingen, de onderlinge solidariteit en vertrouwen, de toegang tot informatie en de mogelijkheid van verbindingen met andere netwerken. Sociaal kapitaal gaat dan over de mogelijkheden die iemand heeft om - via zijn relaties - extra hulpbronnen aan te spreken. In die vorm van sociaal kapitaal moet het sociaal beleid dringend investeren. Naast de individuele bronnen die de handelingsmogelijkheden van een individu bepalen (zoals het opleidingsniveau) zijn er ook die hulpbronnen die alleen maar in en via een sociaal netwerk aanwezig zijn. Het individu moet twee, schijnbaar tegengestelde bewegingen aankunnenGa naar eind[16]: het moet zich weten te integreren in een eigen netwerk (‘embeddedness’), en bovendien moet het autonoom de verbinding kunnen maken met andere netwerken (‘linkage’). Integratie veronderstelt dat individuen kunnen terugvallen op een gemeenschap met gedeelde waarden, in familiale, etnische, religieuze of buurtgebonden relaties. Wederzijdse bijstand en onderling vertrouwen en verantwoordelijkheid geven elkeen de mogelijkheid om bijkomende hulpbronnen te verwerven (kinderoppas, klusjes, geld, tips over interessante jobs,...). Als er geen integratie is, moet het individu niet alleen de mogelijkheid tot ondersteuning, maar ook nog bronnen voor identiteitsvorming en wederzijdse verantwoordelijkheid ontberen. Integratie op zich is echter onvoldoende. Simmel wees er al op dat een mens, om vooruit te komen, ook relaties moet hebben buiten de ruimtelijke, mentale en economische grenzen van de eigen groep. Hij moet zelf of via bepaalde actoren in het eigen netwerk in contact kunnen komen met andere netwerken, die hem nieuwe informatie en mogelijkheden bezorgenGa naar eind[17]. Om meer welzijn mogelijk te maken, doet het sociaal beleid te weinig als het uitsluitend de individuele handelingsmogelijkheden stimuleert door bijkomende opleiding, sociale integratiepremies, individuele begeleidingsplannen, enz. Het beleid moet ook ‘netwerken | |
[pagina 781]
| |
van mogelijkheden’ uitbouwen, en de noodzakelijke solidariteits- en verantwoordelijkheidsverbanden laten groeien. Ook het pleidooi voor activering en de creatie van ‘secundaire’ arbeidsmarkten zijn onvoldoende. Deze maatregelen sluiten het individu op in zijn eigen handelingsmogelijkheden, in plaats van eerst een omgeving te scheppen waarin wederzijdse betrokkenheid kan gedijen. Anderzijds is het accent dat in sociale werkplaatsen of vanuit het welzijnswerk gelegd wordt op de integratiecomponent te eenzijdig. Deze sectoren vormen een apart circuit, aan de marge van de reguliere maatschappelijke instituties en economie. De ‘linkage’-component is in deze initiatieven zoek geraakt. Typerend in dit verband is wellicht dat de initiatiefnemers en organisatoren vrijwel uitsluitend in de publieke sfeer of die van het welzijnswerk te situeren zijn, en dat de reguliere economische sector structureel afwezig is. Maar ook in het geheel van activeringsmaatregelen in de werkloosheid wordt er onvoldoende geïnvesteerd in de constructie van de ‘linkage’. Toch kan het anders. Hier en daar wordt ook bij ons met sociaal kapitaal gewerkt. Zo is er bijvoorbeeld Kanaal 127, een centrum voor sociaal-innoverend ondernemen in Kortrijk, waar langdurig werklozen, vluchtelingen en bestaansminimumgerechtigden aan de slag kunnen, of in hun zakenideeën begeleid en ondersteund worden om stilaan een volwaardig bedrijf uit te bouwen. Dit initiatief, opgericht met steun van het Sociaal Impuls-fonds, wordt geleid door managers, en een aantal bedrijven uit de regio zijn aandeelhouder. Door de link met het bedrijfsleven en de bedrijfseconomisch verantwoorde aanpak slaagt dit initiatief erin zowel de maatschappelijke en economische integratie als de financiële autonomie te versterken. In vergelijking met de tijd dat hij alleen maar werkloos was, kwam Ive nu met drie mensen meer in contact: de beambte van het PWA-kantoor, mevrouw Geysen uit de Kammenstraat waar hij elke week ging schoonmaken en mezelf. Potentiële werkgevers zaten daar niet bij, de mogelijkheid om anderen te ontmoeten was niet aanwezig. Meer en meer kreeg hij het gevoel dat dit allemaal zinloos was. En voor zijn ambities in de tuinbouw of groenvoorziening vond hij nergens gehoor. | |
BesluitSociaal beleid kan zich niet meer beperken tot sociale bescherming, herverdeling en activering. Een goed begrepen sociaal beleid verstevigt de sociale netwerken van mensen. Het brengt mensen in contact met de meer dominante, welzijn producerende netwerken van de samenleving. De verzorgingsstaat heeft zich ontwikkeld tot een anoniem systeem dat een rits op het individu gerichte maatregelen ter beschikking heeft om aan de traditionele sociale risico's het hoofd te bieden. Ten gevolge van de globalisering en het ontstaan van een ‘netwerksa- | |
[pagina 782]
| |
menleving’ heeft dit systeem zijn grenzen bereikt. In zijn afscheidsrede zei Herman Deleeck dat voor de armen die het zwaarst getroffen zijn de uitkeringen niet volstaan, en dat er, naast de sociale zekerheid, ook maatschappelijk werk nodig isGa naar eind[18]. Sinds 1993 heeft niet alleen de problematiek van de langdurige werkloosheid zich scherper gesteld, maar is ook het maatschappelijk werk aanzienlijk toegenomen, zonder een afdoende oplossing te blijken. Maatschappelijk werk, zoals dit momenteel wordt opgevat, zit te veel op de uitkeringszijde (het geven van financieel-administratieve ondersteuning) of richt zich enkel op een eenzijdige integratie (de onderlinge solidariteit van kansarmen of langdurig werklozen). In deze benadering wordt te weinig gedacht aan aansluiting bij andere, sterkere netwerken, waardoor meer mogelijkheden zouden ontstaan. Een aangepast sociaal beleid streeft ernaar de handelingsmogelijkheden van de burgers te stimuleren. Het beveiligen van de levensstandaard en het aanbieden van onderwijs en permanente vorming zijn daartoe noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarden. Armoede en sociale uitsluiting, de ‘nieuwe sociale kwestie’ en activering van de werkloosheid zijn ontoereikende begrippen om te vatten waar het werkelijk om gaat. De eerste bekommernis moet zijn: de wijze waarop een gemeenschappelijke concrete verantwoordelijkheid tot stand kan worden gebracht. De modellen ontwikkeld in de Derde Wereld zijn hiervoor ten zeerste bruikbaar. Die leggen de nadruk op het samenbrengen van uiteenlopende capaciteiten en ambities. Sterk en zwak worden daarbij vermengd, in veranderende combinaties van publiek en privaat, en allen zijn, in onderlinge betrokkenheid, en niet louter individueel, verantwoordelijk voor de eigen en voor andermans voor-uitgang. In de oorspronkelijke betekenis die Rosanvallon aan de ‘activerende verzorgingsstaat’ gegeven heeft, gaat het over een nieuwe benadering van de combinatie van het sociale en het economische leven, waarbij het sociale weefsel via een verdere integratie van beide maatschappelijke sferen opnieuw wordt opgebouwd. Het is dus niet genoeg activering over te laten aan de werklozen, door hun vorming, verplichte tewerkstelling, enz. op te leggen. De economie zelf moet geactiveerd worden, en wel een economie die mogelijkheden tot zinvolle arbeid schept voor die mensen die door de vrije markt niet onmiddellijk opgenomen, en zelfs uitgesloten worden (laaggeschoolden, migranten, oudere werknemers,...). Met andere woorden, sociaal beleid gaat, vanuit dit perspectief, over het concreet aanreiken van de productiefactoren van het sociale zelf. Ive is ondertussen gestopt met PWA-klussen. Opnieuw verdwenen. |
|