Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 673]
| |
Streven september 1999 | |
[pagina 675]
| |
Herman-Emiel Mertens
| |
IT's A Long WayHarminus Martinus Kuitert (in 1924 geboren in Drachten, Friesland) komt van zeer ver en gaat zeer ver, nog steeds. De van huis uit gereformeerde gelovige studeerde aan de Amsterdamse Vrije Universiteit | |
[pagina 676]
| |
(V.U:, gereformeerde signatuur) en was achtereenvolgens predikant in Scharendijke (Zeeland) en studentenpastor in Amsterdam. Als hoogleraar aan de V.U. doceerde hij van 1967 tot 1989 ethiek en inleiding dogmatiekGa naar voetnoot[1]. Een eerste stap in de richting van theologische vernieuwing was zijn boek De realiteit van het geloof. Over de anti-metafysische tendens in de huidige theologische ontwikkeling (1966). Het was de tijd dat zowel de existentietheologie (á la Bultmann) als de God-is-dood-theologie (van Buren, e.a.) floreerden. Kuitert reageerde tegen beide tendensen: de interiorisering van openbaring in de existentietheologie en de horizontalisering ervan in de neopositivistische. Maar terugkeer naar de metafysische theologie was in ieder geval uitgesloten. Hij opteerde voor een derde weg: het heil historisch in ons middenGa naar voetnoot[2]. In de daarop volgende publicaties is de verkenningstocht naar de realiteit van het geloof verder gegaan, onomkeerbaar in verweer tegen wat hij met Schillebeeckx ‘de ketterij van de orthodoxie’ noemdeGa naar voetnoot[3]. Geloof is broodnodig, want ‘zonder geloof vaart niemand wel’, al berust het niet direct op goddelijke openbaring, want ‘alle spreken over Boven komt van beneden’Ga naar voetnoot[4]. Echter, enerzijds is het geloof niet inhoudsloos, - ‘geloven staat of valt met de waarheid van zijn IS-zinnen’Ga naar voetnoot[5] - anderzijds is onze godskennis bemiddeld door de cumulatieve ervaring van de opeenvolgende generaties. De christelijke leer is een ‘ontwerp’: een gooi naar de waarheid; een ‘zoekontwerp’: mensen hebben het ‘ergens om’ ontworpenGa naar voetnoot[6]. Hoe dan ook, waar het uiteindelijk op aankomt, is ‘de naam van God weer te kunnen vastknopen aan ervaringen die elke mens vandaag kan zien en meemaken’Ga naar voetnoot[7]. Vandaag: christenen moeten hier en nu hun geloof kunnen interpreteren in eigentijdse modellen, niet in deze van gister, want ‘God is er niet alleen, wij zijn er ook nog’Ga naar voetnoot[8]. Wij: mensen van vandaag. Hiermee is een lange weg afgelegd. Lang voor zijn emeritaat in 1989 was Kuitert reeds ver ‘afgedwaald’ van neocalvinistische theologie en Barthianisme. In het Festschrift hem toen aangeboden schreef Henk Berkhof: ‘Vriend en vijand van Kuitert lijken het daarover wel eens te zijn, dat hij met de wortels van zijn opvoeding en universiteit zo goed als niets meer te maken heeft’Ga naar voetnoot[9]. Na zijn afscheid van de V.U. begon een nieuwe fase in het afscheid van de old time religion, waarvan hij reeds als predikant de noodzaak had aangevoeld: ‘afstropen van datgene wat niet de moeite waard is, van datgene wat je als lege dozen meesleept omdat je denkt dat het er bij hoort’Ga naar voetnoot[10]. De franjes verdoezelen immers vaak de wezenlijke inhoud. Een zoekontwerp, zelfs geformuleerd als een leer, kan niet dwangmatig worden opgelegd. Geloven doe je niet op het commando van een kerkelijke overheid of onder de druk van een traditie, doch ‘vrij en willig’. | |
[pagina 677]
| |
Het proces van Kuiterts verdergaan vond zijn neerslag in twee bestsellers: Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Een herziening (Baarn, 1992) en Zeker weten. Voor wie geen grond meer onder de voeten heeft (Baarn, 1994). Beide werken zijn geschreven voor gelovigen die met al de vernieuwingen niet meer weten waaraf of waaraan en op zoek zijn naar een volwassen geloof dat de vertrouwde voorstellingen ter discussie stelt. Het eerste ‘ontdeed het Credo van overbodigheden’; het tweede ‘haalde de steunberen weg die de christeljke traditie recht houden’Ga naar voetnoot[11]. En wat blijft er van die traditie nog over na lezing van die derde bestseller, het recente Jezusboek? | |
Afbladdering van de kerkelijke ChristusWat hebben ze in de loop der eeuwen gemaakt van Jezus van Nazaret op wie het christendom teruggaat? Met deze vraag start Kuiterts recente schets voor een christologie. ‘Het gaat in dit boek over Jezus, over Jezus als de Godmens van de klassieke kerkelijke leer zowel als de Jezus van de vrije produkties van vandaag. Beiden wijs ik af, om verschillende redenen, maar vanuit een en dezelfde gezichtshoek: in elke Jezus-versie moet minstens Jezus van Nazaret passen’, aldus de auteur in het ‘Woord vooraf’ (blz. 12). Zijn opzet is vrij duidelijk: het afbladderen van het kerkelijke en devotionele verguldsel waarmee Jezus is overtrokken, en dat ‘van beneden, niet van boven’ komt. Vooral tegen de kerkelijke christologie met de tweenaturenleer (goddelijke / menselijke) en de daarbij aansluitende (overdreven) Jezuscultus is het boek gericht. Maar dit is slechts de negatieve zijde. Positief ligt de klemtoon op twee thema's: Jezus was een gelovige jood, en de God die hij preekte was ook ‘God-voor-niet-joden’. Naar eigen zeggen van de auteur vindt de lezer voorproefjes van dit opzet in vorige werken, onder meer in Het algemeen betwijfeld christelijk geloof en in Zeker weten, maar nu worden de verschillende stellingen in een coherent geheel geplaatst. Het eerste deel, ‘Een steen in de vijver’ getiteld, schetst bondig en gevat de geschiedenis van het historisch- en literair-kritische onderzoek van de nieuwtestamentische geschriften, om na te gaan hoe sinds de Aufklárung de bijbelexegetische benadering van de Jezusfiguur zich heeft ontwikkeld. Grote namen krijgen het volle gewicht: Reimarus, Lessing, D.F. Strauss, Adolf von Harnack, Albert Schweitzer, Rudolf Bultmann, e.a. ‘De echte Jezus is voor de onderzoekers de Jezus van vlees en bloed, Jezus die toen leefde. De dogmatische Christus van de kerk kan nooit de echte zijn geweest’ (blz. 43). Een conclusie die de meeste deskundigen graag zullen onderschrijven. De vier evangeliën bevatten geen uitspraken ván Jezus, maar over Jezus. Zij zijn veeleer theologische verhandelingen dan biografische verhalen. Goeddeels | |
[pagina 678]
| |
schriftelijke neerslag van aanvankelijk mondelinge tradities. ‘Jezus in geloofsverpakking’ (blz. 74); de verkondigde Christus ‘produkt van Gemeindebildung’. Er met historische zekerheid authentieke Jezus-woorden uit halen is een moeilijke, om niet te zeggen een haast onmogelijke aangelegenheid. | |
Van de literaire Christus naar de kerkelijkeZonder historische Jezus ‘van vlees en bloed’, geen kerkelijke Christus. De overgang is geschied via teksten. Tussen de historische en de kerkelijke is er de literaire, de Christus van de Schriften (het onderscheid tussen kerkelijke en literaire Christus klopt evenwel niet helemaal, want al gaan de teksten terug op historische gegevens, toch zijn zij goeddeels product van de vroege kerk). ‘Zonder teksten over Jezus is er voor ons geen Jezus te ontwaren, die voor ons “van betekenis” zou kunnen zijn, maar zonder een historische Jezus van vlees en bloed zouden we even ver zijn: er zouden geen teksten zijn waarin hij ons werd beschreven. Hij moet er, kortom, geweest zijn, om voor ons “van betekenis” te kunnen worden’ (blz. 113). Om dit laatste is het tenslotte te doen. Wat betekent Jezus, zijn woorden en daden, zijn leven en boodschap voor ons hier en nu? Daarover gaat het in het tweede deel van het boek onder de hoofding ‘van betekenis naar “van betekenis”’ (het klinkt als een woordenspel). De nieuwtestamentische teksten over Jezus lezen is nog niet ze verstaan, ze begrijpen. ‘Verstaan’ is méér dan een sprong naar het verleden: het is zich door de woorden laten aanspreken, zodat ze geen dode letter blijven. ‘Begrijpen’ wil eigenlijk zeggen: door de tekst existentieel gegrepen worden. Receptie maakt een tekst tot levende werkelijkheid zodat deze geschiedenis kan maken. Een mooie illustratie hiervan is de overgang van de literaire Christus naar de kerkelijke. Een kwestie van tijd- en milieugebonden interpretatie. Kuitert ziet de christologie als receptiegeschiedenis. Het Woord is niet alleen tekst geworden, maar mettertijd ook leer, dogma. In 325 (concilie van Nicea) werd officieel bepaald dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van de Vader was. In 451 (concilie van Chalcedon) werd de zgn. tweenaturenleer tot een geloofsartikel geproclameerd: de goddelijke en de menselijke natuur van Christus vormen één goddelijke persoon. Is deze Tweede Persoon van de Drie-eenheid de echte Jezus? Kuitert zegt: niets daarvan, om twee redenen. Vooreerst, Jezus heeft de titel ‘zoon Gods’ niet voor zichzelf alleen gereserveerd (herhaaldelijk wordt hierop geïnsisteerd), en vervolgens, de tweenaturenleer is een gedateerd verklaringsmodel (drie à vier eeuwen na de nieuwtestamentische geschriften): een antwoord op vragen van toen, die wij nu niet | |
[pagina 679]
| |
meer of nog nauwelijks stellen. ‘De kerkelijke Christus is niet de werkelijke Jezus maar een fase in de receptiegeschiedenis van de evangeliën: in zijn conceptie en uitbouw het werk van de Griekse geest op de bodem van het evangelie. De Oude Kerk las het Nieuwe Testament met ogen, die behoorden tot een totaal andere cultuur dan die waarin de evangeliën waren ontstaan’ (blz. 133). | |
Het specifiek christelijkeIndien Jezus op joodse wijze in de God van Israël geloofde en bijgevolg zichzelf niet in exclusieve zin de Zoon Gods kon noemen en geen nieuwe godsdienst heeft gesticht, wat is er dan speciaals aan het christendom? Deze vraag is aan de orde in ‘Religion Christi’, het derde deel van het boek. Het antwoord luidt: ‘alles van de christenen is al te vinden bij de joden, de ingrediënten van het geloof zijn dezelfde, behalve Jezus’ (blz. 162). Jezus, dat wil zeggen: de man van Nazaret, die predikte dat de God van joden ook de God van en voor de heidenen is geworden. Alle volkeren zijn geroepen ‘Gods volk’ te worden, de etnische beperkingen vallen voorgoed weg: dát is de blijde boodschap van Jezus, hét grote nieuws. Veel ander nieuws is er niet, want het nieuwtestamentische zoekontwerp van God is hetzelfde als wat de oude Bijbel ons aanbiedt. Kuitert is heel categoriek: ‘Dezelfde God, dezelfde verzoening, dezelfde barmhartigheid, hetzelfde verlof tot leven, alles hetzelfde. Behalve de Zuwendung Gottes. Die geldt in het Nieuwe Testament ook de niet-joden’ (blz. 191). Met andere woorden, de christelijke religie is de religie van Jezus, de prediker van het universele heil: Gods genade en trouw betreft evenzeer niet-joden als joden. Als geen andere heeft Paulus dit duidelijk gemaakt: Jezus is de weg naar de God van de joden ook voor de heidenen. Christenen zien Jezus als metafoor van Gods gelaat dat naar alle mensen en naar alle volkeren is gekeerd. Zo kunnen ook niet-joden deelnemen aan het christelijke ritueel van de verzoening. In vele religies speelt het verzoeningsritueel een voorname rol: Gods toom afwenden. ‘Het ritueel is een poging om het beneden goed te maken bij Boven. God moet verzoend worden = wij zijn schuldenaars’ (blz. 177). Bij Paulus is verzoening een centraal begrip, in verband gebracht met de rechtvaardiging door het geloof zonder de wetswerken. God zelf bewerkt de verzoening: ‘God was in Christus doende de wereld met zichzelf te verzoenen, voor wie gelooft’ (Rom. 3,25). De kruisdood is het ritueel waaraan ook niet-joden kunnen deelnemen. Voor de heidenen is Goede Vrijdag de Grote Verzoendag. | |
[pagina 680]
| |
Jezus zeggen maar God bedoelenJezus is geen tweede God, geen goddelijke persoon (de Tweede van de Drie-eenheid). Wat moeten we dan met de dogmatisch bekrachtigde tweenaturenleer? Ja, ‘Wat moeten we met...’ is de veelzeggende titel van het vierde hoofdstuk. Wat moeten we met de gebruikelijke beelden en titels: eniggeboren Zoon Gods, maagdelijke geboorte, moeder Gods, enz.? wat met de klassieke Jezusvroomheid? Het gaat uiteraard om de betekenis van de vertrouwde zegswijzen. We mogen deze blijven gebruiken op voorwaarde dat we ze interpreteren in termen en concepten van hier en nu. We moeten ze dus cultureel vertalen. God heeft geen moeder en Jezus is niet zelf God, maar daarom is het nog niet verboden of per se nonsensicaal te spreken van de moeder Gods als we Maria, de moeder van Jezus bedoelen, tenminste als we beseffen dat het om beeldspraak gaat en niet om letterlijke zin. Christenen zijn helemaal geen gevangenen van dogmatische uitspraken en geijkte formuleringen. Met de tweenaturenleer is geen punt gezet achter de zoektocht naar Jezus. Het laatste woord van de christologie is hoegenaamd niet gevallen in Nicea en Chalcedon. Dé vraag is of vandaag de dag die oude concilieteksten nog bruikbaar zijn en in welke zin. In ieder geval zijn het teksten ‘over Boven’ die van a tot z ‘van beneden’ komen, dus mensenwerk. Het komt er bijgevolg op aan het credo te interpreteren vanuit onze eigentijdse vragen, en daarbij rekening te houden met de historische context waarin de klassieke formules destijds ontstaan zijn. Bij wijze van illustratie worden schetsmatig behandeld: de maagdelijke geboorte, het kruis, de paasverrijzenis, de hemelvaart, de wederkomst en het laatste oordeel. In aansluiting daarbij komen ook de Jezusfeesten aan de orde: Kerstfeest, Goede Vrijdag, Pasen, Pinksteren. Feesten die ons aanzetten tot het doen van goede werken en onze sociale verantwoordelijkheid stimuleren. Wat Kuiterts oordeel over de (overdreven) Jezusvroomheid betreft mag men niet uit het oog verliezen dat hij, als van huis uit gereformeerde, overwegend in psalmenvroomheid is opgevoed. Kuitert geeft grif toe dat, ondanks hun allergie voor plastische beeldvorming, waartoe vroomheid vaak leidt, ook de protestanten in hun liturgie een ruime plaats geven aan de spirituele beelden die de gezangen zijn. Het Liedboek der kerken wemelt van (soms zoetgevooisde) Jezusliederen. Bij de piëtisten (bv. Zinzendorf en de Hernhutters) en de methodisten (bv. Billy Graham) was en is de Jezusmystiek ten top gedreven. Op gevaar af Jezus niet alleen als beeld van God maar zelfs als een tweede God, als een vervangingsgod te zien. Een reëel gevaar, of de Jezusvroomheid nu Barthiaans-theologisch onderstut is of kitscherig geuit wordt in ‘I love Jesus’-stickers. Jezusvroomheid, oké, als we Jezus maar niet in | |
[pagina 681]
| |
de plaats van God vereren of aanbidden. Vandaar Kuiterts waarschuwing: ‘de Jezus-taal hoeft niet te worden verworpen, maar als je dan toch God bedoelt, waarom niet meteen God zeggen?’ (blz. 231) | |
Jezus als multiculturele belofteWat houden we ten slotte over van de kerkelijke Christus na het zorgvuldige afbladderingsproces? Bij welke Jezus komen we uit, als eenmaal de terugweg naar God eerlijk en vrijmoedig is ondernomen? Met welke Jezus kunnen we onbevangen voor de pinnen komen? Welke rol kan hij spelen in het leven van wie ‘aan God wil doen’, meer bepaald van christenen? In het vijfde en laatste deel, getiteld ‘De Nalatenschap’, worden de pijlers van een houdbare en bruikbare christologie getekend: Jezus als profeet, als priester, als koning. Het klassieke drievoudige ambt kan ons op weg zetten om de middelaarsfunctie van Jezus te verwoorden zonder te vervallen in buitensporige Jezusdevotie, ‘een te veel van het goede’. Van Jezus' middelaarschap naar de kerk is zogezegd maar een stap. Of niet? Moeten we de kerk als nalatenschap van Jezus zien, en/of omgekeerd Jezus als nalatenschap van de kerk? Wat het r.-k. instituut betreft heeft de protestant Kuitert het moeilijk te geloven in een kerk ‘die er in Rome paleizen op na houdt, een Vaticaanstad, een paus als plaatsvervanger van Jezus, een hofhouding, kardinalen die zich als prinsen laten aanspreken en behandelen’ (blz. 278). Met de Bredase bisschop Muskens ziet hij het wel zitten. Overigens is hij helemaal niet gekant tegen institutionalisering van de kerkgemeenschap. Integendeel, ordening is nodig. Maar er is geen sprake meer van het ‘buiten de kerk geen heil’ (extra ecclesiam nulla salus). Echter, het loslaten van de idee dat het christendom een monopolie heeft, impliceert geenszins dat alle godsdiensten evenwaardig zijn. Hoe dan ook, christendom en kerken vallen niet zonder meer samen. Ook buiten de kerkmuren is er de facto authentieke moraal; zelfs authentiek christelijk geloof, maar dit is er via de kerkelijke traditie gekomen. Het cultureel christendom bestaat ook buiten de geïnstitutionaliseerde geloofsgemeenschappen, al is het historisch via deze ontstaan. Van de kerken heeft Europa de kerkelijke Christus geërfd, die niet is weg te denken uit onze christelijke cultuur: ‘wie niets van de kerkelijke Christus weet, kent zijn eigen geschiedenis niet, en wie zijn eigen geschiedenis niet kent, kan zijn bestaan niet interpreteren’ (blz. 298). Van de kerkelijke Christus naar de Jezus die ons de weg toont naar de God die er ook is voor niet-joden. Terug naar God: zo besluit Kuitert zijn Jezusboek. | |
[pagina 682]
| |
Frisse wind?Ja en nee. Ja, alleszins voor wie vanuit zijn echte levensvragen zoekt naar kritisch verantwoorde geloofsverdieping. Nee, voor wie zich goed voelt met zijn nu eenmaal vertrouwde geloof, de geloofsmoeilijkheden verdringt of wegwuift, en in ieder geval ernstig nadenken over religieuze en levensbeschouwelijke vragen het liefst vermijdt. Pas de problèmes: uit gemakzucht, uit onverschilligheid, uit angst. Nee, ook voor de fundamentalistisch ingestelden, die alle concrete geloofsmoeilijkheden ten spijt, halsstarrig vasthouden aan de letter van bijbel en traditie. Voor deze laatste categorie is er geen sprake van frisse wind, doch van een hevige storm. Maar voor wie het moeilijk heeft met zijn geloof, als praktische levenshouding of als aanvaarding van geloofsartikelen en catechismus-waarheden, en eerlijk naar opheldering zoekt, kunnen de sporen door Kuitert getrokken zeer lichtgevend zijn, werkelijk een genade. Nu, wat de ontmythologisering van de bijbelverhalen betreft brengt Kuitert in zijn recente Jezusboek eigenlijk niet zoveel nieuws. Men denke aan het baanbrekende werk in dit opzicht, door Rudolf Bultmann en zijn leerlingen reeds sinds decennia verricht. Voor vele nadenkende christenen is dit allang geen moeilijkheid meer. Zij beseffen dat de evangelieverhalen over bv. Jezus' kindsheid, de parabels, de mirakelen, het ledige graf, de paasverschijningen geen letterlijke weergave van historisch feitenmateriaal zijn, geen fotografische reportage, doch een schriftelijke neerslag van vroegere mondelinge tradities. De bijbelteksten behoeven een actualiserende hertaling om ons vandaag de dag te kunnen aanspreken. Maar wat met de eens en voor altijd geformuleerde dogma's, met de geloofsartikelen? Zijn deze niet letterlijk, zonder meer te nemen of te laten, eventueel op uitsluiting uit de kerk? Toch niet, zegt Kuitert, en hij heeft overschot van gelijk. Evenzeer als de bijbelteksten moeten ook deze opnieuw worden geïnterpreteerd vanuit onze eigentijdse culturele context. Zoals mijn vereerde Leuvense oud-collega wijlen Piet Fransen steeds benadrukte, moeten ook alle concilieteksten ontmythologiseerd worden, net als de bijbelse. Zelf herinner ik mij dat de Leuvense rector Piet De Somer mij ooit verbaasd vroeg: geeft gij dogmatische theologie? Maagdelijke geboorte, goddelijke zoonschap, onbevlekte ontvangenis, erfzonde..., gelooft gij dat zelf?’ Ik antwoordde: ‘ik probeer op een wetenschappelijk verant-woorde manier te verklaren hoe al die dogma's ontstaan zijn en ook hoe we deze op een geseculariseerde manier kunnen hertalen voor de mensen van vandaag die met andere vragen zitten dan over vagevuur of pauselijke onfeilbaarheid’Ga naar voetnoot[12]. Wij leven in een heel andere cultuur dan de christenen uit de | |
[pagina 683]
| |
vierde en vijfde eeuw. Niet te verwonderen dat de teksten van de trinitarische en christologische concilies uit die tijd (Nicea, Ephese, Chalcedon) ons zo weinig raken. Oude antwoorden op verouderde vragen. Zij blijven ‘waar’, althans voor alwie ook vandaag de dag nog dezelfde oude vragen stelt. Alle kerkelijke leeruitspraken, alle dogma's, alle geloofsartikelen zijn tijd- en milieugebonden menselijke probeersels, door Kuitert op gevatte en suggestieve wijze getypeerd met het weerkerende refrein ‘van beneden over Boven’. Mensenwerk, zoekontwerp, geen rechtstreeks goddelijke openbaring. Voor wie lak heeft aan letterknechterij en snakt naar nieuwe, eigentijdse belevingsvormen en uitingen van het geloof in de humanitaire boodschap van Jezus van Nazaret, brengt Kuitert frisse wind. Wat zei paus Johannes XXIII ook weer toen hij gevraagd was naar zijn bedoeling met het nieuwe Vaticaanse concilie? Hij opende het raam met als enig commentaar: ‘un po d'aria fresca nella chiesa’. Vele lezers zullen Kuitert danken om zijn pleidooi voor eerlijkheid tegenover zichzelf en openheid naar onze wereld van vandaag. Geloven doet men ‘vrij en willig’. Niet op commando, niet blindelings, niet onnadenkend. Is het de auteur uiteindelijk niet daarom te doen? Zijn imposante, rijk gedocumenteerde, logisch gestructureerde werk, vlot geschreven en in meeslepende stijl, brengt voor vele kritische christenen een uitdagende maar bevrijdende, hoopgevende boodschap, die de horizont verruimt. Wie zou zich ergeren aan de kern van het hele betoog, met name dat de God van de joden er ook is voor de heidenen? | |
Toch nog vele open vragenKuitert zal de eerste zijn om toe te geven dat met zijn boek het laatste woord over het Jezusprobleem bijlange niet gezegd is. Het gaat om een schets voor een christologie (vgl. de ondertitel). Het is geen handboek van systematische theologie. Geen geleerde studie bestemd voor vakgenoten. De auteur is wel bezig met de leer, maar: ‘schrijft niet voor maar licht voor’ (blz. 12). Hij bezondigt zich niet aan de fouten die hij bepaalde autoritaire kerkleiders en klerikale instellingen verwijt. Hulp bieden aan wie probeert ‘vrij en willig’ te geloven is zijn bedoeling, zijn grote verdienste. Hij vergaloppeert zich geenszins in tekstkritische of godsdiensthistorische beschouwingen en argumentaties. Wellicht zullen sommige theologisch geschoolde lezers de benadering her en der als ietwat oppervlakkig ervaren. Maar uitgerekend het vermijden van technische vaktaal en van vervelende voetnoten zal de doorsneelezer appreciëren. De geleerde uithangen is makkelijker dan wetenschappelijke vakkennis verstaanbaar overdragen aan een breed publiek. In dit laatste is Kui- | |
[pagina 684]
| |
tert, de zeer onderlegde vaktheoloog, opmerkelijk geslaagd, wat nog niet wil zeggen dat zijn boek het einde inluidt van alle christologische problemen. Integendeel, na aandachtige lezing rijzen er zelfs nieuwe vragen. Enkele voorbeelden: Akkoord: ‘de echte Jezus kennen we niet, we kennen alleen wat ze van hem hebben gemaakt’ (blz. 11). Maar hoe weten we dat de boodschap van de universalisering van het heil op Jezus zelf teruggaat? Of is Paulus, of de eerste christengemeente, de uitvinder van het blijde nieuws: Jezus is het gezicht van God voor niet-joden, de God van Israël is de verbondsgod van alle volkeren? Oecumenisch uiteraard zeer interessant, - de kloof tussen joden en christenen is blijkbaar niet zo diep -, maar valt de beschrijving van het specifieke van de christelijke religie niet al te mager uit? De uitspraak ‘alles wat het Nieuwe biedt vinden we al in het Oude’ (blz. 191) komt ongetwijfeld schokkend over. Sommige lezers zullen, overigens niet helemaal ten onrechte, gewagen van een soort ‘reductie’. Misschien denken zij bv. aan de Bergrede (al gaan de versies van Mattes en Lucas niet terug op de historische Jezus), die toch het charter is van de christelijke religie? De blijde boodschap van de tweede Mozes valt toch niet samen met wat de eerste Mozes tot de Ouden heeft gepredikt? En ziet men vanaf Golgotha niet alles anders? Is de prediking van de Gekruisigde - ‘voor joden een ergernis, voor heidenen een dwaasheid’ - niet een dringende oproep tot herlezing van de oude Bijbel? Ook tegen de voorgestelde ombuiging van de Jezusvroomheid zullen vele, zelfs kritisch ingestelde gelovigen, bedenkingen hebben. Toegegeven: Kuitert heeft het alleen tegen de overdreven Jezuscultus, eventueel onderbouwd door de klassieke tweenaturenleer, waarbij Jezus als een andere, een Tweede God wordt aanbeden. Echter, wat is ‘overdreven’, welke zijn de criteria en hoe deze theologisch te funderen? De bewering ‘tot Jezus kun je niet bidden’ (blz. 219) zal niet zonder meer worden genomen, zelfs niet door nadenkende christenen die de terechte kritiek op de tweenaturenleer bijtreden, want er is ‘bidden’ en ‘bidden’. Aanbidden en smekend bidden is twee. En nog iets, sentiment hoeft toch niet per se helemaal te worden uitgesloten in de kritisch verantwoorde Jezusmystiek? Terecht hekelt Kuitert doloristische en masochistische kruismystiek. Zoals ikzelf ooit schreef vereert de christen niet het schandhout van het kruis, maar de GekruisigdeGa naar voetnoot[13]. Ik geef de auteur gelijk: ‘tot vergeving der zonden is en blijft een uitleg van beneden over Boven’ (blz. 239). Belangrijker is dat lijdenden en vervolgden van overal en alle tijden zich kunnen optrekken aan het voorbeeld van de Gekruisigde. Echter, ik zit persoonlijk met een ander probleem. Natuurlijk is Jezus ‘niet de oplossing voor alle levensvragen’ (blz. 314). Maar als ik | |
[pagina 685]
| |
het moeilijk heb, verdrietig diep in de put zit of in pijnlijk rouwproces gedompeld, kijk ik wel eens hoopvol naar de afbeelding van de gekruisigde Jezus, denkend aan het feit dat deze in de meest absurde situatie van het Golgothadrama, gefolterd en beangstigd, van mensen en God verlaten, ondanks alles zich toch zinvol heeft gedragen. Eerlijk gezegd, de historische figuur van deze gekruisigde Jezus geeft mij als ik in de misère zit meer soelaas dan de onvoorstelbare, onbeschrijfbare God. Of ik, wanneer ik Jezus zeg, eigenlijk God bedoel is mij niet duidelijkGa naar voetnoot[14]. Trouwens, wie of wat is God? What's in a name? Ik heb heel mijn leven theologie gestudeerd, gedoceerd, geschreven; maar als een kind me nu vraagt ‘God, wie is dat???’, dan sta ik met mijn mond vol tanden. Van Jezus terug naar God. Waarom niet evenzeer: terug naar de God van Jezus? Is die God ‘één goddelijke natuur, drie goddelijke personen’, zoals officieel geformuleerd door het kerkelijke leergezag in de vierde, vijfde eeuw? Hoe dit trinitarische dogma, dit oude menselijke zoekontwerp, vandaag de dag actualiserend te herinterpreteren zodat het hier en nu ‘van betekenis’ kan worden? Om te beginnen: het analogische gebruik van het persoonsbegrip niet uit het oog verliezen. De Vader is anders persoon dan de Zoon en de Geest. Dat hebben theologen als Moltmann, Schoonenberg, e.a. terecht benadrukt. Maar ondanks deze uitermate belangrijke nuancering blijft het probleem dringend en delicaat: hoe kun je het klassieke beeld van de Drie-eenheid ombuigen zonder het af te schaffen? Hoe kun je bv. het Johanneïsche Jezuswoord ombuigen, d.i. zinvol interpreteren zodat het houdbaar en relevant wordt: ‘Ik en de Vader, Wij zijn één’ (Joh. 10,30)? Dergelijke vragen zullen velen nu meer dan ooit serieus nemen, beseffend dat christologie en triniteitsleer nauw samenhangen. Moet een schets voor een nieuwe christologie logischerwijze niet gevolgd worden door een schets voor een nieuwe godsleer? De Drie-eenheid: nalatenschap van het christendom, een nieuw werk dat zou aansluiten bij het Jezusboek: vragen stellend, richting aanduidend voor nieuwe zoekontwerpen, zonder evenwel pasklare antwoorden op te solferen? Hopelijk ook een aanrader. Ik zou er Kuitert in ieder geval zeer dankbaar om zijn, zoals ik het nu ben om zijn boeiende en leerrijke Jezusboek. |
|