| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Ex Libris 2
Volgens Derrida staat een boek model voor een ‘statisch en gesloten denken’ (blz. 236). Wie echter kennisgemaakt heeft met Ex Libris, deel 1 (Streven, maart 1998, blz. 283-284), zal veeleer de indruk hebben dat een boek ook een ‘geopende speelruimte’ (blz. 236) en een ‘open plek’ kan zijn waar verschillende ‘schrifturen’ elkaar ontmoeten. Meer nog dan in Deel 1, getuigt Deel 2 van een kruisbestuiving tussen filosofen, ook al doen er zich vaak afstotingsverschijnselen voor. Men kan zich bijvoorbeeld nauwelijks een grotere tegenstelling indenken dan tussen Quines opvatting van de filosofie en die van Maclntyre en Rawls, terwijl er tussen deze beiden weer een wereld van verschil bestaat. Hoe bont deze verzameling van filosofische werken op het eerste gezicht ook lijkt, toch ontdekt men heel wat familiegelijkenissen. Meer dan in Deel 1 het geval is, hebben de auteurs in deze bundel daar oog voor. Zij hebben elkaars bijdragen blijkbaar gelezen en ze doen hun filosoof geregeld een gesprek aangaan met zijn collega's. Zo ontstaat er een zekere eenheid in de verscheidenheid.
In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft er zich in de filosofie een opvallende geografische verschuiving voorgedaan. De filosofen van de Nieuwe Wereld hebben een opvallende entree gemaakt op de filosofische scène. Aanvankelijk nog schatplichtig aan de Angelsaksische, analytische filosofie (R. Rorty), hebben zij al vlug het blikveld verruimd tot alle aspecten van de ‘human condition’ (H. Arendt): wetenschapsfilosofie (T. Kuhn), moraal (A. Maclntyre), recht (J. Rawls). Continentale filosofen als Gadamer, Habermas en Althusser lijken in vergelijking daarmee filosofische archeologen. Opvallend is dat de geest van Wittgenstein filosofen van welk pluimage ook als
| |
| |
een schaduw begeleidt. Ook is er geen filosoof die als P. Ricoeur erin slaagt de Angelsaksische en de continentale traditie met elkaar in gesprek te brengen. Hij vormt a.h.w. het sluitstuk op het grillige bouwsel dat de filosofen in de twintigste eeuw hebben opgetrokken. Chronologisch sluit J.R. Searle met The Rediscovery of the Mind dit overzicht af. Het mindbody-probleem, dat de westerse filosofie vanaf haar ontstaan achtervolgde, duikt hier weer op, al is het in een nieuwe gedaante, als vraag namelijk naar het statuut van de artificiële intelligentie.
De redacteurs zijn zich bewust dat zij met deze veertig boeken een ‘ongehoorde reductie van de complexiteit’ (blz. 426) doorvoeren. Uit de meeste bijdragen blijkt echter dat de auteurs de complexiteit niet uit het oog verliezen. Zij laten hun filosoof immers geen monoloog houden, maar deelnemen aan een filosofisch gesprek waartoe ze ook de lezer uitnodigen.
□ Hugo Roeffaers
K. Boey, A. Cools, J. Leihch, E. Oger (red.), Ex Libris van de filosofie van de 20ste eeuw Deel 2: van 1950 tot 1998, Acco, Leuven, 1999, 431 blz., 950 fr, ISBN 90-334-4116-0.
| |
Kerk & theologie
Het boek der hemelse paleizen
Er zijn passages in de bijbel die een geweldige invloed hebben uitgeoefend op latere lezers. Binnen het jodendom is dat onder andere het geval met Genesis 5:24 (‘Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem weggenomen’). Al vanaf de vierde of derde eeuw voor het begin van de christelijke jaartelling werd in bepaalde joodse kringen druk gespeculeerd over de vraag waar Henoch na zijn ‘opname’ door God terechtgekomen was. Er ontstond een ware Henochliteratuur die eeuwenlang bleef aangroeien. In het Nieuwe Testament citeert de Brief van Judas zelfs een boek Henoch als gezaghebbende Schrift. Dit staat tegenwoordig bekend als 1 Henoch, in feite een verzameling van tenminste vijf verschillende traktaten die tussen 300 voor en 100 n.Chr. geschreven zijn. Terwijl 1 Henoch reeds lang in een Nederlandse vertaling beschikbaar is, was 3 Henoch (beter: Het Boek der Hemelse Paleizen) tot nu toe alleen in buitenlandse vertalingen te krijgen. Dit geschrift dat het proces van verheerlijking en uiteindelijke vergoddelijking van Henoch beschrijft en tot een van de vroegste werken uit de geschiedenis van de joodse mystiek behoort, is nu eindelijk ook binnen ons taalgebied in een uitstekende uitgave beschikbaar. Het geschrift presenteert zichzelf als een verslag door rabbi Jismaël van zijn reis door de hemel, zijn aanschouwing van Gods troon aldaar en de hemelse eredienst, waarbij hem allerlei kosmologische geheimen uit de mond van de aartsengel Henoch worden geopenbaard. Hoewel een exacte datering van 3 Henoch zeer omstre-den is, zijn er allerhande redenen om aan te nemen dat flink wat voorstellingen eruit teruggaan op de tijd rondom het begin van onze jaartelling. Pieter van der Horst, hoogleraar Nieuwe Testament en vroeg christen- | |
| |
dom aan de Universiteit van Utrecht, heeft op basis van het gerenommeerde Vaticaanse handschrift V 228 een goede vertaling vervaardigd en deze voorzien van
vele voetnoten en een uitvoerige inleiding. Daarin mis ik overigens wel enige rudimentaire informatie over de inhoud en de structuur van 3 Henoch. Het boekje is een regelrechte aanwinst voor de onlangs gestarte serie Joodse bronnen, waarvan ik het eerste deeltje (Josef Ibn Zabara, Reis met de duivel) aan u heb voorgesteld in Streven (mei 1999, blz. 471-472).
□ Panc Beentjes
Het Boek der Hemelse Paleizen (3 Henoch), een joods mystiek geschrift uit de late oudheid, uit het Hebreeuws vertaald en toegelicht door prof dr Pieter W. van der Horst, Kok, Kampen, 1999, 116 blz, ISBN 90-435-0021-6
| |
Geschiedenis
Flossenbürg: een vergeten concentratiekamp
Het concentratiekamp Flossenbrg, gelegen bij de Duits-Tsjechische grens, werd in mei 1938 gesticht, met als doel de arbeidskracht van de gevangenen te gebruiken bij het winnen van graniet. In de loop der jaren bevolkten ongeveer 110.000 gevangenen Flossenbrg. Niettemin is over dit concentratiekamp - toch het op drie na grootste op Duits grondgebied - weinig bekend: er zijn weinig ooggetuigenverslagen uit Flossenblirg overgeleverd, en er is weinig onderzoek naar gedaan. Alleen dit gegeven al rechtvaardigt, aldus Gie van den Berghe in zijn inleiding op deze uitgave, de publicatie van het verslag van Léon Calembert van zijn ervaringen in Flossenblirg, in Flossenbürg. Een vergeten concentratiekamp.
Calembert (1910-1984) werd geboren in Ougrée bij Luik. Hij was van opleiding mijningenieur en geoloog. In mei 1940 diende hij als reserveonderluitenant, en belandde in krijgsgevangenschap. Na zijn vrijlating in juni 1940 sloot hij zich aan bij het verzet. In augustus 1942 werd hij gearresteerd op verdenking van spionage, en enkele maanden gevangen gehouden. In augustus 1943 werd hij opnieuw opgepakt; na een verblijf van een jaar in een Brusselse gevangenis werd hij naar een Duits tuchthuis overgebracht. In januari 1945 kwam hij in Flossenbilrg terecht; van de tijd die hij in dit concentratiekamp verbleef, doet hij in het nu in het Nederlands vertaalde manuscript verslag.
Opmerkelijk aan dit verslag is de toon ervan: Calembert schrijft met grote afstandelijkheid over het gruwelijke regime in Flossenblirg. Zelf merkt hij hierover op: ‘Mogelijk lijkt de toon te aanhoudend treurig of geeft de objectiviteit soms een indruk van onbewogenheid. Dit heeft alleen te maken met een voortdurende bezorgdheid om in de eerste plaats een document te maken in plaats van een literair werk’ (blz. 44). Wanneer in de tweede helft van het manuscript toch geregeld de subjectieve beleving van de auteur doorklinkt, maakt dit zijn relaas des te aangrijpender.
Het manuscript van Calembert werd van een uitvoerige inleiding
| |
| |
voorzien door Gie van den Berghe, waarin hij enerzijds de geschiedenis van Flossenblirg schetst, anderzijds de persoon en het verslag van Calembert introduceert. Bovendien voegde Van den Berghe waar nodig verklarende en/of aanvullende noten toe aan de tekst van Calembert. Dit maakt Flossenbiirg. Een vergeten concentratiekamp tot een voorbeeldig verzorgde uitgave van een tekst die de indrukwekkende neerslag is van de wil van de auteur, getuigenis af te leggen van het bestaan in Flossenblirg.
□ Herman Simissen
Gie van den Berghe, Flossenburg een vergeten concentratiekamp. Een ooggetuigenverslag van Léon Calembert, Uitgeverij VUBPress, Brussel, 1999, 174 blz., 650 fr., ISBN 905487-174-1.
| |
Kosovo
Op 24 maart jl. verkeerde de NAVO plots in staat van oorlog met de Unierepubliek Joegoslavië (bestaande uit Servië en Montenegro); aanleiding tot dit conflict was het escaleren van de strijd om onafhankelijkheid van de etnische Albanezen in de Servische provincie Kosovo. Over de geschiedenis van deze strijd publiceerde de Belgische historicus Raymond Detrez onlangs het boek Kosovo. De uitgestelde oorlog. Uitgangspunt van deze studie is, dat de auteur ‘niet het grote gelijk van één van beide betrokken partijen [wil] bewijzen’ (blz. 9). Veeleer wil hij laten zien wat de achtergronden en inzet van de strijd zijn.
In deze opzet slaagt de auteur uitstekend. Detrez toont aan dat het streven naar onafhankelijkheid van de Albanezen in Kosovo alleszins begrijpelijk is. De Unierepubliek Joe-goslavië is immers een door Serven gedomineerde staat, waarin leden van etnische minderheden als tweederangsburgers worden behandeld. En dit, terwijl de etnische Albanezen in de provincie Kosovo de meerderheid van de bevolking vormen. In het voormalige Joegoslavië had Kosovo daarom de status van autonome provincie - hetgeen inhield dat het onderwijs naar eigen inzichten kon worden ingericht, dat eigen radio, televisie en pers konden worden opgezet, enzovoorts. Deze autonomie werd door een wijziging van de Servische constitutie op 28 maart 1989 niet de jure, maar wel de facto afgeschaft. Deze wijziging werd niet in de laatste plaats ingegeven door Servisch nationalisme, door de idee van een groot-Servisch rijk. Zij leidde er echter toe dat de roep om een onafhankelijk Kosovo sterker werd en radicaliseerde - het streven naar autonomie binnen de Unierepubliek Joegoslavië werd verdrongen door het ideaal van een eigen staat. Detrez laat echter fraai zien dat het doel van een onafhankelijk Kosovo - op het eerste gezicht niet meer dan redelijk, en alleszins gerechtvaardigd - wordt ingegeven door een Albanees nationalisme, door de idee van een groot-Albaans rijk, dat wat karakter betreft veel overeenkomsten vertoont met het Servische nationalisme.
Met Kosovo. De uitgestelde oorlog heeft Detrez een helder en toegankelijk boek over dit conflict geschreven. Jammer is dat het hier en daar de sporen van wat overhaaste publicatie draagt - zo wordt in de bibliografie
| |
| |
het boek van Ivo Banac, The national question in Yugoslavia, aan een andere auteur toegeschreven.
□ Herman Simissen
Raymond Detrez, Kosovo De uitgestelde oorlog, Uitgeverij Houtekiet, Antwerpen, 1999, 207 blz, ISBN 90-5240-495-X
| |
Lenin
‘Spraakmakend en ontmaskerend’, meldt de uitgever bij deze voor het eerst uitgegeven documenten uit het ‘geheime archief’ van Lenin. De vijf vorige (hagiografische) uitgaven van Lenins teksten waren onvolledig, en deze uitgave voegt daar wat aan toe zonder dat nu volledigheid wordt bereikt.
Richard Pipes, historicus van Harvard, biedt een aantal documenten aan die moeten bewijzen dat Lenin niet deugde: hij was een wrede schurk, een opportunist die alle principes opofferde, een domoor die politieke situaties (bv. de kans op revoluties in Duitsland, Europa...) volledig verkeerd inschatte. Opdat er geen twijfels zouden rijzen over het resultaat, wordt de conclusie al geformuleerd in de inleiding (blz. 15-26), min of meer overgedaan in een biografie (blz. 27-29), en nog eens herhaald in de uitleiding ‘Lenin voor beginners’ van Patrick Stouthuysen (blz. 227-232).
Ik word altijd wat zenuwachtig van een dergelijk vertoon van ijver, omdat ik van de vermetele gedachte uitga dat ik zelf wel zal oordelen. Maar wat hier gebeurt is eigenlijk erger. Er wordt een beeld van Lenin en van de eerste jaren van de USSR geschetst waarbij men de voorstelling van de ‘goede’ Lenin, traditioneel geplaatst tegenover de ‘slechte’ Stalin, wil onderuithalen: het waren allebei schurken. Allicht terecht, maar...
Ten eerste: althans in Vlaanderen heb ik Lenin nooit als ‘goed’ horen afschilderen: zeker in het katholieke milieu waren alle bolsjewieken bandieten. Ten tweede: het hier voorgelegde materiaal is lang niet zo nieuw als men wil doen geloven. Ten derde: materiaal dat wordt verzameld, gerangschikt en gecommentarieerd in functie van een aprioristisch en sensationeel uitgangspunt kan nauwelijks ernstig worden genomen. Ten vierde: ondanks die zeer partijdige uitgangspunten komt uit de documenten een geplaagde, uiterst bekommerde, overbelaste revolutionair te voorschijn die ten koste van alles ‘zijn’ revolutie wil redden, en daarvoor in uiterst precaire omstandigheden voortdurend van tactiek moet veranderen, toegevingen moet doen of hard moet optreden (al hebben zijn voorgestelde methodes nog niet de extreme hardheid van een, althans tijdelijk veel minder bedreigde Stalin).
Ik wil beslist niet beweren dat deze documenten niet interessant zijn (ik denk aan de relatie met Trotski, de ‘inval’ van de interventietroepen in Moermansk, de verkeerde inschatting van de komende wereldrevolutie); ik wil beslist ook niet beweren dat Lenin heiliger is dan wie dan ook en een speciale historische behandeling verdient; ik beweer wel dat dit soort boeken alleen sensatie biedt, een aprioristisch beeld bevestigt dat al ‘bewezen’ was en dus niet ernstig genomen hoeft te worden.
Geef ons alstublieft volledige do- | |
| |
cumenten, gesitueerd in hun historische context!
□ Jaak De Maere
Richard Pipes, De onbekende Lenin Uit het geheime archief, Balans, Amsterdam / kanis, Antwerpen, 1998, 238 blz, ISBN 90-02-20667-4
| |
Middeleeuwse zinnelijkheid
Onder de wervende titel De zinnelijke middeleeuwen, en ondersteund door een naar Davidsfondsnormen ongewoon suggestieve kaft, poogt Raymond Van Uytven in dit boek te bewijzen dat ook op het vlak van het zingenot de middeleeuwers niet achterlijk waren. Hij plaatst zich daarbij in de polemische traditie van hen die zich verzetten tegen het cliché van de duistere Middeleeuwen: ‘Concreet willen wij aantonen dat het de middeleeuwers ook in het dagelijks leven niet aan levenskunst en smaak ontbrak en dat niets menselijks hen vreemd was’ (blz. 7).
De auteur doet dat door speciaal aandacht te besteden aan de wijn (consumptie en waardering - wordt hier geen prioriteit van onze tijd naar toen getransponeerd?); de vrouwelijke schoonheidscanon; de rol van de kleur; de kleren; de voeding, de geuren en de klanken. Het einde van dit middeleeuwse belevingspatroon plaatst hij omstreeks 1530 (blz. 229). De zinnelijke middeleeuwen is een zeer populariserend werk. Daar is in principe niets tegen, ware het niet dat in dit geval het resultaat is dat een aantal anekdotes naast elkaar worden geplaatst, zonder dat er continuïteit wordt geschapen of veel evolutie wordt ingebouwd. Van Uytven bouwt een betoog op met als teneur dat de middeleeuwers van wanten wisten, en hij lardeert het telkens met voorbeelden of citaten, maar het wordt niet meer dan een lappendeken die (ook door de mooie afbeeldingen) zeer kleurrijk is.
Dus: wel interessant, maar niet bevredigend.
□ Jaak De Maere
Raymond Van Uytven, De zinnelijke Middeleeuwen, Davidsfonds, Leuven, 1998, 232 blz., 895 fr., ISBN 90-6152-696-5
| |
Literatuur
De beste straat ter wereld
De naam Jacqueline Goossens klinkt lezers van De Morgen, Elga en Feeling waarschijnlijk bekend in de oren: op geregelde tijdstippen rapporteert ze in deze bladen immers over het leven in New York. Zoals vaak onvermijdelijk is met succesvolle columns werden ook nu de ‘beste’ gebundeld in een boek. Dat wekt in eerste instantie een lichte argwaan: columns van eenzelfde auteur zijn bedoeld om met regelmatige tussenpozen te lezen - ze verschijnen dan ook meestal wekelijks of maandelijks, bijna nooit dagelijks -, een boek lees je vaak ‘in één ruk uit’. Columns geven bovendien een geïsoleerde, korte persoonlijke impressie van een gebeurtenis of situatie, terwijl je van een boek een uitgewerkt geheel verwacht dat méér is dan de optelsom van de deeltjes. Die
| |
| |
argwaan verdween echter snel bij het lezen van De beste straat ter wereld. Leven in New York. Meer zelfs: hoewel ik de column van Goossens in de krant vaak oversla, heeft dit boek me erg bekoord. Ik vermoed, omdat het me de tijd gaf in de specifieke leefwereld van New York te komen en er nieuwsgierig naar te worden.
Het probleem van de grote diversiteit van onderwerpen die in de verschillende columns aangesneden worden, werd in het boek handig opgelost door het geheel in te delen in (zeven) hoofdstukken - o.a. ‘Een jaar in New York’, ‘Street Blues’, ‘Overdrijvers’ - die telkens worden onderverdeeld in deelthema's. Voor ‘Een jaar in New York’ bv. is dat dan heel logisch ‘Winter’, ‘Lente’, ‘Zomer’ en ‘Herfst’. Zo krijg je als lezer het gevoel dat er toch een verhaal wordt opgebouwd.
Het beeld dat je van New York krijgt is heel divers: Jacqueline Goossens verhaalt vanuit heel verschillende invalshoeken over het leven in de grootstad. Vaak hangt ze persoonlijke gebeurtenissen op aan een meer algemene beschouwing, bv. over jonge moeders n.a.v. een net bevallen meisje dat ze ontmoet op de bus, of over de fastfood-eetcultuur n.a.v een bovenbuurvrouw die zich erover verbaast dat ze aan het koken is ‘zonder een bijzondere reden’. De lezer komt bovendien met zowat alle maatschappelijke lagen van de bevolking in aanraking: een dakloze vrouw die ‘woont’ in het vrouwen-toilet van het gebouw waar de ferry naar Staten Island vertrekt, de ‘jail-birds’ in Goossens' straat, rijke kunstenaars die een drieduizenddollarappartement betrekken in Soho... - allemaal kom je ze tegen. Het kan alleen maar bijdragen tot een genuanceerd beeld van het lappendeken dat New York overduidelijk is.
□ Johan Van der Auweraert
Jacqueline Goossens, De beste straat ter wereld Leven in New York, Uitgeverij Van Halewijck, Leuven, 1998, 302 blz, ISBN 90-5617-168-2
| |
DE Lucht Naar Mirabel
Pol Hoste debuteerde in 1979 met de roman De veranderingen, die vijf jaar op een uitgever had moeten wachten. Zijn recente novellen en roman worden door de kritiek geprezen en niettemin toch vlug verramsjt. Van High Key, in 1998 nog in het Italiaans vertaald, liggen de resterende exemplaren op de zolder van de auteur op eventuele gegadigden te wachten. De lucht naar Mirabel zal wellicht hetzelfde lot beschoren zijn, tenzij meer lezers gaan beseffen dat een roman ook steengoed en uitermate boeiend kan zijn zonder plot, zonder realistische personages, zonder parafraseerbare inhoud. De ikverteller in De lucht naar Mirabel heet Passant. Hij maakt aantekeningen in een Carnet en geeft daarbij aanwijzingen aan de lezer over de aard en de interpretatie ervan. Passages gemerkt met een sterretje zijn zgn. niet voor lectuur bestemd (waarvoor dan wel, vraagt men zich af), na een gedachtestreepje volgen ‘stemmen die mijn Carnet onderbreken’, na een zwart vierkantje volgen ‘beeldopnamen’. Door die aanwijzingen wil Hoste de lezer erop attent maken dat zijn teksten niet alleen gelezen, maar ook beluisterd en gezien moeten worden. Ook in
| |
| |
High Key wordt de lezer uitgenodigd de tekst niet alleen te lezen maar ook te acteren, te dansen zelfs... De lucht naar Mirabel is proza, theater en beeldverhaal tegelijk. Behalve Passant is er nog een ander hoofdpersonage aanwezig, Traveller. Dat blijkt de vriendin van Passant te zijn, met wie hij o.m. ook door Tunesië gereisd heeft. Traveller maakt zich in de slotbladzijde van De lucht naar Mirabel danig boos op de vrouwelijke bediende van Hertz' huurauto's, die haar verbiedt de auto te besturen, omdat zij en Passant niet getrouwd zijn. De lucht naar Mirabel is een weefsel van woorden, een gonzende bijenkorf van gedachten, een verslag van een reis die Passant onderneemt om de wereld te zien en die hem ook terugbrengt naar zijn jeugd. In De lucht naar Mirabel speelt Pol Hoste met de taal: ‘Excuseer me’, zei ze. Maar ik hoorde slechts, kort samengevat, ‘kus’ en ‘me’. Waarom zeggen we Schiphol en niet Bootgat? Behalve in woordspelingen en komische misverstanden in Engelse, Franse, Duitse conversaties, schept Hoste plezier in het ontregelen van stereotiepe uitdrukkingen. In het hoofdstuk met de titel ‘De lucht, de haven’ lezen we bv.: ‘Ik schrijf. Straks kiest de Boeing volle zee’. Vol zelfironie laat hij commentaarstemmen over zijn Carnet horen: niemand kan het schelen wat de auteur zegt of schrijft, niemand die het koopt. Hij beaamt dat volmondig. En toch is De lucht naar Mirabel geen tekst als gebakken lucht, geen loutere zeepbel, geen taalvuurwerk dat maar heel kort ah's en oh's ontlokt. Pol Hoste confronteert de lezer met beschouwingen - zonder systematiek en samenhang, maar niet zonder belang - over diverse systemen (taal, politiek, economie, kunst) waarmee wij de wereld organiseren. Die ordening is niet zo vanzelfsprekend als ons
wordt voorgehouden. De versplintering van het verhaal in een mozaïek van zeer vele stilistisch glanzende fragmenten drukt op formele wijze het gebrek aan geloof uit van de auteur in overkoepelende zekerheden afkomstig van welk systeem dan ook.
□ Joris Gerits
Pol Hoste, De lucht naar Mirabel Carnet, Prometheus, Amsterdam, 1999, 108 blz, ISBN 90-5333-809-8
| |
De liefdeverzamelaar
‘Frank Volcke was op een punt in zijn leven gekomen waarop hij wilde dat er iets wonderlijks met hem zou gebeuren. Dus had hij een minnares genomen.’ Zo begint De liefdeverzamelaar, Gie Bogaerts vierde, ietwat bevreemdende roman. Dat gevoel van bevreemding is vooral een gevolg van de stijl. Gie Bogaert neemt de tijd het leven van zijn personages uit te tekenen. Banale, dagelijkse handelingen en situaties worden tot in detail beschreven en vormen eigenlijk de hoofdbrok van het verhaal. Uit die beschrijvingen komt de lezer uiteindelijk de essentie van het levensgevoel, de levenshouding en de ‘tragiek’ van de personages te weten. Maar het duurt wel een tijdje voor die vertelstijl aanslaat en begint te fascineren. Eerst moet je een gevoel van ergernis en soms zelfs van verveling voorbij - althans, zo was het toch bij mij.
In tegenstelling tot de dynamiek
| |
| |
die spreekt uit de openingszin - het hoofdpersonage Frank Volcke neemt een minnares omdat hij wil dat er iets wonderlijks met hem gebeurt - lijkt het erop dat de dingen Frank Volcke veeleer overkomen dan dat hij ze zelf uitlokt. Bovendien, wat er ook gebeurt, het lijkt niet meteen grote gevolgen voor zijn leven te hebben, al zou je anders vermoeden. Zo gebeurt het dus dat Frank plots een minnares heeft, maar dat er ogenschijnlijk maar weinig aan zijn leven verandert. Het enige voor Frank merkbare verschil is dat hij nu ‘twee vrouwen - An-Marion en Phillie twee dochters, en een lamme jongen die Ralf heette [.A’ heeft, in plaats van één vrouw en twee dochters.
Ook de andere personages in het boek lijken het leven voornamelijk te ondergaan. Zelfs als Phillie bij An-Marion langsgaat om zich voor te stellen als de minnares van haar man, dan wil ze daarmee niet meteen iets onvermijdelijks op gang brengen. Neen, ze wil gewoonweg An-Marion eens zien en met haar praten. Ze wil haar zeggen dat ‘het niet was omdat [Frank] een minnares had dat hij niet om haar zou geven’, want ‘ze vond dat het belangrijk was dat ze die dingen tegen An-Marion zou kunnen zeggen’. Toch is iedereen in het boek op zoek naar ‘iets’ wat hun leven (grondig) moet veranderen, wat het zinvoller en gelukkiger moet maken. Maar behalve An-Marion - die een cursus ‘zelfontdekking’ volgt - doet geen van de personages er echt iets aan.
Die mengeling van een sluimerende ontevredenheid met het leven, het ‘maar wat aanmodderen’, het stil, afwachtend hopen op beterschap, beschreven in de langzame, beschrijvende stijl van Gie Bogaert maakt deze roman bij momenten erg intrigerend. Maar het heeft soms ook iets irriterends. In dat laatste geval denk je vaak dat iemand in het werkelijke leven toch al lang het een of ander gezegd of gedaan zou hebben; dan stoort de ultieme passiviteit van de personages je, heb je de indruk dat het vooral gaat om een wentelen in onvrede, zonder dat dit tot veel anders leidt dan een denken over een ‘beter’ leven. Maar waarschijnlijk heeft die wrevel meer te maken met la condition humaine dan met het proza van Gie Bogaert.
□ Johan Van der Auweraert
Gie Bogaert, De hefdeverzamelaar, Uitgeven) Van Halewijck, Leuven /Podium, Amsterdam, 1998, 313 blz, 798 fr, ISBN 90-5617-159-3
|
|