| |
| |
| |
Streven
maart 1999
| |
| |
| |
Luc Devoldere
Blind tussen de boeken
Over Eratosthenes van Cyrene
voor Paul Claes
‘Een bibliotheek is geen verzameling boeken maar een man die ze leest.’ Mijn eerste bibliotheek was die van het Groot Seminarie in B. Ik was veertien, en de bibliotheek werd mij achteloos en hooghartig getoond door een muisgrijze seminarist. Het waren al de nadagen van het rijke en machtige Roomse leven, maar het verval leek nog niet doorgedrongen tot achter de steile muren van het seminarie dat zich roerloos spiegelde in een kanaal. Nog nooit had ik zoveel boeken, matte folianten, stugge banden en trotse opschriften aanschouwd. Voor het eerst rook ik de muffe lucht van oude boeken die jeuk veroorzaakt, hoorde ik gewijde stilte. Ik herinner me de verslagenheid die me overviel. Nooit zou ik al die boeken kunnen lezen. Elk boek dat ik uit de rekken zou halen, zou me de weg versperren naar alle andere boeken. Omnis determinatio est negatio: elke bepaling is een ontkenning. Ik zou nooit een wetenschapper worden, een wandelende en herkauwende verzameling van boeken.
Hoe anders moet de intrede geweest zijn van Giacomo Leopardi in de bibliotheek van zijn vader. Giacomo was een wonderkind van elf en de bibliotheek die hij eindelijk mocht zien, zou hij na zeven jaar van ‘waanzinnige en wanhopige studie’ gebocheld verlaten.
Ik heb sinds die seminariebibliotheek vele andere gezien en over vele gelezen. Ze bestaan in allerlei vormen en formaten. Zo is in Parijs een gigantische bibliotheek verrezen die bestaat uit vier opengeslagen rechtopstaande transparante boeken waartussen een tuin is opgehangen. Maar de indrukwekkendste is de gereconstrueerde bibliotheek van Spinoza in Rijnsburg: een honderdvijftig boeken, gerangschikt volgens grootte in een kast die je in één blik omvat terwijl je weet: hieruit is de Ethica als een vlinder weggefladderd.
Maar ik wil het hebben over de moeder van alle Europese bibliotheken, die van Alexandrië. Ze werd gesticht door de Ptolemeeën in
| |
| |
de derde eeuw v.C., en zou in haar bloeitijd meer dan een half miljoen boekrollen hebben geteld. Die hallucinante collectie werd op een laconieke manier bij elkaar gebracht. Elk schip dat in de haven aanlegde, moest al zijn boeken afstaan en kreeg er een afschrift voor in de plaats. Een leger kopiisten was voortdurend bezig teksten aan te maken. Op alle markten van het Midden-Oosten werd naar belangrijke boeken gezocht. Zo kwam ook het in het Grieks vertaalde Oude Testament in de collectie terecht. De bibliotheek groeide organisch uit tot het Mouseion, ‘Huis der Muzen’, een werk- en leefgemeenschap voor vrijgestelde vorsers én het centrum van Griekse letteren en wetenschap. Beroemde wetenschappers stonden aan het hoofd van het Mouseion. De systematische studie van de werkelijkheid - van planetenbaan tot epos - vond er haar parallel in een systematische catalogus van boekenbezit. Terwijl wij ons afvragen wat cultuurpolitiek moet zijn, stampten de Ptolemeeën - afstammelingen van generaals - cultuur uit de grond en noemden het Mouseion. Zonder het te weten creëerden ze zo het model, het archetype van elke bibliotheek en elke universiteit.
| |
Over verzamelen.
In de act van het verzamelen - het opbergen en archiveren - zit de toekenning van waarde: dingen worden waardevol omdat men er plaats voor inruimt, een nummer voor uittrekt. Maar wie deponeert, seponeert. Hij maakt de dingen onaanraakbaar - dood. Dat is de paradox: in de cultuur, de cultus van het bewaren zit de dood van het bewaarde ingebouwd. In die zin is elke cultuur ‘Alexandrijns’: het vergt beschaving om te bewaren, maar wie bewaart, mummificeert. Plato had geen bibliotheek, omdat hij het vastgelegde woord wantrouwde; Aristoteles wel, omdat hij de werkelijkheid in al haar facetten observeerde en wou vastleggen, en dus naast zijn planten- en mineralencollecties en terraria boeken nodig had. De bibliotheek, de verzameling als depot is het begin van cultuur en het begin van decadentie. Misschien had Plato dit voorzien, en is hij daarom de reactionair geworden die met zijn rug naar de beschaving ging staan, hunkerend naar een vastgelegd, gesloten paradijs.
| |
Rups en vlinder
Eratosthenes van Cyrene nam rond 240 v.C. de leiding van de bibliotheek van Alexandrië op zich. Hij was toen waarschijnlijk tussen 35 en 40 jaar. Tussen wat Dante het midden van de levensbaan en de Grieken de akmè, het hoogtepunt noemen. Tot zijn dood - meer dan veertig jaar later - zou hij bibliothecaris blijven. Zijn leiding valt samen met de bloeiperiode van het Mouseion en de bibliotheek als centre of excellence. Op heel wat gebieden zal men moeten wachten
| |
| |
tot de Nieuwe Tijden om opnieuw het niveau van wetenschap te halen dat toen bereikt werd.
Eratosthenes was een van de grootste wetenschappers van de Oudheid, beslagen in elke vorm van kennis, misschien de eerste (en laatste) uomo universale. Pentathlos werd hij genoemd, vijfkamper, een soort allrounder, of bèta (de tweede letter van het Griekse alfabet), omdat hij in alle wetenschappen de op een na beste was. Er wordt van hem gezegd dat hij zowel het filologische en humanistische karakter van het Mouseion versterkte als de wetenschappelijke en wiskundige afdeling ervan uitbreidde. Zoiets als de kwadratuur van de cirkel dus. Hij gedroeg zich als geograaf onder de wiskundigen en als wiskundige onder de geografen. Men noemt hem de vader van de hypothese, het experiment, de observatie, de meting en de mathematische uitwerking van de resultaten. Hij was statisticus voor het woord bestond, theoreticus die de empirie nooit verwaarloosde, een Griek die niet neerkeek op de Egyptenaren, omdat hij nog wist dat meetkunde ooit landmeetkunde was geweest, het afstappen van door de Nijl overstroomde arealen. Zoals Aristoteles Alexander, voedde hij tussen de bedrijven door ook nog, zonder veel illusies, een prins op.
Maar dat is nog lang niet alles. Hij zou ook het eerst het woord philologos hebben gebruikt, en zich dus minnaar van woorden en verhalen genoemd hebben. Misschien wou hij als filoloog gewoon de filosoof de loef afsteken. Want natuurlijk had hij lessen wijsbegeerte gevolgd in Athene, waar de concentratie filosofen per vierkante kilometer de hoogste was van de toen bekende wereld. En aangezien hij over alles schreef, heeft hij ook geschreven over goed en kwaad, rijkdom en armoede, en over hoe je immuun moet blijven tegen pijn. Maar uiteindelijk had hij de wijsbegeerte achtergelaten in Athene. In het Mouseion was er geen filosofisch departement, honni soit qui mal y pense. Eratosthenes was waarschijnlijk te (gematigd) sceptisch voor de echte wijsbegeerte, te eclectisch voor de vakfilosofen, te beschaafd voor hun fanatiek credo. En om kosmopoliet te zijn, bewoner van de wereld en niet van een natie, had hij de Stoïcijnen en Cynici niet nodig. Dus liever philologos.
Het woord laat me niet onverschillig sinds het mij ooit op een diploma is toegemeten: ik mocht me filoloog noemen, en me over teksten van anderen buigen op zoek naar wat er stond, kommaneuker zijn en tekstbehoeder, steriele grammaticus en bevlogen rapsode, rups en vlinder. In deze tijden waarin de filoloog het meer en meer moet afleggen tegen de literatuurwetenschapper (een ‘filosofisch’ ontspoorde filoloog) wil ik een lans breken voor de filoloog. Eratosthenes was de eerste: hij herstelde corrupte teksten (afv alteksten) en becommentarieerde ze met gezond verstand. Op de zoek- | |
| |
tocht naar het precieze traject van Odysseus' omzwervingen reageerde hij droogjes dat men eerder de kleermaker zou moeten vinden die de zak der winden had genaaid. Homerus moest men als een verhaal lezen, vond hij, ervan genieten, liever dan er lering uit te willen trekken. Hij schreef filologische en grammaticale studies (over de accentus circonfiexus), maar ook over de oude komedie. Naast scholia bij verzen van anderen schreef hij ook zelf gedichten in de ‘Alexandrijnse’ traditie: gemaniëreerd en erudiet, en liefst over gezochte en obscure mythen. Hij wist dat Homerus onnavolgbaar was en dat de poëzie dus nieuwe wegen moest kiezen: experimentele, geleerde en ironische.
| |
Alexandrië.
De stad is een wilsact. Alexander de Grote koos er zelf de plaats voor uit. Achteloos en feilloos. Om jachtig weer verder te razen, want de wereld moest worden veroverd. Alexander de Grote was klein. Ongeveer een meter vijftig. Het was zijn tragedie geen Homerus te hebben gehad om hem zoals Achilles te verheerlijken. Hij moest het doen met tweederangsschrijvers. Alexander ligt hoogstwaarschijnlijk in Alexandrië begraven, maar niemand weet waar. Augustus zag er zijn lichaam nog in 30 v.C. Als eerbewijs legde hij er een gouden krans en bloemen op. Toen men hem vroeg of hij ook de mummies van de Ptolemaeën wou bezichtigen, zei hij dat hij gekomen was om een koning te zien, geen doden.
Alexander is een van die zeldzame historische figuren die je verbijsterd achterlaten. Ook al worden we honderd jaar, verzetten we bergen en spreken alle talen van de wereld... we zullen nog geen fractie realiseren van wat hij bij elkaar gevochten, gedroomd en gepland heeft in tweeëndertig jaar.
Onder andere dus deze stad, die een smeltkroes werd van talen en volkeren met zijn haven, zijn vuurtoren, mythische bibliotheek en de even mythische bordeelwijk Canopus. De metropool leverde een adjectief af aan de verbeelding: ‘Alexandrijns’ - het roept maniërisme op, eruditie én pedanterie, maar ook zwoele sensualiteit. De stad zelf is verdwenen. Verwar haar niet met de gelijknamige, eentalige Egyptische stad van vandaag. Volgens Paul Theroux is dat een stad die één ras, één geloof en geen seks kent. Ik heb geen zin meer het zelf na te gaan en verschans me achter het adjectief.
| |
Nog eens: Alexandrië.
Stel u een stad voor zonder het hechte weefsel van de klassieke, overzichtelijke polis, een ‘multiculturele’ metropool dus, een willekeurige nevenschikking van mensen, rassen, geloofsvormen, geuren en kleuren. Kunst wordt er niet meer beleefd door en voor de ‘burgers’, maar voor een elite die haar eigen publiek is. Er is veel techniek en vaardigheid, weinig inspiratie; veel commentaar en archivering, weinig schepping; veel literatoren, weinig schrijvers; veel boeken, weinig meesterwerken. Men gaat naar het landschap kijken in boeken, zoals wij nu naar aangeleg-
| |
| |
de natuur gaan kijken in reservaten. L'Art pour l'Art heerst: de kunst is er vrijer en leger. Voor het eerst wordt een leven zinvol geacht waarin naar het juiste adjectief gezocht wordt.
| |
Carrièreplanning
Eratosthenes begon zijn wetenschappelijk programma met tijdrekening. Chronographiai noemde hij het: het (be)schrijven van de tijd. Als vertrekpunt voor zijn tijdrekening koos hij de oorlog om Troje (1184-1183), als eindpunt de dood van Alexander (323). Daarmee werd de oorlog van Homerus - definitief geconsacreerd - de geschiedenis ingehaald en de Macedoniër mocht in die consecratie delen. Waarschijnlijk was Eratosthenes de eerste die op het idee kwam de vier jaar die tussen de weerkerende spelen van Olympia lagen te tellen en de Olympiaden zelf te nummeren. Hij verzamelde lijsten van overwinnaars, bepaalde de datum van literaire en politieke gebeurtenissen en ordende zo traag maar zeker de vormeloze massa van de tijd. Hij bracht daarmee letterlijk geschiedenis tot stand.
Hij stelde ook een broodnodige kalenderhervorming voor die slecht werd doorgevoerd. Caesar zou ze in 46 v.C. weer opnemen en met de eer gaan lopen. Maar onze 365 dagen in het jaar en onze schrikkeljaren stammen van Eratosthenes.
Maar waarschijnlijk was geschiedenis voor Eratosthenes slechts een propedeuse: iets wat je moet hebben gehad - om het achter je te laten, afval. Misschien zou hij hebben beaamd wat Daniele del Giudice mij ooit zei: ‘Geschiedenis is de wetenschap van wat gebeurd is. Aardrijkskunde van wat kan gebeuren, het oneindig mogelijke’.
Nu de tijd verankerd was, kon de ruimte dus opgemeten worden. Eratosthenes noemde het Geographia, het (be)schrijven van de aarde. Hij is de eerste wetenschappelijke geograaf. De aanmaak van een kaart van de bekende wereld met behulp van wiskunde en astronomie beschouwde hij als de hoofdtaak van de aardrijkskundige, niet de ‘literaire’ beschrijving van wat er in die landen te vinden was. Hij bestreed de autoriteit van Homerus op aardrijkskundig vlak en gebruikte met vrucht de schat aan empirische gegevens die de campagne van Alexander en de reizen van Griekse zeevaarders hadden opgeleverd. Natuurlijk bleef hij schatplichtig aan het etnocentrische geloof dat de Middellandse Zee in het centrum van alle dingen lag. Hij legde de eerste meridiaan van zijn kaart dan ook horizontaal in de straat van Gibraltar. Loodrecht daarop construeerde hij zijn referentielijn die, met Rhodos als snijpunt, dwars door
| |
| |
Alexandrië en Siëne (Assuan) ging. Hij vergiste zich: Rhodos ligt niet op dezelfde lijn als Alexandrië, en Siëne niet op dezelfde als Alexandrië. Maar het ging om het theoretisch model, de schematisering van de ruimte: meetkunde werd opgelegd aan de werkelijkheid, die daardoor vastgelegd werd.
Maar na het in kaart brengen van tijd en ruimte moest de kroon op het werk nog komen: de berekening van de vaste omtrek van de aarde. Griekse geleerden wisten al lang dat de aarde bolvormig was. Maar hoe groot was die bol? Het begon allemaal met een waterput in Siëne, dat 'n 800 km ten zuiden van Alexandrië ligt aan de Nijl. Eratosthenes had opgemerkt dat op midzomerdag 's middags de zon volledig weerspiegeld werd in de put. Er was geen schaduw. Dat betekende dat de zon 's middags loodrecht boven Siëne stond. Op hetzelfde moment mat hij (aan de hand van de schaduw) de hoek van de zonnestralen in Alexandrië ten opzichte van de lood-rechte (zeg maar een stok in de grond in de binnentuin van het Mouseion). Hij nam terecht aan dat de afstand tot de zon heel groot was, zodat de stralen parallel moesten lopen als ze de aarde bereiken in Alexandrië (PA waarbij A Alexandrië is) en Siëne (QS waarbij S Siëne is). OAN is de loodrechte in Alexandrië (de ‘stok’). De
| |
| |
hoek PAN (ongeveer 7' 30') is gelijk aan de overeenkomstige hoek SOA.
Het moeilijkste voor Eratosthenes was het meest empirische: de afstand Alexandrië (A) - Siëne (S). De rest was gewone meetkunde. Aangezien 7'30' 1 /48 is van 360 graden, moet de boog AS 1 / 48 zijn van de aardomtrek. Als men de afstand AS kent, dan moet men die gewoon vermenigvuldigen met 48 en klaar is Eratosthenes.
Hij had wel wat geluk, want de foutieve inschatting van de afstand AS werd gecompenseerd door de foutieve inschatting dat Siëne ten zuiden van Alexandrië lag en dat de zon er loodrecht invalt. Dit maar om te zeggen dat dwingende theoria (meetkunde) wel wat slordige praxis (rekenwerk) kan verdragen.
Ik vermoed dat Eratosthenes na Siëne zijn wetenschappelijk programma ongeveer beëindigd wist: de tijd was berekend, de bekende wereld in kaart gebracht, de omtrek van de aarde bekend. Feiten konden worden gerelateerd aan plaatsen, het leven kon zich gaan afspelen op de ontelbare snijpunten van tijd en ruimte. Over de vluchtige, vergankelijke dingen lag een onzichtbaar net van lijnen.
| |
De serre beschreven?
De wetenschap van Eratosthenes berust op een van de filosofie losgekoppelde (en bevrijde) wiskunde en astronomie. Plato heeft het Mouseion niet besmet. Paradoxaal genoeg was het Aristoteles' verwaarlozing van de wiskunde die daarbij goed uitkwam. De wiskunde vervulde namelijk gewoon haar meest succesvolle functie: ze drukte de waarnemingsresultaten uit in een geordende, bruikbare en succesvolle vorm; ze legde verborgen gevolgen van geobserveerde feiten bloot. Maar het is duidelijk dat de wetenschap van Eratosthenes (en het hele Mouseion) in de grond berust op de methode van Aristoteles: observatie, vergelijking, verzameling en classificatie. Wetenschappers in Alexandrië verloren geen tijd met het bestuderen van imaginaire werelden. Ze bestudeerden een sector van het uitspansel zoals Aristoteles planten had bestudeerd. Of ze vergaarden de literaire nalatenschap van de voorouders. Het vastleggen en in kaart brengen ervan is uiteindelijk hetzelfde als de beschrijving van de wereld. Maar is deze loutere ‘beschrijving’ ook een symptoom van mankerende scheppingsdrift en dus van decadentie en verval?
Wie de wetenschappelijke carrière van Eratosthenes overschouwt, blijft botsen op de gleichzeitige Ungleichzeitigkeit - bij Eratosthenes verenigd in één persoon - van een gemaniëreerde literatuur, die parasiteert op een gearchiveerd en kapot bestudeerd corpus van literaire meesterwerken - en een gestaag verder bouwende
| |
| |
wetenschap. Eratosthenes had zelf een voorkeur voor het primitieve oeuvre van de dichter-boer Hesiodus: las hij een barbaar om aan een verstikkende serre te ontsnappen?
Wist hij dat het hoogtepunt van de Griekse literatuur achter hem lag, dat het beste gegeven was en dat alleen nog imitatio (nu intertekstualiteit genoemd) en de cultus van het obscure, het marginale, gezochte en bijna pedante overbleef - en koos hij daarom uiteindelijk voor de wetenschap? Is de ‘Alexandrijnse’ periode daarin gelijk aan de onze, die de literatuur haar gang laat gaan maar alleen de fysicus en ingenieur ernstig neemt?
Nog dit. Van alles wat Eratosthenes schreef - en hij schreef over alles - is ongeveer niets bewaard.
Vandaag heerst het paradigma van de informatie. Nog nooit was zoveel informatie beschikbaar en oproepbaar. Maar die beschikbaarheid blijft vaak leeg, virtueel: het medium is onmisbaar geworden, niet wat je ermee oproept.
Het verwerven van ‘vaardigheden’ wordt meer en meer uitgespeeld tegen het opdoen van kennis, het beschikken over informatie tegen het bezitten van kennis. We moeten meer en meer leren hoe aan informatie te geraken, maar de kennis zelf moeten we minder en minder bezitten. Kennis an sich levert namelijk niets op: ze metamorfoseert tot eruditie. Niemand heeft het ideaal van de eruditie beter uitgesproken dan J.C. Bloem: ‘Ik zou ontzachlijk geleerd willen zijn - en er niets mee doen’. Eruditie is geleerdheid, gepaard met smaak en kritische zin: geleerdheid die zich voordoet als stijl, en dus altijd persoonlijk is en uniek. Het precaire, nutteloze labyrint van die eruditie verdwijnt meer en meer. We hebben alleen en nogal overbodig de draad van Ariadne in onze handen. ‘Leren leren’ is de slogan geworden.
De ‘leren leren’-ideologie is die van de markt: in de overdaad van snel verouderde gegevens moeten werknemers altijd het relevante materiaal weten te vinden. Informatie heeft slechts actuele waarde, hic et nunc: dat wat nu op mijn scherm verschijnt, niet wat ik in mijn hoofd heb hangen - een twintig jaar geleden uit het hoofd geleerd gedicht bv. Informatie moet renderen.
Maar nog één keer - eruditie. Elke geleerdheid is beperkt, grillig, en komt willekeurig tot stand. De basis ervan wordt gelegd in de adolescentie. In een handvol jaren wordt erover beslist. De intensiteit van de eerste boeken waarin men zichzelf vindt. Toen men alleen nog maar bestond ‘in vormen van het leven dat komen zou’. Men is in het begin trouwens alleen maar op zoek naar zichzelf in boeken. En later heeft men te veel zelf Dan komen de retouches, de herschikkingen van het decor. En de recyclage, het gewoeker.
| |
| |
Als ik Eratosthenes probeer te bevatten, dan zie ik een geslaagd bestaan, verzadigd van immer uitbreidende kennis. Het is onmogelijk zich in te denken hoe Eratosthenes zich op het einde van dat bestaan voelde, toen hij zich liet verhongeren omdat hij blind werd. Daarom moet ik proberen hem te worden.
| |
Uit de duisternis
Aan Charicles, gegroet. Lampsakos zal je deze brief bezorgen. Ik heb hem gedicteerd, want je weet hoe het met mijn ogen is gesteld na een leven van boeken en in de zon kijken. Als je deze woorden leest, daar ver in het westen, bij je Zuilen van Herakles, waar de meridiaan tussen loopt, zal ik waarschijnlijk dood zijn, als ik het al niet ben, want deze duisternis is de andere waard.
Jij bent niet naar de Zuilen gereisd om geld te verdienen zoals de anderen. Ik weet dat het je om de Oceaan te doen is. Ooit zal de hele aarde in kaart gebracht zijn, verkend en bekend: wij hebben de lijnen getrokken, ze wachten gewoon op invulling, op schepen zoals dat van jou die er langs glijden. Je weet dat het zwervende eiland Asterië, ontstaan na de val in zee van een nimf die het beu was aan de hemel te blijven staan, uiteindelijk een plaats kreeg toegewezen en daardoor geketend werd: het is nu Dèlos geworden, het heldere, zichtbare eiland. Zo zal alles ooit helder en zichtbaar zijn. Als die dag komt, zullen de mensen tegen de muren van hun gevangenis oplopen. Ik ben blij dat ik dat moment niet moet meemaken.
Wij weten nu hoe groot de aarde is. Alexandrië is maar een stip op dat welvende vlak. En als het waar is dat de aarde rond de zon draait, dan zou de nietigheid van de aardbol in het heelal veel groter kunnen zijn dan wij vermoeden.
Ik laat je Archimedes' brieven na. Hij is een groter wiskundige dan ik. Eens zullen anderen hem volgen in de eenzame streken waar zijn geest heeft gereisd. Zoals je weet is hij bij de val van Syracuse omgebracht door een Romeins soldaat. De tranen van hun veldheer voor de verwoesting van de stad kwamen te vroeg.
Wees op je hoede voor die boerse Romeinen. In Alexandrië worden ze misprezen. Toch zijn die harde en trage koppen leergierig. Ooit zie ik ze rond deze zee geheid met hun legers en hun wetten.
Ik ben opgehouden met eten. Dat is nu twee weken geleden. De dokters hebben me visioenen voorspeld. Ik had me er al op verheugd: Alexander die door de woestijn draaft in stof en zonlicht op weg naar de oase van Siwah en de roem; stiekem had ik zelfs op een verschijning van Homerus gerekend: eindelijk oog in oog met die andere blinde, de eerste en de grootste van onze geschiedenis. Maar de hallucinaties zijn niet gekomen, alleen een soort ijlheid. Van een schaduw, een droom is de mens, dicht Pindaros, en nu pas begrijp ik wat hij bedoelde. Ik ben de laatste weken namelijk
| |
| |
teruggekeerd naar de passie van mijn jeugd, de literatuur. Ik heb de oude dichters herlezen. In de grote bibliotheek hebben wij door het zorgvuldig bijhouden van hun verzen weinig meer gedaan dan het vuur smeulend gehouden onder de as. Latere generaties zullen het vuur weer moeten doen branden. De laatste rol die ik kon lezen bevatte de elegieën van Mimnermos, sleetse woorden met de glans van eeuwen:
Geen mens ontsnapt aan kwaad en pijn.
Wij zijn zoals de blaren zijn.
Het is nu aan andere blaren. De leraar ruimt de plaats voor de leerlingen. Wat kan ik over hen zeggen? De meesten zullen hun leraren opvolgen en kwetterende vogels worden in de volière van het Mouseion. Let alleen op die Aristarchos. Hij is pas twintig maar hij wordt de grootste filoloog van allen. Ik zie het aan zijn voorzichtige tekstbezorging van Homerus. Zo jong verzet hij zich al tegen de allegorische verklaringen van de Stoïcijnen: men moet de dichter interpreteren met de middelen die de dichter zelf gebruikt, Homerus met Homerus, beweert hij, de tekst zelf laten spreken. Toen ik hem vroeg waarom Homerus dan de catalogus van de schepen begint met de Beotiërs, antwoordde hij droogjes: ‘Was hij met een ander volk begonnen, dan zouden we ons toch de vraag blijven stellen naar het waarom van dat begin’. Voorbeeldig en laconiek noem ik dat. Filologie is zijn obsessie. Naar de hemel turen doet hij niet. Ook dat zie ik komen: de specialisering, de hardlopers die niet meer met de speer werpen of verspringen.
Je herinnert je vast nog dat ik ooit de liederen van de vissers in de haven wou laten vastleggen. Net zoals de lofzangen die de vrouwen ter ere van Demeter zingen bij het kneden van het meel, de schunnige liederen van de kameeldrijvers, zullen ze nu wel nooit de bibliotheek halen. Wat geeft het? Laat het ons maar houden bij het drinklied dat we zongen, glijdend over het Mareotismeer, met de maan en de Pleiaden ondergegaan. Middernacht, toen de tijd nog verstreek:
to telos ho chronos apaitei
Laat je zien zolang je leeft
en tijd eist het einde op.
Wees buitenkant, oppervlakte, schijn. Vergeet Plato's obsessieve zoektocht naar essentie. Schitter op de pleinen waar de mensen komen, en zorg
| |
| |
ervoor dat je gezien wordt. ‘Altijd de beste zijn en de anderen overtreffen’, heeft Homerus ons ingeprent.
Heb ik me voldoende laten zien? Geschitterd heb ik tussen de catalogus van de bibliotheek, in de woestijn van Siëne en ooit - lang geleden - tussen vier muren in een gehuurde kamer.
Maar wij zijn dus zoals de blaren zijn. Ik heb mijn laatste epigram in zijn trant gedicteerd en daarmee eindig ik deze brief. Het is het enige geschrift dat ik niet aan de bibliotheek heb nagelaten. Aan jou laat ik ook de meetstok achter die ooit in een waterput in Siëne stond en Chloë die mijn laatste jaren heeft verblijd. Gegroet enz.
| |
Epiloog
De bibliotheek van Alexandrië is in het niets verdwenen. Er zijn veel gissingen over hoe en waarom. Ik kies voor de volgende.
Toen de Arabische generaal Amr in 642 Alexandrië ingenomen had, vroeg hij aan kalief Omar wat hij moest aanvangen met wat overbleef aan boeken in de grote bibliotheek. Het antwoord van de kalief luidde: ‘Ofwel is de inhoud van die boeken strijdig met de Koran en dan dienen ze vernietigd te worden, ofwel stemt hij ermee overeen, en dan zijn ze overbodig en moeten ze eveneens vernietigd worden’. Amr ging over tot de systematische Endlösung van het boekenbezit. Zes maanden lang konden de vierduizend openbare badinstellingen in de stad verwarmd worden met de brandende boekrollen. Zes maanden lang kon men in het jaar 642 n.C. in Alexandrië boeken inademen. Alleen Aristoteles werd gespaard. Ik beeld me in dat de boeken van Eratosthenes het laatst werden opgestookt. Hoson zeis phainou. Laat je zien zolang je leeft.
|
|