Streven. Jaargang 66
(1999)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
ForumThe never ending history‘De Gestapo kan ik iedereen hogelijk aanbevelen’, schreef de 82-jarige Sigmund Freud onder de standaardformule ‘niet slecht behandeld geweest’ die hij van de Gestapo moest ondertekenen vooraleer hij in juni 1938 het geannexeerde Oostenrijk mocht verlaten. Dat is een van de vele wetenswaardige anekdotes uit Nazi-Duitsland en de joden, het meesterwerk van Holocaust-specialist Saul Friedländer. Als je (nog) maar één boek wilt lezen over de vervolging en uitroeiing van de joden door de nazi's, laat het dan dit wezen. De auteur paart een enorme belezenheid en een verbijsterende bronnen- en archiefkennis aan het vermogen om alles helder en leesbaar uiteen te zetten, zonder simplificatie of sensatiezucht. Daarmee staat zijn werk lijnrecht tegenover Hitlers gewillige beulen, het geruchtmakende boek van Daniel Goldhagen. Friedländer geeft informatie die in de meeste geschiedenisboeken ontbreekt omdat ze niet kadert in het klassieke beeld. Dit is zwaar gekleurd door kennis achteraf, redeneert vanuit de uiteindelijke afloop van de jodendiscriminatie, blikt terug vanuit het Auschwitzperspectief. Maar het gangbare beeld is eenvormiger en consistenter dan de complexe werkelijkheid. Bepaalde houdingen van nazi's en joden kunnen alleen maar begrepen worden als ze worden teruggeplaatst in hun tijd. Neem bv. het bezoek van een Duitse baron die later de leiding kreeg over de joodse afdeling van de Sicherheitsdienst, aan joodse nederzettingen in Palestina, begin 1933, op uitnodiging van zionisten. Voor de gelegenheid werd zelfs een medaille geslagen met als kruis de swastika en als munt de davidster. De baron schreef in het lijfblad van Goebbels een lovend reisverslag, ‘Een nazi in Palestina’. Zionisten en nazi's streefden toen hetzelfde doel na - alle joden weg uit Duitsland - en sloegen de handen in elkaar. In 1933 sloot de joodse gemeenschap in Palestina een akkoord met nazi-Duitsland om zo veel mogelijk Duitse joden naar Palestina over te brengen. Aan die overeenkomst hingen voor beide partijen ook eco- | |
[pagina 64]
| |
nomische voordelen vast. Friedländer schetst de werkelijkheid in al haar complexiteit. Hij benadert gebeurtenissen zo veel mogelijk vanuit het moment dat ze gebeurden, met de blik van iemand die feiten meemaakt en de afloop nog niet kent. Dat levert een minder eenduidig, en dus ook iets moeilijker te vatten beeld op, een verleden waaruit geen eenzijdige lessen kunnen worden getrokken. Friedländer wisselt analyses van de geleidelijke totstandkoming van politieke beslissingen af met schrijnende verhalen over de dagelijkse discriminatie, vervolging en aanpassing. Ervaringsverhalen van slachtoffers die de onvoltooide, nog meerduidige gebeurtenissen direct moesten interpreteren, zonder de toekomst te kennen, leveren een zekere vervreemding op. Dat effect wordt door Friedländer bewust nagestreefd als tegenwicht van onze hardnekkige neiging om het verleden onder controle te krijgen door het in bestaande pasvormen te gieten. Aanvankelijk probeerde het gros van de 500.000 Duitse joden zichzelf te overtuigen dat het allemaal niet zo'n vaart zou lopen, ‘alles geht vorbei, auch Adolf Hitler und seine Partei’. Ze probeerden zich aan te passen, velen onder hen voelden zich ook meer Duitser dan jood. Toen in maart 1935 de Wehrmacht werd opgericht en de algemene dienstplicht ingevoerd (een van de vele overtredingen van het verdrag van Versailles waartegen niemand durfde te protesteren), drongen velen er tevergeefs bij Hitler op aan hun land te mogen dienen. Friedländer schenkt veel aandacht aan Hitlers ideologie, met als kern een doorgedreven racistische jodenhaat. ‘Redemptive anti-Semitism’ (antisemitisme als verlossingsleer) noemt Friedländer dat, moordzucht vermengd met een ideaal. Joden werden beschouwd als het absolute kwaad dat moest worden uitgeroeid om te voorkomen dat Duitsland en de Arische Übermensch ten onder zouden gaan. Het was een jodenhaat geboren uit angst voor raciale degeneratie en uit een religieus geloof in de uiteindelijke verlossing. Dat antisemitisme ontstond op het snijpunt van Duitse christelijkheid, neoromantiek, ultraconservatief nationalisme en de mystiek van het sacrosancte Arische bloed. Hitler en andere nazi's waren ervan bezeten. Vanaf de machtsovername werden alle joodse straatnamen geleidelijk veranderd. Zelfs lievelingsmuziek werd verbannen als er een jood aan had meegewerkt, De lustige weduwe van Lehar bijvoorbeeld. Beelden, bustes en gedenktekens voor joodse componisten, zoals Mendelssohn, werden verwijderd. Opera's van Mozart gebaseerd op een libretto van ‘de jood’ Lorenzo Da Ponte werden in het Duits hertaald. Titels van Händels oudtestamentische oratoriums werden verduitst; zo werd Judas Maccabeus omgevormd tot De veldmaarschalk, een oorlogsdrama. De pornografische nazi-verbeelding kende geen grenzen. Alles werd overheerst door een dwangmatige reinheidsgedachte. Velen konden het niet verdragen dat joden toegelaten werden tot openbare zwembaden. Het zicht van een ontbloot joods lichaam, de mogelijkheid van fysiek contact en de ‘verontreiniging’ van het water riepen walging en angst op. Joden uit de zwembaden verdrijven werd in vele steden een van de voornaam- | |
[pagina 65]
| |
ste zorgen van de partij. Soms liep het mis: op 13 juli 1935 werd in Kassel een agent van de Gestapo voor jood versleten en door SA-mannen in mekaar geslagen. De escalatie van anti-joodse maatregelen in de nazi-wetgeving kwam echter maar geleidelijk. Overtuigd van zijn paranoide wereldbeeld, vreesde Hitler de almacht en de economische wraak van het ‘wereldjodendom’, en daarom remde hij zijn acolieten lange tijd af. Pas in de nadagen van de Kristallnacht (november 1938) kwamen er voorstellen om treinreizen en de toegang tot bossen en parken voor joden te beperken. Alleen al door hun aanwezigheid, zo heette het, provoceerden ze, en lokten ze geweld uit. Op een vergadering van nazi-kopstukken, twee dagen na deze eerste grote pogrom in nazi-Duitsland, wond Goebbels er zich over op dat joodse moeders in de parken zomaar naast Arische moeders konden gaan zitten om aan ‘vijandelijke propaganda’ te doen en de indruk te wekken dat ze gewone, vriendelijke mensen waren, ‘dat sommige joden niet zo joods zijn’. Maar nog kwamen er geen absolute verboden, wel parkbanken met Nur für Juden! erop en aparte compartimenten in de treinen. Göring stelde voor een gedeelte van de bossen te reserveren voor joden en... voor dieren die volgens hem op hen leken, zoals de eland, ‘die ook een grote neus heeft’. Heydrich herinnerde de anderen eraan dat ze samengekomen waren om maatregelen te bedenken die de emigratie konden bespoedigen. Omdat het toch al gauw 8 à 10 jaar zou duren vooraleer alle joden waren verjaagd, zocht men naar een middel om de joden duidelijk van de rest van de bevolking te scheiden. Heydrich stelde een joods kenteken voor, Göring dacht even aan een uniform, maar zag toch meer in getto's. Daar was Heydrich tegen: in de getto's zou de criminaliteit te snel toenemen, terwijl een jodenkenteken het mogelijk maakte ‘het waakzame oog van de bevolking’ in te schakelen. Ze kwamen er niet uit. Drie weken later wees Hitler zowel het joodse kenteken als het getto af. Hij vreesde nog meer negatieve reacties in binnen- en buitenland, en wou zijn militaire plannen niet in gevaar brengen. De jodenster werd pas in september 1941 in Duitsland ingevoerd. De Kristallnacht betekende het einde voor het joodse zakenleven. Joden raakten steeds meer geisoleerd. De negatieve bepalingen en beperkingen volgden elkaar almaar sneller op, tot de joden geen kant meer op konden, ook al omdat de vrije wereld steeds minder bereid bleek een helpende hand uit te steken. Het eerste deel van Friedländers meesterwerk, De jaren van vervolging, munt uit door historisch vakmanschap en genuanceerd inzicht. Hopelijk komt het vervolg, De jaren van uitroeiing, er snel. Wie het Engels machtig is, leze het origineel. De vertaling is accuraat, maar de trefzekere en mooie schrijfstijl van de auteur ging verloren. □ Gie van den Berghe Saul Friedlander, Nazi Germany and the Jews The Years of Persecution, 1933-1939, Weidenfeld & Nicolson, London, 1997, 1350 fr., ISBN 0-297-81882-1 Nazi-Duitsland en de joden. Deel 1: De jaren van vervolging 1933-1939, Utrecht, Het Spectrum, 1998, 1500 fr., ISBN 90-274-6345-X. | |
[pagina 66]
| |
KinderarbeidDe film Daens schokte zes jaar geleden heel wat kijkers met beelden van kinderarbeid. Een arbeidsongeval waarbij een kind om het leven kwam, gaf aanleiding tot een bloedige botsing tussen betogers en rijkswachters. Ook de beelden van rauwe arbeidsomstandigheden en bedenkelijke ‘zedelijke’ toestanden waarin jonge arbeidsters moesten werken, bleven hangen. Sommigen dachten opgelucht dat het gelukkig toch allemaal verleden tijd was. Dat is een illusie. Daens is misschien voor België ‘geschiedenis’, maar niet voor de ontwikkelingslanden, waar nog steeds miljoenen kinderen in ongezonde omstandigheden werken. Nu nog verrichten ongeveer 140 miljoen kinderen onder de elf jaar handenarbeid. Kinderarbeid blijft dus een uiterst droevige sociale bladzijde uit de actualiteit. Net zoals priester Adolf Daens op het einde van de negentiende eeuw, heeft de goegemeente vooral belangstelling voor het ‘zedenverval’. De gebroeders Daens hadden snel door dat een ethisch appel alleen niet volstaat. De bestrijding van kinderarbeid vergt structurele oplossingen en een sociale herverdeling van de inkomsten. Terwijl de Daensisten vastliepen in het conflict met de katholieke partij, schiepen de Volksbond en de socialistische beweging de reële economische en sociale basis om de christen-democratische idealen te realiseren. De toegenomen welvaart maakte het uiteindelijk mogelijk de kinderarbeid te bannen. Het nuchtere boekje van Vervliet en Vandaele legt wel niet de band met Daens, maar wel met onze historische discussies. Treffend begint het boek met een beschrijving van de rauwe sociale actualiteit. De statistieken zijn overvloedig en onderschatten waarschijnlijk nog de omvang. In India werken zowat 50 miljoen kinderen! De arbeidsomstandigheden van kinderen in ongezonde fabrieken zijn schrijnend. Vaak sterven ze vroegtijdig aan beroepsziekten. Zelfs relatief welvarende landen en gebieden zoals Thailand, Turkije en Oost-Europa tellen honderdduizenden werkende kinderen. In een traditionele landbouwbevolking stelt kinderarbeid minder problemen. Het kind maakt zich nuttig, verricht eenvoudig werk en leert geleidelijk vaardigheden die het nodig heeft om het beroep van zijn ouders over te nemen. Door de verstedelijking en de industrialisatie daarentegen wordt het kind steeds meer beschouwd als goedkope werkkracht. Vanuit tradities van ‘lijfeigenschap’ is de stap snel gezet naar de verkoop van kinderen als loonslaven, voor lang, ongezond en onderbetaald werk. Vooral inzake huisarbeid is de traditie hardnekkig. Wie moreel verontwaardigd is over het misbruik van kinderen in de seksindustrie, komt onvermijdelijk ook uit bij andere vormen van hoogst bedenkelijke kinderarbeid. De Internationale Arbeidsorganisatie stelt in Verdrag nr. 138 dat | |
[pagina 67]
| |
kinderarbeid onder de vijftien jaar moet worden gebannen. De meeste ontwikkelingslanden hebben dit verdrag niet geratificeerd, maar hebben wel min of meer restrictieve wetten. Het probleem is echter dat die niet worden toegepast. In Azië wordt zelden of nooit een werkgever effectief bestraft, ondanks de talrijke vaststellingen van inbreuken. De naleving van de arbeidswetgeving vergt immers een maatschappelijke consensus, efficiënte gerechtelijke instellingen en vakbonden die sociale rechten afdwingen. Wegens andere maatschappelijke opvattingen zien nogal wat landen het conflictmodel tussen werkgevers en vakbonden niet zitten, zodat vakorganisaties hun kritische taak niet naar behoren kunnen vervullen. Het wegwerken van kinderarbeid vergt een moeizaam sociaal, cultureel, politiek en economisch proces, zoals wij het doorgemaakt hebben in de negentiende eeuw. Zelfs met een overheid die meewerkt, zoals in Bangladesh, lukt het nog niet als de mentahteit van de bevolking onvoldoende evolueert. Volgens Vervliet en Vandaele moet je opletten met goedbedoelde acties, zoals tegen de ateliers in de confectieindustrie. In de praktijk zijn er immers slechtere arbeidsomstandigheden: ongezonde bedrijven, huisarbeid en kinderprostitutie. Als alternatief voor kinderarbeid moet effectief onderwijs worden aangeboden. Er is ook een belangrijke economische component. Overschakelen naar arbeid voor volwassenen en tegelijk investeren in onderwijs is op lange termijn rendabel. Analfabetisme is een fundamentele bedreiging voor het welzijn en is onder geen beding aanvaardbaar. Maar basisonderwijs vergt een inzet van overheidsmiddelen waar de meeste landen niet over beschikken. Bestrijding van kinderarbeid veronderstelt dus economische ontwikkeling. Ontwikkelingslanden die meer in onderwijs investeren, boeken betere resultaten in de bestrijding van kinderarbeid. Dat verklaart waarom China, in tegenstelling tot India, sinds het einde van het strikt communistische tijdperk een grotere economische groei heeft gekend. In India zijn er opvallende tegenstellingen tussen de deelstaten. Sommige arme deelstaten kennen door een intensieve onderwijspolitiek minder kinderarbeid. De invloed van het traditionele kasten-systeem oefent er een belangrijke negatieve invloed uit. Helaas besteden sommige ontwikkelingslanden een veelvoud van de onderwijsuitgaven aan defensie. Ook rijke landen spenderen weinig ontwikkelingshulp aan basisonderwijs. Wie kinderarbeid, of tenminste de bedenkelijke, schadelijke vormen ervan wil bestrijden, moet dus op alle vlakken tegelijk actie voeren: economische ontwikkeling, mentaliteitsverandering, onderwijsbeleid, inspraak van vakbonden, en vooral een efficiënt sociaal-rechtelijk handhavingsbeleid. ‘Dat zijn daarom geen argumenten om de bestrijding van kinderarbeid maar meteen te laten vallen, ze benadrukken alleen hoe omvattend de strijd is’ (blz. 57). Wie de strijd tegen kinderarbeid aangaat, moet derhalve geduldig én deskundig zijn. Nadat er enige tijd sprake was van ‘sociale clausules’ in internationale handelsverdragen, heeft de Internationale Arbeidsorganisatie het geweer van schouder veranderd. De nieuwe conventie inzake kinderarbeid versoe- | |
[pagina 68]
| |
pelt het verbod, maar legt de nadruk veel meer op effectieve toepassing en vakbondscontrole. Algemeen verbod van kinderarbeid kunnen de westerse landen niet eisen, vakbondsvrijheid daarentegen wel. Mondige vakbonden zullen bij voldoende productiviteit en voldoende basisscholing automatisch de kinderarbeid reduceren. Want dáár ligt de paradoxale, negatieve ontwikkelingsspiraal in vele landen: talloze kinderen moeten er goedkope arbeid verrichten, terwijl er onder de volwassenen massa's werklozen zijn. De jeugdjaren gaan op in onderbetaald werk. En het volwassen leven is waardeloos wegens analfabetisme en geringe productiviteit. UNICEF voert sedert 1992 een grote campagne tegen kinderarbeid: het International Program for the Elimination of Child Labor. De verschillende projecten fungeren als laboratoria die zoeken naar de meest efficiënte methoden, met het geringste aantal ongewenste neveneffecten. Sommige strategieën hebben nu reeds een voelbaar resultaat. Zo kon je op de recente Toerismebeurs in Brussel de invloed merken van de actie End Child Prostitution in Asian Tourism (ECPAT). Een hoger ethisch besef en mondige consumenten eisen van grote ondernemingen ‘correcte producten’. In de textielsector is enige voorzichtigheid geboden, omdat kinderen in andere sectoren vaak in nog slechtere arbeidsomstandigheden terechtkomen. De auteurs houden ook een pleidooi voor het in stand houden van staatsuitgaven voor onderwijs, tegen de neoliberale druk om te besparen op staatsuitgaven. Zij zien een rijke financieringsbron in de zogenaamde Tobintaks, die speculatieve kapitaalbewegingen zou taxeren. Tegelijk moet er gewerkt worden aan ‘democratisering’. Vakbonden kunnen niets bereiken als de klassieke fundamentele rechten, zoals vrijheid van vereniging, persvrijheid en scheiding der machten, niet gewaarborgd zijn. Ook als de democratisering nog beperkt is, zijn die rechten hefbomen van een rechtvaardiger toekomst. Dit aspect wordt volgens mij een beetje onderschat in het boek van Vervliet en Vandaele. De socialisten in de negentiende eeuw en de Daensisten waren grote voorvechters van het stemrecht, dat zij terecht beschouwden als de belangrijkste garantie voor de sociale wetgeving en voor de toepassing ervan. Zonder zijn krantje en zonder de Belgische grondwettelijke vrijheden zou drukker Pieter Daens nooit een forum gehad hebben voor het Daensisme, voor zijn partij en zijn idealen. De klassieke tegenstelling tussen ‘liberale’ en ‘sociale’ grondrechten is soms te veel als ondertoon in het boekje aanwezig. Of geleide economieën, zoals in China, nog lang als voorbeeld kunnen dienen, valt te betwijfelen. Wegens het ontbreken van vrije vakverenigingen ziet men er de economische uitbuiting zienderogen toenemen. Vroeg of laat hangt economische ontwikkeling af van ‘reformasi’, zoals Indonesische studenten eisen. De Nobelprijs EconomieGa naar eind[1] bekroonde overigens de idee dat kansen voor armen in ontwikkelingslanden vooral afhangen van waarden en politieke instellingen. Het boekje heeft hoegenaamd geen wetenschappelijke pretentie en is daardoor een schitterend voorbeeld van een praktische daad die gunstig afsteekt tegen het soort hoogdravende theorievorming over | |
[pagina 69]
| |
mensenrechten in internationale context, dat zwalpt tussen relativiteit en universaliteit. Meer nog dan van andere mensenrechten gaat er van het recht van miljoenen kinderen op bevrijding van uitbuiting een ongekend ethisch appel uit. Want ongezonde of te langdurige kinderarbeid bedreigt hun lichamelijke én morele groei. Een top-tien in de boekenverkoop zal deze uitgave wel niet halen. Maar kinderuitbuiting zit m.i. wel in de top-vijf van de problemen van de mensheid. De lectuur bemoedigt de lezer die schuldgevoelens koestert, en is een blikopener voor de anderen. Het is vlot geschreven. De betere leraar in het secundair onderwijs kan het wellicht zelfs gebruiken als een eigentijds vervolg op L.P. Boon of Charles DickensGa naar voetnoot[2]. □ Daniël Cuypers |
|