| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Filosofieonderricht in Europa
De Association internationale des Professeurs de Philosophie is een internationale vereniging van filosofiedocenten uit het secundair en hoger onderwijs (zetel in België: Torhoutsesteenweg 296, 8400 Oostende). De vereniging wil een discussieforum aanbieden om het filosofieonderricht in Europa te bevorderen. Uiteraard krijgt het didactisch aspect veel aandacht. Geregeld organiseert de Association regionale en internationale symposia, waarvan vervolgens een verslag verschijnt in het Bulletin. Voor enkele jaren nam de vereniging zich voor een basisboek te ontwikkelen ten behoeve van het filosofieonderricht in Europa. Ze kreeg daarbij de steun van Edith Cresson, lid van de Europese Commissie. De Europese dimensie is uitdrukkelijk in deze bundeling van teksten aanwezig. Het uitgangspunt wordt gevonden in de Griekse Aufklärung, die onze cultuur duidelijk beïnvloed heeft op religieus, wetenschappelijk en politiek-ethisch vlak. De spanningsverhouding tussen mythe en rede wordt als paradigmatisch naar voren gebracht. In vierentwintig hoofdstukjes wordt telkens een thema aangereikt vanuit een korte, Griekse tekst, zeer dikwijls een van Plato. Daarnaast wordt dan een ‘spiegeltekst’ geplaatst uit de Moderne of Hedendaagse Tijd, die toelaat het thema uit te diepen. De Griekse problematiek wordt daardoor opengetrokken naar actuele vragen binnen een veranderende Europese context. Elk hoofdstuk begint met een inleiding over de gekozen auteur en het thema dat besproken wordt. Na de teksten vindt men korte, maar weldoordachte suggesties om de inhoud te verwerken, en literatuurverwijzingen. Het resultaat is een degelijk basiswerk dat kan dienen bij de voorbereiding van een college. Tevens is het boek boeiend voor de filosofische lezer. De selectie en het naast elkaar plaatsen van teksten resulteren in een intertekstualiteit die tot verrassend nieuwe inzichten kan leiden.
Graag vermeld ik de Vlaamse bijdrage van P. Thoen en J. Vanbrussel die het thema retoriek en filosofie behandelt met teksten van Plato en IJsseling.
□ Luc Anckaert
Luise Dreyer, Das Wechselspiel von Mythos and Logos. Die Dialektik der griechischen Aufklärung als europdisches Paradigma. Lesebuch für den Philosophieunterricht in Europa, Verlag Moritz Diesterweg, Frankfurt am Main, 1998, 239 blz., ISBN 3-425-05597-6.
| |
| |
| |
Godsdienst
Nieuwe vertaling van het Hooglied
In de voetsporen van Martin Buber en Franz Rosenzweig, die tussen 1925 en 1937 het gehele Hebreeuwse Oude Testament in een prachtig, verfrissend Duits hebben vertaald, is aan de Universiteit van Amsterdam een traditie van bijbelvertalen ontstaan die we plegen te omschrijven met de term ‘ideolect’, d.w.z. een poging om het eigene van een tekst in een vertaling zo veel mogelijk te bewaren. Daarbij is het gehoor van de vertalers vooral gericht op de samenhang en verwijzingen die de Hebreeuwse tekst met velerlei stilistische middelen biedt. Woordherhaling is een van de meest belangrijke. Het is daarom zaak om voor zulke stijlmiddelen van de bijbelse teksten zo veel mogelijk naar Nederlandstalige equivalenten te zoeken en voor de vertaling een vorm na te streven die eenzelfde effect sorteert als de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst. Een groep van oudtestamentici die nauwe banden onderhoudt/onderhield met de Universiteit van Amsterdam presenteert binnen de hierboven genoemde doelstellingen een nieuwe vertaling van het Hooglied. Eerder werden door deze groep al vertalingen gepubliceerd van o.a. Richteren, Micha, Amos, Jona. Nieuw in deze uitgave van het Hooglied is, dat nu voor het eerst de te vertalen Hebreeuwse tekst op de linkerpagina staat afgedrukt, met aan de rechterkant de eigen, ideolecte vertaling. Het is een prachtige vertaling, die ook in het Nederlands heel mooi als poëzie is afgedrukt. Heel af en toe blijf je even achter een tekst ‘haken’. Dat was bij mij o.a. het geval in 3,11: ‘Ga uit en zie, dochters van Sion, naar koning Salomo, en de krans...’. Het werkwoord ‘uitgaan’ heeft in onze dagen een heel speciale betekenis (‘ik ga een avondje uit’) die in 3,11 zeker niet bedoeld is. Ook ‘zien naar’ blijft mijns inziens te dicht bij het Hebreeuws. Hooglied 3,11 is een mooi voorbeeld van de prijs die je moet betalen voor zo'n ideolecte vertaling!
Een apart probleem waarmee de vertaalster (Hanna Blok) en de vertalers (Leo van den Bogaard, Peter Booij, Bert Dicou en Frits Hogewoud) werden geconfronteerd, is de kwestie wie er eigenlijk in het Hooglied aan het woord is. Hoewel de Hebreeuwse tekst soms grammaticale aanwijzingen bevat die niet op dezelfde wijze in het Nederlands kunnen worden weergegeven, is het soms onduidelijk wie er aan het woord is. De vertalers hebben daarom knopen doorgehakt. Met behulp van tussenkopjes (‘zij’; ‘hij’; ‘koor’) hebben zij de partijen die naar hun mening in het prachtige Hooglied aan het woord komen ‘geregisseerd’. Uiteraard kan men over deze rolverdeling twisten, en dat gebeurt dan ook onder vakgenoten. Niettemin wordt de lezers hiermee een hulpmiddel geboden voor een beter begrip van de tekst.
Met spanning kijk ik uit naar de vertaling van het boek Genesis die, zoals de vertalers aankondigen, binnen zeer afzienbare tijd zal zijn voltooid.
□ Panc Beentjes
Hooglied, Hebreeuwse tekst en Nederlandse vertaling, Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstichting en Societas Hebraica Amstelodamensis, 1998, 48 blz., fl. 19,90, 395 fr., ISBN 90-6126-074-4.
| |
Ruimte voor een onbevangen lezing van de bijbel
De zondag wordt in onze tijd steeds meer gevuld met commercie en winkelend publiek, en laat daardoor steeds minder tijd over voor geloof en bijbel. Eep Talstra, oudtestamenticus en daarnaast bijzonder hoogleraar Bijbelwetenschappen en Alfa-Informatica aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, is op zoek naar ruimte en onbevangenheid in bijbel, geloof en liturgie, om de oude teksten meer onze taal te laten spreken. Aan de hand van elf tekstkoppels - telkens één uit het Oude en één uit het Nieuwe Testament - probeert hij een meer alledaagse taal over God terug te vinden. Terwijl dat met de oudtestamentische passages mijns inziens goed lijkt te zijn gelukt, is de toelichting die hij bij de
| |
| |
tekstgedeelten uit het Nieuwe Testament geeft, doorgaans veel te beknopt.
□ Panc Beentjes
Eep Talstra, Een roostervrije dag. Vrije wandeling langs teksten en ervaringen, Kok, Kampen 1998, 123 blz., fl. 29,90, ISBN 90-24209396-0.
| |
Het Vaticaan
Ik weet niet of hij het weet, maar pater Reese s.j. heeft een deprimerend boek geschreven. Dat ligt ongetwijfeld aan zijn onderwerp. Uit zijn werk komt het Vaticaan te voorschijn als een uiterst complex, ondoorzichtig kluwen waaraan niets menselijks vreemd is: intriges en manipulaties, carrièrejagerij en cliëntelisme, vleierij en ja-knikkerij (in dit milieu blijkbaar zeer sterk!), geheimdoenerij en dubbele moraal. De bevrijdende Boodschap lijkt ver weg in een milieu dat ervan uitgaat dat het die Boodschap helemaal in pacht heeft, en die iedereen een dreun verkoopt die dat betwist.
Tijdens het academisch jaar 1993-1994 interviewde Reese ruim 100 mensen, onder wie veel hoogwaardigheidsbekleders; weinigen weigerden een gesprek, maar een duidelijke meerderheid wilde anoniem blijven; kardinaal Jan Schotte daarentegen wordt vaak geciteerd. Reese behandelt bevoegdheid en taken van de paus in het algemeen en het leiderschap van Johannes Paulus II, de werking van de Kerk buiten het Vaticaan, de rol van bisschoppensynode, bisschoppencollege en het college van Kardinalen, de rol van de Romeinse curie en de belangrijkste functionarissen van het Vaticaan, en de centen. Hij schrijft vrij zakelijk, gaat de meeste controversen en de historische dwalingen niet uit de weg, maar behandelt de bankschandalen en de dood van Johannes Paulus I zwakjes, toont ook (te?) veel begrip, gaat uitvoeriger in op een aantal thema's die de media in beroering brengen (de pauskeuze, de rol van de Congregatie voor de Geloofsleer, met kardinaal Ratzinger), vermeldt boeiende weetjes en beklemtoont de rol van de Amerikaanse Kerk - uiteraard zijn eerste doelgroep. Hij eindigt met een oproep om in het volgende millennium de lokale kerken meer kansen te geven.
Het meest onthutsende gedeelte is eigenlijk ‘De bedrijfscultuur van de Curie’ (blz. 198-214), waarin wordt gesuggereerd dat dit orgaan eigenlijk niet ernstig moet worden genomen: men verwacht dat de katholieken zich houden aan de kerkwetten zoals de Italianen aan de verkeersregels, ‘Hier vaardigen wij wetten uit en in het buitenland worden ze gehoorzaamd’ (blz. 208).
Jammer dat we niet allemaal Italianen zijn.
□ Jaak De Maere
Thomas J. Reese, In het Vaticaan. De organisatie van de macht in de Katholieke Kerk, Bert Bakker, Amsterdam, 1998, 389 blz., 998 fr., ISBN 90-3511909-6.
| |
Op Zoek naar Perpetua
Één van de beroemdste vroeg-Christelijke martelaren is een vrouw uit N-Afrika, genaamd Perpetua. In 203 werd zij in de arena van Carthago samen met enkele anderen voor de wilde dieren gegooid en ter dood gebracht. De laatste dagen voor haar sterven hield zij een soort dagboek bij, dat nadien door een ooggetuige is opgenomen in een meer volledig verslag van haar martelaarschap (in totaal een pagina of vijftien). In deze bewaarde Latijnse tekst, de Passio Perpetuae, kunnen we tal van bijzonderheden lezen over de gang van zaken. Vooral het persoonlijk karakter van de tekst en enkele in detail erin uitgewerkte visioenen van de martelares spreken tot de verbeelding en nodigen uit tot nadere analyse.
De Amerikaanse historica Joyce Salisbury heeft aan de groeiende stroom literatuur over Perpetua nu een boeiende monografie toegevoegd. In de eerste hoofdstukken geeft Salisbury een brede schets van de historische en sociale context waarbinnen we de figuur Perpetua moeten bezien: de ontwikkelingen in het Romeinse rijk, de heersende normen en waarden in Rome en de provincie, de culturele en religieuze
| |
| |
interesses van haar sociale klasse, en vooral de kenmerken van de eerste christelijke gemeenschap in Carthago. In de resterende 100 bladzijden van haar studie bespreekt Salisbury in detail de tekst van de Passio. We volgen als vanzelf de loop van de gebeurtenissen: van gevangenis naar arena naar executie. Een slothoofdstuk gaat nog in op latere ontwikkelingen in het vroegchristelijk denken over martelaarschap.
Salisbury maakt veel goede en interessante opmerkingen (al is er uiteraard genoeg om het mee oneens te zijn), maar op een wezenlijk punt blijft er toch iets wringen. De algemene culturele analyses nemen zoveel ruimte in beslag dat Perpetua geregeld uit het zicht raakt en pagina's lang niet genoemd wordt. Omgekeerd concentreert Salisbury zich soms zozeer op het individu Perpetua dat de algemene relevantie van de studie in het geding komt. Zo krijgt Perpetua's status als jonge vrouw van goede komaf veel aandacht. Maar ook oude, mannelijke slaven voelden zich tot het martelaarschap aangetrokken, dus wat zegt dat eigenlijk? Verder gaat Salisbury uitvoerig in op de dromen van Perpetua, terwijl er toch genoeg martelaren zijn geweest van wie we geen dromen kennen. De verklarende kracht ervan is dus beperkt.
Positief is dan weer dat Salisbury telkens zo dicht mogelijk bij de tekst van de Passio begint, zonder ‘common sense’ en moderne psychologische inzichten te negeren. De lezer wordt door Salisbury als het ware aan de hand door de tekst meegenomen. We zouden haast van een regel-voor-regel-commentaar kunnen spreken, zij het dat de studie daarvan niet de vorm heeft. Jammer genoeg ontbreekt een aaneengesloten afgedrukte Engelse vertaling van de tekst en is het Latijnse origineel niet opgenomen.
De genoemde oneffenheden doen gelukkig geen afbreuk aan de leesbaarheid van Perpetua's Passion. Het geheim hiervan schuilt in de strakke opbouw, de heldere schrijfstijl en de opgenomen illustraties, maar misschien bovenal in de toon van het betoog, die zowel ingehouden als betrokken is: Salisbury wil de martelares niet op voorhand verdedigen of te kijk zetten, maar doet een nuchtere poging om haar beter te begrijpen. Het boek is daarom aanbevolen voor wie meer over Perpetua wil weten.
□ Vincent Hunink
Joyce E. Salisbury, Perpetua's passion. The Death and Memory of a Young Roman Woman, Routledge, New York / London, 1997, 228 blz., £ 14,99.
| |
Een kreet uit het getto van Warschau
In de herfst van 1992 krijgt de journalist Paul Badde een paar fotokopieën onder ogen van een tekst. Het ging om een brief die in een fles de verwoesting van het getto van Warschau zou hebben overleefd: een zekere Josl Rakover bevindt zich in een van de weinige huizen van waaruit nog op de nazi's geschoten wordt; vastbesloten tegenstand te bieden gebruikt hij zijn laatste levensuren voor een hartstochtelijke boodschap, een brief aan God.
Bijna 50 jaar heeft men in de veronderstelling verkeerd dat het hier een authentiek ooggetuigenverslag betrof van iemand die de verschrikkingen van het getto met eigen ogen heeft aanschouwd. Wanneer Paul Badde in het najaar van 1992 op onderzoek uitgaat, blijkt hem niet alleen dat de schrijver van deze brief, Zvi Kolitz geheten, nog leeft, maar ook dat Kolitz de tekst pas in september 1946, dus na de Tweede Wereldoorlog, voor een zionistische krant heeft geschreven, en wel op een hotelkamer in Buenos Aires aan de vooravond van Grote Verzoendag.
De brief van Josl Rakover aan God is een ontroerend, diepmenselijk en actueel document, dat ik graag in uw belangstelling aanbeveel. De Nederlandse uitgave is een heel bijzondere. Men vindt in dit boekje namelijk ook de Jiddische tekst, zowel in Hebreeuws schrift als in transcriptie, afgedrukt naast de prachtige vertaling door Dorien Veldhuizen. Een in velerlei opzicht zeer aparte publicatie!
□ Panc Beentjes
Zvi Kolitz, Josl Rakover wendt zich tot God, Ten Have, Baarn (Verspreiding in België:
| |
| |
Uitgeverij Westland, Schoten), 1997, 106 blz., fl. 24,90, ISBN 90-259-4747-6.
| |
Politiek
Vesting Europa
Wie officiële publicaties van de Europese Commissie doorneemt, krijgt de indruk dat de Europese Unie een relatief genereus beleid voert t.o.v. de ontwikkelingslanden. De werkelijkheid ziet er echter anders uit, zegt Peter Pennartz. De schrijver is als econoom verbonden aan de niet-gouvernementele organisatie (drukkingsgroep) IRENE (International Restructuring Education Network Europe). De Europese Unie is een belangengemeenschap van vijftien rijke landen, die voor alles de eigen welvaart verdedigt. De vijftien importeren grotendeels alleen producten die ze zelf niet voortbrengen. Ze dumpen hun gesubsidieerde landbouwoverschotten op de markt van de ontwikkelingslanden. Op grondstoffen van de Derde Wereld worden geen tarieven geheven, want die heeft de Europese industrie broodnodig. De douanerechten op de invoer van ontwikkelingslanden nemen echter toe naarmate de verwerkingsgraad van de producten toeneemt. Technische standaarden worden zo gedefinieerd dat de afgewerkte producten van ontwikkelingslanden er niet aan kunnen voldoen. Voelen de producenten van de EU zich bedreigd, dan worden tariefcontingenten ingevoerd. Liggen de prijzen van de ingevoerde goederen te hoog, dan worden antidumpingrechten geheven. Als dat allemaal niet volstaat, dan zijn er nog de zogenaamde Vrijwillige Exportbeperkingen en in de textielsector het Multi-Vezel Akkoord. Dat laatste zou moeten verdwijnen in het jaar 2003. Intussen betaalt de EU haar niet-concurrentiële zuiderse producenten een slordige 18 miljoen dollar, zodat ze hun industrie kunnen herstructureren. Dat komt erop neer dat de EU-consumenten de prijs voor dit kortzichtige protectionistische beleid betalen: zij moeten onefficiënte EU-producenten in leven houden...
Niet alleen de producten, ook de mensen van de Derde Wereld worden zo veel mogelijk buitengehouden. Het vrije verkeer van personen geldt alleen voor EU-ingezetenen. Het doel van de overeenkomsten van Schengen en Dublin is duidelijk: het vrij verkeer van burgers binnen de Unie koppelen aan een striktere controle van buitenlanders aan de buitengrenzen van de Unie. Vervoermaatschappijen krijgen politionele bevoegdheden. Derde landen worden verplicht afgewezen asielzoekers op te nemen. Al die restrictieve maatregelen moeten leiden tot de drastische reductie van het aantal asielaanvragen. Het beleid wordt gevoerd door de ministers van Binnenlandse Zaken en justitie. Er is geen enkele democratische controle op wat zij beslissen, noch vanwege de nationale parlementen, noch vanwege de Europese instellingen.
Men merkt het: de auteur klaagt het beleid van de EU aan. Door de handel van ontwikkelingslanden te belemmeren, dwarsboomt Europa hun sociale en economische emancipatie. Als gevolg daarvan willen mensen hun land verlaten, maar daarop reageert de Unie met een restrictief migratie- en asielbeleid. De auteur heeft overschot van gelijk wanneer hij zegt dat het probleem als zodanig niet ligt bij de migratie, wel bij de ongelijke verdeling van de welvaart over de wereld.
Al bij al gaat het om een interessante en lezenswaardige, weliswaar vulgariserende publicatie (meer dan de helft van de tekst bestaat uit tekeningen met tekstballonnetjes). De stijl is bijwijlen pamfletistisch, de analyse oppervlakkig (bibliografische referenties ontbreken), maar dat neemt niet weg dat dit boek op een originele, vaak grappige manier over Vesting Europa heel wat relevante informatie verstrekt, die de lezer alleszins tot nadenken aanspoort.
□ Erik Faucompret
P. Pennartz, Open Borders. Behind Closed Doors, International Books, Utrecht, 1997, 61 blz., fl. 19,50.
| |
| |
| |
Literatuur
Het verkeerde keelgat
Hoe zou je je voelen als je een tijd lang niet zou mogen spreken? Je leven zou er tijdelijk heel anders uitzien, en er zouden zich een heleboel praktische problemen voordoen. Maar fundamenteel: je relatie met andere mensen, je communicatie met anderen, de kwaliteit van je leven, zouden die er door zo'n tijdelijk spreekverbod op vooruit of op achteruit gaan?
In de, volgens de achterflap gedeeltelijk autobiografische roman Het verkeerde keelgat van Diane Broeckhoven doet zo'n tijdelijke zwijgplicht het hoofdpersonage duidelijk goed. Nochtans is het met de schrik in het hart dat Lucie Wijnakker - het hoofdpersonage - cysten uit haar keel operatief laat verwijderen. Met die operatie loopt ze een (kleine) kans voor altijd haar stem te verliezen. Communicatie vormt voor haar, als voordrachtskunstenares, een fundamenteel onderdeel van haar job, en dus van haar inkomen. Bovendien vreest ze dat ‘haar leven als een wankel kaartenhuis in elkaar zou storten als er geen geluid meer uit haar keel zou komen’ (blz. 22). Wat haar bovendien vreselijk ergert, is dat haar beste vriendin, haar minnaar en haar dochter haar vrees dat ze met haar stem ook haar identiteit zal verliezen, nauwelijks ernstig nemen.
Uiteindelijk zal Lucie alleen maar tijdelijk moeten zwijgen. Ze trekt tijdens die periode naar een rustig Spaans eilandje waar ze door haar zwijgplicht een misschien zonderlinge, maar tevens gerespecteerde plaats in het dorpsleven inneemt. Mensen die zwijgen hebben immers iets mysterieus, maar ook iets fascinerends over zich. Tijdens haar periode als ‘la mujer silenciosa’ begint ze ook een schriftelijke communicatie met haar dochter, ex-man, minnaar en vriendin, die het haar mogelijk maakt meer van op een afstand met hen te communiceren.
Diane Broeckhoven raakt met haar roman een onderwerp aan dat me erg aanspreekt. Het boek roept onder meer de vraag op in welke mate we in staat zijn adequaat te reageren op zaken die fundamenteel zijn voor mensen in onze nabije omgeving; of in hoeverre we via woorden in staat zijn effectief met elkaar te communiceren, zelfs op die (belangrijke) momenten dat we het écht willen.
Spijtig genoeg slaagt de auteur er niet in haar onderwerp op een beklijvende manier aan de man te brengen. De observaties blijven al te vaak aan de oppervlakte hangen en de steeds weerkerende flashbacks uit de kindertijd van Lucie zijn - hoewel vaak sterker van formulering - bij momenten storend of zelfs domweg vervelend.
Tijdens het lezen had ik al te zelden het gevoel in het verhaal opgeslorpt te worden. Na het lezen vrees ik dat ik het boek al te snel vergeten zal zijn.
□ Johan Van der Auweraert
Diane Broeckhoven, Het verkeerde keelgat, Houtekiet, Antwerpen/Baarn, 1998, 137 blz., 550 fr., ISBN 90-5240-461-5.
| |
Paul Auster
De bekende New Yorkse romancier Paul Auster (cfr. mijn bijdrage in Streven, april 98, blz. 335-46) rustte zijn personages graag uit met een soms hinderlijk narcistische aandacht voor personalia en voor de vele steevast fascinerende coïncidenties die ze op hun levensweg ontmoeten; hij speelde bovendien graag met de suggestie dat veel van die mirabilia aan zijn eigen verleden ontleend waren. Alleen zijn meest recente roman, Mr. Vertigo (1994), ontsnapt goeddeels aan die op de lange duur wat irriterende pomo-talk.
Sindsdien publiceerde Auster, naast het gebruikelijke kleingoed aan gelegenheidsteksten en tijdschriftbijdragen, een korte autobiografie, die zich beperkt tot zijn eerste dertig, minder succesvolle levensjaren. De jonge Auster had kennelijk al vlug beslist dat hij schrijver wilde worden en verkoos dus zijn lucratieve bezigheden tot het strikt noodzakelijke te beperken. Hij gunde zich eerst een aantal avonturiersjaren en koos daarna voor een reeks
| |
| |
tijdelijke baantjes en gelegenheidsjobs, die hem vaak vlak bij de grens van de armoede brachten. De literaire doorbraak, die meteen ook de materiële problemen oploste, volgde pas laat; de autobiografie vertelt alleen de eerste, jammerlijk mislukte pogingen in die richting.
Het had, in een romantisch register, een poète maudit-verhaal kunnen worden, maar oogt hier veeleer als een schelmenroman. De toekomstige auteur reist van de ene plek en betrekking naar de andere en ontmoet overal de meest onverwachte types; de autobiograaf heeft het minder over zichzelf dan over zijn vele ontmoetingen met telkens weer verrassende medearbeiders en werkgevers. Binnen dit korte bestek blijft het bij relatief haastige schetsen; ze getuigen alleszins van een onvermoeibaar alerte belangstelling voor anderen, die lijkt te bevestigen dat de tijd van de egotrips voor Auster definitief voorbij is.
Fascinerende coïncidenties zijn er evenmin bij. Als koksmaat op een olietanker trekt Auster een tijdlang op met een matroos die ‘toevallig op dezelfde dag geboren’ (blz. 62) is als hijzelf; de betrokkene wordt gewoon de zoveelste kleurrijke figuur van een lange reeks. In New York komt Auster voor twee nogal belangrijke events in dezelfde straat terecht; hij vermeldt het als ‘een interessante, zij het onbeduidende samenloop’ (blz.108) zoals er in een beweeglijk bestaan als het zijne onvermijdelijk ooit wel eens moesten voorvallen.
Kortom: een in de rijkste zin van het woord pretentieloze tekst, waarin de wereld duidelijk belangwekkender lijkt dan het ego; we mogen van Auster nog een paar grote romans verwachten!
□ Paul Pelckmans
Paul Auster, Van de hand in de tand. Kroniek van een vroeg falen, De Arbeiderspers, Antwerpen/Amsterdam, 1998, 130 blz., 599 fr.
| |
Verhalen van een nieuweling
Deze verhalenbundel was het prozadebuut van de Braziliaanse dichter, journalist en vertaler Carlos Drummond de Andrade (1902-1987) en verscheen oorspronkelijk in 1951 (onder de titel Contos de Aprendiz). Het is een eigenaardige bundel met verhalen van diverse strekking en ongelijke kwaliteit. In het motto wordt al een eigenzinnige poëtica aangekondigd: ‘Wat me in de verhalen die hij ons vertelde toen we klein waren, fascineerde was niet de intrige, de afloop, de moraal, wél het opvallende antwoord van een personage, het mysterieuze van een bijkomstig voorval, de kleur van een hoed...’ (blz. 7).
Drummond de Andrade is onvoorspelbaar: de eerste verhalen lijken de cover te illustreren, en gaan over de vriendschap tussen jongens, over de zintuiglijke verkenning van een leefwereld die voor de jongeren elke dag lijkt te groeien. Het kind-zijn is voor Drummond de Andrade een ontdekkingsreis, vol onverwachte wendingen. Zo verandert het blijde vooruitzicht een ijsje te eten plots in een lijdensverhaal, omdat de stoere jongens het koude ijs niet lusten (‘Het ijsje’). In ‘De gekke vrouw’ daarentegen wordt de kwajongen eensklaps een volwassene.
Sommige verhalen die je niet goed kunt plaatsen en die hun oorspronkelijke verhaallijn lijken te verliezen, werpen een ander licht op het motto. Alsof de auteur tijdens het schrijven van deze verhalen plots besloot een andere weg op te gaan. Soms opent die wending effectief een ander perspectief, maar soms is het een mislukking. ‘Aan de rivier’ eindigt abrupt, uit ‘Onze vriendin’ kon ik niets meer opmaken dan dat het een chaotische bundeling is van de impressies die een kind opdoet, ‘Gemeentehuis en gevangenis’ ten slotte is een flauwe politieke fabel.
‘Bloem, telefoon, meisje’ had een verhaal van Milan Kundera kunnen zijn: het personage is hier totaal afhankelijk van de verbeeldingskracht van de auteur. De spanning tussen hulpeloos personage en almachtig auteur is steeds op de achtergrond aanwezig. Een ander sterk verhaal, met een surrealistisch tintje, is ‘De bankdirecteur’ waarin spanning en vervreemding tot op de laatste bladzijde van kracht blijven.
Drummond de Andrade houdt de
| |
| |
touwtjes strak in handen: de vertelkunst staat centraal. Hij onderbreekt het verhaal waar nodig, richt zich naar de lezer en selecteert de nodige details, die hij vervolgens uitvergroot. Ook in de levendige dialogen herken je de hand van een bekwaam auteur. Bovendien worden de zintuiglijke impressies vaak gekoppeld aan het feilloze observatievermogen van de dichter: zo wordt de lezer bijvoorbeeld enkele bladzijden lang geboeid door een meesterlijke beschrijving van de jurk van een vrouw (in ‘Een ongewoon gesprek’), voor mij het hoogtepunt uit dit boek, dat een beetje teleurstelt na het lezen van de Gedichten en De liefde, natuurlijk.
□ Dimitri De Gruyter
Carlos Drummond de Andrade, Verhalen van een nieuweling, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1998, 160 blz., 699 fr., ISBN 90-295-1351-9.
| |
Geschiedenis
In gemeenschap met de tijd
A.Th. van Deursen heeft zich in de loop der jaren een trouwe lezerskring opgebouwd, en dat is logisch en goed: hij is immers een van onze historici die feilloos gestalten in periodes uit het verleden kan oproepen, en tot leven brengen. Geregeld heeft zijn uitgever dan ook zijn stukken gepubliceerd; Streven heeft er ook al vroeger verslag over uitgebracht.
In zijn nieuwe bundeling In Gemeenschap met de tijd toont Van Deursen zich weer van zijn beste zijde in de onderafdeling ‘Gewone mensen’, waar hij dorpsruzies en autobiografieën van eenvoudigen des volks universele dimensies verleent. In de drie andere onderafdelingen gaat het over Nederlandse en internationale politiek in het verleden, over bijna vergeten historici en politici, en over crisisverschijnselen in de cultuur.
Magistraal is hij in zijn verbinding van het historische met het actuele, zoals bijvoorbeeld blijkt uit ‘De oude dag in een Hollands dorp’ (blz. 25-36), waar hij zijn analyse van de bejaarden in het Hollandse dorp Graft in de zeventiende eeuw begint met een verwijzing naar de demografische samenstelling van de vorige Tweede Kamer.
Van Deursen is van traditioneel-protestantsen huize. Dat blijkt uit de keuze van zijn onderwerpen, en geleidelijk ook meer uit zijn standpunten. Met duidelijke sympathie volgt hij Huizinga's aanvallen op diens tijdgenoten en hun ‘permanente puberteit’ (blz. 254), en hij trekt de lijn door naar de moderne televisie. Hij besluit: ‘Staan de zaken er zo voor, dan moeten we met Huizinga concluderen dat de patiënt er slechter aan toe is dan ooit’ (blz. 261). Dat brengt hem op andere plaatsen tot fundamentele kritiek op de democratie, die het vervuilend roken verbiedt en het vervuilender autorijden toelaat, omdat de rokers een minderheid en de autobestuurders een meerderheid zijn: ‘De wil van de meerderheid is wet, en daarmee tegelijk ook moreel goed’ (blz. 269). En zijn elders geformuleerde stelling, ‘De beste vorm van geschiedenisonderwijs bestaat in het uit het hoofd leren van zoveel mogelijk jaartallen’ (blz. 250), is door de vakdidactici (terecht?) naar het rijk der fabelen verwezen.
Van Deursen blijft bijzonder boeiend, terwijl hij bovendien steeds controversiëler wordt. Wordt hij de auteur van de ‘Bezwaren tegen den geest der (twintigste) eeuw’?
□ Jaak De Maere
A.Th. van Deursen, In gemeenschap met de tijd, Bert Bakker, Amsterdam, 1997, 317 blz., 995 fr., ISBN 90-351-1940-1.
| |
Nederlands-Indië literair
E.M. Beekman is hoogleraar Germaanse Talen in de Verenigde Staten. In 1996 heeft hij in het Engels, en voor een Amerikaans publiek, een studie geschreven over de koloniale literatuur in Nederlands-Indië tussen 1600 en 1950. Het boek ligt nu voor in een Nederlandse vertaling.
| |
| |
Alles lijkt dwars aan deze studie. Dwars is de keuze van de auteurs: geen Hella Haasse, geen Augusta de Wit, geen Jeroen Brouwers (tenzij indirect), maar wel mindere goden en godinnen als Bep Vuyk, Maria Dermoût, H.J. Friedericy. Dwars is de afbakening: het jaar 1950 prijkt wel in de ondertitel, maar de tekst volgt andere paden. Dwars ook de afbakening literatuur: scheepsjournaals, botanische bijdragen krijgen hun plaats. Al deze eigenaardigheden worden toegelicht in een verantwoordende Inleiding die eigenlijk niets verklaart.
Het boek bestaat uit een reeks essays waarin eerst op een magistrale manier het begin van de koloniale geschiedenis wordt geschreven, en dan telkens één auteur wordt doorgelicht. Elk van deze hoofdstukken is een nieuwe uitdaging, omdat Beekman de beschreven auteur koppelt aan een specifiek probleem. Dat kan van literair-technische aard zijn (uiteenzetting met Bakhtin), maar meestal gaat het om de uiteenzetting Oost-West (met Kipling als belangrijkste referentiepunt), de originele vergelijking tussen Nederlands-Indië en (het Zuiden van) de Verenigde Staten (Thoreau, Emerson, Faulkner, Tennessee Williams...), over gelijk en ongelijk (natuurlijk Multatuli; jammer dat Marcel Janssens hier niet in de discussie wordt betrokken).
Beekman is een vrij traditioneel literatuurwetenschapper; de biografische, sociologische, geografische componenten zijn bij hem primordiaal. Binnen dat kader is hij indrukwekkend competent (geen enkele mogelijke benadering lijkt hem te ontgaan), en vooral bijzonder geëngageerd: hij houdt hartstochtelijk van dit land en brengt bijzonder evocatief de immense en dikwijls tegenstrijdige rijkdom tot leven, gaat geen conflicten en onaangename trekjes uit de weg (de specifieke Javaanse wereldvisie en de sociale verhoudingen die eruit voortvloeien: het eeuwige discussiepunt i.v.m. Multatuli's optreden), maar drukt vooral een complexiteit uit waarin het oosterse, geheimzinnige, vrouwelijke, romantische en literaire zijn opgenomen, die het ruim halen op het rationele, mannelijke, zakelijke en o zo povere Nederlandse karakter.
Beekmans visie is niet helemaal nieuw; rond Nederlands-Indië bestaat er allang een echte cultus. Maar nog nooit is ze in de rijke metaliteratuur uitgedrukt met zoveel onderliggende vakkennis, met zoveel verrassende vergelijkingen, met zoveel beschrijvingstalent en zelfs niet met zoveel liefde - Beekman maakt de mindere goden tot figuren van de eerste garnituur, evoceert een Couperus zoals niemand het ooit heeft gedaan, en vereeuwigt figuren die in het Westen zo goed als vergeten waren - het portret van de ‘feministe’ Kartini is onvergetelijk. En zijn hart gaat daarbij duidelijk uit naar de eenzame, tegendraadse eenzaten.
Voor deze Beekman neem ik mijn hoed af en maak ik een diepe oosterse buiging.
□ Jaak De Maere
E.M. Beekman, Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië 1600-1950, Prometheus, Amsterdam, 735 blz., 1595 fr., ISBN 90-5333 593-5.
|
|