Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 499]
| |
Jan Kerkhofs
| |
[pagina 500]
| |
als hoofdstad te vervangen. Het jaar 2000 heeft een magische bijklank: men hoopt en men vreest. Mensen hebben altijd feestdagen voor collectieve heils- en onheilsgebeurtenissen gevierd, en geven imponerende cijfers graag een mysterieuze betekenis. Velen denken dat Europa ook al op de vooravond van het jaar 1000 een panische angst heeft beleefd. Jean Delumeau van het Collège de France ontkent die legende, die pas in de vijftiende eeuw is ontstaan en vooral in de negentiende eeuw door de romantische historici werd ontwikkeld. Toch gaf de onbekende toekomst geregeld aanleiding tot een wijdverspreide vrees, dikwijls geïnspireerd door het nakende ‘einde der tijden’. Zo kreeg de H. Augustinus in de herfst van het jaar 418 een brief van Hesychius, aartsbisschop van Salonae, het huidige Split op de Dalmatische kust. Hesychius vroeg hem of hij dacht dat het einde van de wereld op komst was (nadat Rome in 410 door de Goten was veroverd). Augustinus bekende zijn onwetendheid. Wat later dachten christenen dat de catastrofe in het jaar 500 zou voorvallen. Bij het naderen van het jaar 1000 kondigden predikanten in Frankrijk het fatale einde aan. De heremiet Bernardus van Thuringen had hieromtrent visioenen en abt Abbo van Fleury beschreef hoe rond 970 heel Lotharingen in paniek was geraakt. In zijn interpretatie van de bijbel kwam Joachim a Fiore, abt in Calabrië, tot de conclusie dat de Heilige Geest snel kerk en samenleving zou veranderen en dat de geschiedenis ten einde zou lopen. In de zeventiende eeuw werd zelfs een paus door vrees bevangen: Innocentius X meende dat paus Silvester II (999-1003), de geleerde Gerbert d'Aurillac, voormalig aartsbisschop van Reims en van Ravenna, in het jaar 1000 misschien wel bezeten was geweest. Daarom liet hij in 1648 het graf van zijn voorganger openen, om na te gaan of er geen duivels uit de hel in huishielden. Klaarblijkelijk was dat niet het gevalGa naar eindnoot1. Ook in de zeventiende eeuw meenden de Britse puriteinen dat de politieke crisis onder Cromwell de laatste veldslag van de kerk tegen de antichrist inluidde, terwijl hun geloofsgenoten in Amerika hun gemeenschap zagen als het begin van ‘het duizendjarige rijk’ van de rechtvaardigen. Zelfs een wetenschapper als Isaac Newton trachtte de nakende ‘Wederkomst van Christus’ vanuit het Boek der Openbaring te becijferen. In de achttiende eeuw berekende de Duitse piëtistische geleerde Johann Albrecht Bengel vanuit de Schrift dat de tweede komst van Christus zou plaatshebben op zondag 18 juni 1836. Er wordt gezegd dat 20.000 mensen tegen die datum vanuit Württemberg naar de Kaukasus trokken om de gebeurtenis bij de berg Ararat mee te maken. In de USA kondigden de toekomstige ‘Adventisten’ Christus' komst aan voor 1844. Die datum werd later ‘aangepast’Ga naar eindnoot2. Het zal niet verbazen dat de komst van een komeet als Haly-Bopp een collectieve zelfmoord als die van de Heaven's Gate heeft veroorzaakt. | |
[pagina 501]
| |
Keer op keer boden fantasierijke interpretaties van het Boek der Openbaring stof tot angstaanjagende profetieën. Gelukkig bleef de meerderheid van de ernstige theologen hieromtrent getuigen van een wijs agnosticisme. We vinden er een echo van in de pastorale constitutie Gaudium et Spes van Vaticanum II: ‘De tijd van de voleinding van aarde en mensheid kennen wij niet en wij weten niet hoe het heelal zal worden omgevormd’ (nr. 39). In zijn apostolische brief Tertio Millennio Ineunte (1994) spreekt paus Johannes-Paulus II optimistisch van het begin van een nieuwe periode in de geschiedenis. Toch zijn er ook nu velen die onheil vrezen. ‘De drie nullen van het jaar 2000 maken de mensen gek’, stelde aartsbisschop M.A. Gervais van Ottawa vast. Na de aardbevingen in Umbrië, waarbij Assisi zo zwaar werd beschadigd, moesten de bisschoppen van de streek hun gelovigen kalmeren, die het einde van de wereld al zagen aankomen. In Duitsland zijn er al meer dan duizend millenaristische groepen en sekten, een ‘boom’ waarvoor de protestantse kerk in het Rijnland reeds waarschuwde. In Rome bereidt een werkgroep, onder leiding van curiekardinaal R. Etchegaray, voorzitter van de Pauselijke Commissie Rechtvaardigheid en Vrede, de feestelijkheden van 2000 voor. Elders wordt op profaan vlak gewerkt. Van 24 tot 26 oktober 1997 namen 5000 belangstellenden in Lyon deel aan het eerste forum over ‘2000’: ‘Welke vragen zullen we morgen moeten beantwoorden?’ De regering Jospin wil op 26 andere plaatsen in Frankrijk soortgelijke denkoefeningen laten organiseren. In Groot-Brittannië wordt de bouw van een enorm complex in Greenwich het symbool voor een nieuwe aanpak van de toekomst. | |
Van waar het ‘Heilig Jaar’ en waarom?De traditie van het vieren van een ‘Heilig Jaar’ werd ingezet door paus Bonifatius VIII in 1300. Aan het vieren waren bijzondere aflaten gekoppeld. Vanaf de vijftiende eeuw werd het gebruikelijk om de 25 jaar een heilig jaar te vieren, zoals nog in 1975, onder Paulus VI. De initiatiefrijke Johannes-Paulus II laste in 1983-84 een bijzonder heilig jaar in, omdat Christus toen precies 1950 jaar geleden gestorven en verrezen was. Op 10 november 1994 kondigde hij in de reeds vermelde brief Tertio Millennio Ineunte een groot jubileum aan. (In het jaar 2000 wordt de paus overigens tachtig.) De brief bevat een theologische instructie, die Christus in het centrum van de geschiedenis plaatst, naar het woord van de brief aan de Hebreeën (13,8): ‘Jezus Christus is dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid’, Christus als het hart van de kosmos, ‘de alpha en de omega’ (Openb. 1,8), ‘begin en einde’ (Openb. 21,6), ‘de voltooiing | |
[pagina 502]
| |
van de verwachting, aanwezig in alle godsdiensten van de mensheid’. Dan volgt een reflectie op de geschiedenis: de eeuwigheid treedt binnen in de tijd (tussendoor wijst de paus de gedachte van een cyclische wederkeer door reïncarnatie van de hand). De paus citeert ook het bijbelse gebruik het hele maatschappelijk bestel om de 50 jaar te reorganiseren: in principe kregen de joden de grond van hun vaderen terug en werden slaven bevrijd, want alle Israëlieten zijn gelijkwaardige burgers. De paus besluit dat in het christendom de tijd, en dus de geschiedenis, een fundamentele betekenis heeft. Zijn hoofdopzet is het, het Tweede Vaticaans Concilie overal echt ingang te doen vinden. Daarbij legt de paus het accent op verzoening, tolerantie en geweldloosheid. Hij kondigt drie voorbereidingsjaren aan, respectievelijk gewijd aan Christus, de Geest en de Vader. Uit de verwachtingen van de paus blijken vooral twee bekommernissen. Vooreerst wil hij de oecumenische beweging vooruithelpen. Daartoe droomt hij van een grote ontmoeting van alle kerkelijke topleiders in Jeruzalem, Betlehem of op de Sinaï. Tegen een aantal curiekardinalen in, wenst hij schuld te bekennen voor de fouten van de kerk in het verleden. Zo is er al in het Vaticaan in 1997 een colloquium geweest over het eeuwenlange antisemitisme van de christenen. De Vaticaanse commissie over de betrekkingen met het jodendom heeft op 12 maart 1998 een tekst uitgebracht, die overigens door heel wat joden met gemengde gevoelens werd ontvangen. Het Vaticaan heeft de archieven van de Congregatie voor de Geloofsleer, de vroegere Inquisitie, opengesteld voor onderzoekers. In een toespraak tot journalisten in Bologna (september 1997) zei kardinaal J. Ratzinger: ‘Wij vragen de Heer om vergeving voor de brandstapels van de Inquisitie en bidden Hem ons te helpen dergelijke gedragingen niet te herhalen. De kerk is een kerk van martelaren, geen kerk die martelt, een verdraagzame kerk, die de tegenstrevers niet vervolgt’. De andere zorg van de paus zijn de armen. In een context van mondialisering van de economie pleit hij voor een ‘kwijtschelding van de schulden van de arme landen’. Daarbij verwijst hij naar het oudtestamentische ‘jubeljaar’, uitgedrukt in Leviticus 25,10: ‘Dat vijftigste jaar moet een heilig jaar zijn: dan moet u in het land afkondigen dat alle bewoners hun slaven vrijlaten. Het moet een jubeljaar voor u zijn; iedereen wordt hersteld in zijn vroeger bezit en keert terug naar zijn familie’. Kardinaal Etchegaray deelt die zorg. In een lezing in Londen op 10 juni 1996 - het gaat om de ‘Tenth Pope Paul VI Memorial Lecture’, door het weekblad The Tablet gesponsord - beschrijft hij het jaar 2000 als een uitdaging, niet alleen voor de kerk, maar voor de hele samenleving. Volgens hem moet de kerk spreken met woorden van deze tijd over de vragen van nu en morgen. Sommigen in de kerk, zegt hij, | |
[pagina 503]
| |
sturen aan op een open gevecht met de samenleving. Anderen dromen van een strategische terugtocht in de egelstelling van bepaalde geloofsformuleringen. Toch is de enige goede weg die van een dialoog van alle christenen, zonder vrees, als uitdrukking van een geincarneerd geloof, met een sterke sociale dimensie. Er is solidariteit nodig op wereldvlak, tegen elke vorm van neonationalisme en isolationisme in. De kardinaal wenst dat de schuld van de arme landen wordt verlicht en dat, vooral in Latijns-Amerika, de beschikbare landbouwgrond eerlijker wordt verdeeld. In dezelfde geest bepleitte P.-H. Kolvenbach, de generaal-overste van de jezuïeten, in een interview van september 1997, ‘een nieuwe, theologische adem voor de bevrijdingstheologie’. Curiekardinaal Lopez Trujillo, van de pauselijke raad voor het gezin, heeft heel andere wensen. In een toespraak in Brazilië zei hij dat hij van de viering in Rome vooral een wereldwijde ‘Pro Vita’-beweging (tegen contraceptie en abortus) verwacht. De Federatie van Aziatische bisschoppen drukte tijdens een bijeenkomst in Thailand de hoop uit dat de viering bescheiden blijft en veel aandacht schenkt aan de armen en aan de dialoog met de andere godsdiensten. In zijn kerstbrief van 1995 waarschuwt Jin Luxuan, de katholieke bisschop van Shanghai, voor dwaze verwachtingen bij het einde van het tweede millennium. Hij weet wel dat hij zelf geen profeet is, maar toch durft hij vooruit te kijken. Overal ziet hij tekenen van een groeiend bewustzijn van de eenheid van de mensheid, ook op regionaal vlak (de Europese Unie, de Nafta-groep, nieuwe samenwerkingsverbanden in Zuidoost-Azië). Hij verwelkomt de vooruitgang van de wetenschap, maar vreest de miskenning van de waardigheid van de menselijke persoon en de manipulatie door de macht van de westerse wereld (‘dan valt de politieke macht in handen van 10.000 miljardairs’). Hij wil een kerk die zich niet inkapselt in haar eigen problemen, noch in klerikalisme, dat leken miskent (zoals hij in China meent te zien). Zo heeft ieder een eigen droom. Volgens de thans in Oxford verblijvende Poolse filosoof Leszek Kolakowski is er visie nodig, en die wordt uitgedrukt door nuchtere narren: ‘op hun schouders rust het gebouw van de beschaving en het weinige waartoe wij in staat zijn, hebben we aan hen te danken’. Maar hebben we wel een echte visie, nu wij voor een mutatie staan? | |
Het jaar 2000 en EuropaDe invoering van de euro is ongetwijfeld een heel belangrijk symbool, met ingrijpende economische, sociale en politieke gevolgen. De euro is nochtans een uiting van zelfverdediging: een nuttig wapen op het internationale economisch slagveld, dat echter ook de vlag kan wor- | |
[pagina 504]
| |
den van de Fortress Europe. Een gesloten burcht van bejaarde rijken biedt echter weinig perspectief. Met ‘bejaard’ wordt hier vooral het Europa van de volgende eeuw bedoeld. Geen enkel land in Europa bereikt nog de vervangingscoëfficiënt van 2,1 kinderen per vrouw beneden de leeftijd van 45 jaar. De meeste landen hebben hier gemiddeld slechts 1,5 kinderen, terwijl Duitsland, Italië en Spanje het met één enkel kind moeten stellen - wat wijst op een halvering van de bevolking op middellange termijn. Nu leert de geschiedenis dat Europa steeds ‘indruk’ maakte, positief en negatief, wanneer het dankzij jonge mensen een open ruimte bleef en wanneer het over de zeeën trok. Ook een bejaard Europa mag zich niet terugtrekken in rusthuizen, toerisme en gespijsde bankrekeningen. Geleidelijk sluiten de landen van Centraal-Europa zich aan bij de Europese Unie. De moedige hereniging van Duitsland, mét de daaraan verbonden financiële offers, staat hier model. Toch wensen heel wat West-Europeanen hun rijkdom niet te delen met het armere Centraal-Europa (vooral de landbouwers en hun organisaties kapselen zich in, hoewel zij door massale subsidies van de Europese Unie de markt ernstig vervalsen). Europa houdt evenwel niet op bij de Oekraïense grenzen. Tsjernobyl bewijst de grote dreiging die, na de implosie van het communistisch regime, nog altijd uitgaat van Oost-Europa en vooral Rusland. Om te overleven moet Europa die immense achtertuin niet alleen van nucleair en ander afval afhelpen, maar meer nog van de heersende morele chaos. De Russische ‘maffia’ is een zorg voor heel het WestenGa naar eindnoot3. Niet alleen bereikt Rusland de vermelde demografische vervangingscoëfficiënt niet. Ten gevolge van slechte hygiëne en armoede daalt de levensverwachting er bovendien drastisch en neemt de bevolking er jaarlijks met meer dan 600.000 inwoners af, terwijl de perifere, nieuwe islamitische staten een hoger geboortecijfer kennen. Onmiddellijk stoot men daarbij op een kerkelijk probleem. De enige instelling waaraan meer dan de helft van de Russen hun vertrouwen schenken, is de Russisch-orthodoxe kerkGa naar eindnoot4. Maar die is met de staat gehuwd en wordt beschouwd als de ruggengraat van een gesloten nationalisme - een vorm van Blut und Boden-ideologie waartegen de Europese Unie zich vanaf haar eerste begin juist zo sterk verzet. We moeten dan ook de vraag stellen in hoever een constructieve dialoog met de westerse kerken in de komende decennia kan voorkomen dat Rusland, juist door zijn zwakheid, een permanent gevaar wordtGa naar eindnoot5. Zal de oecumenische dialoog de traditionele, door een slavoviele ideologie gevoede vrees van de Russen voor het Westen helpen ontmantelen? Die oecumenische dialoog lijkt wel een voorwaarde te zijn opdat er ook in de ‘civil society’ bruggen zouden worden gebouwd. Eerbied voor de eigen Russische waarden moet samengaan met een internationale | |
[pagina 505]
| |
uitwisseling van waarden. De Russen moeten kunnen ervaren dat het spirituele ook in de Europese Unie een belangrijke dimensie vormt. Daar hamerde Solzjenitsyn al op in zijn beroemde toespraak voor de BBC, ‘Warning to the Western World’, op 1 maart 1976. Naast het Oosten is er de openheid naar het Zuiden. Na 2000 zal het gesprek met de islamlanden van het Midden-Oosten en Noord-Afrika van levensbelang blijven voor Europa. Ook hier speelt de demografie mee. De Europese landen aan de noordkust van de Middellandse Zee zullen in 2025 nog maar één derde van de hele bevolking van de regio tellen (tegenover de helft in 1990 en twee derde in 1950). De structuur van de bevolking van de noordelijke oever zal daarenboven in de nabije toekomst sterk verschillen van die van de zuidkant: in 2025 zal 45% van de jongeren beneden de 15 jaar in het zuiden leven en 24% in het noorden (de rest in het oosten)Ga naar eindnoot6. In The Clash of Civilisations voorziet S. Huntington een enorm conflict tussen de landen van de islam en het ‘christelijke’ noorden. Al lijkt die pessimistische profetie weinig waarschijnlijk, toch zullen de spanningen toenemen. En opnieuw is de religieuze factor van groot belang: hoe zullen de drie religies die op Abraham teruggaan, jodendom, christendom en islam, thans de weg effenen naar verzoening en solidariteit? De verklaring Nostra Aetate van het Tweede Vaticaans Concilie, over de dialoog met de andere godsdiensten, heeft principieel de weg vrijgemaakt, maar wat betreft de mentaliteit onder de verschillende bevolkingsgroepen moet nog haast alles gebeuren. Zowel Rome als de Wereldraad van Kerken zijn er zich van bewust. Colloquia en commissies bereiden moeizaam een dialoog voor. Ook op hoog niveau wordt aan onderling begrip gewerkt. Vooraanstaande leden van de drie religies stichtten te Londen een Interfaith Foundation, en kroonprins Hassan van Jordanië, een van de voorzitters ervan, publiceerde dit jaar een boek over Christianity in the Arab World. Maar bij vele moslims leeft de vraag of Europa op het vlak van de zingeving een reële meerwaarde te bieden heeft. Nihilisme en geestelijke leegte kunnen ernstige moslims alleen maar afschrikken, en een louter verdraagzaam pluralisme vinden ze te hol. Er kan geen toenadering komen zonder een gestaag uitzuiveren van negatieve ‘collectieve herinneringen’, zoals wij die kennen in Noord-Ierland en ex-Joegoslavië, maar dan op veel grotere schaalGa naar eindnoot7. Europa wordt evenwel niet alleen maar door de buurgebieden uitgedaagd. Met zijn enorme concentratie van macht, vooral in de oude ‘christelijke’ gebieden, is het ook zelf een motor van de ‘globalisering’ van de wereldeconomie. Wellicht groeit de Europese Unie ook uit tot een politiek zwaargewicht, dat, naar de wens van Zbigniew Brezinski, ophoudt een Amerikaans protectoraat te zijn en naast de USA een mondiale verantwoordelijkheid opneemt. Het is te hopen dat | |
[pagina 506]
| |
beide grootmachten de eigen belangen weten te temperen door realistische vormen van wereldsolidariteit. Daartoe is echter een ommezwaai van de collectieve mentaliteit nodig, een diep ingrijpende ‘bekering’. De trits van de Franse Revolutie ‘Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ (inclusief zusterlijkheid) moet eindelijk universeel worden toegepast. De grote VN-organisaties stellen een aantal instrumenten ter beschikking, die echter dikwijls worden verlamd door tegenstrijdige belangen. En voor de gewone burger (van werkgevers tot werknemers) ligt dat niveau te hoog om er offers voor te brengen. Zijn de plaatselijke kerken voldoende voorbereid om op dat vlak een creatieve visie en overtuiging te bieden? Wie een beetje vooruitkijkt moet bovendien rekening houden met de grondige veranderingen die de Amerikaanse bevolkingsstructuur te wachten staat. Nu reeds bereiken de blanken de vervangingscoëfficiënt niet meer, en tegen 2025 zal ongeveer de helft van de bevolking er uit Latijns-Amerikanen, Aziaten en zwarten bestaan: hoe zullen zij het nog overwegend blanke Europa aankijken, en welke nieuwe banden zullen zij smeden met de continenten waar ze vandaan komen? Ook op dat punt beklemtoont kardinaal Etchegaray dat Europa zich niet als een rijk continent mag inkapselen. De feiten steunen zijn stelling. Ontegenzeglijk wordt de wereld steeds rijker (ook in heel wat vroegere ontwikkelingslanden). Sedert 1950 is het bruto binnenlands product van de wereld gestegen van 4000 miljard US dollar tot 23.000 miljard, en het gemiddelde inkomen per inwoner is in deze periode verdriedubbeld. Maar lang niet alle bewoners van de aarde hebben van deze opmerkelijke evolutie genoten. Volgens het Human Development Report 1997 van het UNDP (United Nations Development Program) zijn er nu op onze wereld 1,2 miljard extreem armen, met 840 miljoen chronisch hongerlijdenden. Het rapport stelt dat het probleem kan worden opgelost, door een jaarlijkse investering gedurende 15 jaar van een supplementaire 80 miljard dollar, een bedrag dat gelijkstaat met één derde van het jaarlijkse defensiebudget van de USA, of minder dan het bezit van de zeven rijkste mensen ter wereld. Vooral Afrika is de arme broeder. Volgens de wereldbank betaalden de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara tussen 1990 en 1993 aan hun buitenlandse schuldeisers 13,4 miljard dollar, meer dan hun totale budget voor onderwijs en gezondheid, en toch is de externe schuld er in die periode verdubbeld (twee derde ervan bestaat uit interesten). Nyerere, de vroegere president van Tanzania, zei terecht: ‘Moeten onze kinderen sterven opdat wij onze schulden zouden kunnen betalen?’ Richard Harries, de anglicaanse bisschop van Oxford, sprak van een nieuwe vorm van slavernij. Intussen slagen de bankiers van de Chunnel er wel in voortdurend hun schulden te laten herschikken. Maar een verbetering van de situatie vergt ook van de Afrikaanse | |
[pagina 507]
| |
happy few zelf een bekering, en van de Afrikaanse kerkleiders de moed om te spreken en het goede voorbeeld te geven. | |
Een kerk die zich op veranderingen voorbereidt?De mentaliteit van Europa lijkt nauwelijks voorbereid op de komende uitdagingen. Dat geldt grotendeels ook voor de kerken zelf. Wij beperken ons tot de Catholica. Echt dynamisch is ze niet. Volgens een enquête in België in 1996 vindt een uitgesproken meerderheid van de bevolking dat de kerk verroest is, dat ze aan het uitsterven is. Op vele plaatsen lijkt ze verlamd. Het bureaucratisch centralisme ergert niet alleen basisgroepen en pastorale raden. Ook kerkleiders uiten hun ongenoegen over de gang van zaken. Zo klaagde aartsbisschop J. Quinn van San Francisco, vroeger voorzitter van de bisschoppenconferentie van de Verenigde Staten, in een opgemerkte rede te Oxford, in 1996, over het ontbreken van dialoog in de kerk. Hij beschuldigde de Vaticaanse curie ervan elk ernstig gesprek te blokkeren (over het ambt, de vrouw, uit de echt gescheidenen, liturgie, enz.) en de betekenis van de Romeinse bisschoppensynoden als inspraakorgaan uit te hollenGa naar eindnoot8. Even later uitte kardinaal J. Bernardin in het Common Ground ProjectGa naar eindnoot9 eenzelfde ongenoegen. Hij werd gesteund door vele bisschoppen, ook in Canada. In 1997 kwam kardinaal G. Danneels erop terug in een interview met het Italiaanse maandblad Il RegnoGa naar eindnoot10: er hapert te veel aan de bisschoppensynoden en aan de politiek van het benoemen van bisschoppen; het centralisme miskent de plaatselijke kerken. Eind 1997 raakte een nota van R. Stecher, emeritus bisschop van Innsbruck, in ruime kring bekendGa naar eindnoot11. Daarin beschuldigt hij rechtstreeks de paus van onevangelisch optreden tegenover bisschoppen, priesters en gelovigen - hetgeen de polarisatie in de Oostenrijkse kerk verscherpte. Meer dan duizend Oostenrijkse priesters stemden openlijk met de inhoud van de nota in. Zelfs kardinaal J. Ratzinger heeft beweerd dat er in de kerk te veel bureaucratie is en dat een betere hertaling van het traditionele geloofsgoed gewenst isGa naar eindnoot12. In een interview met The European vroeg kardinaal C.M. Martini, aartsbisschop van Milaan, een nieuw oecumenisch concilie, onder meer om de plaats van de vrouw in de kerk te bespreken. Ook in het rapport van de Japanse bisschoppen, ter voorbereiding van de Aziatische synode in de lente 1998, vinden we krasse taal: ‘Het lijkt erop dat het centraal bestuur wil weten of zijn diverse secretariaten goed functioneren. Dat soort synode is voor de kerk in Azië niet interessant... Om tot de evangelisatie bij te dragen, om inculturatie aan te moedigen, om echte collegialiteit tussen de kerken in Azië uit te bouwen, moet Rome vertrouwen schenken aan de plaatselijke kerken en hun onafhankelijkheid in administratieve en andere zaken respecteren’. | |
[pagina 508]
| |
Ja, na 2000 zal de kerk voor zeer fundamentele vragen staan. Paus Johannes Paulus II erkent er enkele van. In zijn encycliek Ut unum sint (30 mei 1995), over de toekomst van de oecumene, geeft hij toe dat het pausdom zelf een struikelblok is. Hij vraagt om een grondige reflectie over de vorm die het pausdom geleidelijk heeft aangenomen. Reeds jaren tevoren had de grote concilietheoloog en latere kardinaal Y. Congar o.p. gewezen op hoognodige radicale hervormingen. Hij pleitte voor een decentralisatie door het oprichten van (sub)continentale patriarchaten, die over een grote autonomie zouden beschikken. Dat zou Rome ‘ontvetten’Ga naar eindnoot13. Een moedig initiatief in die richting zou de geloofwaardigheid van de katholieke kerk bij de orthodoxen en de kerken van de Reformatie bevorderen en plaatselijke toenaderingen stimuleren. Maar van de Romeinse curie ging tot nog toe geen enkel ernstig voorstel uit. Nochtans staan ook in Europa alle kerken voor dezelfde moeilijkheden: de ontkerkelijking, de ambtscrisisGa naar eindnoot14, de emancipatie van de vrouw, de verandering van het traditionele gezin, de duale samenleving met haar gebrek aan solidariteit, het agressieve nationalisme, het doorgeven van het hertaalde geloof aan de jongere generaties, de zoektocht naar niet-christelijke zingevingssystemen, enz. Die uitdagingen kunnen uiteraard geen uniform antwoord krijgen op wereldvlak, zelfs niet binnen Europa. Maar een eerlijk en doorzichtig overleg in Europa zou de plaatselijke kerken ertoe kunnen aansporen geen oude antwoorden te herhalen voor nieuwe problemen. Er heerst op veel plaatsen in Europa een grote vertrouwenscrisis, wellicht ten gevolge van te hoog gespannen verwachtingen. Die crisis betreft alle instellingen en de hele toekomst. Een colloquium van de wereldgezondheidsorganisatie in Wenen voorspelde dat depressie de grote ziekte wordt van de volgende eeuw. Maar christenen hebben altijd hoop gebracht, niet abstract, maar door inzet. Daaraan herinnert een boeiend gesprek van Umberto Eco met kardinaal Martini, dat met het oog op het jaar 2000 in het Italiaanse tijdschrift Liberal in 1997 verschenen is. Daarin bepleit Eco een constructieve dialoog tussen ‘humanisten’ en ‘christenen’, niet rond theologische kwesties als het Filioque, maar over ethiek. Daarbij verwijst hij naar de Apocalyps (het Boek der Openbaring). Het mag dan al een vergissing zijn te spreken van de ‘verschrikkingen van het jaar 1000’, millenarismen, religieus of seculier gekleurd, steken toch steeds opnieuw de kop op. De enen dromen van de Stad Gods, de anderen van de Stad der Aarde. Thans springt het Beest van de Apocalyps niet meer uit de zee, maar uit de wouden van Amazonië, symbool van de verwoesting van de aarde door de mens. De media weerspiegelen de onderhuidse, collectieve angst. Eco erkent het: ‘nu we het jaar 2000 naderen, is het de laïcistische wereld die de Apocalyps vreest’, en niet, zoals de christenen, ‘aan het einde der tijden’, transhistorisch, maar in de nabije geschiede- | |
[pagina 509]
| |
nis zelf. In navolging van de joodse en christelijke opvatting lazen Hegel en Marx de geschiedenis als een ‘voortgang’. Het is het christendom dat de geschiedenis als geschiedenis een zin gaf, terwijl de moderne antichrist de geschiedenis thans als een ziekte beschouwt. Daartegenover, zegt Eco, plaatst het christendom hoop, hoe ernstig de regressie van het christendom ook lijkt. Hij verwijst naar het ‘tragisch optimisme’ van de katholiek E. Mounier en naar de marxist A. Gramsci, die het pessimisme van de rede verbindt met het optimisme van de wil. Hij verwerpt elke ideologie van Het einde van de geschiedenis, a la Fukuyama, als een leer van gnostici, ‘de “rest” van de supermensen’. Ook elke houding van ‘après nous le déluge’ wijst hij van de hand. Kardinaal Martini gaat daarop in en erkent dat de ‘grenservaringen’ (zoals in de bio-ethiek) heel wat vragen oproepen. Om die oordeelkundig te behandelen is een brede, toekomstgerichte horizon noodzakelijk. Ook als exegeet komt Martini in aanraking met angst voor de toekomst. Hij wijst erop dat, in de eerste eeuw, naast het Boek der Openbaring vele ‘apocalypsen’ werden geschreven, en dat het veel tijd heeft gevraagd eer de Apocalyps van Johannes in de canon van de nieuwtestamentische geschriften werd opgenomen. Johannes' Openbaring moet overigens binnen het geheel van het Nieuwe Testament gelezen worden, en biedt een utopisch visioen, dat alle slachtoffers van de geschiedenis weer hoop geeft. De geschiedenis is een weg naar de toekomst. De eerste christenen noemden elkaar overigens ‘volgelingen van de weg’. Martini besluit zijn gesprek met het formuleren van drie overtuigingen vanuit zijn geloof: [1] de geschiedenis heeft zin; [2] die zin is niet louter immanent, maar overschrijdt de geschiedenis; [3] binnen de geschiedenis als ethische ruimte beslist de mens over de transhistorische dimensie van zijn bestaan. Alles wijst erop dat de groep belijdende christenen in Europa in het begin van het derde millennium nog meer een ‘kleine kudde’ op een ‘smalle weg’ zal worden. Een massale herkerstening lijkt vooralsnog utopisch (in Brussel, de feitelijke hoofdstad van de Europese Unie, wordt nog nauwelijks 27% van de pasgeboren kinderen gedoopt). Behalve in heel uitzonderlijke gevallen, zoals bijvoorbeeld met Johannes XXIII, komt een echte kerkelijke vernieuwing zelden ‘van boven’. Zowel het Oude en Nieuwe Testament als de kerkgeschiedenis van alle kerken leren dat het altijd kleine profetische groepen zijn geweest die voor een ommekeer hebben gezorgd. Van het instituut mag men verwachten dat het die ‘kernen van hoop’ zal steunen - ook als die kernen, met een stevige ‘onderscheiding van de geesten’, heel nieuwe wegen uitgaan. In die groepen wordt de oecumene creatief beleefd, worden vrouwen even ernstig genomen als mannen, en gaat er een bijzondere aandacht uit naar al wie ‘marginaal’ is. In die groepen zoeken ook wetenschappers en theologen naar nieuwe inzichten | |
[pagina 510]
| |
om zingeving voor de eigen tijd uit te werken en om de Blijde Boodschap in woorden en symbolen van onze tijd te vertalen. Daar geloven christenen dat er toekomst is, ook voor de dissonantie van vrije, belijdende gelovigen. Daar ontdoet het christendom zich van de kluisters van de christenheid. Daar willen christenen de nieuwe wijn niet verloren gieten in oude zakken. Daar durven ze in een God te geloven die zegt: ‘Zie, ik maak alles nieuw’ (Openb. 21,5). |
|