Streven. Jaargang 65
(1998)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Franc Schuerewegen
| |
[pagina 348]
| |
binnen die context ‘positioneert’, is gebleven. Inhoudelijk is er veel veranderd. Vormelijk is dit boek nog steeds een meesterwerk. Alain Robbe-Grillet heeft ooit gezegd dat Le Degré zéro zo'n prachtige tekst is, omdat hij eigenlijk door een romanschrijver is geschreven. Barthes ‘verglijdt’ al schrijvend van de ene positie naar de andere. Die constante ‘glissements’ zijn kenmerkend voor wat Robbe-Grillet als romankunst beschouwt. Robbe-Grillet heeft gelijk. Wanneer je dit boek leest, ben je als een zwemmer die denkt dat hij zich in ondiep water bevindt, en er zich plots rekenschap van geeft dat hij niet meer kan staan, dat hij aan de golven is overgeleverd. Le Degré zéro heeft niet echt een inhoud, toch niet in de ‘Sartriaanse’ betekenis van het woord. Dat maakt het juist zo aangenaam om lezen. | |
‘Jij bent niets’S/Z (1970), een essay over Balzac, heb ik iets later gelezen. Ik had het boek al geruime tijd opgemerkt in de kasten van de universiteitsbibliotheek. Maar het heeft lang geduurd voor ik er echt in ben gaan lezen. Ik verkeerde in de mening dat ik het toch niet zou begrijpen. Dat was voer voor specialisten. Voor semiotici. Want wij beleefden toen, in Vlaanderen toch, de hoogdagen van de semiotiek. Alleen die titel al. En als je het boek doorbladerde, zag je ook zulke gekke dingen: een reproductie van een schilderij van Girodet (Le Sommeil d'Endymion), genummerde stukjes tekst (‘lexies’, noemt Barthes ze, leeseenheden, zeg maar), een index met allemaal moeilijke woorden en uitdrukkingen (‘le texte brisé’, ‘le fading des voix’) en een novelle van Balzac, achteraan in het boek afgedrukt: Sarrasine. Sarrasine is de merkwaardige geschiedenis van een Franse beeldhouwer die in Rome verliefd wordt op een opera-diva. Op het eind van de vertelling komt hij tot de vaststelling dat zijn geliefde geen vrouw is, maar een man, een castraatzanger. Het operagezelschap heeft hem voor de gek gehouden. Zambinella is ‘niets’ (‘tu n'es rien’, zegt de beeldhouwer tegen zijn geliefde in de conclusie van het verhaal). Wat begint als een amoureuze idylle, zinkt weg in een metafysische afgrond. De beginregel van S/Z is een beetje een manifest: ‘On dit qu'à force d'ascèse certains bouddhistes parviennent à voir tout un paysage dans une frye’. Barthes ziet in de boeddhistische oefening (een heel landschap herkennen in een boon) een allegorie van de structuralistische literatuurwetenschap, die alle mogelijke verhalen in de wereld tot één enkele narratieve structuur wilde herleiden. Barthes had in de jaren voor S/Z een reputatie opgebouwd als structuralist. In S/Z breekt hij met de structuralistische manier van lezen. Elk verhaal heeft iets | |
[pagina 349]
| |
speciaals, iets onherleidbaars. Dat unieke wil Barthes in S/Z tot zijn recht laten komen. In mijn afstudeerscriptie ontpopte ik mij tot een echte ‘barthésien’. Ik sprak de taal. Ik kende de verschillende narratieve ‘codes’ die Barthes in een verhaal onderscheidt: die van de acties, de code van het ‘geheim’, de symbolische code, en de culturele code, waartoe alle clichés van een tekst behoren. Misschien is het wel de belangrijkste code voor Barthes, die zich bijzonder gevoelig toont voor clichés en gemeenplaatsen. Daarom vindt hij Balzac ‘klassieke’ literatuur: ‘lisible’, leesbaar. Je kunt Balzac lezen, de tekst nodigt niet echt uit tot schrijven. Zoiets typeert teksten die ‘scriptibles’ zijn, hedendaagse teksten (Sollers, Guyotat, Robbe-Grillet), die de lezer als het ware moet herschrijven om ze goed te kunnen begrijpen. Balzac is nog niet ‘scriptible’ omdat zijn verhaalstructuur doorspekt zit met stereotypen, met culturele clichés. | |
OblicitéIn S/Z gaat het ook weer over ‘écriture’. Maar de betekenis van dat begrip is een beetje veranderd, ze is ‘verschoven’. ‘Ecriture’ is hier niet meer het geheel van signalen waarmee een schrijver in zijn werk aan de gemeenschap toont dat hij een schrijver is. ‘Ecriture’ is een synoniem voor moderniteit. Bij Balzac heb je ‘écriture’ telkens wanneer de lezer meer dan één betekenis kan aangeven. In S/Z heet dat: ‘le pluriel du sens’. Wanneer een schrijver te veel culturele stereotypen opeenstapelt, verdwijnt het karakter van ‘écriture’, en daarmee ook het leesplezier. Waarom dit boek eigenlijk S/Z heet, is mij altijd een raadsel gebleven. Barthes verwijst naar Lacan en naar de theorie van de ‘verglijdende betekenaar’. De letters ‘S’ en ‘Z’ (die je in de namen van de twee protagonisten van het Balzac-verhaal terugvindt: Sarrasine en Zambinella) zijn met elkaar verbonden door een vorm van ‘grafische inversie’. ‘Inversion’ betekent in het Frans ook ‘homoseksualiteit’. Als student, ben ik daar nooit bij blijven stilstaan. Later wel. De streep (‘la barre’) die in de titel de twee letters scheidt, symboliseert de censuur, de ‘oblicité’ van de betekenaar, de ‘index van het paradigme’. Misschien moet je deze passage vooral niet te veel au sérieux nemen. Ze is mooi geformuleerd, en zit vol betekenisverschuivingen. Dat is eigenlijk al meer dan voldoende voor een kritisch essay. Toen ik twintig was, ben ik Barthes helemaal gaan lezen, in chronologische volgorde. Wellicht had ik toen al een academisch Über-Ich ontwikkeld: alles lezen, anders weet je niet waarover je het hebt. Zo las ik onder andere: Michelet par lui-même (1954), een boek over de beroemde negentiende-eeuwse Franse historicus, die ook een groot | |
[pagina 350]
| |
schrijver is; Mythologies (1957), over wat Barthes ‘moderne’ mythen noemt (de striptease, de bokswedstrijd, enz.), met een semiotisch (toen zegde men nog: semiologisch) geïnspireerd aanhangsel over de ‘structuur’ van de mythe; Sur Racine (1963), een psychoanalytische interpretatie van het werk van de zeventiende-eeuwse toneelschrijver (dat boek heeft de hele Franse universitaire wereld op haar kop gezet; toen ik het las, was de herrie al lang voorbij); Système de la mode (1967), waarin Barthes de moderubriek van een aantal damesbladen analyseert en een semiotisch ‘systeem’ probeert te construeren (onmiddellijk na het verschijnen van dit boek probeerde zowat iedereen aan de letterenfaculteiten ‘systemen’ te ontwerpen), enz, enz. Daarna ben ik wat meer afstand gaan nemen. Het werd allemaal een beetje te veel. Het plezier was weg. Dat was mijn eigen schuld. Mijn uitgangspunt was verkeerd. Ik dacht dat ik Barthes moest lezen. In feite mocht ik hem lezen. In een interview (hernomen in Le Grain de la voix uit 1981) heeft Barthes het over de ‘kunst van de luiheid’ bij het lezen. Dat betekent o.a. voor iemand die professioneel met literatuur bezig is: alleen maar lezen waar je zin in hebt, ook al heb je daar scrupules over, en veel - al lezend - wegdromen, niet te dicht bij de tekst blijven staan, want dan treden er verstikkingsverschijnselen op. Ik beken dat ik ook nu nog moeite heb om mezelf die vrijheid te gunnen. Er zijn van die slechte gewoonten waar je nooit meer van afraakt. | |
Rijzende zonS/Z is een breekpunt. Met dit boek begint het post-structuralisme in de Franse literatuurkritiek. Barthes is na S/Z trouwens op een heel andere manier gaan schrijven. Het academische verdwijnt. Het sleutelwoord is nu: ‘hedonisme’. Je moet plezier vinden in het lezen, in het schrijven. Schrijf wat je zou willen lezen. Lees wat je zou willen schrijven. Barthes' verbleef meermaals in Japan, en dat heeft ongetwijfeld een invloed gehad. Hij wordt voor het eerst in Tokyo uitgenodigd in 1966. Hij gaat terug in 1967 en in 1968. Japan is voor hem het ‘Rijk der Tekens’, één groot, prachtig leesboek. Het land krijgt dan ook een modelfunctie in zijn tekenleer. Tekens ontcijferen, en anderen leren hoe ze tekens kunnen ontcijferen was bovendien voor Roland Barthes een beroep: in 1976 wordt hij benoemd aan het prestigieuze ‘Collège de France’ in Parijs, waar hem de ‘chaire de sémiologie littéraire’ toegewezen wordt. In 1970 schrijft Barthes, op vraag van de Parijse uitgever Skira, een boek over Japan: L'Empire des Signes. Dit rijkelijk geïllustreerde werk - Barthes gaat in die periode zelf tekenen en schilderen - vertelt over de wijze waarop mensen met tekens omgaan. In feite kun je dit boek | |
[pagina 351]
| |
weer als een roman lezen, met typische ‘verglijdingen’. Ik heb Japan opnieuw uitgevonden, zegt Barthes. Ik heb Japan gebruikt om een ingebeeld ‘systeem’ te ontwerpen. ‘Systeem’ wordt hier ironisch gebruikt: Barthes heeft definitief gebroken met de ‘harde’ semiotiek van Système de la mode. Het nieuwe boek gaat over een utopische leefgemeenschap waar de bewoners op een voor mij ideale manier met tekens omgaan. Neem bijvoorbeeld de gewoonte van de Japanners (mijn Japanners, zegt Barthes, mijn personages) om met stokjes te eten. De stokjes dienen niet om het eten naar de mond te brengen. Mijn Japanners voeden zich niet, zij storten zich niet op het eten zoals wij, gedesemiotiseerde Westerlingen. Stokjes verwijzen, zij zijn ‘deïctisch’. Eten is een vorm van ‘écriture’. De bedoeling is verbanden te leggen, verbindingen te maken, zonder dat er ooit iets echt definitiefs wordt vastgelegd (stereotypen zijn definitief vastgelegde verbanden, en die werken verstikkend). Kijk. Dit kan met dat in verband worden gebracht. En dat mag ook. Barthes nodigt ons uit op een speelse manier met tekens om te gaan. Met als sleutelwoorden: harmonie, elegantie. ‘Japan’ verwijst naar deze ideale, utopische tekenwereld. Drie jaar na L'Empire des signes verschijnt Le Plaisir du texte (1973). Het Franse ‘plaisir’ is erotisch geladen. Barthes heeft het dan ook in het boek over erotisch omgaan met teksten. Lezen als ‘seks’. Naar bed gaan met een boek. In S/Z plaatste hij het ‘leesbare’ en het ‘schrijfbare’ tegenover elkaar. Hier krijgen wij een soortgelijk koppel aangeboden: ‘textes de plaisir’ en ‘textes de jouissance’, ‘genotsteksten’. Een leesbare tekst is een ‘texte de plaisir’. Een ‘schrijfbare’ tekst verschaft een nog sterkere ervaring, die van ‘jouissance’, omdat hij de lezer intensiever bij de tekstproductie betrekt. Nogmaals valt op hoe aalglad dit allemaal geschreven is. Je krijgt geen vat op deze teksten. Het lijkt alsof Barthes een gebruiksklaar schema aanrijkt. Maar je kan dit schema onmogelijk toepassen. Probeer maar eens een literatuurgeschiedenis te schrijven in termen van ‘plaisir’ en ‘jouissance’. Dat gaat niet. Barthes weet het zelf ook. Le plaisir du texte loopt vooruit op een tendens die zich pas vele jaren later in de literatuurwetenschap zou ontwikkelen: de receptie-esthetica, de definitieve breuk met het structuralistische tekstfetichisme. Zeg niet, wanneer je een literaire tekst analyseert: ‘de tekst zegt dat...’. Nee, ‘de tekst’ bestaat niet. De lezer maakt de tekst. Elke lezer fabriceert zijn eigen tekst. Zijn eigen ‘plaisir’, zijn eigen ‘jouissance’. | |
Heldere kamerBarthes' laatste boek, La Chambre claire (1980), is geheel gewijd aan de fotografie. Voor velen is La Chambre claire ook zijn mooiste boek. Zelf | |
[pagina 352]
| |
vind ik het werk dat iets eerder is verschenen, het mooiste: Fragments d'un discours amoureux (1975), over ‘de taal der liefde’. Maar misschien gaan beide teksten, La Chambre claire en Fragments d'un discours amoureux, wel over hetzelfde. Over hoe je getroffen wordt door wat je leest, ziet, voelt. Over hoe een esthetische ervaring tegelijkertijd ook een liefdeservaring kan zijn. In La Chambre claire kijkt Barthes naar foto's. Hij vertelt wat hij ervaart, wat hij denkt. Er zijn twee aspecten in de ervaring: ‘studium’ en ‘punctum’. ‘Studium’ is wat een foto ‘interessant maakt’, het is een algemene en sociale categorie. Het ‘punctum’ is persoonlijk: het onooglijke detail dat je aandacht trekt zonder dat je echt kan zeggen waarom. ‘Punctum’ betekent in het Latijn ‘datgene wat pijn doet’, en zo bedoelt Barthes het hier. Ik herinner me de reactie van mijn studenten toen dit boek onlangs in een college ter sprake kwam. Wat moeten wij ermee? Leert Barthes ons beter naar foto's te kijken? Is dit nu semiotiek? Kan je een ‘punctum’ ook niet een beetje als een ‘studium’ zien, en andersom? Mijn studenten hadden natuurlijk gelijk. Als je dit boek wil gebruiken als een handboek of als naslagwerk, kom je bedrogen uit. Het is geen methode. Het is geen metataal. Het gaat over Barthes zelf. Over hoe hij naar foto's kijkt. Voor mij is La Chambre claire literatuur. Barthes is een ‘romancier’ in de Proustiaanse betekenis van het woord. Proust is een van Barthes' lievelingsschrijvers. Van hem is bekend dat hij jarenlang heeft getwijfeld (hij is er in feite nooit uit geraakt) of A la recherche du temps perdu nu een roman of een essay hoorde te zijn. Bij Barthes heb je diezelfde aarzeling. Veel van zijn teksten (zeker de latere teksten) beginnen als essay, maar verworden geleidelijk tot iets helemaal anders. Tot ‘een soort’ roman. Ook dat heeft Barthes zelf toegegeven. In Roland Barthes par luimême (1975), een boek waarin hij, ondertussen beroemd geworden, over zichzelf schrijft, staat het volgende te lezen: Dit alles moet beschouwd worden als gezegd door een romanpersonage - eerder nog door verschillende romanpersonages. Want het imaginaire, de onvermijdelijke materie van de roman en het labyrint van de verspringingen waarin diegene verdwaalt die over zichzelf praat, het imaginaire wordt vertegenwoordigd door de verschillende maskers (personae) (waar echter niemand [personne] achter zit), die verdeeld zijn over het hele oppervlak van het toneelGa naar eindnoot1. Barthes is een persona. Zoveel is duidelijk. Tegelijkertijd schrijver en personage, bedenker en held van zijn eigen verhaal. Zo wil hij gelezen worden. | |
[pagina 353]
| |
Sinds 1993 verschijnen bij Le Seuil, op ‘papier bible’, de Oeuvres complètes van Roland Barthes waarvan het derde deel onlangs opnieuw op de markt werd gebrachtGa naar eindnoot2. Het initiatief van de uitgever werd in het begin door sommigen streng bekritiseerd: waarom deze dure heruitgave? Alles was toch in pocket verkrijgbaar? Enz. Wat mij betreft, verdient Barthes deze schrijversbehandeling. ‘Barthes’ is voortaan de naam van een oeuvre, en ik beschouw hem als de Marcel Proust van de tweede helft van de twintigste eeuw. |