| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Cicero als hoofdkussen
Als politicus verijdelde Cicero de samenzwering van Catilina (63 v.C.) en hij bleef een vurig verdediger van de republiek. Hij had zijn politieke carrière aan zijn redenaarstalent te danken en ongeveer vijftig van zijn redevoeringen zijn bewaard. In zijn laatste levensjaren schreef hij nog theoretische werken over retoriek, staatkunde en filosofie. Hij maakte de Griekse filosofie toegankelijk voor de Romeinen en was een eclecticus die dicht bij het stoïcisme stond. Na zijn dood werden ook zijn brieven gepubliceerd.
Hoewel - maar vooral omdat - Cicero ons nauw aan het hart ligt, zijn we niet zo gelukkig met deze rommelige verzameling. Zonder enig systeem liggen stoïsche leefregels, beschouwingen over ziel en vriendschap, aspecten van advocatuur en redekunst, godsbewijzen en spot met voortekens, psychologische typeringen en politieke adviezen her en der verspreid. Sommige citaten zijn gelicht uit de bespreking van een filosofisch standpunt dat in het oorspronkelijke werk nadien door Cicero bekritiseerd wordt. De lengte van de fragmenten variëren van één regel tot twee bladzijden en soms hebben delen van de langere fragmenten niets met de kerngedachte te maken. De vertaling is erg vrij en nogal eens onnauwkeurig; wanneer Cicero b.v. stelt dat de meeste mensen enkel vrijgevig zijn uit ijdelheid, wordt dat nu dat ze ‘op zelfbevrediging uit zijn’. Gelukkig belet dit alles niet dat dit boekje toch tientallen rijke en inspirerende ideeën bevat, maar het had veel beter en mooier gekund.
Samensteller Gaby Vanden Berghe volgde hier niet de Duitse publicatie Cicero für Manager. Eerder waren zijn meermaals herdrukte Socrates voor Managers (1990) en Plato voor Managers (1992) wél bewerkingen van Duitse uitgaven. Deze verzamelen onder rubrieken als ‘ondernemen is plannen, manager and money, zoektocht naar het geluk’ (Socrates) en onder alfabetisch geordende lemmata van ‘afgunst, ambitie...’ tot ‘..., zelfbeheersing, zelfkennis’ (Plato) honderden citaten van tientallen filosofen en dichters uit de Oudheid. Daarbij is het Platoboekje (als om de uniformiteit te breken) voor bijna de helft gevuld met verspreide stukjes over bekende figuren en pittige anekdoten. Deze twee bloemlezingen bieden een massa thematisch geordende Griekse levenswijsheid en zijn veel interessanter dan de Ciceroverzameling. Wel beantwoordt hun inhoud niet aan hun titel, die telkens één filosoof centraal stelt. Al deze publicaties zijn late uitlopers van Seneca voor Managers, waarmee het twintig jaar geleden in Zwitserland allemaal begon
| |
| |
en waarvan in 1989 een Nederlandse versie verscheen: fragmenten uit Seneca's Brieven aan Lucilius, met naast de vertaling ook de Latijnse tekst.
Als buitenbeentje publiceerde Vanden Berghe ook nog het interessante Veni, vidi, vici (1991) met uitvoerig toegelichte Latijnse ‘gevleugelde woorden’. Ondertussen bleef de auteur trouwens niet bij de pakken zitten. Recent verschenen van hem nog o.m. Machiavelli voor Managers, Geluk is als een glas: volkswijsheid uit het oude Rome en Kijk en glimlach: wijsheid en onwijsheid der Indianen.
Al deze fraai ogende ‘hoofdkussentjes’ zijn op zichzelf ook inhoudelijk hun bescheiden prijs zeker waard, ook al beantwoordt hun inhoud meestal niet helemaal, en soms helemaal niet, aan de titel. Als reeks heb je er niet veel aan, want zelfs deeltjes met analoge titels (zoals de vier vermelde Managerboekjes) zijn heel verschillend opgevat.
□ Jef Ector
Vleugels voor onze sandalen. Gedachten en kronkels van Cicero, vertaald en bewerkt door Gaby Vanden Berghe, Lannoo, Tielt, 1996, 96 blz., ISBN 90-209-2930-5.
| |
Godsdienst
Johannes van het Kruis
Wellicht is geen mystiek schrijver zo bekend bij een ruim publiek als Johannes van het Kruis. Aan deze naambekendheid kleeft evenwel een dubbelzinnige reputatie. Voor heel wat mensen blijft de zestiende-eeuwse hervormer van de Spaanse Karmel de mysticus van het lijden, die een extreme zelfverloochening en een doorgedreven ascese voorstaat. Het geestelijk leven lijkt zich af te spelen in een nachtelijke tunnel, waarin flink wordt ‘afgezien’ en aan het einde waarvan, bij wijze van ‘beloning’, misschien een lichtje brandt. Voorwaar geen benijdenswaardige situatie...
Een dergelijke zienswijze, die Johannes van het Kruis geenszins recht doet, hebben we hoofdzakelijk te danken aan de vooringenomenheid van vertalers en commentatoren die er dikwijls niet voor terugschrokken hun eigen dogmatische en morele standpunten (of deze van hun omgeving) aan de teksten op te dringen. Mede door de evolutie in de literatuurwetenschap en een meer objectieve benadering van deze teksten is daar gelukkig verandering in gekomen.
In 1991 verscheen van de hand van Max Huot de Longchamp het boek Saint Jean de la Croix: pour lire le Docteur Mystique, waarvan eind 1996 de Nederlandse vertaling op de markt kwam. Het ligt niet in Longchamps bedoeling nog maar eens een commentaar toe te voegen aan de ontelbare publicaties die reeds het licht zagen. Het gaat er hem uiteindelijk om dat de geschriften van Johannes van het Kruis zélf gelezen worden. Zijn boek wil niet meer zijn dan een ‘leeswijzer’ die de instrumenten aanreikt, nodig om de teksten goed te verstaan, en die bij de lezer het verlangen wekt om zelf de grondtekst ter hand te nemen.
M.i. is hij daar uitstekend in geslaagd. In vijf hoofdstukken worden de grondtrekken van Johannes' mystiek ontvouwd. Elk hoofdstuk vangt aan met een fragment uit de Spaanse grondtekst, gevolgd door de meest courante, maar dikwijls onjuiste Franse vertaling (laatste uitgave in 1967). Longchamp wijst telkens aan waar de Franse terminologie niet strookt met het Spaanse origineel en aan de vertaling een uitgesproken niet-mystieke, moralistische betekenis geeft. Boeiend en verhelderend. Vervolgens maakt hij aan de hand van deze tekstfragmenten de lezer vertrouwd met de belangrijkste thema's en de typische terminologie en stijlkenmerken van Johannes van het Kruis. Waar nodig, geeft hij meer achtergrondinformatie, bijvoorbeeld over Johannes' antropologie.
Dit boek is een aanrader, ook voor wie helemaal niet vertrouwd is met Johannes van het Kruis of enige andere mystieke tekst. Verspil uw centen echter niet aan de Nederlandse uitgave, want deze is onder- | |
| |
maats op verschillende vlakken. Wordt de mooie, literaire stijl van Longchamp door een al te letterlijke vertaling meer dan eens geweld aangedaan, op andere plaatsen is ze gewoonweg onjuist: waarom ‘certaine et exacte’ met ‘veilig en concreet’ vertalen? Op blz. 66 luidt het Franse ‘En effet, en même temps qu'il touche l'âme par son sommet, Dieu l'enserre et la pénètre de toute part [...]’, in het Nederlands: ‘Inderdaad, op hetzelfde ogenblik dat de ziel zijn hoogste punt raakt, omsluit God haar en doordringt hij haar volledig [...]’. Helemaal onbegrijpelijk is het zinsdeel: ‘Met het oog op het risico van een verwisseling zoals bij de “Verlichten” [...]’, dat een adequate vertaling zou moeten zijn van: ‘Vu le risque d'une confusion illuministe [...]’. Alsof dit niet genoeg was, wordt er typografisch slordig omgesprongen met de citaten, die nu eens wel, dan weer niet onderscheiden worden van de lopende tekst, wat de duidelijkheid zeker niet ten goede komt.
Max Huot de Longchamp, Johannes van het Kruis én de Nederlandstalige lezer hadden beter verdiend.
□ Dirk Boone
Max Huot de Longchamp, Saint Jean de la Croix: pour lire le Docteur Mystique, Parijs, 1991, 204 blz.
Bekleed mij met jouw schoonheid. Inleiding in Jan van het Kruis, Kampen / Averbode, 1996, 154 blz.
| |
Het vroege christendom
Wie een goed beeld wil krijgen van de wereld waarin het christendom is ontstaan en zich heeft verbreid, krijgt te maken met zowel de joodse als met de hellenistisch-Romeinse wereld van de latere Oudheid. Kennis van die milieus waarin de nieuwe religie van de Jezus-aanhang zich heeft ontwikkeld, is van groot belang en absoluut noodzakelijk, aangezien het christendom anders een tijdloze godsdienst lijkt, hetgeen het absoluut niet is. Het is daarom toe te juichen dat Pieter van der Horst, hoogleraar in het Nieuwe Testament, de oudchristelijke letterkunde, het joodse en hellenistische milieu van het vroege christendom, te Utrecht, een tweedelig boek heeft gepubliceerd waarin hij allerhande teksten heeft verzameld, zowel uit de joodse als uit de pagane wereld, die ongeveer 650 jaar bestrijken: de periode tussen Alexander de Grote (325 v.C.) en Constantijn de Grote (325 n.C.). Het oogmerk van de samensteller is geweest de lezers in staat te stellen kennis te maken met de sfeer van de antieke maatschappij in de latere Oudheid, met de mentaliteit van die mensen, zowel joods als pagaan, met wat geletterden en ongeletterden toentertijd bezighield, hun hoop en vrees, hun verlangens en zorgen, hun ideëen op allerlei terreinen. Uit de vele tienduizenden bladzijden tekst die uit die periode bewaard zijn gebleven, uit de honderdduizenden inscripties en papyri heeft hij een keuze gemaakt: kosmologie, antropologie, psychologie, godsdienst en ethiek. Al deze teksten zijn door hem vertaald en van korte voetnoten voorzien.
In het eerste deel (‘Joodse bronnen’) is die selectie in tien rubrieken ondergebracht: hervertellingen van bijbelse verhalen; apologetiek; filosofie en exegese; mystiek en magie; gebeden; heersers en politiek; Essenen en de rollen van de Dode Zee; eschatologie; rabbijnse literatuur; grafschriften en synagoge-inscripties. In het tweede deel (‘Pagane bronnen’) vinden we de teksten in elf paragrafen gerubriceerd: heersers; god, goden en theologie; hymnen en gebeden; mystiek en magie; filosofen en filosofie; levensgeluk en ethiek; dromen; antropologie; etnologie en kosmologie; beelden van Egypte; joden en christenen.
Elk van beide delen kent een register van personen en zaken, alsmede een register van bijbelplaatsen. Daarbij viel mij op dat er in deel 1 geen plaats is ingeruimd voor de zgn. apocriefe of deuterocanonieke bijbelse literatuur, maar wél voor de pseudepigrafen! Ook op al dan niet bijgeleverde informatie kan men kritiek hebben. Als voorbeeld noem ik de Isis-hymne (II, 241-247), die van mij best een verwijzing naar Wijsheid 7,22 vv. en Sirach 24 had mogen bevatten.
We hebben hier te maken met een
| |
| |
boeiende collectie teksten, die enerzijds uitstekend laat zien met welke wereld(en) de eerste christenen te doen hadden en anderzijds wijst op (literaire) verbanden. Ook een boek als het Nieuwe Testament is niet uit de hemel komen vallen, maar sluit - veel vaker dan wij doorgaans vermoeden - aan bij teksten die toen in joodse of pagane kring circuleerden. Wie beide bronnenboeken optimaal wil benutten, wordt aangeraden zich eerst enige globale kennis eigen te maken van de geschiedenis van de joodse en pagane Oudheid in genoemd tijdvak. Die kennis wordt in deze boeken namelijk voorondersteld.
□ Panc Beentjes
P.W. van der Horst, Bronnen voor de studie van de wereld van het vroege christendom. Joodse en pagane teksten uit de periode van Alexander de Grote tot keizer Constantijn, Deel 1: Joodse bronnen, Kok, Kampen, 1997, 268 blz., fl. 45, ISBN 90-242-7962-3, Deel 2: Pagane bronnen, Kok, Kampen, 1997, 272 blz., fl. 45, ISBN 90-242-7963-1.
| |
De tweede helft van het boek Genesis
Nu binnen de onlangs gestarte nieuwe serie Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel ook het tweede deel van het commentaar op het boek Genesis is verschenen - het eerste deel werd besproken in Streven, maart 1996, blz. 278 - kan pas definitief de balans worden opgemaakt. Uitgangspunt van deze serie is de benadering van de tekst in zijn canonieke, hebreeuwse eindvorm. Ruime aandacht is er daarom voor de gebruikte literaire technieken van de bijbelschrijver(s), de opbouw en ontwikkeling van het verhaal. Altijd wordt dus gewezen op de afbakening van de vertelsequenties en de scènes daarbinnen. Consequent wordt gekeken wie de actanten binnen die verteleenheden zijn, hoe zij spreken en zich bewegen. Ruime aandacht ook voor de sleutelwoorden binnen zulke verteleenheden. Uitstekend is ook de literatuuropgave die na elke paragraaf is opgenomen; de recente literatuur is door de commentator gelezen en in zijn betoog verwerkt, zonder dat dit door een oerwoud van voetnoten wordt gedocumenteerd. Wie Jagersma als gids neemt, zal veel lees- en leerplezier beleven aan de schitterende verhalen uit het boek ‘In den beginne’. Een kritische kanttekening maak ik, inzoverre ik graag zou hebben gezien dat aan bijbeltheologische noties - ik noem het veelvuldig in Genesis voorkomende ‘zegenen’ - iets meer aandacht zou zijn besteed.
□ Panc Beentjes
Dr. H. Jagersma, Genesis 25:12-50:26, (=Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel), Callenbach, Nijkerk, 1996, 280 blz., fl. 44,90, ISBN 90-266-0877-2.
| |
Het evangelie volgens Lukas
Het evangelie van Lukas heeft een aantal zeer bekende passages. Men kan daarbij o.a. denken aan het Onze Vader, het verhaal over Martha en Maria, en de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. In het tweede deel van een imposant commentaar op het derde evangelie, geschreven door F. Bovon, vinden we genoemde passages uitvoerig besproken. Bovons analyse en uitleg van het Lukasevangelie is degelijk en minutieus. In vergelijking met het eerste deel, dat in 1989 is verschenen en door mij werd besproken (zie Streven, juni 1990, blz. 854-855), valt op hoe thans de rubriek ‘Wirkungsgeschichte’ veel beter gestalte heeft gekregen. Het is een boeiend onderdeel van bijbeluitleg om te zien in welke periode van de kerkgeschiedenis een bepaalde bijbelpassage in het centrum van de belangstelling heeft gestaan en door welke geleerde dat is gebeurd. Met name in deze rubriek draagt de (protestantse) hoogleraar uit Genève veel belangrijk materiaal aan, dat mijns inziens ook in de verkondiging goede diensten kan bewijzen. Daarnaast is natuurlijk de fenomenale literatuuropgave waarmee elke paragraaf wordt geopend, een onuitputtelijke bron voor verdere zelfstudie. Dit prachtige boek laat bovendien weer eens pijnlijk ervaren dat in ons taalgebied niet alleen een soortgelijk werk node wordt gemist, maar ook dat het hoog
| |
| |
tijd wordt ook hier een dergelijke oecumenische serie op te starten.
□ Panc Beentjes
François Bovon, Das Evangelium nach Lukas, (=Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament III/ 2), Neukirchener Verlag, Neukirchen-Vluyn / Benziger Verlag, Zürich, Düsseldorf, 1996, VIII + 556 blz., DM 148, ISBN 3-7887-1549-9.
| |
Jeruzalem
De afgelopen twee jaar is er, al dan niet in verband met de herdenking van ‘3000 jaar Jeruzalem’, een enorme hoeveelheid publicaties over deze stad verschenen. Een vrij willekeurige greep uit dat aanbod: K. Armstrong, Jeruzalem. Een geschiedenis van de heilige stad (Amsterdam, 1996); H. Bronkhorst, H. Hagenoort & P. Siebesma, Een heilige stad. Jeruzalem in Jodendom, Christendom en Islam (Leiden, 1996); M. Kurpershoek, Onzalig Jeruzalem (Amsterdam, 1996); M. Poorthuis & Ch. Safrai (red.), The Centrality of Jerusalem. Historical Perspectives (Kampen, 1996); H. Shanks, Jerusalem. An Archaeological Biography (New York, 1995); D. Tal & M. Haramati, Skyline Jerusalem (Tel Aviv, 1995); W.J. van Bekkum, J. Nawas e.a., Jeruzalem in Jodendom, Christendom en Islam (Baarn, 1996).
Het is niet mogelijk om al deze publicaties hier te introduceren. Ik richt mij daarom op twee nog niet vermelde boeken, die naar mijn mening als een uitstekende uitvalsbasis dienst kunnen doen.
De schrijfster Lisette Lewin verbleef in 1993 ruim acht maanden in Israël, aanvankelijk om er een boek te schrijven over mensen die in de jaren dertig vanuit Nederland naar het toenmalige Palestina zijn geëmigreerd. Toen zij echter eenmaal in Israël aan het project was begonnen, bood zich daarnaast zoveel ander materiaal aan, dat het uiteindelijke boek een boeiende mengeling is geworden van voorbije geschiedenis en actuele verslaggeving. Want tijdens haar verblijf in Israël gebeurde er zo veel (o.a. de historische handdruk van Rabin met Arafat) dat zij niet onbesproken wilde (en kon) laten. De titel van het boek - Vorig jaar in Jeruzalem - is een variant op de wens waarmee men in joodse kring de jaarlijkse Pèsach-viering afsluit: ‘Volgend jaar in Jeruzalem’. Lisette Lewins boek beschrijft niet alleen de geschiedenis van Nederlandse Palestina-pioniers, maar ook de begeleidende gebeurtenissen in Nederland en Europa. Met name wat zij in dit verband heeft geschreven over de periode vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog verdient aandacht. De waarde van dit boek wordt nog aanzienlijk verhoogd door het uitvoerig register van personen (blz. 477-488). Tijdens het lezen van Lisette Lewins boek heb ik herhaaldelijk moeten denken aan de memoires die Herman Cohen een paar jaar geleden onder de titel Jood in Palestina heeft gepubliceerd (zie mijn bespreking in Streven, november 1996, blz. 931-932). Beide publicaties vullen elkaar bijzonder goed aan.
Een heel andersoortig boek vormt de bundel opstellen die voortkomt uit een reeks colleges aan de faculteit Godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Leiden. Zowel jodendom, christendom als islam beschouwen Jeruzalem als ‘heilige stad’. Dat levert een viervoudige vraagstelling op: wat is, godsdienstwetenschappelijk gezien, eigenlijk een heilige stad? Is Jeruzalem in dat opzicht een (unieke) heilige stad? Welke is de relatie tussen de voorstelling van Jeruzalem als heilige stad en de identiteit van joden, christenen en moslims? In hoeverre is Jeruzalem als ‘heilige stad’ een twistappel tussen deze drie groeperingen?
Bij het lezen van deze studie springt onder andere in het oog dat Jeruzalem in de bijbel pas omstreeks de periode van de Babylonische Ballingschap, d.w.z. in de zesde eeuw v.C., als ‘heilige stad’ wordt aangeduid. Zo bevat elk van de veertien opstellen - ze handelen o.a. over archeologie, Oude en Nieuwe Testament, jodendom, kerkgeschiedenis, islam - vele gegevens en inzichten die nieuw licht werpen zowel op de geschiedenis als op de perceptie van Jeruzalem als ‘heilige stad’. Een index van namen én een register van teksten completeren een studie die het thema Jeruzalem vanuit een onverwachte invals- | |
| |
hoek belicht.
Wie zich verder in het uitermate boeiende (en complexe) gegeven dat Jeruzalem heet wil verdiepen, kan bijvoorbeeld terecht in de rubriek ‘Bibliografie jodendom’ die tweemaal per jaar verschijnt in Ter Herkenning. Tijdschrift voor christenen en joden. Daarnaast is de derde aflevering van jaargang 24 (1996) in zijn geheel aan Jeruzalem gewijd.
□ Panc Beentjes
Lisette Lewin, Vorig jaar in Jeruzalem. Israël en de Palestina-pioniers, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 1996, 488 blz., fl. 49,90, ISBN 90-388-4543-X.
Dr. K.D. Jenner & Dr. G.A. Wiegers (red.), Jeruzalem als heilige stad. Religieuze voorstelling en geloofspraktijk (=Leidse Studiën van de Godsdienst, deel 1), Kok, Kampen, 1996, 263 blz., fl. 45, ISBN 90-242-7971-2.
| |
Economie
Informele economie in Zaïre
In augustus 1993 had een researchteam van het Centre for Development Studies van de universiteit Antwerpen (UFSIA), onder leiding van Prof. Dr. S. Marysse en op vraag van de Heer E. Derycke, staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, een studie gewijd, in het Nederlands, aan de informele economische sector in het toenmalige Zaïre.
In mei 1995 wijdde de Faculté des Sciences et Techniques du Développement des Facultés Catholiques de Kinshasa, in samenwerking met het Centre d'Etudes pour l'action Sociale (CEPAS) en het Centre for Development Studies, een seminarie aan hetzelfde thema. Bij deze gelegenheid bezorgde dit laatste onderzoekscentrum een Franstalige verkorte en herziene uitgave van bovengenoemde studie. Onderhavig boek is hiervan een nieuwe uitgave, verrijkt door een bijkomend hoofdstuk dat de uitslagen analyseert van een budgetonderzoek uit 1995.
Hoofdstuk 1 toont aan dat de informele economie in Zaïre en speciaal in Kinshasa instaat voor meer dan de helft van het bruto binnenlands product en dat slechts 5% van de totale actieve bevolking van Kinshasa nog officieel loontrekkend is (39% in 1955).
In de informele sector van Zaïre onderscheidt de studie drie segmenten: de ‘overlevingseconomie’, de ‘kleine ambachtelijke productie’ en het ‘wilde kapitalisme’ van de illegale activiteiten, die in een normale situatie verboden zouden zijn.
Hoofdstuk 4 behandelt de geschiedenis van de ambachten en de diensten, hoofdstuk 5 hun morfologie. De cijfers tonen aan dat het niveau van het onderricht tamelijk hoog ligt. Bij de kleermakers b.v. hebben 68% van de werkgevers en 61% van de werknemers het secundair onderwijs gevolgd; bij de ‘quados’ (=herstellers van autobanden!) is dat cijfer 85% van de werkgevers. Het nieuwe hoofdstuk 6 beschrijft hoe de bevolking van Kinshasa overleefd heeft gedurende de lange ‘overgangsperiode naar de Derde Republiek’. Volgens de enquête zijn de armste bevolkingsgroepen eerder aangewezen op hun persoonlijke inzet, terwijl solidariteit zich eerder uit bij intellectuelen; maar deze gegevens zouden ruimer onderzocht moeten worden.
De studie vermeldt enkele prioriteiten voor een vernieuwde ontwikkelingssamenwerking die rekening zou houden met de informele sector. De KMO's hebben vooral hulp nodig op het gebied van krediet en vorming. De strijd tegen de armoede zou kunnen worden geleid door een ‘Sociaal Hulpfonds’, zoals in Bolivië werd opgericht in 1985, of door het betrekken van de privé-sector bij openbare taken.
Een bibliografie besluit deze moedige studie, die ongetwijfeld op langere termijn vruchten kan afwerpen in het kader van een realistische economische politiek voor het herstel van het land.
□ J. Segers
Tom De Herdt & Stefaan Marysse, L'économie informelle au Zaire. (Sur)vie et pauvreté dans la période de transition, Afrika-Instituut, Brussel / l'Harmattan, Paris, 1996, 194 blz.
| |
| |
| |
Literatuur
Cavazzoni over idioten
In Il poema dai lunatici (in het Nederlands De stem van de maan, naar de titel van Fellini's verfilming van het boek) bekeek Ermanno Cavazzoni de werkelijkheid door de ogen van mensen die geestelijk in de war zijn en met hallucinaties en obsessies af te rekenen hebben. In Vite brevi di idioti verzamelde hij eenendertig korte verhalen over idioten en geobsedeerden. Hij heeft het o.m. over een vader die zich niet met de bewegingssnelheid van de aarde kan verzoenen, een fietsenmaker die bang is de fietsen pijn te doen, een arbeider die zich inbeeldt dat de duivel hem in het verkeer achternazit en een boer die de voorbijgangers de bloeddruk wil nemen. Minder excentrieke verhalen gaan over een boer die zonder te zaaien leeft van wat de grond hem biedt, of een realistisch romancier die al zijn daden wil opschrijven maar helemaal niets speciaals beleeft. Het minst interessant zijn de opsommingen van zelfmoorden die telkens op de zevende dag aan bod komen.
Sommige verhalen zijn echt grappig. Zo is er een man die Christus beschouwt als een buitenaards wezen dat als kind uit een raket gevallen is, wegens die visie in de clinch raakt met zijn marxistische vrienden, zo een gebroken arm oploopt en een paar tanden verliest, en dan als ‘psychologische schadeloosstelling’ dezelfde schade toebrengt aan een priester; zo ontmoet hij een priester met wie hij goed opschiet, maar die beweert dat Engels en Marx pure verzinsels zijn. Het gebeurt wel meer dat Cavazzoni tegenover zijn excentriekelingen vergelijkbare, maar als normaal beschouwde personen plaatst. Wanneer een psychiater ongemerkt in de wachtkamer een ‘pyromaan’ observeert die door onhandigheid enkele branden veroorzaakt heeft, zorgt zijn pijp zelf voor brand. En wanneer de geobserveerde met lucifers op zak en met alcohol binnen handbereik na uren nog geen brand sticht, wordt hij bestempeld als een ‘achterbakse pyromaan die zich aan de wetenschappelijke waarneming onttrekt’. De auteur steekt trouwens herhaaldelijk de draak met de wetenschap. Hij wil blijkbaar suggereren dat zijn personages toch niet zó abnomaal zijn en laat zelfs opmerken dat, als iedereen op aarde idioot was, het de bosvorming en de ozonlaag ten goede zou komen.
Deze bundel bevat ook heel wat vlakke verhalen en portretten met weinig of geen verrassingen. Ze zijn dan wel onderhoudend verteld zoals een cursiefje en af en toe met milde humor of ironie gekruid. De auteur heeft zich goed in de psychologie van zijn personages ingeleefd en ook dat verraadt zijn sympathie voor hen. Wellicht moet men hem geen moraliserende bedoelingen toeschrijven. Toch tonen deze verhalen aan dat iedereen wel een excentriek trekje heeft en dat we het leven zoals het zich aandient, best met een glimlach aanvaarden.
□ Jef Ector
Ermanno Cavazzoni, Een kalender gekkenlevens, Van Gennep, Amsterdam, 1996, 131 blz., ISBN 90-5515-089-4.
| |
Een joods gezin in Kenia
In 1938 vlucht een joods gezin vanwege het steeds grimmiger wordende nazi-regime weg uit Opper-Silezië. De vader, advocaat van beroep, vindt een baan als manager op een afgelegen farm in Kenia en laat zijn vrouw en dochtertje overkomen. Zijn pogingen om daar een nieuw bestaan op te bouwen mislukken: hij wordt te veel gekweld door geldzorgen, heimwee, en de zekerheid dat de rest van de familie in Europa door de nazi's is uitgemoord. Alleen de dochter, Regina, raakt in de ban van het magische Afrika en zijn heel eigen sfeer, en begint er zich thuis te voelen. Wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, moet Regina naar een Engels internaat, waar ze wordt gedrild, in een omgeving die haar - vanwege haar Duitse afkomst - veracht. Haar ouders worden geinterneerd op een klein hotelkamertje in
| |
| |
Nairobi, totdat in 1944 de vader soldaat wordt in het Britse leger. Dit stelt hem in de gelegenheid om in 1946 met vrouw, dochter en zijn in Kenia geboren zoon naar Duitsland terug te keren, waar hij in Frankfurt tot rechter wordt benoemd.
Deze roman is heel bijzonder. In de eerste plaats vanwege de tekening van de sfeer. Regina lijkt erg op de schrijfster zelf. Zij werd in 1932 in Duitsland geboren, maar emigreerde in 1938 met haar ouders naar Kenia. In 1947 keerde het gezin naar Duitsland terug. Maar de roman is ook bijzonder vanwege het literaire karakter. Waar Europeanen aan het woord zijn, is de tekst Europees; waar Afrikanen naar voren treden, komt een volkomen authentiek Afrikaans gevoel naar boven. Kortom, een ontroerend boek, mede doordat de auteur voor een deel sterk vanuit het perspectief van Regina heeft geschreven. Dat Stefanie Zweig een goed schrijfster is, bewijst het feit dat een van haar kinderboeken, Een mondvol aarde, in Nederland werd bekroond met de Glazen Globe 1995.
□ Panc Beentjes
Stefanie Zweig, Nergens in Afrika, Uitgeverij Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 1996, 351 blz., fl. 49.90, ISBN 90-254-0808-7.
| |
Geschiedenis
De Eerste Wereldoorlog
De historicus en hoogleraar Luc De Vos poogt ons reeds enkele jaren te documenteren over de krijgsgeschiedenis van ons land. Met succes. Van hem verschenen reeds Veldslagen in de Lage Landen en de cd-i Van Caesar tot von Rundstedt. Grote Veldheren. Met De Eerste Wereldoorlog wil hij nu een zowel bondige als gedetailleerde beschrijving geven van de zgn. ‘moeder van de hedendaagse oorlogen’. Een heuse opdracht, die niet helemaal geslaagd blijkt.
De klemtoon ligt op de Duitse en geallieerde offensieven in Vlaanderen. Het Westelijk Front mag dan veruit het belangrijkste geweest zijn; het Oostfront, de operatie in de Dardanellen, de strijd in de kolonies en de rol van de Verenigde Staten en Rusland verdienen meer aandacht dan het beknopte hoofdstuk van slechts dertien bladzijden. Het is duidelijk dat de auteur in de eerste plaats de oorlog in het Westen en vooral in België wil uiteenzetten. Zowel de militaire strategieën als de Belgische politieke situatie vormen de hoofdbrok. Een van de meest opmerkelijke manoeuvres was de inundatie (onderwaterzetting) van de IJzervlakte. De technische aspecten en de strategische gevolgen ervan worden deskundig verklaard. Ook de oorlog ter zee en in de lucht krijgt de nodige aandacht.
Toch ontbeert het boek de juiste dosering. Het uitvoerige relaas over zeevloten staat niet in verhouding tot het belang van de Russische revolutie - ongelukkig opgesplitst in twee hoofdstukken - voor het verdere verloop van de oorlog. Op die manier krijgt een lezer een vertekend beeld van de (machts)verhoudingen tijdens de Grote Oorlog.
Luc De Vos biedt ons een algemeen, maar te persoonlijk getint overzicht. Hierdoor raakt de chronologische volgorde van de feiten soms zoek. De bijzonder mooie foto's daarentegen, afgewisseld met doeltreffend getekende kaartjes, illustreren het geheel voorbeeldig. De Eerste Wereldoorlog blijft ondanks de gebreken een boeiende, zij het wat verwarrende introductie.
□ Bart Osaer
Luc De Vos, De Eerste Wereldoorlog, Davidsfonds, Leuven, 1996, 176 blz., ISBN 90-6152-945-X.
|
|