| |
| |
| |
Forum
Welk Vlaanderen in welke wereld?
‘De belangrijkste sociale organisaties in de democratie zijn onmiskenbaar de politieke partijen’
(Kris Deschouwer)
‘Ideologische vernieuwing ter linkerzijde moet beginnen met het herontdekken en zingeven van limieten’
(Marc Elchardus)
Het politieke project waaraan Norbert De Batselier en ikzelf werken is geen eenzijdige oproep tot de zogeheten ‘progressieve’ krachten in Vlaanderen, uitgaande van één welbepaalde partij. In onze steeds meer ‘geglobaliseerde’ wereld (R. Petrela, Grenzen aan de concurrentie) pogen wij een politiek-maatschappelijk-ethisch antwoord te formuleren op de vraag: naar welke samenleving met welk Vlaanderen?
De rechtstreekse verkiezingen van een Vlaams parlement met zeer grote en maatschappelijk fundamentele bevoegdheden (een hoogtepunt in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd) verklaart het moment en het gewicht van ons initiatief. Wij achten een samenwerking, samenbundeling, hergroepering van politieke partijen én van maatschappelijke bewegingen nuttig, ja noodzakelijk. In het Vlaamse politieke landschap gaat het om deze ‘kavels’ die drager zijn van een ‘progressieve’ traditie, of beter nog van een ‘emancipatorische’ traditie. En dat zijn er niet drie (zoals Elchardus en andere politologen en sociologen stellen), maar vier: de socialistische, de sociaal-katholieke, de groene en de Vlaams-nationale. Wij richten ons dan ook tot de SP (Socialistische Partij), VU (Volksunie), Agalev (groene partij), democratische partijen en tot de Kristelijke Arbeidersbeweging, omdat de CVP (Christelijke Volkspartij) niet als dusdanig in aanmerking komt.
De verschrompeling van het politieke leven, - af te lezen uit de gestage afkalving van de christen-democratie en van de sociaal-democratie, uit de comateuze toestand in de rangen van het democratisch Vlaams-nationalisme en uit de groeipijnen bij de Groenen - is verontrustend met het oog op een sterke, gezonde, democratische fundering van het nieuwe, autonome Vlaanderen.
Tegen de wijdvertakte ‘christelijke’ machtszuil, tegen het arrogante neo-liberalisme en tegen het ronduit anti-democratische Vlaams Blok, wil- | |
| |
len wij het ontstaan en de groei bevorderen van een Vlaamsbewuste, groene, sociaal-democratische partij. Die zal haar onontbeerlijk ‘samen-ik-zijn’ putten uit het respect voor de ontvoogdingsgeschiedenis van het Vlaamse volk (arbeidersbeweging en Vlaamse beweging) en uit de hedendaagse sociaal-ecologische, maatschappelijke moderniseringsnoodzaak. Soms lijken politieke partijen wel cliënteelvennootschappen of publiciteitsbureaus. De meerwaarde, door de politieke partijen gegeven aan de bundeling van individuen, heet: het algemeen belang. Van haar wordt verwacht dat zij het programma, de wetgevende initiatieven en bestuurlijke daden inpast in een ideologisch project. Want politiek treedt ‘sturend’ op in een gemeenschap (Kris Deschouwer), méér nog, politiek is de vormgeving van medemenselijkheid. Men kan niet vrijblijvend aan politiek doen buiten het kader van een mens- en maatschappijbeeld.
| |
Gezamenlijke bedding
Wij vertrekken vanuit de verbondenheid van alle mensen, wat dieper graaft en zwaarder weegt dan alleen maar solidariteit. De ándere - wie ook - is voor ons een absoluut gegeven. De samenleving en het algemeen belang kunnen alleen maar gebouwd, ontwikkeld en verzekerd worden door het brede draagvlak - zonder grenzen, zonder zuilen - van omelkaar-bekommerde mensen. Hier ligt de betekenis van het woord burger. Hier is de bron van een waarachtig pluralisme, met een horizontale dimensie. (In Vlaanderen koesteren wij vooral een verticaal pluralisme, wat overvloedig manna laat neerdouwen).
Wij zijn gedwongen een samenhangende maatschappelijke visie te tekenen tegen de reële bedreiging die uitgaat van de toenemende verrechtsing; tegen de groeiende afhankelijkheid van naamloze buiten-nationale machten die ontsnappen aan elke vorm van politieke besluitvorming; tegen het beangstigende verlies aan sociale cohesie; tegen de duale samenleving met een verloederde, consumptieve opvulling van de vrije tijd en tegen een vervlakkend cultuurbewustzijn.
In deze samenhangende visie - die wij ‘socialistisch’ noemen - kunnen de verlichting van de rede, voor de enen, en de binding met de religie, voor de anderen, innig verstrengeld liggen en zich veropenbaren in verantwoordelijkheid en vele gezamenlijke immateriële waarden. In deze bedding stromen de kracht van een politieke ideologie en de kracht van de noodzakelijke morele discipline. Bij de oude breuklijnen uit de vorige eeuw: arbeid - kapitaal, godsdienstig - vrijzinnig, is er een nieuwe bijgekomen: een individualistische of een solidaire samenleving.
Evenals de sociale kwestie in het verleden, vraagt de levensbelangrijke ecologische kwestie om het definiëren van nieuwe politieke prioriteiten en nieuwe maatschappelijke structuren. De ‘kostprijs’ was en is een cruciaal gegeven. Het gaat dus niet alleen om ecologische modernisering, maar om een sociaal-ecologische modernisering. Tussen de oude breuklijn - arbeidkapitaal - en de nieuwe moeten wij bruggen bouwen. Onze opzet gaat ervan uit dat ecologische modernisering nauw samenhangt met verbondenheid (solidariteit) en democratie. De vrucht van ons werk - een brede maatschappelijke platformtekst met concrete politieke duidingen - zal
| |
| |
rond Pasen 1995 worden voorgelegd aan de officiële instanties van de beoogde partijen en van de vakbonden. Canapé-gesprekken met het oog op de nakende verkiezingen horen er niet bij.
Dat de aanpak in een eerste fase intellectueel, academisch en ongebonden verloopt, is niet eng noch elitair. Of menen sommige sociale leiders dat academici en vooraanstaanden uit de nieuwe sociale beweging niet tot de ‘basis’ van de volksgemeenschap behoren?
Dat wij voor samenbundeling of samenwerking tussen progressieve partijen ijveren met het oog op de directe verkiezingen van het Vlaams parlement, is evenmin een smalle uitvalsbasis. Wij aanvaarden voluit de federale structuur van België. De (niet volmaakte) grondwet heeft een moeilijk maar vruchtbaar tijdvak afgesloten. De verkiezing van een Vlaamse volksvertegenwoordiging is een scharniermoment in onze geschiedenis en een democratische zegepraal. Pas dan wordt de gevleugelde uitspraak van Gaston Eyskens, ‘het Belgique de papa is dood’, bewaarheid. Het antwoord op de vraag: ‘Welk Vlaanderen?’, is niet meer constitutioneel, maar wel ethisch en maatschappelijk. Dat is het nieuwe landschap en dat heeft gevolgen voor de ‘kavels’. De positieve aanvaarding van de federale staatsstructuur houdt niet in dat wij de vrucht van het Sint-Michielsakkoord (de federalisering van België) als voldragen beschouwen. Eminente grondwetspecialisten hebben meermaals gewezen op fouten en onvolkomenheden in de nieuwe grondwet. Met het oog op een vlot en fair federaal beleid, dient de tekst verfijnd te worden door meerderheidsvoorstellen vanuit de Vlaamse Raad, die deze deponeert op de tafels van de andere gewesten en gemeenschappen en van de federale overheid. De verstrekkende voorstellen van Prof. em. Senelle in de richting van ‘uniculturele deelstaten’ zijn alvast het bestuderen waard.
| |
Democratisch tegenwicht
De steeds meer ‘geglobaliseerde wereld’ roept om een democratische wisselwerking tussen regio's en volkeren. Tot dat besluit komt ook de club van Lissabon. Die geldt a fortiori voor de steeds maar groeiende Europese Unie, binnen dewelke de gewesten een democratische tegenkracht én een dynamische groeikracht verzekeren. Dat de radicale Vlaamse beweging en vele Vlaams-nationalisten dit afwijzen en zweren bij de ‘soevereine staat’ is een zorgwekkende ontwikkeling.
Vlaanderen zal zijn weg moeten vinden en keuzes maken in een volkomen nieuw landschap, een complexe wereld: geglobaliseerde economie, broosheid van de capaciteit van het eco-systeem, de bedreiging van de politieke democratie, de macht van het technologische en wetenschappelijke potentieel, de schaarste aan sociale rechtvaardigheid, culturele dialoog en verdraagzaamheid.
Vlaanderen moet Europa dwingen initiatieven te nemen. Het samenspel tussen de kleinere entiteiten (regio's, culturele gemeenschappen, grote steden) en de (op te bouwen) mondiale structuren is essentieel om de rechten van de mens te vrijwaren. Daar gaat het om bij de verkiezingen voor de Vlaamse Raad in 1995.
De naamloze (en straffeloze) mondiale heerschappij van de concurrentie, de vernietiging van aarde en
| |
| |
heelal, de groeiende afhankelijkheid van de mensenmassa's, de duale samenleving, de aanvallen op loon en sociale zekerheid, de Noord-Zuidkloof, de heerschappij van de media, de onderschikking van de wetenschap aan bewapening en business, de ontoereikendheid en onaangepastheid van de democratische, politieke structuren (en dus het ontbreken van politiek gezag dat staat voor het algemeen belang): ziedaar fundamentele gegevens voor het politiek debat en voor ‘herverkaveling’ van het politiek landschap. De uitdaging en de boodschap is verwoord in het bijbelse ‘Boek der Spreuken’: Waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk.
□ Maurits Coppieters
| |
De machinerie van de geschiedenis
Enkele maanden geleden verscheen bij uitgeverij Agon een opmerkelijk geschiedkundig synthesewerk: Geschiedenis van de Nederlanden. Een lijvige, mooi verzorgde uitgave met bijdragen van een keur van hoogleraren uit Noord en Zuid. Opmerkelijk, omdat het een ‘marktuitgave’ is van een wetenschappelijke editie uit 1993. Ook in het historisch bedrijf telt de wet van de ‘markt’!
Ongeveer terzelfder tijd liet de Gentse historicus Raoul Bauer het al even lijvige De Lage Landen verschijnen. Zo zijn er weer twee werken bij in de lange rij publikaties over de (Groot-) Nederlandse geschiedenis. Het verschil tussen beide is echter groot: het eerste is een compilatie van artikelen van de hand van experts, het tweede is een persoonlijke interpretatie van de Nederlandse geschiedenis. Sinds het midden van vorige eeuw zijn er van beide categorieën grote aantallen verschenen.
Het is boeiend om samen met deze twee turven het minder lijvige De ijkmeesters te lezen, een bundel opstellen over de geschiedschrijving in Nederland en België. Ze werden geschreven (en al in vakbladen gepubliceerd) door Jo Tollebeek, vroeger assistent geschiedenis te Leuven, nu werkzaam aan de universiteit van Groningen. Tollebeek is een eigenzinnig schrijver, maar wat hij schrijft is verhelderend voor wie met grote en kleine geschiedeniswerken geconfronteerd wordt. Enkele impressies.
Een geschiedkundig synthesewerk staat zelf in de geschiedenis: het is geschiedenis van de geschiedenis. Ieder nieuw werk neemt zijn plaats in de geschiedenis. De meest opvallende en ingrijpende verschuiving in de ‘geschiedenis van de geschiedenis’ was de verhuis, rond de jaren 1870, van een ‘geschiedenisbeoefening van het open forum’ - met autodidacten als onderwijzers, ambtenaren en priesters als geschiedschrijvers - naar de besloten ruimten van de universiteiten. Sindsdien heersen de professoren over de geschiedschrijving. Weliswaar monopoliseren zij de geschiedschrijving niet, er worden in historische kringen nog altijd detailstudies gemaakt door ‘amateurs’.
| |
| |
Maar het grote werk is voor de togati: de acht auteurs van de boven vermelde Geschiedenis van de Nederlanden zijn allen hoogleraar. Het werk lijkt netjes verdeeld onder de grote universiteiten van Nederland en België.
Iedere poging tot een geschiedschrijving over de Lage Landen is ook schatplichtig aan de evolutie van de ‘nationale’ geschiedschrijving. In de 19e eeuw tierde de eigen nationale geschiedschrijving welig. Ooit was er een Belgische én een Noord-Nederlandse geschiedschrijving. Met horten en stoten is daarin verandering gekomen. De Tweede Wereldoorlog was daarbij een keerpunt. In die periode rijpte bij de Nederlander Jan Romein de idee van een algemeen-Nederlandse synthesereeks. Dat zou uiteindelijk uitmonden in de samenwerking van historici uit Noord en Zuid.
De publikatie in 1949 van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (AGN) was de vrucht van die samenwerking. Maar het algemeen-Nederlandse concept dat aan de basis ervan lag, nodigde uit tot contestatie. De Franstalige Belgische historicus Jean Stengers, nu emeritus-hoogleraar van de U.L.B., bekritiseerde al in 1949 de willekeur van dat concept. Kon de anderhalve eeuw gemeenschappelijke geschiedenis van Noord en Zuid (van Filips de Goede tot Filips II) de AGN-onderneming wel legitimeren? Kon de Belgische geschiedenis niet met evenveel recht in bijvoorbeeld een ‘Geschiedenis van Duitsland’ worden geïntegreerd? Deze kritiek betekende niet dat Franstalige historici niet meewerkten aan de AGN of andere projecten (prof. Bruneel van Louvain-la-Neuve schreef mee aan het boek van Blom en Lamberts), maar zij vormden duidelijk een minderheid. Daardoor dreigde het algemeen-Nederlandse concept in de praktijk Groot-Nederlands te worden.
Andere recente projecten en uitgaven - zoals de Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden uit 1983 - zijn vaak ‘conceptuele draken’: men wil de geschiedenis van de Nederlanden als één geheel behandelen, maar tegelijk voelen de auteurs zich gedwongen één en ander uit elkaar te halen. Waar in de geschiedenis begin je bijvoorbeeld de cultuurgeschiedenis van Noord en Zuid apart te behandelen? Zo ontstaat de indruk - ook bij de voorliggende publikaties - dat één geschiedschrijving voor Noord en Zuid vooral een ‘marriage de raison’ is (Tollebeek, blz. 91). Maar misschien is dat wel de minst slechte oplossing. De Nederlanden zijn in de eerste plaats een historische en een geografische entiteit, en geen nationale structuur, die behoefte heeft aan historische mythen.
| |
Uitdagingen
De AGN van 1949 bevat bijdragen van tal van auteurs geboren omstreeks 1890. Tollebeek noemt hen de ‘lyrische generatie’: Jan Romein, L.J. Rogier... Geëngageerd schrijvende humanisten. Er komen ook auteurs aan bod die rond 1920 werden geboren, zoals T. van Tijn en E.H. Kossman. Deze generatie noemt Tollebeek de ‘pragmatische’. Vanaf 1960 nemen zij het roer op de historische departementen in handen. Dat resulteerde in een toename van historisch-demografische en sociaal-economische studies. De oude vormen van finalistische geschiedschrijving konden in deze context niet meer gedijen.
De vraag is nu hoe de nieuwe generatie historici-roergangers als Lamberts, Milis en Blom zich positio- | |
| |
neert. Het is er voor hen niet makkelijker op geworden. Er zijn bezuinigingsronden en personeelsinkrimpingen. Maar er wordt nog veel gepubliceerd, aan universiteiten en daarbuiten. Te veel, zeggen critici. In 1989 verschenen er achtduizend studies over de Nederlandse geschiedenis. De oude historicus B.H. Slicher van Bath sprak in 1986 van ‘verpulvering’: door de enorme produktie en specialisering is het onmogelijk geworden nog een zicht op de geschiedenis in haar geheel te krijgen. ‘Iedere historicus heeft het zo druk met het bijhouden van de dagelijks aangroeiende literatuur op zijn specifieke onderzoeksgebied, dat het contact met vakgenoten die op een ander gebied werkzaam zijn, helemaal dreigt verloren te gaan. Ongetwijfeld heeft deze ontwikkeling de kennis van het verleden doen toenemen en haar tegelijkertijd betrouwbaarder gemaakt. Precies daarom spreken sommigen trouwens nog steeds van vooruitgang in de geschiedwetenschap. Maar de gevolgen van deze “vooruitgang” voor de geschiedschrijving zijn - voor wie wil zien - even duidelijk’ (Tollebeek, blz. 119). Onleesbare detailstudies en al te voorzichtige syntheses brengen weinig aarde aan de dijk. Er is een voortdurende noodzaak om het onderzoek in een breder kader voor een groter publiek toegankelijk te maken. Daarom misschien is het verschijnen van de nieuwe compacte synthese dan toch maar toe te juichen.
Bovendien is er in de geschiedschrijving behoefte aan visie op de plaats van de Nederlanden in de wereld en in de tijd. De Europese eenwording dwingt de Vlaamse en Nederlandse intellectueel daartoe, vaak meer dan hij of zij graag heeft. Toch een behoefte aan geschiedenis? Welke dan?
Tollebeek roept in zijn boekje op om de geschiedenis meer verhalend, dilettantisch en historisch te gaan bedrijven. Verhalend: niet het blootleggen van een vermeende essentie in het verleden, maar wel een verlenen van eenheid aan het op zich disparate verleden. Slechts door het verhaal kan je uiteenlopende aspecten van het verleden in één perspectief plaatsen. Dilettantisch: historici moeten een minder academische houding aannemen. ‘Dat wil onder meer zeggen dat zij zich minder zouden moeten laten leiden door de traditionele disciplinaire compartimentalisering en door de dictatuur der onderzoeksformulieren’ (Tollebeek, blz. 139). Historisch: geschiedenis schrijf je niet uit belangstelling voor het heden. De grootste studies uit de geschiedenis van de geschiedschrijving - b.v. Huizinga's Herfsttij der Middeleeuwen - zijn geschreven vanuit een diepe eerbied voor de eigenheid van het verleden, niet uit het verlangen via de omweg van het verleden de eigen tijd beter te begrijpen. De grootste zonde van een historicus is zich het verleden trachten toe te eigenen.
Het zou geen slecht idee zijn om bij elk historisch synthesewerk dat over de toonbaak gaat, het boek van Tollebeek als cadeautje mee te geven.
□ Erik De Smet
J.C.H. Blom en E. Lamberts (eds.), Geschiedenis van de Nederlanden, Agon, Amsterdam, 1994, 549 blz., 1780 fr.
Jo Tollebeek, De ijkmeesters. Opstellen over de geschiedschrijving in Nederland en België, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1994, 249 blz.
|
|