| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Dialogisch denken
In zijn bekende Monolog schreef Novalis ‘dat de taal een vruchtbaar en wonderbaarlijk geheim is’. Een ernstig nemen van de literaliteit van teksten betekent het afscheid van een wijsgerige visie die de taal enkel begrijpt als een communicatie-instrument van vooraf gedachte ideeën of als een expressiemogelijkheid van een abstract denkende innerlijkheid. Dikwijls worden bepaalde joodse denkers (Rosenzweig, Buber, Levinas) aangewezen als de vaders van het dialogische denken dat benadrukt dat de werkelijkheid gevormd wordt door de taal. Wertheimer beschouwt deze traditie echter als een nabloei van een rijke periode van dialogisch denken. Het communicatiepatroon waarbinnen teksten functioneren bepaalt mede de werkelijkheid die door deze teksten ter sprake gebracht kan worden. Vanuit deze invalshoek presenteert de auteur een diepgaande studie over het dialogisch karakter van enkele grote teksten uit de periode tussen de Verlichting en de Romantiek. Waar Diderot aanvankelijk nog dialogen kon schrijven (Le neveu de Rameau), kan men in teksten van Rousseau tot het idealisme toe een evolutie erkennen naar een internalisering van de dialoog die culmineert in ‘de absolute dialoog’ van de idealistische wijsbegeerte. Wertheimer maakt een kwalitatief representatieve keuze van teksten uit verschillende literaire genres om de meanders van de taal te volgen die bepalen hoe auteurs en redenaars zich opstellen tegenover de lezer of toehoorder tot wie ze zich richten. Elke wending in het dialogische relatiepatroon impliceert een andere wijze waarop over de werkelijkheid gesproken (kan) worden. De studie spreekt aan door haar grondigheid en rijke documentatie, maar vooral door de inzichtelijke wijze waarop een belangrijk stuk van de Europese cultuurgeschiedenis opnieuw wordt geïnterpreteerd. Het boek vraagt een aandachtige en langzame lezing waarbij ook regelmatig literaire werken ter hand dienen te worden
genomen.
□ Luc Anckaert
J. Wertheimer, Der Güter Gefährlichstes, die Sprache. Zur Krise des Dialogs zwischen Aufklärung und Romantik, Wilhelm Fink Verlag, München, 1990, 269 blz.
| |
Hypomnema
De Plato-studie van de Franse deconstructie-filosoof Jacques Derrida heeft de aandacht gevestigd op het belang van het geschreven karakter van de wijsgerige teksten. Plato zelf nam een dubbelzinnige
| |
| |
houding aan ten opzichte van het schrift. Enerzijds betekent het schrift een perversie van het oorspronkelijke wijsgerige denken, anderzijds staat Plato bekend als één van de grootste wijsgerige literatoren. Zijn dialogen zijn van een onnoemelijke schoonheid. Thiel heeft in zijn gedetailleerde studie de act van het wijsgerige schrijven gethematiseerd. De Hypomnema is de tuin van het schrift die de auteur teder, zacht en mooi wil laten openbloeien. Het is de eerste grafische materialisatie van de psychische monoloog van de wijsgeer en in die zin een belangrijke fase in de genese van de tekst. Als dusdanig heeft de term niet direct betrekking op het voltooide werk, maar eerder op de schrijfaanwijzingen, de private notities, de krabbels ter ondersteuning van de herinnering die aan het publiek maken van een tekst voorafgaan. Via deze thematiek dringt de auteur binnen in de werkkamer van de filosoof om de genese van de teksten beter te begrijpen. Drie hoofdstukken worden gewijd aan de houding van Plato ten opzichte van het schrift. In de relectuur van de grote teksten van Plato over het schrijven, vindt men lezenswaardige beschouwingen over centrale begrippen als anamnesis en hypomnesis maar ook over de betekenis van communicatie, traditie, tekstualiteit, ongeschreven leer, dialectiek, retoriek, mythe... Vier verdere hoofdstukken bieden een overzicht van de hypomnemata in de Oudheid en de interpretaties van de Tübinger Platokenner H. Krämer en de Parijse wijsgeer J. Derrida. Het geheel, dat gedetailleerd is uitgewerkt en Plato veelvuldig aan het woord laat, biedt een verfrissende invalshoek tot een van de centrale problemen uit de hedendaagse continentale wijsbegeerte: wat betekent de uitwendigheid en de materialiteit van de geschreven tekst voor de inwendigheid en geestelijkheid van het denken?
□ Luc Anckaert
D. Thiel, Platons Hypomnemata. Die Genese des Platonismus aus dem Gedächtnis der Schrift, Verlag Karl Alber, München, 1993, 271 blz., DM 68.
| |
Godsdienst
Leviticus
De naam die het derde boek van de bijbel in de Latijnse traditie heeft gekregen (‘Leviticus’) zet de lezer van meet af aan op het verkeerde been. Het boek gaat helemaal niet alleen over levieten of priesters. Want wanneer men de teksten eens goed bekijkt, wordt duidelijk dat het geschrift handelt over gebeurtenissen die zich afspelen tussen de aankomst van het volk Israël bij de berg Gods en hun vertrek vandaar. Het boek Leviticus is dus steeds maar bezig met het verblijf van Israël in de nabijheid van zijn God. En wie zich dat realiseert, gaat opeens heel ánders lezen. Wanneer men dan bovendien Erhard Gerstenberger in diens hypothese volgt dat Leviticus omstreeks 500 v.C. geschreven moet zijn, dan is het Israël van vlak na de ballingschap wéér in zo'n situatie verzeild geraakt: plaatselijke geloofsgemeenschappen op zoek naar nieuwe wortels. Binnen zo'n kader krijgen de altijd als dor en saai aangemerkte teksten uit Leviticus een heel andere belichting.
Deze mooie commentaar is een waardige vervanger en opvolger van de door Martin Noth geschreven toelichting in dezelfde serie die vijf drukken beleefde.
□ Panc Beentjes
Erhard S. Gerstenberger, Das 3. Buch Mose: Leviticus (serie: Das Alte Testament Deutsch, Teilband 6), Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1993, 411 blz.
| |
Rechters
De laatste decennia staat het boek Rechters nogal in de aandacht van degenen die zich met de geschiedenis en godsdienst van het vroege Israël bezighouden. In dit bijbelboek worden ongetwijfeld herinneringen overgeleverd uit de tijd vóór de monarchie. Die oude overleveringen zijn echter theologisch herschikt en geïnterpre- | |
| |
teerd: ‘Er was toen nog geen koning in Israël; ieder deed maar wat hem beviel’ (17,6; 21,25).
In het commentaar dat hij onlangs heeft gepubliceerd toont Manfred Görg, hoogleraar te München, aan dat er uit die vroegste tijd van Israël ongeveer niets vaststaat met betrekking tot de Rechters. Het doet vervolgens dan wat vreemd aan om voortdurend te lezen dat er niettemin drie fasen te onderscheiden zijn waarin de tekst(en) zijn geschreven, herschreven en geredigeerd. Heel sterk is daarentegen zijn theologische analyse van het boek. Hij laat zien dat je dit bijbelboek kunt (moet?) lezen met drie zwaartepunten in het vizier: geweld, heerschappij, redding. Met deze leessleutel in handen gaat het boek Rechters onmiddellijk meer samenhang vertonen en is men in staat de dynamiek van het verhaal te volgen. Mij viel nog op dat dit deeltje uit de serie relatief meer Hebreeuwse termen bevat dan andere afleveringen; uiteraard worden ze telkens toegelicht en uitgelegd.
□ Panc Beentjes
Manfred Görg, Richter (serie: Die Neue Echter Bibel, Lieferung 31), Echter Verlag, Würzburg, 1993, 120 blz.
| |
Ruth en Samuël
Over het boekje Ruth wordt de laatste jaren erg veel gepubliceerd. Wie daarvan een indruk wil krijgen moet zeker de Bibliografie eens opslaan die Jozef Scharbert, emeritus hoogleraar van München, heeft opgesteld in zijn commentaar bij dit bijbelse ‘vrouwenboek’ bij uitstek. De oudtestamenticus weet duidelijk te maken dat je het boekje Ruth (ook) moet lezen als een literair kunstwerk, als een schitterende novelle. Ik verwijs daarvoor eveneens naar de publikatie van Christian Frevel, Das Buch Rut (Stuttgart, 1992), dat door mij is besproken in september 1993, blz. 761-762.
Gaat men in dezelfde aflevering van deze commentaarserie vervolgens te rade bij de uitleg op 1 Samuël die Georg Hentschel, hoogleraar te Erfurt, heeft geschreven, dan zie je een oceaan van verschil. H. wil zijn lezers steeds weer laten zien hoe het boek Samuël literair-historisch is gegroeid. Hij schrijft als het ware de geschiedenis van alle auteurs die in het oude Israël aan het boek hebben meegewerkt. Zo is H. eigenlijk méér bezig om te laten zien hoe de Samuëlteksten ontstaan zijn dan dat hij de verhalen uitlegt zoals ze nu integraal voor ons liggen. Is het, zo vraag ik mij af, voor de lezing van de bijbel van belang om uitgebreid te horen dat het verhaal over de zalving van David tot koning (1 Sam. 16,1-13) in drie achtereenvolgende fasen tot stand is gekomen? Kun je na het vernemen van al die geleerdheid dit stuk literatuur van het oude Israël nog wel als verhaal, als literair kunstwerkje, als geloofsboodschap onbevangen tegemoet treden? De meningen van de geleerden zijn op dit punt nogal verdeeld.
□ Panc Beentjes
J. Scharbert, Rut; Georg Hentschel, 1 Samuel (serie: Die Neue Echter Bibel, Lieferung 33), Echter Verlag, Würzburg, 1994, 160 blz.
| |
Jesaja
Teksten die niet in het driejarig leesrooster van de zondagliturgie zijn opgenomen blijven vrijwel onbekend. Dit is bijvoorbeeld het geval met het grootste deel van de hoofdstukken 13-35 uit het boek Jesaja, die werkelijk prachtig van inhoud en schitterend van stijl zijn. De hoofdstukken 36-39 zijn overgenomen uit 2 Kon. 18-20, maar hebben daarna diverse aanvullingen en veranderingen ondergaan om te passen in de nieuw ontstane context.
De uitleg en toelichting die Rudolf Kilian, hoogleraar te Augsburg, aan deze Jesaja-teksten heeft gewijd, heeft mij de ogen geopend. Dat is des te opvallender, omdat ik over het eerste deeltje dat hij over Jesaja 1-12 heeft geschreven vrij negatief was. Nu relativeert hij bij vlagen de literair-historische theorieën over Jesaja 13-35 en werkt in elk geval geen atomise- | |
| |
rende lezing van de passages in de hand. Ik denk zelfs dat dit deeltje een van de betere afleveringen in deze serie genoemd mag worden.
□ Panc Beentjes
Rudolf Kilian, Jesaja II (13-39) (serie: Die Neue Echter Bibel, Lieferung 32), Echter Verlag, Würzburg, 1994, 128 blz.
| |
Psalmen
Gebeden beschouw ik als de spiegel van een religie. Het boek Psalmen is daarom een van de meest geëigende plaatsen, zo niet dé bron, binnen het Oude Testament die ons belangrijke informatie kan verschaffen over de praktijk van het gebed, de omstandigheden en stemmingen waarin zowel het individu als het volk in zijn geheel zich tot God richtte(n).
In de jaren 1971 en 1977 heeft N. van Uchelen, hoogleraar semitische talen te Amsterdam, twee bijzonder mooie commentaardelen over de Psalmen 1-80 gepubliceerd. Daarin toont hij zich een fervent voorstander van een structurele en ergocentrische beschouwingswijze die de Psalmen verklaart als een voltooide zelfstandigheid. De betekenis van het gedicht moet uit de tekst zelf verklaard worden. Onlangs is eindelijk weer het derde deel verschenen dat een uitleg biedt van de Psalmen 81-110. Het is echter een ander auteur die voor de uitleg tekent. En met het wisselen van de wacht heeft ook de teneur van de uitleg veranderingen ondergaan. De nieuwe auteur, verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, hecht veel belang aan de culturele en godsdienstige situatie waarbinnen de tekst zijn betekenis heeft gekregen. De lezer(es) moet dat echter zélf uit de geboden analyses afleiden, want een inleiding op zijn (andere) uitgangspunten en werkwijze ontbreekt opvallend genoeg. Men hoort relatief weinig over de opbouw van de besproken Psalmen, des te meer over allerlei godsdienst-historische en culturele kwesties. De voetnoten en de literatuurlijst dwingen respect af; er zal de auteur niet veel zijn ontgaan. Op één punt zet deze commentaar helaas een traditie voort die ook al door Van Uchelen was ingezet. Men mist de rubriek die de naam van de serie waarmaakt. Nergens is namelijk ook maar iets te vinden dat als aanzet kan gelden tot de vertaalslag naar de prediking, die nu juist een kenmerk van deze serie wil zijn.
□ Panc Beentjes
Dr. Th. Booij, Psalmen deel III (81-110) (serie: De Prediking van het Oude Testament), Callenbach, Nijkerk, 1994, 328 blz., fl. 99,50.
| |
Psychologie
Onderwijspsychologie
Drie centrale topics uit de onderwijspsychologie worden hier uitvoerig toegelicht. Na een algemeen overzicht van de verschillende opvattingen over het leerproces (associationistische, behavioristische, cognitieve...) gaat een eerste deel in op de leerlingkenmerken, zoals verschillen in begaafdheid, geheugen, motivatie en educatieve ontwikkeling (hfdst. 2-7). In een tweede deel worden instructie, leertaken en cognitieve vaardigheden op school (hfdst. 8-12) gethematiseerd. Centraal staat de vraag hoe instructie te geven om goede leerresultaten te bereiken. De antwoorden daarop worden geïllustreerd aan de hand van een aantal bekende schoolvakken. Een laatste deel heeft betrekking op leerresultaten van leerlingen (hfdst. 13-17). Uitgebreid wordt ingegaan op studies over transfer en op het beoordelen en meten in het onderwijs.
Zoals je dat van een uitgave door de Open Universiteit mag verwachten, zijn de diverse bijdragen door de band helder gestructureerd, goed toegankelijk en informatief. Ik vond het dan ook vreemd in het voorwoord, ter verantwoording van het onvermijdelijk gebruik van jargon, dit te lezen: ‘Door hun mededeling in jargon in
| |
| |
te kleden, kunnen schrijvers die eigenlijk niets bijzonders te melden hebben, de indruk wekken dat wat zij vertellen, wel degelijk de moeite waard is. Door dat jargon aan te leren, krijgen sommige studenten het gevoel dat zij zich echt in een vak bekwamen’ (blz. 19). Een staaltje zelfspot om het leerproces te beïnvloeden?
Eén informatieve opmerking. In Deel I lees ik dat Vives aan de universiteit van Brugge (!) doceerde. En men klaagt nu al steen en been over het overdreven aantal universiteiten in Vlaanderen.
□ Guido Vanheeswijck
W. Tomic & P. Span (red.), Onderwijspsychologie, verloop en resultaten van leerprocessen, Lemma, Utrecht / Open Universiteit, Heerlen, 1993, 643 blz., fl. 88.
| |
Politiek
Blauwhelmen
De ondergang van het communisme en het einde van vele bloedige conflicten in de Derde Wereld leken het laatste decennium van de 20e eeuw als een nieuw tijdperk van vrede aan te kondigen. Van dat optimisme blijft niet veel meer over. 1992 was een keerpunt, het meest duistere jaar wat het aantal conflicten in de wereld betrof. Hun aantal klom toen van 40 naar 100. Het wegvallen van de blok-confrontatie zette veel etnische, sociale en religieuze conflicten vrij. Het meest verbijsterende is dat het zich veilig wanende Europa ondertussen het conflictrijkste continent is geworden. Winrich Kühne haalt de Mexicaanse auteur Carlos Fuentes aan die een verklaring voor het etnisch reveil, de renationalisering, ziet in de handhaving van ‘de culturele identiteit tegen de snelheid van wereldwijde integratie, die ons gezichtsloos zou kunnen achterlaten’ (blz. 24). Voor de Verenigde Naties is er nu een grotere rol weggelegd. Enkele cijfers, die hun grotere betrokkenheid illustreren, spreken boekdelen: terwijl je van 1945 tot begin 1988 amper 13 peace-keeping operaties had, waren het er van 1988 tot begin 1993 alleen al 14. Ook het aantal ingezette blauwhelmen steeg met grote sprongen van 11.500 in januari 1992 tot over de 100.000 in de loop van 1993. De kosten voor de VN-operaties stegen in 1992 van 700 miljoen dollar tot 4 miljard. De waardering is niet altijd evenredig: de VN dreigen de zondebok van de publieke opinie te worden omdat ze soms te aarzelend zouden optreden (Bosnië), dan weer te energiek (Somalië) zodat het verwijt van militarisme of neokolonialisme niet ver af is. Bovendien is die grotere inzet niet gevolgd door een ‘nieuw denken’ met betrekking tot de financiële middelen en instrumenten. Veel staten willen de nieuwe wereldorde tegen het ‘nultarief’ (blz. 14). Kühne trekt daaruit drie conclusies (blz. 92-93): [1] de instituties om de mensenrechten te
garanderen moeten worden uitgebouwd; [2] er moet meer preventieve diplomatie komen en [3] de peace-keeping moet ‘robuuster’ zijn om als ruggegraat te kunnen dienen voor een stabiel onderhandelingskader. Kühne heeft 21 gefundeerde bijdragen van evenveel specialisten verzameld, die voor meer dan de helft in het Engels geschreven zijn. Ze behandelen de meest uiteenlopende thema's zoals b.v. het VN-statuut, de werkwijze van de veiligheidsraad, financiering van de VN-operaties.
□ Dirk Rochtus
Winrich Kühne, Blauhelme in einer turbulenten Welt. Beiträge internationaler Experten zur Fortentwicklung des Völkerrechts und der Vereinten Nationen, Nomos, Baden-Baden, 1993, 571 blz., DM 49.
| |
Duitse eenmaking
De viering van de Duitse eenmaking op 3 oktober is meer een georkestreerde, officiele gelegenheid dan de uitdrukking van een euforisch nationaal gevoel. Dat heeft
| |
| |
volgens de samenstellers van German Unification te maken met de geschiedenis en de gevoeligheden van de buurlanden. Net als in 1871 was de tweede vereniging van de Duitsers in 1990 vooral ingegeven door economische motieven. Een gevaarlijk gegeven: de steun die het politiek systeem geniet bij de bevolking, is grotendeels afhankelijk van de economische welvaart. Zogauw er iets aan de economische locomotief hapert, dreigt er gevaar voor de democratie, zoals we nu vaststellen met de moeilijkheden en onzekerheden van het interne verenigingsproces. De oorzaken hiervoor zijn van tweeërlei aard: je had enerzijds de onvoldoende integratie - zowel BRD als DDR vormden homogene, erg van mekaar verschillende samenlevingen, wat maakt dat vooral culturele verschillen als het struikelblok voor een verenigd Duitsland worden ervaren -, anderzijds de dominantie van de West-Duitsers tijdens en na de eenmaking. De toetreding van de DDR tot de BRD op basis van artikel 23 van de Westduitse grondwet liet er geen twijfel over bestaan wie het voor het zeggen had. Het eigenlijke probleem school echter daarin dat de West-Duitsers de eenmaking niet zozeer opvatten als de ‘creatie van een nieuwe politieke eenheid, dan wel als de vernietiging van een oude’ (blz. 317). Al de daarmee samenhangende fenomenen - Westduitse elite, economische schoktherapie, absorptie en assimilatie - hebben bijgedragen tot de huidige crisis van de Oostduitse identiteit. Dat hele gecompliceerde proces van die fundamentele systeemverandering vormt het voorwerp van het onderzoek van Hancock en Welsh, dat in drie delen uiteenvalt, telkens gewijd aan de achtergronden, processen en gevolgen van de vereniging (‘unification’), niet hereniging (‘reunification’), zoals ze, zich beroepend op Willy Brandt, in hun inleiding stellen.
□ Dirk Rochtus
M. Donald Hancock & Helga A. Welsh, German Unification. Process & Outcomes, Westview Press, Boulder, San Francisco, Oxford, 1994, 393 blz., £ 11,95.
| |
Literatuur
De verhalen van Geertrui Daem
Drukt het winnen van de Debuutprijs Boekenweek een te zware last op de schouders van beginnende schrijvers? Wekt zo'n prijs te hoge verwachtingen, die veel debutanten niet kunnen vervullen? Feit is dat al te veel winnaars na één voltreffer in de vergeethoek zijn geraakt. Geertrui Daem, de laureate 1993, probeert dit noodlot alvast af te wenden. Na de bekroning van haar meesterlijke verhalenbundel Boniface (1992) was de vraag hoe zij dit succes zou verteren en bestendigen. En of ze de haar gegeven eretitel ‘vrouwelijke Boon’ waar zou maken. Het antwoord gaf ze al gedeeltelijk met De meisjeskamer (1993). Een nieuw antwoord ligt voor ons in de vorm van haar verhalenbundel Een vader voor Elizabeth. In acht vertellingen neemt ze gedeeltelijk de thematiek uit Boniface weer op, een thematiek die haar zo door haar geheugen was aangereikt: opgroeien in de jaren '60, puberen adolescentenseksualiteit. Een verhaal als Lutje leert, over een meisje en haar vriendin die door hun vrienden worden bedrogen en misbruikt, sluit daar perfect bij aan. Maar verreweg in de meeste gevallen heeft Geertrui Daem haar problematiek verruimd. Centraal in deze bundel staat de relatie tussen volwassenen. Mannen en vrouwen die door het leven zijn getekend. Toch lopen ze - tegen beter weten in - hun illusies achterna. Het verhaal Stoofvlees, over een bedrogen echtgenote die haar man weer voor zich probeert te winnen, wil aantonen waar, voorbij de illusie, het zelfbedrog schuilt. Geertrui Daem plaatst zich op een verhoogd vrouwelijk zitje. Vanuit die amazonehouding kijkt ze de mannenwereld meewarig aan. Voor mannen heeft ze weinig sympathie. Klunzen, bedriegers of smeerlappen zijn het. Ze laat weinig ruimte voor nuances. De mannenportretten uit Liefdesbrief en Een reisje naar het Zwarte Woud, bijvoorbeeld, zijn zwart-wit en
stereotiep. De
| |
| |
enige man in het hele boek voor wie de lezer wat medeleven ervaart, is Wilfried uit het titelverhaal waarmee de bundel ook opent. Niet toevallig het enige verhaal dat vanuit het standpunt van de mannelijke hoofdfiguur is geschreven. Wilfried is een zonderling iemand, een eenzaat. Zijn grijs bestaan klaart plots wat op wanneer hij een verhouding begint met de moeder van Elizabeth. Dat zesjarig meisje zou wel eens zijn dochter kunnen zijn, maar er zijn ook andere kandidaat-vaders. Wilfried komt ten val en belandt in een rolstoel. Einde van het verhaal. In De vader van Elizabeth, het sluitstuk van het boek, krijgen deze gebeurtenissen een vervolg. Tien jaar later, het kind is een mooie jonge vrouw geworden, die de mannenwereld de oorlog verklaart. In tegenstelling tot het openingsverhaal is het gegeven hier te ver uitgesponnen. Een dosis misplaatste romantiek behoort tot de ongewenste effecten. Om die reden beweren dat Een vader voor Elizabeth in zijn geheel ontgoochelt, is overdreven. Geertrui Daem levert weer een bewijs af van haar ongebreideld verteltalent. Vooral het naturel waarmee zij haar personages laat dialogeren, blijft haar gedeponeerd merk.
□ Jos Van Thienen
Geertrui Daem, Een vader voor Elizabeth, Meulenhoff, Amsterdam / Manteau, Antwerpen, 1994, 185 blz.
| |
Demeester postuum
Onder de titel Land van belofte en de wat misleidende ondertitel verhalen bracht Kritak-Meulenhoff acht teksten samen van de vorig jaar overleden Rita Demeester (1946-1993). Sommige hiervan werden al eerder gepubliceerd, andere komen uit haar nalatenschap. Het is niet zeker of de schrijfster ze al voor publikatie bestemd had, zo blijkt uit de verantwoording achteraan. Wellicht ontbreekt niet veel meer dan de finale toets. Lezen kan dus zonder gêne, zonder het gevoel aan de auteur iets ontfutseld te hebben. De manier waarop de bundel werd ‘samengevonden’, maakt hem tot een amalgaam. Een toevallige legering van een toneeltekst, een lezing en zes ongelijke verhalen. Voor een deel maakt dat onvoorziene er ook de charme van uit. Je hoeft niet nodig op zoek te gaan naar onderlinge verbanden, spiegeleffecten, herhalingen of structurele kunstgrepen. De teksten verdragen elkaars aanwezigheid, maar gaan geen relatie aan. Niettemin valt er een duidelijke thematische verwantschap aan te wijzen. Rita Demeester schreef met voorliefde over dromen, verlangens, idealen. Of meer nog: over hoe die dromen verloren gaan. En hoe mensen een compromis sluiten met dit leven. ‘Leven is leren omgaan met beperkingen en teleurstellingen’, zei ze ooit in een interview. Over die dagelijkse confrontatie handelen veel van haar verhalen, ook in haar twee voorgaande bundels Stampvoeten in het donker - haar late debuut uit 1989 - en Droomjager uit 1991. Na het lezen van haar jongste bundel wordt het dus langzamerhand wel duidelijk: in het leven van elke dag zijn illusies niet op hun plaats. Het land van belofte ligt achter de rug van de personages, in hun verleden. En al wie omziet is verloren. De figuren van Demeester zijn vaak innerlijk verscheurd. Ze willen voorwaarts naar het verleden en struikelen over de werkelijkheid. Maar om de (huis)vrede te bewaren zijn ze bereid weer op te staan.
Land van belofte wordt afgerond met de tekst van een lezing, getiteld Met schrijven beginnen op je veertigste. Hierin legt Demeester op een frisse manier verantwoording af over haar schrijverschap en drukt ze haar credo uit. Namelijk: haar voorkeur voor schijnbaar plotloze verhalen - ‘moten uit het lijf van het leven gesneden’ (blz. 171). Onder het mom van alledaagsheid en banaliteit dist zij aan de lezer verhalen op die onder de oppervlakte koken, kolken en bruisen. De continu aanwezige spanning tussen vroeger en vandaag, droom en desillusie, verlangen en berusting probeert zij in verhaal te brengen. Daarbij hanteert ze de flash-back als haar belangrijkste stijlprocédé, voor haar een middel om via het verleden door te dringen tot het heden. Het knapste en -
| |
| |
vooral door de verwijzing naar haar eigen dood - aangrijpendste stuk uit het boek is het verhaal Nummer één. Meteen ook de enige tekst waarin het beloofde land expliciet in de toekomst wordt geprojecteerd. Na een party voor de veertigste verjaardag van haar moeder, die terminale kankerpatiënte is, zegt de dochter: ‘Er is een planeet en daar gaan we allemaal naar toe. Daar worden we verzameld, want niets gaat verloren’ (blz. 142).
□ Jos Van Thienen
Rita Demeester, Land van belofte. Verhalen, Meulenhoff, Amsterdam / Kritak, Leuven, 1994, 173 blz.
| |
Der Wettermacher
‘Dies ist die unsägliche Geschichte des August Abraham Abderhalden, [...]’. Dit is het onuitsprekelijke verhaal van... - met deze woorden begint de debuutroman van de jonge Zwitserse auteur Peter Weber. Het weerhoudt hem er niet van de lezer gedurende meer dan 300 bladzijden geboeid mee te slepen. Met een onuitputtelijk rijke woordenschat dompelt Weber (jaargang 1968) de lezer onder in zijn eigen kosmos, die stukje bij beetje volgens eigen wetten opgebouwd wordt en stilaan mythische vormen aanneemt. Het lijkt overdreven, maar het is het niet wanneer ik stel dat Weber zich in de traditie van klassieke mythen plaatst, al is zijn uitwerking hedendaags. Het boek bestaat uit vier grote delen: ‘Der angebrochene Abend’, ‘Nacht und nach Mitternacht’, ‘Im Morgengrauen’ en ‘Morgenland, Vormittag und über Mittag’. Binnen ieder deel bevinden zich talloze korte, telkens van een titel voorziene hoofdstukjes, waarvan sommige sterk op cursiefjes lijken. Daarin kan alles aan bod komen, waarbij de auteur soms wondere en grillige wegen bewandelt. Niet zelden maakt hij gebruik van inhoudelijke of talige associaties die hem met enkele woorden overal kunnen brengen. Zo vervagen de dimensies tijd en ruimte nagenoeg volledig om plaats te maken voor een sterke verbondenheid met de oerelementen van de natuur. Definiëren kan ik het nog niet, maar Der Wettermacher ademt, niet alleen op het vlak van de woordenschat en de zinsbouw, een Zwitserse sfeer uit, zoals we die ook terugvinden bij Dürrenmatt of Frisch. Al is het in het Duits geschreven, een Duits boek is het zeker niet.
□ Peter Meukens
Peter Weber, Der Wettermacher, Suhrkamp, Frankfurt a/M., 1993, 316 blz.
| |
De speeltuin van Teiresias
De speeltuin van Teiresias is het verhaal van en over Klaarke. Deze alleenstaande moeder staat wantrouwig tegenover mannen en heeft problemen met de opvoeding van Theia, haar vierjarig dochtertje, dat regelmatig woedeaanvallen krijgt. Het moederschap valt haar zwaar omdat ze herhaaldelijk moet kiezen tussen de behoefte van Theia aan aandacht en haar eigen behoefte om alleen te zijn en te werken aan een boek. Meer dan eens verliest ze haar geduld hetgeen haar dan achteraf wroeging bezorgt. Ze heeft vooral problemen met de ontluikende seksualiteit van haar kind. Daardoor begint het trauma van de incestervaring met haar vader haar opnieuw parten te spelen. Later verneemt ze dat haar moeder die incest gedoogde omdat ze ook zelf het slachtoffer van incest was. Haar moeder heeft een deel van haar ongeluk op Klaarke afgewenteld, zoals zij nu een deel van haar ellende op Teia's schoudertjes afschuift. Toch kan ze haar schuldgevoel en haar rancune overwinnen door de invloed van een buurvrouw, een zachtaardige oogarts, en de Tassenvrouw.
Het is deze laatste die haar de raad geeft Teiresias als held voor haar roman te kiezen. Teiresias werd als straf zeven jaar in een vrouw veranderd, werd nadien blind, maar kreeg de waarzeggerskunst. Hij deed voorspellingen aan o.m. Leriope, Oedipus en Odysseus. Zijn verhalen vormen de inleidingen op de hoofdstukken. De gegevens daarvoor vond Meinkema hoofdzakelijk in The Greek Myths van R.
| |
| |
Graves (sinds 1990 ook in het Nederlands beschikbaar bij Ambo). Verder reflecteert ze uitvoerig over deze mythen en de personages die ze ermee associeert. Via Oedipus komt ze b.v. bij Freud terecht, die ze erg bewondert en die ze in haar dromen Teiresias en V. Woolf laat ontmoeten.
De speeltuin van Teiresias is ook een reisverslag, een tocht door Griekenland in het spoor van Teiresias. De bezochte historische plaatsen geven haar, samen met de mythologische stof, de gelegenheid om vrijwel alle aspecten van de Griekse cultuur te onderzoeken. Meinkema betreurt het dat bij de uitvinding van de democratie de vrouwen en de slaven over het hoofd gezien werden. Ze toont bewondering voor Sophocles, die de moed had in die omstandigheden Antigone te schrijven, en voor Socrates en Plato, die ze feministen avant la lettre noemt. Zoals Christa Wolf in Voraussetzungen einer Erzählung: Kassandra (1983, vertaald onder de titel In de ban van Kassandra, 1987) haar visie over het ‘vrouwelijk schrijven’ gaf, heeft Meinkema het over ‘androgyne boeken’. Beide auteurs brengen een feministische reflectie op de Griekse beschaving, maar Meinkema doet dat via een meer complex personage.
□ Jef Ector
Hannes Meinkema, De speeltuin van Teiresias, Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1994, 327 blz.
| |
Poëtisch bericht
In 1952 verscheen het eerste nummer van West-Vlaanderen, een tijdschrift bedoeld als ledenblad voor het een jaar eerder opgerichte Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. De titel werd in 1957 verruimd tot Vlaanderen. En de cursieve letter van Vlaanderen in de ondertitel van Poëtisch Bericht, een bloemlezing samengesteld naar aanleiding van de publikatie van het 250e nummer van het tijdschrift, wijst erop dat het niet om een Vlaamse bloemlezing gaat, maar om een selectie uit de in de voorbije 40 jaar door ongeveer 450 inzenders, in principe leden of abonnees, aangeboden gedichten. Professor Gust Keersmaekers, voorziter van de redactieraad, en een half dozijn huidige redactieleden van het tijdschrift Vlaanderen hebben honderd gedichten geselecteerd die door de uitgever zeer verzorgd zijn gepresenteerd. De bloemlezing bevat veel natuurgedichten, waarbij dichters een opvallende voorkeur hebben voor de seizoenen herfst en winter. Ook het land, het landschap, de dieren zijn vaak het onderwerp en in ongeveer dezelfde mate gedichten door evangelische taferelen geïnspireerd of waarin nagedacht wordt over eindigheid en eeuwigheid. Het eigen ik, kinderen, ouders, vrouw en geliefde, het woord, de dood zijn de andere belangrijke thema's. De opgenomen gedichten zijn alle voorbeelden van verdienstelijke verzen. In Poëtisch Bericht trekt aan het lezende oog een fraai peloton voorbij van poëtisch degelijk getrainde deelnemers en een paar klasserijke koplopers.
□ Joris Gerits
Poëtisch Bericht. Honderd gedichten uit Vlaanderen, Lannoo, Tielt, 1994, 113 blz., 995 fr.
| |
Geschiedenis
De jongste bijbelatlas
Wie een atlas bij de bijbel wil vervaardigen, wordt altijd met een belangrijke, ja principiële, kwestie geconfronteerd. Moet men de bijbelteksten op de voet volgen en proberen het landschap in kaart te brengen dat de bijbelse teksten zelf bieden? Of moet men uit de bijbelverhalen slechts datgene lichten wat men voor historisch houdt, zodat er in feite een politieke geografie wordt geboden die zich in een (flink) aantal gevallen van de bijbelteksten verwijdert? Onlangs is er in ons taalgebied een bijbelse atlas verschenen, een vertaling van een oorspronkelijk Deense uitgave, waarin men voor de eerste moge- | |
| |
lijkheid heeft gekozen: de kaarten geven weer wat het bijbelverhaal aan gegevens biedt. Een voorbeeld om dit toe te lichten. De veldtochten zoals in Jozua 10 en 11 beschreven, kunnen in de gecomprimeerde vorm waarin ze daar worden verteld historisch nooit zo hebben plaatsgevonden.
De kaarten 33 en 34 van de atlas geven dan ook enkel deze bijbelverhalen weer, niet de geschiedenis zoals deze zich hoogstwaarschijnlijk in werkelijkheid heeft afgespeeld. Soms lossen de samenstellers het probleem op een andere wijze op. De districten in Juda die volgens Jozua 15 zijn ontstaan ten tijde van de vestiging in het land (gesitueerd ca. 1150 v.C.) zijn op kaart 35 en 46 ten tijde van koning Josia (ca. 620 v.C.) geplaatst, omdat dit de tijd van de verteller van Jozua 15 moet zijn geweest.
Natuurlijk zijn er ook historische kaarten in deze atlas opgenomen. De gegevens daarvoor zijn echter niet uit de bijbel zelf afkomstig maar uit ándere bronnen, zoals buitenbijbelse teksten en opgravingen. Daarnaast vindt men nog een rubriek kaarten die handelen over de geografie van Palestina en het Midden-Oosten (wegen, klimaat, neerslag) en een aantal plattegronden van belangrijke steden. We hebben hier een bijbelatlas die laat zien dat men over de opzet ontzettend goed heeft nagedacht. Dat de Nederlandse uitgever op de achterflap spreekt over ‘honderden... kaarten’ is nogal overtrokken; maar zoiets neemt men op de koop toe. Het zijn er namelijk welgeteld tweeëntachtig.
□ Panc Beentjes
John Stange (red.), Bijbelatlas. Historische kaarten van de bijbelse wereld, Kok, Kampen / Tabor, Brugge, z.j. (= 1992), 63 blz., fl. 35.
| |
Mythen en epen
Mythen en epen hebben beide betrekking op eenmalige gebeurtenissen in het verre verleden, de verst denkbare ‘oertijd’. Het verschil tussen beide literatuurvormen is het best te verklaren, wanneer we kijken naar de status van de hoofdpersonen. Zijn het goden die met oergebeurtenissen in verband worden gebracht, dan spreekt men van mythen. Gaat het daarentegen om koningen uit de ‘oerperiode’ van een volk, dan wordt de term ‘epos’ gehanteerd. Willem Römer, emeritus-hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, heeft een ongelooflijk staaltje wetenschappelijk werk volbracht door twaalf belangrijke mythen en drie epen opnieuw te vertalen uit het Sumerisch, de taal die omstreeks 3500 v.C. Mesopotamië is binnengedrongen. De zeer moeilijke spijkerschriftteksten, op vaak erg geschonden kleitabletten, zijn niet alleen zeer accuraat vertaald, maar ook van uitvoerig commentaar voorzien. Die toelichting bij de vertaling is herhaaldelijk vele malen omvangrijker dan de tekst van de mythe of het epos zelf. Nagenoeg alle bestaande literatuur is opgenomen en verwerkt, zodat ook dit forse deel zich een blijvende plaats zal verwerven binnen dit inmiddels internationale standaardwerk.
□ Panc Beentjes
Willem H.Ph. Römer und Dietz Otto Edzard, Mythen und Epen I. Texte aus der Umwelt des Alten Testaments, Band III/3, Gütersloher Verlaghaus Gerd Mohn, Gütersloh, 1993, blz. 349-559, DM 168.
| |
Liefde en seksualiteit in het Westen
Dat ook een hoogstaande en wetenschappelijk vernieuwende richting als de Franse nouvelle histoire kan verworden tot een gladde succesformule die bijna meer affiniteit heeft met societybladen dan met ernstig wetenschappelijk werk, wordt in 5000 jaar liefde en seksualiteit in het Westen op een wat pijnlijke manier bewezen.
Gekende en minder gekende historici krijgen er de kans in iets meer dan vijf bladzijden gemiddeld een aspect van het seksuele leven te behandelen. De thema's zijn verbijsterend veelzijdig: van algemene
| |
| |
onderwerpen (Homoseksualiteit in Griekenland) tot pure anekdotiek (Impotentie-processen in de zeventiende eeuw), van ernstig kwantitatief studiewerk (Anticonceptie in vroeger tijden) tot scandalitis (Masturbatie? Schande!), van het objectiverend schetsen van brede bewegingen tot het geborneerd-partijdig afgeven op excentriciteiten. Het boek mist dan ook elke samenhang op het vlak van methode, stijl en visie.
Wat overblijft: hier en daar ernstig, maar door de beknoptheid dan toch nog onbevredigend werk (van o.a. Ariès en Veyne), hier en daar een originele visie (b.v. in Syfilis: een Amerikaanse kwaal? en De afwijzing van het genot), en overal een overrompelende anekdotiek die allicht de al te oppervlakkige nieuwsgierigheid bevredigt.
□ Jaak De Maere
Georges Duby (red.), 5000 jaar liefde en seksualiteit in het Westen, Ambo, Baarn, 1994, 222 blz., 790 fr.
| |
Varia
Magisch Praag
Angelo Maria Ripellino was een Siciliaan die in Rome hoogleraar Russische taal en letterkunde werd, als tuberculosepatiënt enkele jaren in Knokke verbleef en pas na zijn dood in 1978 de bekendheid als dichter kreeg waarop hij recht had. Ruim twintig jaar na het origineel verschijnt nu in vertaling Magisch Praag, een uiterst persoonlijke prozabenadering van de Tsjechische hoofdstad.
Magisch Praag is een geografische en historische studie. Het brengt de stad in kaart en doet haar boeiendste perioden en gebeurtenissen uit het verleden herleven, het is een relaas over de toen actuele toestand na de Russische inval in 1968 (hij heeft de stad na dat jaar niet meer bezocht) en het is een kunst- en vooral literatuurgeschiedenis waarin zowat alle Praagse kunstenaars de revue passeren. Het uitgebreid register op het einde is dan ook niet misplaatst.
Maar het is in de eerste plaats een getormenteerd ego-document, waarin Praag geschetst wordt als spiegel van de ‘magische’ zielsgesteldheid van de auteur. Ripellino projecteert een uiterst subjectief Praag dat - in zijn visie - een oord is van verderf, van verrotting, van kluchtige tot lugubere vervorming en waan, van absurdisme en charlatanerie. Het wekt geen verwondering dat Ripellino dan ook een gekleurde selectie uit het Praagse aanbod maakt: de schilder Arcimboldo, de alchemisten- en astrologenkoning Rudolf II, het (al dikwijls beschreven) Habsburgse fin-de-siècle honderd jaar geleden, het joodse getto en kerkhof, de golem van Meyrink, de ongrijpbare Svejk en zijn schepper Hasek, en natuurlijk het universum van Franz Kafka worden allemaal opgenomen in een toch typische modern levensgevoel dat de objectieve gegevens géén recht doet.
Is dat erg? In dit geval zeker niet. Ripellino is een begenadigd schrijver die meer doet dan het object van zijn keuze herscheppen naar zijn beeld en gelijkenis: zijn Praag wordt een fascinerend, totaal eigen literaire constructie die noch in haar beschrijving, noch in haar door de lezer mee te construeren interpretatie ooit haar spankracht verliest. Het boek is een hommage en een ‘Totenrede’ (blz. 330), een document dat de stad tot een metafysisch niveau verheft.
Het genre is ondertussen gemeengoed geworden, maar weinigen hebben Ripellino geëvenaard. Zeer interessant is de vergelijking met Donau van Magris (intussen vrij algemeen als de klassieker in het genre beschouwd), en voor Nederlandstaligen met Praag schrijven van wijlen Daniël Robberechts, die ook vanuit de ervaringen van 1968 zijn Praag heeft geconstrueerd.
□ Jaak De Maere
A.M. Ripellino, Magisch Praag, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1994, 382 blz., 1399 fr.
| |
| |
| |
Een passie voor Praag
In de stedenserie van de SUA, ‘Een passie voor...’, vinden we nu ook Praag in de ogen van Cees Zoon, sinds 1990 inwoner van de Gouden Stad en correspondent van de Volkskrant aldaar. Het is niet gemakkelijk een stad te beschrijven die door zoveel cliché's werd bezoedeld, maar ‘Praag blijft een schitterende stad’, aldus de auteur. Goed, wat voeg je daar vervolgens aan toe? Een makkelijk leesbaar, met veel sympathie geschreven boekje, dat deels uit eerder gepubliceerde en lichtelijk aangepaste artikelen uit de Volkskrant bestaat. Waarom dat niet wordt verteld bij de betreffende artikelen is vreemd, want nu lijkt het of dit boek speciaal voor de gelegenheid werd geschreven, en dat is dus niet helemaal waar. Voor de leek kan dit geen bezwaar zijn, voor de trouwe Volkskrant-lezer wel. Ik ben een ontrouwe Volkskrant-lezeres, maar heb vanaf het begin van zijn correspondentschap met plezier zijn artikelen over de Fluwelen Revolutie en de tijd daarna gelezen. Hij is in mijn ogen een van de weinige Oost-Europa-correspondenten met een juiste intuïtie voor het belang van - voor buitenstaanders ogenschijnlijk onbenullige - maar voor Tsjechen met symboliek beladen gebeurtenissen. Zijn stukje over de recente verhuizing naar Praag van het hoofdkwartier van Radio Free Europe, jarenlang de vaste zender en informatiebron van alle dissidenten en kritisch gezinde Tsjechen onder het communisme, of het artikel over de sluiting van en de strijd om koffiehuis Slavia tegenover het Nationaal Theater aan de Moldau, sinds 1881 ontmoetingsplaats van schrijvers, kunstenaars en intellectuelen lijken van generlei ‘nieuwswaarde’, maar zijn het voor de hoofdstadbewoners wel en in de ogen van een correspondent ook voor zijn thuisfront. Prima. Maar wat is de bedoeling van het boekje (of van de uitgever?): een bundeling van Zoons kranteartikelen mag het
niet heten, een handleiding voor de ‘betere’ toerist? Een vermakelijke schets van de pleziertjes en ongemakken van een in het buitenland gestationeerde correspondent, gelardeerd met vlot geschreven, humoristische en informatieve (krante)-artikelen? In mijn geval was het resultaat een onbevredigd gevoel. De humor is de juiste, de gevoelens van ergernis over talloze dingen als bank, telefoon en verblijfsvergunning zijn herkenbaar voor wie er ook langere tijd heeft gewoond, er worden geen onwaarheden vertelt, de informatie is licht verteerbaar gebracht, en toch. Ik had gehoopt in dit boek dingen te vernemen die ik nog niet wist, analyses van en achtergrondverhalen over wat er gebeurt achter de façade van deze uit zijn as verrezen Middeneuropese metropool met haar enorme aantrekkingskracht op niet alleen toeristen, maar ook jonge Amerikanen met culturele (en zakelijke) aspiraties die zich massaal in Praag, en niet in Warschau, vestigen. Of moet ik dat verwachten in een ander boek in een andere serie? Dan oefen ik nog even geduld.
□ Hank Geerts
Cees Zoon, Een passie voor Praag, SUA, Amsterdam, 1994, 118 blz., fl. 24,50, 490 fr.
|
|