Streven. Jaargang 62
(1995)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Frans Denkers
| |
[pagina 4]
| |
al in de oude joodse rechtspraak onderkend. ‘Als iemand zijn naaste een oorvijg geeft, dan betaalt hij 200 sous om het goed te maken. Gebeurde het echter met de rug van de hand, dan betaalde hij 400 sous. Waarom het dubbele? Een klap met de rug van de hand doet weliswaar minder pijn, maar wordt beschouwd als een gebaar van minachting, dat dubbel compromitteert en beledigt’Ga naar eind[3]. Ik kan mij daar iets bij indenken. Want vernederen is zeggen: jij mag er niet zijn zoals je bent. Een vernedering is een executie, met daar bovenop de veroordeling om in de vorm van herwonnen zelfrespect je eigen lijk weer op te richten. | |
Wat er is gebeurd, gebeurt nog steedsDat is er dus vijftig jaar geleden o.m. gebeurd. Welke lessen trekken we daar uit? We zeggen, terugkijkend op het verleden: laten we het ons niet te gemakkelijk maken door wat er is gebeurd toe te schrijven aan het werk van gekken of onmensen. Dat waren het kennelijk niet. De scheidslijn tussen een kampbeul en een verzetsheld is flinterdun. ‘Ik durf mijn hand er niet voor in het vuur te steken hoe ik mij zou hebben gedragen als ik in nazi-Duitsland had geleefd’. Dat is een bescheidenheid die siert. Maar ze is passief en schept een te grote afstand tot het verleden. Want wat er is gebeurd, gebeurt nog steeds. Er zijn nog steeds gezonde mensen die elkaar, de hele dag, vernederen. Ex-echtelieden die elkaar het bloed onder de nagels vandaan treiteren; bazen die hun ondergeschikten koeioneren; ouders die hun kinderen verwaarlozen. We zeggen ook, vooruitblikkend op de toekomst: we moeten die Janmaat en zijn geestverwanten elders in Europa in de gaten houden. Ze zijn misschien nog niet echt gevaarlijk, maar ze kunnen het wel worden. Dat is een lofwaardige alertheid. Maar laboreert aan de verbijzondering die wij ten aanzien van Eichmann nu net hebben afgeleerd. En schept een te grote afstand tot de toekomst. Want wat er kan gebeuren, gebeurt al. Bijvoorbeeld de tallozen onder ons die, wanneer zij 's avonds een brief op de post doen, met een grote boog om dat groepje rondhangende (allochtone) jongeren heenlopen, omdat alleen al hun aanwezigheid een bedreiging vormt. Daarmee stralen wij uit: jij mag er niet zijn, althans niet daar, op dat moment. Is dus even vernederend en in zijn effecten even racistisch als wat Janmaat cs. hardop zeggen. Als het verleden nog en de toekomst al de werkelijkheid van het heden is, wat staat ons dan te doen? Geestelijke gezondheid, plegen wij te veronderstellen, staat voor rechtvaardigheid, menselijkheid, liefde en wijsheid. We vertrouwen erop dat geestelijke gezondheid ons behoedt voor rampen, oorlogen en andere catastrofen. We weten nu dat dit niet genoeg is, dat er meer nodig is dan wat psychologen onder | |
[pagina 5]
| |
geestelijke gezondheid verstaan wanneer zij een kandidaat als ‘geschikt’ kwalificeren, meer dan wat rechtspsychiaters bedoelen wanneer zij hun patiënt ‘genezen’ of ‘gezond’ verklaren, en meer dan wat organisatie-adviseurs voor ogen hebben wanneer zij een bedrijf op ‘levensvatbaarheid’ of ‘gezondheid’ doorlichten. Wat dan? Ik huiver om het uit te spreken, omdat de woorden voor velen zo verbonden zijn met achterhaalde godsvoorstellingen, met het moderne streven naar inprenting van normen en waarden, en met de verstikkende dogmatiek van de instituties die soms niet minder totalitair zijn dan degene waar wij vandaag aan worden herinnerd. Wat er nodig is aan surplus, om dat allerergste - Levi en zijn lotgenoten -, om vernederingen te voorkomen, is spiritualiteit, religie. Of noem het integriteit, wijsheid, of het vermogen om te onderscheiden wat voor jezelf en anderen van wezenlijk belang is. | |
Spiritualiteit en integriteitWat spiritualiteit is, is niet eenduidig aan te geven. Naar ik hoop zal dat, in tegenstelling tot de unidimensionele mediapulp en de bedrijfsmatige financieel-economische retoriek waarmee wij tegenwoordig worden gebombardeerd, een ongrijpbare verscheidenheid blijven vertonen. Ik kan alleen maar zeggen wat ik er, op dit moment, onder versta. Kijkend naar de koppen van monniken tijdens hun koorgebed, heb ik mij jarenlang afgevraagd: wat zijn die mannen (en vrouwen) daar nu al eeuwenlang aan het doen? En waarom? Lange tijd heb ik het antwoord gezocht in iets goddelijks, wat dat dan ook zijn mocht. Op de een of andere manier, meende ik, zijn zij bezig zich te verbinden met iets hogers, transcendents, waar ik ver van af stond, maar dat ik wel ervoer als een gemis in mijn bestaan. Terzelfder tijd volgde ik dan ook leergierig cursussen mystiek, onder andere over Hadewych, die zo in vervoering kon raken over ‘de minne’, de liefde tot en vereniging met God. Totdat ik bij de naar de VS geëmigreerde Nederlandse priester Nouwen met een schok kennis nam van een uitspraak van de in 1966 overleden Amerikaanse trappistenmonnik Thomas MertonGa naar eind[4]: Bidden is niet een hart vol mooie gevoelens en een hoofd vol verheven gedachten, begeleid door gregoriaanse muziek. Een echte monnik - misschien zijn het er maar tien over de hele wereld - is bezig met het kwaad in zichzelf. Die zoekt niet alleen god, maar houdt ook voeling met de duivel, in zichzelf. Met zijn duistere driften, dromen en impulsen, met al datgene waarmee hij niet graag voor de dag komt; kortom, met zijn schaduwzijde. Met datgene wat hem tot de pijnlijke ontdekking kan leiden dat wat in Auschwitz is aangericht, in de kern van zijn eigen | |
[pagina 6]
| |
intimiteit zit; dat in ieder mens het kwaad, het geweld en de zonde van de hele mensheid present is. Niet om dit alles vervolgens te verdringen of krampachtig te bestrijden; ook niet om zich daarbij neer te leggen. Maar om met die onvermijdelijke menselijke werkelijkheid zodanig vertrouwd te raken, dat al die makke, sores, tekortkomingen en gebrokenheden hanteerbaar en vormbaar worden. Zodat men zijn scherven weer kan oppakken en opnieuw beginnen, omdat men weet waar ze liggen. En het kwaad niet langer op de buitenwereld geprojecteerd behoeft te worden. Die integriteit, in de zin van heelheid, onverdeeldheid en waarachtigheid, voert tot nederigheid en bescheidenheid. Is ook conditio sine qua non voor alle streven naar integratie met en in de buitenwereld. Je kan alleen maar tegenstellingen elders overbruggen als je op goede voet staat met de tegenstellingen in jezelf. Je kan alleen maar van een ander houden als je van jezelf houdt. Je kan pas anderen respecteren en ophouden die te vernederen als je jezelf respecteert en bent opgehouden jezelf te vernederen. Je kan alleen het kwaad buiten bestrijden als je weet dat dat kwaad diepgeworteld in je eigen hart zit. Angst voor de buitenwereld houdt pas op als je jezelf niet meer als een gevaar ziet. Alleen hij of zij - ik houd het mezelf allemaal maar voor - kan vrede brengen die vrede met zichzelf heeft, inclusief zijn shit. De moeilijkste klus die er is. Die integriteit opent ook de weg naar geweldloosheid. Want de integeren weten dat het kwaad buiten hen net zo min met geweld is uit te roeien als het kwaad in henzelf. ‘Ware vrijheid’, schrijft Merton, ‘is daarom niet te scheiden van de innerlijke kracht die de gemeenschappelijke last van het kwaad - dat zowel op jezelf als op je tegenstander rust - kan aanvaarden. De hoogste vorm van geestelijke vrijheid moet gezocht worden in de kracht van het hart, waardoor de onderdrukker en de onderdrukte tegelijk worden bevrijd. Maar in ieder geval moet de onderdrukte in staat zijn om zelf vrij te zijn, zodat hij kan beginnen de kracht te verwerven om mededogen te hebben met zijn onderdrukkers’Ga naar eind[5]. Waarschijnlijk zijn degenen die in de joodse traditie zijn grootgebracht, met deze gedachtengang nog beter vertrouwd dan een katholiek als Merton. Want het Nieuwe Testament, waar katholieken in thuis zijn, verkondigt verhoudingsgewijs toch meer de blijde boodschap. Wel wordt daarin veel gesproken over strijd met zichzelf en innerlijke vrede. Maar de eigen duisternis, angsten en kleinzieligheden komen daar niet erg aan bod. Het is vooral een verhaal over liefde en bevrijding. Hoe anders is het Oude Testament, het pièce de résistance voor de joden. Dat is kleurrijker. Daar wordt gelééfd, barbaars en primitief. Daar wordt fel gedacht, gevoeld en gehandeld. Dat staat bol van bloedwraak, magie, taboes en overtredingen daarvan. Het is daarom realistischer en mense- | |
[pagina 7]
| |
lijker. Het Oude Testament leert hoe wij eigenlijk zijn. Dat spiritualiteit en integriteit bij Merton zozeer wordt vereenzelvigd met vertrouwdheid met de eigen duisternis, heeft te maken met de cultuur waaraan hij refereert. Dat is een cultuur die hecht aan rationaliteit en prestaties, torenhoge ethische idealen stelt waaraan geen mens kan voldoen, die ons bang maakt voor onze affecten en driften en ons ertoe aanzet die te verdringen. Met als gevolg dat we voortdurend op zoek zijn naar zondebokken buiten ons, om die te lijf te gaan en te vernederen. Om dat proces te keren, hecht Merton zo zeer aan de vertrouwdheid met de eigen schaduwzijden. In andere culturen worden weer andere aspecten van de persoonlijkheid afgeknepen. Daar is het niet altijd de zwaarste opgave van mensen hun schaduwzijden te exploreren. Sommigen gaan daar juist te veel onder gebukt en hebben grote moeite om zichzelf in een positief daglicht te zien en daaraan eigenwaarde te ontlenen. Dat wordt wel eens vergeten. Let er maar eens op als werknemers of bevolkingsgroepen worden opgeroepen ‘gelijkwaardig met elkaar om te gaan’. Bijna altijd is dat bedoeld en wordt dat ook opgevat als een vermaan zich niet de meerdere of betere van een ander te voelen. Daar waar velen nu juist met het probleem kampen dat zij zich de mindere en de slechtere voelen. Dat is ook een gebrek aan integriteit, geeft even verwrongen beelden van de buitenwereld en snijdt de relaties daarmee evenzeer af als wanneer men zich boven iedereen verheven voelt. Van dat vermogen van de onderdrukte, waarvan Merton spreekt, ‘om zelf vrij te zijn, zodat hij kan beginnen de kracht te verwerven om mededogen te hebben met zijn onderdrukkers’, zijn door de slachtoffers van het nazi-regime verbluffende staaltjes ten beste gegeven. ‘Het verhaal gaat dat in een van de barakken een bewaker was aangesteld die iedere avond dezelfde gevangene uitzocht om hem af te ranselen. [...] Zijn medegevangenen zagen dit avond aan avond in machteloze woede aan. Want wat konden zij ertegen beginnen? De machtsposities lagen immers vast. Pogingen tot bescherming van hun kameraad zouden tot geweld tegen allen leiden. [...] Een van de gevangenen dacht echter niet langs deze traditionele machts- en geweldswegen en niet in dit gangbare vriend-vijand schema. Op een keer stapte hij op de bewaker af en zei: “Als u dan beslist iedere avond moet afranselen, neem dan vanavond mij eens voor de variatie”. Dit kwam voor de bewaker volledig onverwacht. Hij rekende vast op angst van hen allemaal en achtte het vanzelfsprekend dat “de mens” bang, laf en egoïstisch is. Na enige aarzeling antwoordde hij: “Goed, ik zal vanavond jou nemen en niet die ander. En omdat je zo flink bent jezelf aan te bieden, mag je zelf zeggen hoeveel slagen ik je geven zal”. De gevangene antwoordde: “Dat laat ik aan uw geweten over”. Dat was de volgende verrassing en verwarring bij de bewaker. Hij zag zichzelf, vooral in de ogen | |
[pagina 8]
| |
van zijn gevangenen, namelijk als iemand zonder geweten. Hij zei dan ook: “Ik heb geen geweten”. Waarop de gevangene van zijn kant weer: “Natuurlijk heeft u een geweten, anders had u mij allang afgeranseld”. Na dit wonderlijke gesprek was de aardigheid er voor de bewaker dermate af dat hij verdween en niet meer terugkwam, ook de volgende dag niet om zijn oude slachtoffer weer op te zoeken’Ga naar eind[6]. Let wel: dit was niet een tactiek om iets te bereiken, maar de vrucht van iets dat al bereikt was: de kracht om de onderdrukker in een ander licht te zien dan een wrede beul. Onder spiritualiteit is ook te verstaan de houding van Primo Levi toen hij na zijn gevangenschap het in puin geschoten München binnenreed. ‘Ten prooi aan een hopeloze treinmoeheid, een permanente weerzin tegen rails, onrustige nachten op planken vloeren, schokken, stations; zodat de bekende geuren van alle spoorwegen ter wereld, de scherpe lucht van geteerde dwarsliggers, hete remmen, verbrande steenkool ons met walging vervulden. We waren moe, moe van alles en vooral van het doorboren van nutteloze grenzen. Maar in een ander opzicht bracht het feit om voor de eerste keer een stuk Duitsland onder onze voeten te voelen [...] boven op die moeheid een gecompliceerde gemoedstoestand in ons teweeg, een staat van weerwil, gefnuiktheid en spanning. We hadden het gevoel elke Duitser iets te zeggen te hebben, en dat elke afzonderlijke Duitser ons iets te zeggen had; we voelden de behoefte de rekening op te maken, te vragen, te verklaren en te bespreken, zoals schakers doen na afloop van een partij’Ga naar eind[7]. Na alle vernederingen door gezonde mensen zijn er destijds dus ook, op basis van het herwonnen zelfrespect, tegenstellingen overstegen, vijandbeelden doorbroken, aanzetten tot verzoening gemaakt. Zodat de vraag niet alleen mag luiden: hoe te voorkomen dat opnieuw gebeurt wat gebeurd is? Maar ook: hoe te bereiken dat blijft gebeuren wat gebeurd is? | |
Integriteit van overheid en bedrijvenAls we bij individuen niet uitkomen met onze gangbare normen voor gezondheid, geldt dat ook voor collectiviteiten, zoals bedrijven en (semi-) overheidsorganisaties. Die laatste lijken zich volledig te hebben overgeleverd aan het bedrijfsmatige, financieel-economische marktdenken. Efficiency, meetbare output, resultaatverantwoordelijkheid, rendement in de buitenwereld, privatisering zijn de toverwoorden. Maar wat gemeten wordt, is niet belangrijk en wat belangrijk is, kan niet gemeten worden. Waarden die aan de oorspronkelijke bureaucratieën ten | |
[pagina 9]
| |
grondslag hebben gelegen, en waarvan de realisering nog altijd tot hun kerntaken moet worden gerekend, zijn in de vergetelheid of verdrukking geraakt: zorgvuldigheid, rechtvaardigheid, bescherming van de zwakkeren. De inning van gas- en lichtrekeningen is hier en daar al geprivatiseerd. Waar voorheen een ambtenaar, rechtvaardig wikkend en wegend, nog wel eens de hand over zijn hart kon strijken, worden achterstallige betalers nu zonder pardon onmiddellijk afgesneden. Waardoor een onderklasse wordt geschapen, met alle tegenstellingen vandien, waarover diezelfde overheid zegt zich zo bezorgd te maken. In zijn opstel De KlantvriendelijkheidsziekteGa naar eind[8] schetst Jansen van Galen op een wijze die ik bijna humoristisch zou noemen als het niet zo dramatisch was, hoe menselijke waarden in een sector als de gezondheidszorg worden vertrapt, wanneer de commerciële jongens het daar voor het zeggen krijgen. Hij maakt een afspraak met het bureau Idea-Management van Rietveld & Rietveld, dat bij aankomst maar uit één meneer blijkt te bestaan, maar kennelijk een dubbele inzet moet garanderen. Hij ‘doet’ in het ‘genereren van ideeën’ inzake marketing van o.m. de gezondheidszorg. Hij is de man achter de piccolo's die een Leeuwardens ziekenhuis moesten opfleuren, en heeft al eerder bedacht om in kinderziekenhuizen poppendokters te vestigen, zodat de kinderen het minder erg vinden wanneer zij zelf geopereerd moeten worden. Hij blijkt zich nu op verpleeghuizen te storten. ‘Waarom die niet eens opgevat als een cruise-schip? Daar kun je ook niet af, de kajuiten zijn net zo eng en benauwd, je hebt er amper privacy en toch vindt men het leuk! Omdat er een zonnedek is, spelletjes, bioscoop, captain's dinner. Nou, veel daarvan kan óók in een verpleeghuis. Richt bij de avondmaaltijd maar een captain's dinner aan met leuke lampjes en saamhorigheid, zet ligstoelen neer, installeer een bioscoopje. Zijn de bewoners demente bejaarden? Laat dan films van zestig jaar geleden zien en Polygoon-journaals van toen: daar kunnen ze over meepraten’. Natuurlijk weet die Rietveld ook wel dat een verpleeghuis niet te vergelijken is met een cruise, omdat het mensen herbergt aan wie in het ziekenhuis niets meer te dokteren valt. Dat belet hem echter niet ‘een stukje vreugde te communiceren’. Want toegegeven: ‘Die reis eindigt met een schipbreuk. Maar als er op zo'n cruise-schip niks gebeurde, was je de derde dag ook al overboord gesprongen. Zo'n reis is niet leuk, die wordt leuk gemaakt. Je moet leren dat het leuk is’. Wat is het stuitende hieraan, schrijft Jansen van Galen? Die onmiskenbare toon van lol, de boodschap dat demente bejaarden die doodlopende steeg van de gezondheidszorg ‘leuk’ moeten vinden; dat de gezond- | |
[pagina 10]
| |
heidszorg wordt overgeleverd aan ‘marketing’ die het lijden gaat verkopen als zijnde ‘een stukje vreugde’. In mijn eigen woorden: dat bedrijfsmatige marktdenken mag misschien nodig zijn om hoogst noodzakelijke veranderingen door te voeren. Het is een motor, maar mist een ziel. Zonder dat is het een machine die voor alles deugt. Is het niets. Koerst het af op de Endlösung van authentieke waarden zoals, in dit geval, lijden. Hoe spiritueel, hoe integer is de organisatie waarvan ik deel uitmaak: de overheid, in het bijzonder het strafrechtelijke apparaat, bestaande uit politie, justitie, het gevangeniswezen, dat tegenwoordig ook al ‘bedrijf’ heet? Naar aanleiding van burgemeesters die smeergelden hebben aangenomen en corruptie van agenten wordt er gesproken over integriteit, als moreel concept in de betekenis van onkreukbaarheid. Maar niet of nauwelijks over integriteit in de betekenis van ‘heel’, ‘onverdeeld’, ‘vertrouwd met jezelf en daardoor met je omgeving’. Het strafrecht is er structureel in de verste verte ook niet op toegesneden. Haar uitgangspunten en doelstellingen staan er zelfs haaks op. Het strafrecht is er juist op uit om de werkelijkheid níet heel te laten. In de vorm van processen-verbaal, tenlasteleggingen en vonnissen maakt het fictief-juridische reconstructies van het oorspronkelijke gebeuren en laat daarmee weinig of niets heel van de werkelijke tegenstellingen, emoties, bekentenissen en geschiedenissen die in het geding zijn. Het desintegreert, doordat het strak onderscheidt tussen daders en slachtoffers, ieder met zijn eigen rol en bevoegdheden, en is er meer aan gelegen hen uit elkaar te houden dan hen bij elkaar te brengen. Door stigmatiserende straffen stoot het uit en snijdt het toekomstverwachtingen af. En dat allemaal in naam van de vergelding, door iedere bevrijdende spirituele beweging als een heilloze onderneming beschouwd. Dit neemt niet weg dat het strafrecht fundamentele waarden heeft te beschermen en in acht te nemen. Want we vergeten het wel eens: de politie is er niet om strafbare feiten op te sporen of de openbare orde te handhaven. Dat kunnen burgers zelf ook. Geef hun wat stokken, wapens of geavanceerde electronics, en ze vangen ook boeven of slaan relletjes neer. Sneller, efficiënter en effectiever dan de politie. Maar dat willen we niet, omdat we bang zijn dat zij er een zootje van maken, zich te buiten gaan aan eigenrichting, willekeur, discriminatie en disproportionaliteit. Het is daarom dat wij ooit een politie en andere strafrechtelijke organen in het leven hebben geroepen; niet om criminaliteit en verstoringen van de openbare orde te bestrijden, maar om dat fatsoenlijk te doen. Met name in een tijd waarin ook het strafrechtelijke apparaat onder druk staat dan wel zichzelf onder druk heeft gezet om snel te scoren met meetbare output, kan het geen kwaad eens te herinneren aan haar oorspronkelijke opdracht. Des te meer daar fatsoen uiteindelijk | |
[pagina 11]
| |
het sterkste wapen is tegen het onfatsoen in de samenleving. In dit verband is het opvallend dat het strafrechtelijke apparaat, altijd voorop in de publiciteit als het gaat om meer bevoegdheden, geld en mankracht voor het tegengaan van de vervuiling en verloedering die criminaliteit of georganiseerde misdaad heten, nauwelijks of niets van zich heeft laten horen na de enquêtes die uitwezen dat 43% van de bevolking voor herinvoering van de doodstraf is. Terwijl dat in termen van het door het Strafrecht te behartigen fatsoen en waarden toch minstens een even grote vervuiling is. Haaks op de begrippen integriteit en integratie staat ook de hardnekkigheid waarmee media, politici, politie en justitie ons overspoelen met de boodschap dat de onveiligheid het grootste maatschappelijke probleem is. Na de ontbinding van de oude politieke en levensbeschouwelijke ideologieën lijkt dat soms zelfs de status van een nieuwe ideologie te hebben aangenomen, in naam waarvan kruistochten, wars on crime, mogen worden gevoerd. Het is naïef om de ogen te sluiten voor de maatschappelijke werkelijkheid die objectief óók onveilig is. Maar dat aanhoudende getamboereer op onveiligheid en criminaliteit is vervuilend en werkt contraproduktief. Het scherpt tegenstellingen aan tussen enerzijds de bad guys, de daders die niet deugen, die zwaar gestraft moeten worden en anderzijds de good guys, de slachtoffers, de zielepieten die opgevangen moeten worden. Het schept vijandbeelden, zet mensen tegen elkaar op en zaait onnodige angsten. | |
En wat doet angst?Angst - ik bedoel niet de positieve faalangst, de stimulerende plankenkoorts voor een optreden, evenmin de raadzame oplettendheid op bedreigende plekken - angst verlamt, doet het leven stagneren, maakt onvrij. Zoals de liturgist Oosterhuis laat zingen: ‘Als vrijheid was wat vrijheid lijkt, wij waren
de mensen niet die wij nu angstig zijn;
wij zaaiden bronnen uit in de woestijn
en oogstten zeeën zonder te vervaren’.
Angst houdt verbindingen tegen, snijdt ze af. Nog sterker, schrijft de godsdienstpsycholoog Fortmann, angst en niet egoïsme is de grootste vijand van de liefde. De angst: ‘richt een verdediging op tegen het geweld der liefde [...] De angst maakt haar onmogelijk. Hij vertroebelt de blik [...] Zo kan het gebeuren dat men soms al in de verdediging is vóór men begrepen heeft waar het over gaat. De angst verhinderde het te zien. Daarom ben je er bij angst nooit zeker van | |
[pagina 12]
| |
of er niet in plaats van een vijand een vriend wordt getroffen. Wie angstig is, weet immers niet precies meer waar hij staat. De angstige slaat wild om zich heen: hij is een gevaar voor zijn omgeving’Ga naar eind[9]. Vooral ook omdat angst krenkend en vernederend kan zijn. Omdat het object van angst wordt gereduceerd tot een (mogelijke) crimineel en er naar hem wordt uitgestraald: jij mag er niet zijn zoals je bent, althans niet op dit tijdstip en op deze plaats. Om de ravages die door angst worden aangericht te kunnen voorkomen, moeten we voorts weten waar hij vandaan komt. Angst komt altijd voort uit het gevoel iets te verliezen te hebben, zoals macht, aanzien of bezit. Waarom zou je anders bang zijn? En waarom zijn we bang iets te verliezen? Omdat we daaraan hechten. Naarmate we ons daar meer aan vastklampen en dus meer te verliezen hebben, worden we steeds angstiger. Zien we bedreigingen, schermen we ons af tegen (mogelijke) belagers (zoals vluchtelingen, asielzoekers), gaan we ons ter afschrikking geestelijk of fysiek bewapenen; we voeren oorlogen, worden afgunstig op anderen, raken gefrustreerd of getraumatiseerd bij daadwerkelijk verlies. Al deze individuele en maatschappelijke ellende is daarvan het gevolg: van te sterke hechtingen. Willen wij ons daarvan vrijwaren, dan zit er niets anders op dan te onthechten, althans soberheid te betrachten inzake alle materiële en immateriële goederen. Precies het ideaal waaraan - in mijn traditie - mannen als Jezus en Franciscus van Assisi hun leven hebben gewijd, en de betekenis van de geloften van armoede en gehoorzaamheid die monniken afleggen. Want wie niets heeft aan macht en bezit of niet hecht aan wat hij wel heeft, heeft ook niets te verliezen, is dus ook niet bang, en slaat dus ook niet zo spastisch om zich heen. Alleen wie niets bezit, is waarlijk vrij, niet van de wijs te brengen door tegenslagen, en voor zijn omgeving in plaats van een gevaar een bron van vreugde. Het is ook die ontlediging die mensen als Gandhi in staat heeft gesteld om zich onbevreesd - want hij heeft niets te verliezen - en geweldloos - want hij heeft niets te verdedigen - in gevaarzones, ramp- en oorlogsgebieden te begeven. In die zin is radicale ontlediging de meest actieve en revolutionaire daad die zich denken laat. Om al deze redenen zijn wij, naar analogie van de economie van het genoeg, zo langzamerhand toe aan de onveiligheid van het genoeg. Twee noties die overigens in elkaars verlengde liggen, als men onder de economie van het genoeg verstaat onthechting, niet steeds meer willen, eventueel zelfs ‘consuminderen’, en onder de onveiligheid van het genoeg minder angst om te verliezen. Ons huidige maatschappelijke klimaat is echter bevangen door angst, tenminste door onrust en onzekerheid. Onder meer over de vraag wat | |
[pagina 13]
| |
we zullen houden van de welvaart die we hebben opgebouwd. Moeten we niet vrezen voor een tweedeling van de samenleving, voor tegenstellingen tussen een steeds kleiner wordende bovenklasse versus een steeds groter wordende onderklasse van sociaal-zwakkeren? Ja, en daarom werpen we deze laatsten, net als de charitatieve instellingen uit de vorige eeuw, van onze rijk voorziene dis wat kruimels toe. Hier en daar een baantje, nieuw gecreëerd, laag betaald en in de dienstensector; een stukje scholing en wat rechten. Maar als dat alleen wordt ingegeven door verkeerd begrepen eigenbelang - omdat die verpauperde onderklasse anders lastig wordt of in criminaliteit vervalt - dus om haar onder de duim te houden, zal die onderklasse dat op den duur niet pikken. Als angst het motief is voor het streven naar sociale integratie, is die tot mislukken gedoemd. In zijn fameuze Letters to a Progressive LiberalGa naar eind[10] schrijft Merton hierover in de jaren zestig: ‘Nu dan, progressieve vriend, zo is je situatie. Jij, weldenkende progressief, bevind je temidden van al deze verwarring. Aan de ene kant bied je, met je goede wil en idealen, je vage liefde voor de abstracte mensheid en voor rechten, hoog op de Olympus zetelend, aan de neger een zekere bemoediging, waardoor hij, door jou aangespoord, de moed opbrengt concessies te vragen. Hoewel hij weet dat je niet al zijn vragen zal ondersteunen, is hij er zich wel van bewust dat je ertoe gedwongen zult worden om althans enige eisen te steunen om zo voor jezelf de progressief te kunnen blijven. Hij weet echter ook dat je materieel comfort, je veiligheid en je vlotte relaties met het establishment veel belangrijker voor je zijn dan je nogal vaag idealisme, en wanneer het spel ruw wordt, zul je al gauw zien dat je eigen belangen door de eisen van de neger worden bedreigd. En voor de vijfhonderdste keer zul je hem aan zijn lot overlaten om jezelf te beschermen. En niet alleen daarom, maar ook om je eigen zelfrespect te vergroten, ben je erop uit leiding en controle uit te oefenen in de strijd van de neger voor zijn recht, om dan ook in staat te zijn de remmen te gebruiken wanneer je denkt dat het nodig is. [...] Vóór alles zal je voorkeur geven aan je eigen veiligheid, en je zal bereid zijn de neger op te offeren om jezelf overeind te houden. [...] Maar het is juist hier dat je een bijdrage levert aan de onverbiddelijke ontwikkeling van de revolutie, want revoluties zijn altijd het resultaat van situaties waarin de impulsen van een onderdrukte bevolkingsgroep niet langer in toom gehouden kunnen worden door schijnconcessies, en waarin het establishment te verward, te lui en te angstig is om met de onderdrukte mens werkelijk deel te nemen aan het zoeken naar een nieuwe oplossing van hetgeen als gemeenschappelijk probleem wordt herkend’. Merton doordacht de situatie in de VS in haar consequenties. De wortels van de verwoesting en het geweld, zo becommentarieert zijn Nederlandse vertaler Nouwen hemGa naar eind[11], liggen in de blanke zelf, vooral in de nigger-lover, want hij is vóór integratie en vecht ervoor, als dat maar niet | |
[pagina 14]
| |
betekent dat zijn eigen leven wezenlijk anders moet worden en hij zijn eigen maatschappij fundamenteel moet veranderen. Zolang de blanke niet diep in zijn eigen hart wil kijken en tot inkeer wil komen, blijven al zijn goede bedoelingen voor de neger slechts geflirt en al zijn zogenaamde hulp slechts schijnconcessies. Een onderdrukt volk kan niet lang beheerst worden met kunstmatige middelen. En het zou wel eens kunnen zijn dat de blanke progressief, die iedereen wil helpen, maar zichzelf niet wil bekeren, in feite de revolutie voorbereidt waar hij zo bang voor is. Want het is juist díe blanke die op een gegeven moment zal zeggen: ‘Maar nu gaat het te ver’, en dan in plaats van een geweldloze christen een gewelddadige fascist zal worden. ‘Aan het eind van deze gedachtengang zie ik jou, progressieve vriend, in het uniform van een... totalitaire partij in paradepas meelopen in een massademonstratie, waarin alleen maar schreeuwerige goedkeuring te beluisteren valt, afgezien van - en dit hangt ermee samen - de stille en stinkende rookwolken die komen overdrijven, afkomstig van de nieuwe “kampen”, waar de negers in afzondering leven’. Zo stond, volgens Merton, de blanke Amerikaan, die met huivering praatte over de jodenvervolging, op het punt zijn eigen ‘kampen’ in te richten, omdat hij weigerde het kwaad in zichzelf te herkennen en tot inkeer te komen. | |
Integriteit en integratieZoals in de VS het ‘negerprobleem’ in wezen een ‘blankenprobleem’ was en is, zo is ook hier het zogenaamde ‘allochtonen-’, ‘vluchtelingen-’ of ‘onderklassevraagstuk’ ons vraagstuk. Wij zijn het probleem. En zonder de inzet van spirituele waarden en vooral daden zal dat nooit opgelost worden, zullen zij - allochtonen, vluchtelingen en andere onderklassen - doorzien dat wij hen uiteindelijk niets te bieden hebben, en zullen zij, zoals nu in de Verenigde Staten geheel conform Mertons voorspellingen, hun eigen weg gaan en kiezen voor... segregatie. Wil dat niet bewaarheid worden, dan staat ons, afgezien van alle in fraaie beleidsplannen verpakte voornemens als scholing, werk, huisvesting, de verplichting Nederlands te leren en een inburgeringscontract aan te gaan, tenminste het volgende te doen. Ten eerste, een radicale onthechting. Er zit niets anders op dan dat we leren los te laten, echte stappen terug te doen, onze toekomstverwachtingen te temperen. Zonder dat blijven we de onderklassen als een bedreiging voelen en zullen we hen ook navenant behandelen: als een te bedwingen gevaar. Geen mens die het uiteindelijk pikt om zo | |
[pagina 15]
| |
vernederend bekeken te worden. Ten tweede, en in het verlengde hiervan, radicaal stoppen met de problematisering - als kansarm of crimineel - van minderheidsgroepen en een radicale herziening van de begrippen ‘sociaal zwak’ en ‘sociaal sterk’. De zin van het geweldloze protest van de negers, zegt Merton, is niet om de neger een plaats te geven in een corrupte maatschappij, die hijzelf ten dode gedoemd acht, maar om het geweten van de blanke wakker te schudden en hem te confronteren met zijn eigen onrechtvaardigheid. ‘De ironie is dat de neger de blanke een heilsboodschap aanbiedt, maar de blanke is zo blind door zijn zelfvoldaanheid en bekrompenheid dat hij geen oog heeft voor het gevaar waarin hij zichzelf plaatst door het aanbod te negeren’. Waar haalt de blanke de verwaandheid vandaan te denken dat de neger graag levenswaarden en levensidealen van de blanke zou bezitten? ‘De neger nodigt de blanke uit hem te begrijpen als noodzakelijk voor zijn eigen leven... De neger waarschuwt ons dat we het niet zonder hem kunnen en dat, als we doorgaan hem als zijn vijand te beschouwen, als een object van verachting of een rivaal, we wellicht ons eigen leven zullen verarmen en verwoesten. Hij vertelt ons dat er, tenzij we in een vitale en christelijke relatie met hem staan, haat, geweld en burgeroorlogen zullen komen: en uit dit geweld zal wellicht niemand van ons heelhuids terugkeren’. Zo hebben ook al diegenen die hier tegenwoordig voor de ‘sociaal-zwakkeren’ doorgaan - allochtonen, vluchtelingen, armen, werkelozen, zwervers en andere marginalen - iets te zeggen aan die zogenaamde ‘sociaal-sterkeren’. Want wie valt er nu eigenlijk uit de boot of stapt daar eigener beweging uit? Burgers voor wie prestatie en ordening boven alles gaat, misschien ook wel de gespannen verwachting in huwelijk en gezin. Want onder mensen voor wie het levenslicht onverdraaglijk wordt, treft men in meerderheid ambitieuze en gewetensvolle mensen aan, die alles hebben wat hun hartje begeert, maar in gezin, werkkring en beroep zichzelf en anderen de hoogste eisen stellen en die bereid zijn hun gehele levensritme aan de maatgang van de maatschappelijke machine aan te passen. Beoefenaars van de vrije beroepen, zoals artsen en advocaten, stelt de jezuïet Van Kilsdonk vast, haken daarom in grotere getale af dan eenvoudige loontrekkers. Moslims tot nu opvallend weinig. Armen veel minder dan welgestelden. Er stappen meer studenten uit het leven aan de deftige universiteiten van Oxford en Cambridge dan aan de volkse universiteiten van Liverpool en Manchester. Zigeunerkinderen die in de modder spelen, worden nooit | |
[pagina 16]
| |
autistisch, en in dit woonwagenmilieu beneemt waarschijnlijk ook geen enkel kind zich het leven. Ten derde, een radicale breuk met de gedachte dat de stroom vluchtelingen, met welk restrictief toelatingsbeleid dan ook, ooit zal zijn tegen te houden. Zij zullen hierheen blijven trekken, willen eten, onderdak en werk, en gaan niet meer weg. De uitdaging is daarom niet: hoe houden we ze tegen, maar hoe maken we er samen iets van? Iedereen, zowel individuen, particuliere als (semi-) overheidsorganisaties, heeft hier zijn steentje toe bij te dragen. Menigeen doet dat reeds. Er zijn tegenwoordig zelfs politiekorpsen die zich expliciet ten doel hebben gesteld de ‘sociale integratie’ te bevorderen en ‘vrede in de stad’ te brengen. Geen middel buiten het hun vertrouwde strafrechtelijke instrumentarium, zoals scholing en banen voor en contacten met de zwakkeren in de samenleving, wordt daarbij onbeproefd gelaten. Toch, als puntje bij paaltje komt, ziet men maar al te vaak een sterke neiging om het resultaat van alle inspanningen op dit gebied af te meten aan het percentage criminaliteit dat daardoor verminderd is. Nu van twee dingen één. Of de inspanningen van de politie zijn erop gericht de criminaliteit te verminderen. Hetgeen volstrekt legitiem is en geheel conform haar wettelijke opdracht. Maar noem het dan ook zo. En laat duidelijk blijven dat dit iets totaal anders is dan de echte sociale integratie en vrede waarvan Merton spreekt. Of zij gaat wel met die sociale integratie en vrede aan de gang, maar dan met inschakeling van de onmisbare spirituele waarden zonder welke er niets van terecht komt. De vraag is of de politie daar aan toe is. Afzonderlijke medewerkers wel, als collectief minder. Maar wat dat betreft, troost ik mij met de gedachte dat de politie, gesloten als zij destijds dáárvoor was, zo'n vijftien jaar geleden ook niets wilde weten van organisatie-adviseurs en het bedrijfsleven. Nu loopt het storm. Wellicht dat na deze golf van bedrijfsmatig marktdenken de tijd aanbreekt dat zij met al die andere organisaties die daaraan nu ook hun hart verpand hebben, op zoek gaat naar haar ziel en die van de samenleving. |
|