| |
| |
| |
[Juli 1991]
Ignatiaanse spiritualiteit als antwoord op onze tijd
Het avontuur van Loyola
Rex Brico
Aan de vooravond van dit Ignatius-jaar genoot ik het voorrecht om fysiek in de voetsporen van Ignatius te mogen treden. Beginnend in Ignatius' geboorteplaats Loyola trok ik langs de plaatsen in Spanje, Frankrijk en Italië waar Ignatius gewoond en gewerkt heeft en verzamelde daar materiaal om een serie reportages te schijven. Lang niet iedereen zag dit project echter zitten: in de loop van mijn reizen, maar ook ervoor en erna, ontmoette ik allerlei mensen die vraagtekens plaatsten bij de zin ervan. Wat viel in hemelsnaam over Ignatius te berichten dat van belang zou kunnen zijn voor mensen van deze tijd? De meerderheid van mijn critici wist dan ook nauwelijks wat Ignatiaanse spiritualiteit precies inhoudt. En de gedachte dat deze spiritualiteit een antwoord zou kunnen vormen op de uitdagingen van onze tijd, achtten ze niet meer dan een vrome wensdroom.
Toch ben ik al trekkend van Alcala naar Salamanca en van Venetië naar Rome tot de slotsom gekomen dat de Ignatiaanse spiritualiteit zo'n antwoord vormt. Natuurlijk, geloven in deze tijd daagt ons in meer dan één opzicht uit. En de Ignatiaanse spiritualiteit is geen hoed die op ieders hoofd past. Wat me als journalist echter steeds weer opvalt, is dat in bijna al die uitdagingen het ervaringsgegeven meespeelt dat mensen niet meer bereid zijn te geloven op gezag van anderen. Ze verlaten hun kerken omdat ze liever hun eigen ervaring vertrouwen dan wat hun te geloven wordt voorgehouden. En zo doet zich de fundamentele vraag voor hoe er nog gemeenschap kan zijn als al die individuele wegen die gelovigen in deze tijd met God gaan, niet ergens samenkomen.
| |
| |
| |
Ontvankelijkheid
Wat is het dat in deze tijd gelovige mensen samenvoert tot echte gemeenschap? Persoonlijk zou ik dat willen aanduiden als: ontvankelijkheid. Daarmee bedoel ik de grondhouding die de werkelijkheid niet benadert als iets dat primair be-grepen, onder-worpen, geobjectiveerd (tot object gemaakt), kortom, naar de hand gezet moet worden, maar als een gegeven waar we ons voor open stellen, waar we naar leren luisteren, dat ons doet verwonderen, waarin we misschien, soms even, de eigenzinnige hand van het numineuze bespeuren, waardoor we ons mee laten nemen en waaraan we ons toevertrouwen. Door ontvankelijkheid ontdekken mensen dat ze gegrond zijn in een andere Werkelijkheid, die hun bevattingsvermogen ver te boven gaat. Niettemin wil de ontvankelijkheid die andere Werkelijkheid pogen te beleven. Daarom vergt ontvankelijkheid het scherpen van een soort innerlijke antenne, die ons gevoeliger maakt voor signalen vanuit de binnenkant van ons leven. Rijst evenwel de vraag waar we zo'n antenne vandaan halen. Want Philips maakt ze niet. En ook de gedragswetenschappen hebben er geen voorstelling van. Wie wel?
Ik zie zo'n antenne in het leven en de spiritualiteit van Ignatius van Loyola. Hij situeerde namelijk het Mysterie niet uitsluitend of zelfs maar primair in de kerk, waar mensen worden verondersteld te geloven wat hun wordt voorgehouden. Ook meende hij niet dat er voor en met God te leven viel alsof God niet bestond, zoals ons in de jaren '60 werd voorgehouden. Maar wat hij deed was God zoeken én ervaren in alle dingen. In de wereld dus, in de alledaagse wereld van geboren worden en opgroeien, van werken en spelen, van liefhebben en afscheid nemen. Dáár zag hij de mens een persoonlijke relatie ontwikkelen met het numineuze, daar leerde hij Gods sporen te ontwaren. En voor hem waren die sporen geen abstracte constructies, maar concrete werkelijkheid.
Hoe verwierf Ignatius zich die wijsheid? Hij verwierf haar in eerste instantie niet, hij ontving haar. In kiem was zijn gave gratuiet, van God ontvangen. Daarvan heeft hij vele malen zelf getuigenis afgelegd. Niettemin had hij haar niet kunnen ontvangen zonder over een zekere mate van ontvankelijkheid te beschikken. Door zijn milieu en zijn opvoeding, maar ook door zijn karakter, stond hij open voor God. En toen het noodlot toesloeg, leerde God hem dan ook onderscheiden tussen de echte en de valse waarden in onze levende werkelijkheid, tussen datgene wat hem dichter bij God bracht en datgene wat hem
| |
| |
van God verwijderde. Terwijl hij lag te genezen van zijn verwondingen in Pamplona en hij in zijn dagdromen beurtelings stilstond bij een leven in dienst van de koning en een leven in dienst van God, doorzag hij als het ware het verschil in soortelijk gewicht tussen die twee levensstijlen. En dat zou van doorslaggevende betekenis worden voor heel zijn leven.
| |
Onderscheiding
Als je het goed bekijkt, was Ignatius een Freudiaan avant la lettre. Natuurlijk, hij wist niet wat een onderbewustzijn inhield (dat weten wij overigens ook nog niet). Hij constateerde evenwel dat mensen onvermoede beelden koesteren, die op een geheimzinnige wijze invloed uitoefenen op hun gedrag. Beelden van goedheid en eer en liefde en vooral ook ware en valse beelden van God. En zo kwam hij ertoe zijn gevoelens te onderwerpen aan een soort zelfanalyse. Hij vroeg zich af wat hem ten diepste bevrediging schonk. In onze tijd zouden we zeggen: hoe hij het dichtst bij zichzelf kwam. Niet dus bij wat andere mensen waardeerden, hoogachtten, toejuichten. Nee, hij probeerde te wegen wat hem ten diepste en onvervreemdbaar eigen was.
Ignatius was een mens die eerst en vooral in zijn eigen psyche blikte om daar de patronen van goed en kwaad, die in onze wereld onontwarbaar zijn verstrengeld, uit elkaar te trekken. Het lijkt wel alsof hij sprekend vanuit ons modern levensgevoel zegt: Niks objectiviteit, de wereld is zoals je haar ziet. Het gaat erom hoe je ernaar kijkt. Of je blik zuiver is, uitgezuiverd van wat je verwacht te zien, hoopt te zien, maar ook vreest te zien. Hoe kijkt een mens zó, dat hij datgene wat toekomst schept, onderscheidt van wat doodslaat, ook al dient dat doodslaan zich aan als levenwekkend. Dat is de vraag die Ignatius uit zijn roes wekte van ridderlijke amour en avontuur.
Zo'n groeiende onderscheiding wijst op een ontvankelijkheid waar we, denk ik, ook in deze tijd jaloers op mogen zijn. Want wat zijn we niet geconditioneerd! We mogen onszelf dan mondig noemen en individualistisch, in de grond van de zaak voelen, denken en lopen we allemaal in het ritme dat ideologen en wetenschappers, kranten en televisie, producenten en consumenten voor ons tamboereren. Mensen wennen aan alles, denk ik wel eens. We zijn eraan gewend geraakt dat we de aarde kapotmaken, dat we leven ten koste van armoede in tweederde van de wereld, dat we onze vrije tijd doorbrengen met
| |
| |
het kijken naar geweldfilms, dat we niet veilig over straat meer kunnen lopen, we accepteren het allemaal als min of meer vanzelfsprekend. We komen er in elk geval niet massaal tegen in opstand. En dan kom je zo'n man tegen van vier eeuwen terug en die zegt: niks aanpassing, niets vanzelfsprekend. Kijk en zie! Ontwaar hoe jij en je hele wereld zich ophangt aan een glanzende gouden haak. En kies!
Ignatius koos. Dwars door de conditionering heen van een aristocratisch milieu, van welzijn, eer en roem, brak hij uit en trok hij weg, de wereld in van armoede en ontbering, honger en dorst, vernedering en fysieke pijn. Hij had een hoge hoffunctionaris en van daaruit wellicht een gefortuneerd prelaat kunnen worden, geen ongebruikelijke carrière in die tijd. Maar nee, hij koos ervoor om als een dropout door het leven te gaan, een zwerver verschoond van mijter en staf, van kleurrijke gewaden en satijnen handschoenen.
| |
Pelgrimage en ervaring
Niet alleen in zijn onderscheiding, ook in dit wegtrekken antwoordt Ignatius op de uitdagingen van onze tijd. Het initiatief tot pelgrimeren vergt immers dat de pelgrim zich eerst los maakt van de kaders die hem ketenen. Maar is dat ook niet wat van mensen vandaag gevraagd wordt als ze hun geloof willen bewaren? Vereist ook dat niet vaak de moed om zich los te worstelen uit een netwerk van godsbeelden, Schriftinterpretaties en morele voorschriften, dat hun van bovenaf is opgelegd? Want wat eens levende ervaringen waren van levende mensen - zoals bijvoorbeeld de spontane ervaring van de apostelen dat ze in de rabbi Jezus het mysterie van de Onbenoembare ontmoetten - is door generaties van schriftgeleerden en prelaten versteend tot onaantastbare leerstukken, waaruit voor velen elk leven is verdwenen. Fossiele constructies die mensen meer ketenen dan bevrijden. Misschien ook geen wonder in een cultuur waarin alles erop gericht is God, mens en aarde naar de eigen hand te zetten. Dan moet leven, inclusief goddelijk leven, wel tot object gemaakt en geabstraheerd worden om het niet uit de hand te laten lopen. Maar vroeg of laat staat er dan voor gelovigen nog maar één weg open: evenals Ignatius afzien van wat ze bezitten om op zoek te gaan naar wat niet te bezitten valt. Want laat er geen twijfel over bestaan: over de God van de persoonlijke ervaring valt niet te beschikken.
Niettemin is religieuze ervaring de voornaamste katalysator ge- | |
| |
weest van de diepgrijpende veranderingen die in Ignatius' leven hebben plaatsgehad. Voor Ignatius openbaarde God zich evenzeer in de menselijke ervaring als Hij deed in de Schrift en de traditie, die in zichzelf trouwens ook de neerslag vormen van hoe joden en christenen God ervoeren. In die zin is de biografie van Ignatius het verhaal van hoe God met hem omging. Maar in dezelfde zin zijn ook onze eigen biografieën zulke verhalen en kunnen onze levensgeschiedenissen dienen als bronnen van theologie en spiritualiteit. De jezuïet Han Renckens zou zeggen: Je eigen Schrift schrijven. Welnu, is dat niet precies wat Ignatius deed, niet minder dan vier eeuwen geleden?
Natuurlijk, Ignatius hechtte aan de evangeliën en de figuur van Jezus nam in zijn leven zelfs een centrale plaats in. Maar dan toch vooral omdat hij aan Jezus aflas hoe een mens in zijn of haar leven Gods wil gestand kan doen. Bovendien moet hij zich bewust geweest zijn dat ook voor Jezus de vindplaats van God in diens erváring gelegen heeft. En zo kon hij Jezus' leven en uitspraken beschouwen door de ogen van zijn eigen ervaring. Of zoals de Quakers het zouden zeggen: vanuit het goddelijk licht in de eigen ziel. Geen dogmatiek dus als bril om de Schrift door te beschouwen. Ook geen 17e eeuwse belijdenissen. Maar de ervaring van God in het eigen binnenste.
Die ervaring is bij Ignatius overigens niet van de ene op de andere dag binnengeslopen, maar gegroeid in de loop van een lange en moeizame pelgrimstocht, die het grootste deel van zijn leven omvatte. Tijdens die pelgrimstocht leerde Ignatius steeds minder op zichzelf te vertrouwen en steeds meer op God. Geleidelijk ontdeed hij zich van al zijn vroegere houvasten. Eerst verliet hij zijn ouderlijk huis en legde hij zijn wapenrusting af. Wat daarmee voor hem aan geborgenheid verloren ging, kunnen we ons in deze tijd nauwelijks voorstellen. Toch was dat nog maar het begin. Ofschoon hij hinkte, legde hij 15.000 kilometer te voet af, onderwijl zijn kost bijeenbedelend. Hij maakte zich afhankelijk van een grillige natuur en van nog grilliger mensen. Maar ook dat was nog niet genoeg. Voor de boottocht naar Jeruzalem weigerde hij aanvankelijk proviand mee te nemen, zozeer wilde hij zichzelf overtuigen dat God hem wel in leven zou houden. Tot aan het eind van zijn leven toe heeft Ignatius die grondhouding van Godsvertrouwen volgehouden. Niet voor niets verplichtte hij bij het schrijven van de constituties zijn orde tot een leven in armoede. Zijn mensen moesten er dag en nacht aan herinnerd worden dat ze niet leefden vanuit eigen kracht, maar in vertrouwen op de kracht van God.
| |
| |
| |
Ervaring en vertrouwen
Als we over ontvankelijkheid praten als antwoord op de geloofsdilemma's van onze tijd, dan is het met name deze combinatie van innerlijke ervaring en vertrouwen die ons een perspectief verschaft. Want voor hoeveel mensen die zich nu, anno 1991, gelovig noemen, betekent geloven: zichzelf toevertrouwen, uitleveren, overgeven? De Britse monnik Thomas Merton zei ooit dat de gelovigen van zijn tijd geloven abusievelijk verwarden met het aanhangen van gelovige opinies. Merton stierf in 1968. Maar is het vandaag zoveel anders? Meer nog dan toen hebben we ons een samenleving gecreëerd waarin niemand en niets meer vertrouwd hoeft te worden, alles is verzekerd, tot in de kleinste details toe. De westerse mens van deze tijd vertrouwt zijn leven niet toe, hij neemt het in de hand. Zoals hij de aarde in de hand neemt met zijn technologie. Of de wereld met zijn economie. Of God met zijn theologie.
Hoe meer ik me het afgelopen jaar verdiept heb in Ignatius, hoe vuriger ik ervan overtuigd geraakt ben dat Godservaring niet bestaanbaar is zonder innerlijke overgave. Ik zeg dat niet licht, want ik behoor tot een generatie die al in de jaren '50 naar Azië trok, omdat we daar zogenaamd de technieken konden leren om die mysterieuze Werkelijkheid die wij hier in het Westen God noemen, tastbaar in onze greep te krijgen. De beat-generation noemden ze ons. Onder onze ene arm droegen we On the road van Jack Kerouac, onder de andere Siddharta van Herman Hesse. En ik kan niet ontkennen: het hartstochtelijk begeerde Mysterie was ons soms heel nabij. Echter niet vanwege de technieken, maar omdat we onze zekerheden achter ons hadden gelaten.
Voor Ignatius ging het evenwel niet om de ervaring ter wille van de ervaring zelf, zoals bij beoefenaars van oosterse spiritualiteit zo vaak voorkomt, maar omdat mensen in de ervaring van het numineuze een gevoeligheid ontwikkelen voor wat indruist tegen de liefde van God. Met als gevolg dat, zoals God lijdt onder het onrecht en de uitbuiting waar een groot deel van de mensheid aan blootstaat, ook de contemplerende mens steeds meer aan dit grote lijden deelachtig wordt. Van iemand houden betekent immers ook: met iemand mee lijden. Contemplatie-in-actie was voor Ignatius dan ook een drijfveer om dat onrecht en die uitbuiting met alle middelen te bevechten. De man uit het dal van Loyola mag dan vooral de geschiedenis in zijn gegaan als een klerikale strateeg en een vriend van pausen en andere machthebbers, onder dat vernis school een hartstochtelijk levend
| |
| |
mens, die zich tot in zijn diepste diepte geraakt voelde door de verzengende liefde van God. En het was de ervaring van die liefde die in hem zo'n innige liefde voor de mensen van zijn tijd deed ontbranden.
Ignatius was niet minder een mysticus dan Franciscus van Assisi of Jan van het Kruis, hij ervoer de Onbenoembare alleen op een andere wijze. Beleefde Franciscus het Mysterie vooral in de natuur om hem heen en Jan van het Kruis in de donkere nacht van zijn ziel, Ignatius liet zich bovenal raken door de aanwezigheid van God in de tussenmenselijke verhoudingen. Precies daarom is Ignatius zo actueel. Want wat anders brengt mensen tot een nieuwe moraal dan een impuls van heel diep binnenuit? Wat beweegt mensen ertoe anders te gaan leven? Dat doen ze toch alleen als ze gedreven worden door een liefde die bereid is te lijden? Maar wie of wat zal duurzaam zo'n liefde in ze aanstichten? Een programma van de Wereldraad van Kerken? Een campagne van Pax Christi? Een encycliek van de paus? Het is allemaal nodig, het zal allemaal helpen. Maar het richt op den duur niets uit als er niet bij ieder mens persoonlijk een innerlijk vuur achter zit, dat onze gehechtheden aan onze westerse levensstijl weet te relativeren. Welnu, Ignatius heeft laten zien dat God zo'n vuur aansticht als mensen bereid zijn hun geestelijke luchtkanalen te ontstoppen.
| |
Een lekenspiritualiteit...
Het laatste, maar zeker niet onbelangrijkste argument waarom ik meen dat de Ignatiaanse spiritualiteit een antwoord is op de uitdagingen van onze tijd, vormt het feit dat ze een typische lekenspiritualiteit is. Natuurlijk, de Sociëteit van Jezus, die van de Ignatiaanse spiritualiteit niet de geringste manifestatie vormt, omvat veel priesters en is door de geschiedenis heen ook bepaald niet verschoond gebleven van clericalisme. Sinds de jaren '60 van deze eeuw lijkt de sociëteit zich echter steeds meer bewust te worden van haar oorspronkelijke doelstelling: de kerk gevoelig te maken voor de roepstem van God in deze wereld. En zo valt er in de jezuïetenorde een duidelijke herbezinning te constateren op de bronnen van de Ignatiaanse spiritualiteit, met alle onvermijdelijke spanning die dat in de kerk teweegbrengt.
Om Ignatiaanse spiritualiteit te beoefenen hoeft een mens evenwel geen jezuïet te zijn. Ignatius zelf was voor het grootste deel van zijn
| |
| |
leven een leek en onderging als zodanig zijn belangrijkste ervaringen. Jarenlang preekte hij niet, zoals gebruikelijk, in monoloogvorm, maar bracht hij op subtiele wijze God ter sprake als hij ergens voor een maaltijd werd uitgenodigd. Zo ook maakt Ignatiaanse spiritualiteit geen onderscheid tussen een geheiligde en een profane wereld, met overeenkomstige ambten voor priesters en leken. God is voor haar verborgen maar ontwaarbaar aanwezig in alle situaties van het leven, hoe godloos deze zich ook voordoen. Ignatius had trouwens ook geen huilende Mariabeelden of gestigmatiseerde handen nodig om sporen van God te bespeuren. Die sporen ervoer hij uitrustend aan een rivier in Manresa of biddend in een kapelletje op weg naar Rome. Over wonderen repte hij in zijn oeuvre niet of nauwelijks.
Natuurlijk, veel van de beelden die Ignatius gebruikte, passen niet meer in ons levensgevoel. In ons arsenaal van geloofsbegrippen is bijvoorbeeld geen plaats meer voor een koning aan wie we trouw zweren. Ook zullen we God niet uitsluitend zoeken in ons individuele leven, zoals Ignatius deed, maar daarnaast in de samenleving en de geschiedenis. In de vierhonderd jaar die ons van Ignatius scheiden, heeft de tijd dan ook niet stilgestaan. Niettemin blijken er door die eeuwen draden heen te lopen die alle goede en kwade ontwikkelingen trotseren, ja, die zelfs in betekenis toenemen naarmate de tijd vordert. Zo'n draad is, denk ik, de spiritualiteit die de bewustwording nastreeft van Gods concrete en bespeurbare werking op alle niveaus van onze werkelijkheid.
| |
... Om opnieuw te beginnen
Uit de geschiedenis weten we dat de mensheid niet kan leven zonder het avontuur. Overeenkomstig de tijd en de cultuur manifesteert zich dat op velerlei wijzen. Heel vroeger was het de jacht waarin mensen het avontuur vonden, later de ontdekking en verovering van werelddelen, en tegenwoordig de wetenschappelijke ontmaskering van de natuur. Maar ook daar lijken mensen niet hun ultieme bevrediging in te kunnen vinden. Want alle optimisme van de jaren '60 ten spijt, heeft de wetenschappelijke vooruitgang het religieuze verlangen niet uit kunnen doven. En zo rijst de vraag: wat nu?
Mischien moet het echte avontuur, de ontmaskering van onze spirituele binnenkant, nog beginnen. Misschien is dat wel de échte uitdaging van deze tijd. Misschien wil God ons, via de huidige crises in kerk en cultuur, nu net zo verleiden als Hij destijds de ijdele adjudant
| |
| |
Inigo de Lopez Loyola tot bezinning lokte via diens verwonding in het fort van Pamplona. Voelen wij ons niet net zo verwond en net zo machteloos als hij zich gevoeld moet hebben, toen hij, gekluisterd aan zijn bed, terugkeek op zijn verleden en zich vragen stelde over zijn toekomst? Als er zó massaal over zingeving gesproken en geschreven wordt als in onze tijd gebeurt, moeten mensen hun bestaan wel als uitermate zinloos ervaren. Geen wonder dat ze met man en macht vluchten in de 20e eeuwse ridderromans die de televisie hun dagelijks biedt. Is het toeval dat wij Ignatius herontdekken in een tijd dat in onze juridisch angehauchte kerkinstituten geen zweem van avontuur meer valt te beleven? De jezuïeten moeten de pelgrimsstaf maar weer ter hand nemen en opnieuw beginnen.
| |
| |
Ignatius van Loyola, door een onbekende Vlaamse meester, geschilderd op koper, 1600 (Coll. Gesù - Brussel).
| |
Vera effigies
In dit nummer stelt de Nederlandse publicist Rex Brico de vraag naar de betekenis van Ignatius van Loyola (1491-1556) voor onze tijd. Het antwoord is niet eenvoudig. Personen uit het verleden laten slechts sporen na. De levenden zijn aangewezen op een zoektocht. In een ver verleden was één aspect daarvan de speurtocht naar de Vera Effigies - de ware afbeelding. Welk portret benaderde het meest het ware uiterlijk van een gestorven persoon? Steeds weer probeerden kunstenaars het gelaat van een held of een heilige natuurgetrouw vast te leggen. Eén van de ontroerendste portretten van Ignatius is een minuscuul schilderijtje op koperplaat (6,7 op 5,3 cm.) van de hand van een onbekende Vlaamse meester uit 1600: een wat oudere glimlachende en bijna helemaal kale Ignatius met een fijn aureooltje rond het hoofd. Een afbeelding die, volgens tijdgenoten, de werkelijkheid dicht benadert.
| |
| |
André Van Laere, Ignatius, pentekening, 1991.
Op basis van dit schilderijtje maakte de jezuïet-kunstenaar André Van Laere een intrigerende pentekening. We zien Ignatius niet meer ‘zoals hij was’. Alleen zijn silhouet blijft over. Rond de contouren van zijn persoon wriemelen draden en lijnen over en onder mekaar. Zijn dit de beelden en interpretaties die in de loop van vijf eeuwen over hem en zijn ervaringen zijn ontstaan? Of staan die lijnen en draden voor de diffuusheid van het bestaan waarin hij zoekend en tastend God poogde te vinden en te dienen. Wie goed kijkt merkt dat alle kronkelende lijnen, hoe grillig ook, weerspiegelingen zijn van dat éne silhouet. (Erik De Smet)
|
|